dr. M. van Loopik: Joodse Beeldentaal, verschenen in: Ter
herkenning (no. 3 1994), p. 146-167.
|
|
|
 |

Pagina 1

|
 |
Beeldverbod in de Joodse traditie
Kunst als religieuze opdracht
Een algemeen voorkomende misvatting is, dat jodendom en kunst onverenigbaar zijn. De Tien
Woorden (Geboden) zouden Joden er altijd van weerhouden hebben als kunstenaars aan de
werkelijkheid hun eigen creatieve vorm te geven. Joodse kunstenaars worden immers in hun
vrijheid belemmerd door de strenge woorden uit de Tora: Je zult je geen gesneden beeld
maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel is, noch van wat beneden op de aarde
is, noch van wat in de wateren onder de aarde is (Ex. 20:4). Sommigen menen dat de
Joodse cultuur in tegenstelling tot de Griekse wereld nooit oog heeft gehad voor
ruimtelijke schoonheid en alleen ontvankelijk was voor de dimensie van tijd en de
betekenis van geschiedenis. De praktijk leert ons, dat de Joodse belangstelling voor
geschiedenis de ogen nooit heeft doen sluiten voor ruimtelijke schoonheid. Het
beeldenverbod is nooit in absolute zin toegepast. Dit bewijzen alleen al de rijkdom aan
versierde joodse handschriften, van figuren voorziene grafstenen en de vele rituele
voorwerpen van kunsthistorische waarde. Joodse kunstenaars hebben ondanks de geschiedenis,
die vol was van haat en intolerantie tegenover hun volk, op vrijwel elk gebied een
bijdrage geleverd aan de kunstschatten van de westerse cultuur.
Reeds in de Tenach is kunstenaarschap beschreven als een
goddelijk gave en uiting van hemelse inspiratie: De Eeuwige sprak tot Mozes: 'Zie Ik
heb bij name geroepen Betsal'el, de zoon van Oeri, de zoon van Choer die behoort bij de
stam Juda. En Ik heb hem vervuld van de geest Gods, met wijsheid en met inzicht, met
kennis en met allerlei praktische vaardigheid, om ontwerpen te bedenken, om die uit te
voeren in goud, zilver en koper ...' (Ex. 31:3-4). Kunst put inspiratie uit het
onuitspreekbare mysterie, dat achter de oppervlakte van de zichtbare werkelijkheid schuil
gaat. Kunst richt zich op het doorgeven van wijsheid. Religie en kunst laven zich aan
dezelfde bron.De Joodse denker Abraham Jehoshua Heschel bracht de nauwe samenhang tussen
kunst en religie als volgt onder woorden: 'De wortels van de uiterste inzichten worden
(...) niet gevonden op het niveau van redenerend denken, maar op het niveau van de
verwondering en van de radicale verbazing, in de diepte van ontzag, in onze gevoeligheid
voor het mysterie, in ons besef van het onuitsprekelijke. Het is het niveau waarop de
grote dingen met de ziel gebeuren, waar de unieke inzichten van kunst, religie en
filosofie tot wording komen' (A.J Heschel, God in Search of Man, New York 1955, p.
177; vgl. vert. H. de Bie Houten 1986, p. 144).
|
Kunst en engagement
Joodse kunst is kunst waarin de Joodse traditie en cultuur op herkenbare wijze doorwerkt
en waaruit blijkt dat de maker zich emotioneel betrokken voelt bij de geschiedenis van het
Joodse volk. Voor sommigen zal deze definitie te eng zijn, voor anderen te ruim. Vanuit
traditioneel Joods standpunt is het scheppen van kunst een religieuze handeling. Als beeld
van God bezit de mens de taak de Schepper in Zijn creatieve vermogens na te volgen. Deze
taak kunnen wij in het bijzonder vervullen in de hoedanigheid van kunstenaar. Vervult elke
kunstenaar deze religieuze opdracht of heeft ook niet-religieuze kunst recht van bestaan?
Het antwoord op deze vraag is zowel bevestigend als ontkennend. Kunstenaarschap bevat,
vanuit de Joodse traditie geoordeeld, altijd een kern van religieuze ervaring. Dit geldt
zelfs wanneer iemand 'niet-religieuze onderwerpen' kiest om uit te beelden. Volgens het
joodse traditionele wereldbeeld is de gehele wereld van Gods aanwezigheid doortrokken.
Elke zaak en elke gebeurtenis heeft te maken met de
dialoog tussen God en mens. Zelfs wanneer wij Gods aanwezigheid niet ervaren, is dit geen
eenvoudige constatering. De ervaring van Gods afwezigheid wekt bij de mens vragen die hem
ten diepste raken. Zo ontkende Job niet Gods bestaan als een logische gevolgtrekking uit
wat hem overkwam, maar zag hij zich geconfronteerd met de onbegrijpelijke samenhang tussen
