![Olijf.gif (4574 Byte)](Olijf.gif)
|
Naar hoofdpagina: .
Avot de-Rabbi Nathan (20a-20b)
(Spreuken
der) Vaderen van Rabbi Nathan
(Midrasj, tekst en
commentaar; driewekelijkse aanvulling)
Dr.
Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
Tien beproevingen - de ernst
van laster
|
![Olijfb.gif (5153 Byte)](Olijfb.gif)
|
![Stercd.gif (1440 Byte)](Stercd.gif)
# Zie ook aantekeningen in Avot de-Rabbi Nathan, ed. S. Schechter 20a. a.l.
|
Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 20 a
Met tien beproevingen hebben
onze vaderen de Heilige, Hij zij gezegend, beproefd, maar zij werden slechts
gestraft voor kwaadsprekerij [die een van deze was]. En dit zij ze: Een keer
[twee keer]* bij de (Riet)zee[1], een keer toen het manna voor het eerst begon te
vallen [2], een keer toen het manna ophield te vallen
[3], een keer bij (het
verschijnen) van de eerste kwartels [4], een keer bij de laatste kwartels[ 5] een keer bij Mara [6], een keer bij Refidiem [7], een keer bij (de berg) Chorčv [8], en een keer bij de verspieders. [9]
De beproeving van de verspieders
was het ergste van alle, er is immers gezegd: '(Al de mannen die Mijn heerlijkheid en Mijn
tekenen hebben gezien, die Ik in Egypte heb gedaan en in de wildernis )
en die Mij die tien keren op de proef stelden en niet naar
Mijn stem luisterden, (zullen zeker het land
niet zien dat Ik aan hun vaderen heb gezworen!') (Num.
14:22-23). En evenzo (is gezegd): 'Ze zullen sterven, de
mannen die boosaardige praat over het land hebben geuit, door een plaag voor
het aangezicht van de Eeuwige' (Num. 14:37). Is dit niet een
redenering van licht naar zwaar? Zoals de Eeuwige bij het land - dat geen
mond heeft om te spreken en geen gezicht zodat daar schaamte op te lezen is -
de Eeuwige al bestraffing eist van de verspieders, hoeveel te meer dan zal de
Heilige, Hij zij gezegend, de bestraffing eisen van iemand die kwaad spreekt
over zijn naaste en hem beschaamd maakt?**
[1] Vgl. Ps. 106:7: 'Zij gedachten niet Uw vele blijken van trouw
en zij kwamen in opstand bij de zee, de Rietzee.' Volgens een
paralleltekst in de Babylonische Talmoed Arachien 15a luidt de tekst: 'twee
keer bij de Rietzee' (in plaats van 'een keer bij de Rietzee'). Zowel bij het
betreden van de Rietzee als bij het verlaten ervan. Op het moment dat de
Israëlieten zich in de Rietzee moesten wagen, klaagden zij met bittere ironie
tot Mosjč: 'Waren er soms geen graven in Egypte, dat je ons hebt
meegenomen om in de wildernis te sterven?' (Ex. 14:11). Bij het verlaten
van de Rietzee waren ze nog altijd even rebels en klein van vertrouwen in de
macht van Gods reddende hand. Pas nadat de Eeuwige hun de dode lijken van de
verdronken Egyptenaren op de andere oever toonde, begonnen ze de Eeuwige als
hun Bevrijder te vrezen. Zo staat aan het slot van het verslag over de
doortocht door de Rietzee geschreven: 'Toen de Israëlieten de Egyptenaren
dood zagen liggen langs de rand van de zee, toen (pas) zag Israël de
grote hand (de ontzagwekkende macht) waarmee de Eeuwige tegen de
Egyptenaren was opgetreden, ervoer het volk ontzag voor de Eeuwige, en
vertrouwde het op de Eeuwige en op Mosjč, Zijn dienaar' (Ex. 14:30-31).
Vgl. in dit verband de aan Rabba ben Mari toegeschreven uitleg die is genoemd
in de Babylonische Talmoed, Arachien 15a.
[2] Vg. Ex. 16:19-20. De Israëlieten bewaarden het ingezamelde manna voor de
volgende dag. Voor straf liet God dit gehamsterde manna bederven, zodat de
wormen eruit kropen.
