Door overtreding van Gods
geboden heeft de dood zijn intrede in de wereld gedaan: Nu dan, laat hij zijn hand niet
uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten (Gen. 3:22). Aan het eind van
het boek Daniël is het vertrouwen in de opstanding helder verwoord. Het is als de
aankondiging van een vreugdevolle geboorte, die zal worden ingeleid door de smartelijke
barensweeën van de messiaanse tijd: Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in
het boek geschreven wordt bevonden. En velen van wie slapen in de stoffige aarde zullen
ontwaken, dezen tot eeuwig leven, genen tot schaamte en eeuwig afgrijzen
(12:1-2). Na het ontwaken bezingt de joodse gemeenschap in een lied, waarin een
aantal centrale geloofsopvattingen verwoord zijn, ook de opstanding der doden: "God
zal de doden doen herleven in de overvloed van Zijn liefderijke trouw". Het ontwaken
uit de slaap is als het ontwaken uit de dood. Ook in het dagelijkse
Achttiengebed spreekt de gemeenschap haar geloof in de opstanding uit: "U
bent machtig tot in eeuwigheid, Eeuwige, U die de doden leven doet. U schenkt zoveel
bevrijding". Het geloof in de herleving der doden berust op de ervaring van Gods
macht in natuur en geschiedenis. De God, Die de Rietzee deed splijten en Zijn volk redde
van het water, Die Zijn getrouwen redde uit de vurige oven, zal Zijn geliefden ook zeker
kunnen ontrukken aan het stof der aarde.
(Ets M. van Loopik)