Gods rechtvaardigheid en de catastrofale wending in zijn leven. Job stelde niet de
vrijblijvende vraag: bestaat er wel een God? Hij worstelde met de onoverkomelijke vraag:
hoe kan een rechtvaardig God Zijn wereld in de steek laten? Al wat bestaat en gebeurt
heeft voor een gelovige Jood een religieuze dimensie. We kunnen het niet scherper zeggen
dan Elie Wiesel, die opmerkte dat je als Jood met of tegen God kan leven, maar nooit
zonder God. Een Jood kan als Abraham wandelen met God of hij kan zich in vertwijfeling en
protest tegen God keren, maar hij kan niet in onverschilligheid leven zonder God. In
Joodse kunst nemen daarom zowel de vreugde van het vertrouwen als het verdriet van de
vertwijfeling een belangrijke plaats in. Kunst moet hoe dan ook blijk geven van menselijke
betrokkenheid. Protest en vertwijfeling zijn even legitieme uitingen als geloof en
vertrouwen. Onverschilligheid is daarentegen in strijd met het wezen van alle kunst. Kunst
die alleen maar mooi wil zijn en ons noch levensvragen stelt noch antwoorden wil
aanreiken, heeft geen recht van bestaan.
|
Kunst en het geheim achter de werkelijkheid
Vooral in de Joodse mystiek leeft het bewustzijn van Gods alles doordringende aanwezigheid
en de religieuze betekenis van al wat bestaat. Joodse mystiek is sinds de zestiende eeuw
sterk beïnvloed door de denkbeelden van Jitschaq Loeria (1534-1572). Volgens deze
mysticus is de gehele zichtbare wereld als het ware een punt binnen God, waaruit Hij Zich
heeft teruggetrokken om een plekje vrij te maken voor het ontstaan van de schepping.
Alleen dit 'minieme plekje in God', dat overigens onze totale werkelijkheid uitmaakt, valt
niet geheel met Hem samen. Alleen de mens bezit een zekere zelfstandigheid tegenover Zijn
schepper.
Het Joodse woord voor wereld, 'Olam', omvat een woordstam die 'verbergen' betekent. Het is
eigen aan de wereld dat God zich daaruit in zekere mate teruggetrokken heeft. Ook Gods
afwezigheid krijgt daarmee een religieuze betekenis. De aardse mens valt niet geheel met
God samen. Hij is geen marionet maar een verantwoordelijk wezen, vrij om te kiezen tussen
goed en kwaad.
Zoals een vader die zijn kind wil leren lopen dit moet loslaten
met de kans dat het valt, zo heeft God de mens de vrijheid gegeven eigen wegen te gaan. De
keuze is aan de mens zich te bekleden met majesteit of de weg van vernietiging, as en rook
te kiezen.Maar naast Gods verborgenheid en zwijgen bespeuren mensen, hoe paradoxaal dit
ook is, tegelijkertijd Zijn aanwezigheid. Zonder Gods stille dragen zou de schepping niet
voortbestaan. Om het besef van Gods verborgen aanwezigheid steeds weer aan te
scherpen, spreken Joden iedere dag bij het ochtendgloren deze zegenspreuk: 'Gezegend zijt
Gij Eeuwige onze God, koning van de wereld, die het licht schept en duisternis schept, die
vrede bewerkt en alles schept; Die de aarde en haar bewoners in barmhartigheid verlicht;
en Die in Zijn goedheid elke dag opnieuw de werken van de schepping (In den beginne)
vernieuwt.'
Gods verborgen maar scheppende aanwezigheid is voorwaarde voor het voortbestaan van de
wereld. Overal bespeurt de Joodse mysticus die aanwezigheid. Wat je ook maakt, doet of
denkt, alles bezit een dialogisch en religieus aspect. Kunst, schoonheid en religie zijn
daarom in het jodendom onlosmakelijk met elkaar verbonden. Genieten van de wereld is een
opdracht zoals blijkt uit dit gezegde van Rav (eerste helft derde eeuw): 'In de toekomst
zal de mens verantwoording en rekenschap moeten afleggen voor al wat zijn oog heeft gezien
en wat hij niet heeft genuttigd' (jKiddoesjien IV,12 [66d]. Dit genieten is evenwel niet
een doel op zichzelf. In een oude rabbijnse traditie lezen wij: Een mens mag niets
genieten (proeven) voordat hij een zegenspreuk uitspreekt, want er is gezegd: 'Aan de
Eeuwige behoren de aarde en haar volheid toe, de wereld en haar bewoners' (Ps. 24:1;
Tosefta berachot IV,1).
|
Joodse kunst getuigt van de paradox van een voortdurende ontmoeting met God en van Zijn
gelijktijdige afwezigheid. Kunst tracht gestalte te geven aan de tegenstrijdige ervaring
van de mystieke vreugde over Gods stille aanwezigheid en van de pijn, die Zijn
gelijktijdige verborgenheid teweegbrengt.
|

|