[3] Zie Ex. 16:26-27. Zes werkdagen aaneen bleef het manna elke dag opnieuw
neerdalen, maar niet op de Sjabbatdag die op deze werkdagen volgde. Hoewel op
de zesde dag een hoeveelheid viel, die voor twee dagen toereikend was,
vreesden vele kleingelovige Israëlieten op de Sjabbat te zullen hongeren.
Tegen Gods bevel in gingen zij daarom (tevergeefs) ook gedurende de heilige
rustdag op pad om het manna in te zamelen.
[4] Vgl.
Ex. 16:7 v. en Num. 11:31-33. Met
onverzadigbare begeerte verzamelden de Israëlieten het vlees van de dode
kwartels. Niemand vergaarde - uit pure vraatzucht - minder dan 10 chomer (10
korenmaten van elk 10 efa)!* Dat was een volkomen overbodige en hemeltergende
hoeveelheid.
[5] Twee keren daalden kwartels neer. De eerste keer, zoals beschreven in Ex.
16:3: 'En de gehele gemeenschap van Israël beklaagde zich tegenover Mosjč
en Aharon in de wildernis. De kinderen Israëls spraken tot hen: "Waren
we maar door de hand van de Eeuwige gestorven in Egypte etc.'" De
tweede keer is beschreven in het boek Numeri:: 'Het samenraapsel (van
vreemdelingen) onder hen was onverzadigbaar en ook de kinderen Israëls
begonnen weer te klagen' (Num. 11:4). Zo volgens de uitleg in de
Babylonische Talmoed Arachien 15a.
[6] Vergelijk Ex. 15:23. De Israëlieten morden tegenover Mosjč (en God) over
de bittere smaak van het water te Mara en vertoornden daarmee opnieuw de
Eeuwige.
[7] In Refidiem jeremieerde het volk nogmaals, dit keer omdat er geen water
aanwezig was. Zie Ex. 17:1 vv.
[8] De episode rond de berg Chorčv verwijst ongetwijfeld naar de verering van
het gouden kalf aan de voet van de berg Sinai, zoals uitgelegd in
Babylonische Talmoed, Arachien 15 a (zie Ex. 32:1 v.).
[9] Zie het verhaal over de verspieders in Num. 13-14. De Babylonische
Talmoed (Arachien15a) beschrijft deze laatste episode van God beproeven als
'een keer in de wildernis van Paran.'
De handschriften van Avot de-Rabbi Nathan (zo ook ed. S. Schechter)
lezen (per abuis) 'een keer bij de Rietzee' in plaats van 'twee keer bij de
Rietzee' (zoals in de weergave van de Babylonische Talmoed Arachien 15a). Als
gevolg daarvan beschrijven die handschriften in feite maar negen beproevingen
in plaats van de voorzegde tien.
Een aantal gedrukte edities voegt ter aanvulling en correctie van
deze tekortkoming daarom nog een aparte beproeving toe. Zo wordt de som van
tien van de nader beschreven beproevingen toch weer vol gemaakt. Na 'een keer
bij Chorčv' volgt extra nog 'een keer bij het gouden kalf'. In dat geval kan
met 'een keer bij Chorčv' niet betrekken op de episode van het gouden kalf
(die episode wordt immers apart als volgend voorbeeld van rebellie opgesomd).
Misschien mogen we bij 'een keer bij Chorčv' in dat geval denken aan het feit
dat het volk niet zelf naar Gods stem wilde luisteren (vgl. Ex. 20:19) en -
uit angst - het directe horen daarvan aan Mosjč overliet. Echt overtuigend is
deze oplossing niet, aangezien uit de Tora-tekst niets van Gods ontstemming
over de angstige houding van het volk blijkt. Een aantal commentatoren
vervangen daarom 'een keer bij Chorčv' door 'een keer bij Tavera (zie Num.
11:1-3): 'Het volk begon in de oren van de Eeuwige zijn nood te klagen
etc.')#
[9] De Babylonische Talmoed 15a beschrijft deze laatste episode van God
beproeven als 'een keer in de wildernis van Paran.' Zie Num. 13-14.
|
* Deze lezing heeft de voorkeur, zie uitleg beneden.
![Sterc.gif (1440 Byte)](Sterc.gif)
** Deze passage over de tien
beproevingen ontbreekt in de editie Wilna 1933.
* Vgl. bijv. Lev. 27:16. Een chomer is een ezelslast, het gaat bij 10 chomer dus
om een werkelijk exorbitante hoeveelheid.
|
|
![M-Verspieders.jpg (60144 Byte)](M-Verspieders.jpg)
|
|
|
Uitleg:
Haast niets is erger dan
kwaadsprekerij
De midrasj zet haar uiteenzetting over de
uitspraak van Nittai de Arbeliet voort. De slechte buur, van wie men zich
verre moet houden, is in de eerste plaats een persoon die anderen zwart maakt
en kwaad spreekt. Zo geeft de midrasj de fijne nuance weer tussen 'een
slechte buur' (sjochén ra) - van wie met
zich volgens Nittai verre dient te houden - en de 'godeloze' (rasja)
met wie men (in ieder geval) geen vriendschap mag sluiten.
Het gemeenschappelijke thema met de direct voorafgaande passage
is tzara'at, lepra of een verwante huidziekte. Dit thema schept de
mogelijkheid om verder uit te wijden over 'lasjon ha-ra' -
kwaadsprekerij en laster. De rabbijnen legden immers een rechtstreekse
relatie tussen het uitbreken van een huidziekte en laster. Laster is een
soort vergrijp dat aanvankelijk onopgemerkt kan blijven voor het slachtoffer,
maar niet voor het oor van de Almachtige. Als straf van de hemel toont deze
geniepige ondeugd zich in de vorm van een huidziekte juist aan het oog van de
wereld. Zoals gezegd is in Ps. 101:5: 'Wie heimelijk zijn naaste
belastert, hem zal Ik vernietigen'.[10]
Met een woordspeling lezen de rabbijnen het
woord 'metzora'- aan lepra lijdend persoon - als een acroniem voor: 'motzi
sjem ra' - veroorzaker van een slechte naam. Als bewijs voor de
goddelijke oorsprong van huidziektes als straf voor laster geldt het verhaal
over Mirjam, die na het verspreiden van kwade geruchten over Mosjč door God
met lepra geslagen werd (Num. 12:1-15).[11]
Volgens het boek Numeri heeft Israël de Eeuwige dus tien keren op de
proef gesteld (Num. 14:22-23). De midrasj (in Babylonische Talmoed Arachien
15a) somt die tien keren op en noemt daarbij de bewijsplaatsen (die hier in
de verkorte vorm van Avot de-Rabbi Nathan ontbreken). Al die tien keren gaat
het volk zich te buiten aan geklaag en toont het gebrek aan vertrouwen.
Nagenoeg het gehele manvolk bleek uit lafaards te bestaan en koesterde weinig
vertrouwen in zijn eigen toekomst. Uit de context van Numeri 14:22-23 blijkt
dat het kleingelovige gejeremieer van de verspieders de druppel was die Gods
emmer van ergernis deed overlopen. Overal zagen zij leeuwen en beren op de
weg. Pas na dit laatste incident, werd de hele gemeenschap
(op enkele uitzonderingen na) radicaal gestraft voor haar gebrek aan
vertrouwen. Volgens de Wijzen was dit met name omdat het volk zich 'en masse'
conformeerde aan het negatieve rapport van de verspieders en zich in feite
schuldig maakte aan de belastering van het land. Indien kwaadsprekerij
tegenover een stukje aarde al zoveel ergernis en woede bij God oproept,
hoeveel te meer zal dit dan het geval zijn indien kwaadsprekerij en
negativiteit de levende medemens - Gods evenbeeld - betreft. God beoordeelt
overtredingen die tegen Hem Zelf zijn begaan milder dan het kwaad dat mensen
elkaar onderling aandoen. Daaruit blijkt de chasidoet van het
Opperwezen.
Het is dus opmerkelijk dat de midrasj de
afgodendienst in de episode van het gouden kalf in feite als minder erg
beoordeelt dan de 'kwaadsprekerij' en de negatieve houding van de
verspieders. Alleen de schuldigen werden na het incident van het gouden kalf
in opdracht van God gedood. De straf voor het meegaan in de negativiteit van
de verspieders voltrok God persoonlijk aan de gehele generatie
van hen die uit Egypte waren gevlucht! Een heel geslacht kwam om in de
wildernis!
|
[10] In Babylonische Talmoed, Arachien 16a, uitgelegd als: Ik zal
hem vernietigen met een dodelijke huidziekte.
[11] Vgl. Babylonische Talmoed, Sjabbat 97a.
Ook ondeugden als bloedvergieten, valse eed, incest, arrogantie en naijver
zouden door de hemel met huidziekte worden bestraft, vgl. Babylonische
Talmoed, Arachien 16a; Midrasj Wa-jikra Rabba 17,3 e.a.
|
|
Een verloren generatie - korte
uitwijding
De bangmakerij van de verspieders was om nog een andere reden
zwaarwegend. De laatste beproeving bleek zwaarder dan de andere negen
beproevingen waarmee Israël God eerder tergde. De negativiteit en het
gejammer van de Israëlieten betrof tot dan toe slechts specifieke en beperkte
omstandigheden. Met het demoraliserende verhaal van de verspieders stond
niets minder dan de toekomst van de hele gemeenschap op het spel.
De passage over de kwaadsprekerij van Mirjam, die de autoriteit van haar
broeder Mosjč impliciet in twijfel trok (Num. 12), gaat direct vooraf aan de
passage over de verspieders (Num. 13). De koppeling van deze twee passages is
niet zonder betekenis. Met Mirjam als afschrikwekkend voorbeeld had de
Eeuwige Israël kenbaar gemaakt hoezeer hij laster en kwaadsprekerij
verfoeide. De twaalf spionnen, uit ieder van de twaalf stammen een leider,
bleken uit deze demonstratieve les van de Eeuwige niet veel te hebben
geleerd.[12] De rapportage van de verspieders was bedrieglijk
negatief. Hun ontmoedigende, doortrapte en opruiende rapportage dreigde
het gezag van Mosjč nog meer te ondermijnen dan de kwaadsprekerij van Mirjam
en Aharon (Num. 12).
Wie niet wil leren, moet op de
blaren zitten
Een andere uitleg van wat geschreven is 'Zend mannen voor je, opdat zij
het land verkennen (bespieden)' (Num. 13:2). Eerst lezen we: 'Mirjam
en Aharon maakten aanmerkingen op Mosjč' (Num. 12:1) en daarna 'Zend
mannen voor je'. Dit is wat de Schrift zegt: 'Zij weten het niet,
zij begrijpen het niet, want hun ogen zijn dichtgesmeerd zodat zij niet
zien' (Jes. 44:18).Wat voor oogmerk heeft de Schrift om na het
gebeuren van Mirjam te zeggen: 'stuur mannen voor je'? Maar het is
zo, dat de Heilige, Hij zij gezegend, voorzag dat de verspieders kwaad over
het land zouden spreken. Zodoende sprak de Heilige, Hij zij gezegend: 'Ze
zullen niet kunnen zeggen: "Wij wisten niet van de straf voor
kwaadsprekerij."'
Daarom liet de Heilige Hij zij gezegend, de ene passage direct voorafgaan
aan de andere. Want Mirjam maakte (kwaadaardige) opmerkingen over haar
broer en zij werd gestraft door huidvraat, zodat ieder zou weten wat de
straf is voor kwaadsprekerij; en zodat - wanneer mensen geneigd zouden zijn
om zijn kwaad te preken - zij zouden bedenken wat Mirjam overkomen is. Maar
ondanks dat wilden de verspieders hieruit geen lering trekken. Daarom staat
geschreven: Zij weten het niet, zij begrijpen het niet, want hun ogen
zijn dichtgesmeerd zodat zij niet zien' (Jes. 44:18).[13]
|
Met name Nachmanides wees in zijn Bijbelcommentaar
op een opvallende en enigszins onlogische wending in het verhaal van de
verspieders. Na juist enkele lovende woorden over het land, volgt in Num.
13:28 onverwacht een 'maar' als inleiding op een onoverkomelijk
voorbehoud: 'Werkelijk het land vloeit van melk en honing en deze
vruchten groeien er. Maar daar staat
tegenover dat het land sterk is etc.' Na hun 'maar' noemden de
verspieders de versterkte steden en hun vreeswekkende bewoners, zoals de
oprijzende gestalten van de gigantische Enakieten. Hun woorden waren vol
welbewuste overdrijving. Amalek in het zuiden, de Kanaänieten in het westen
en oosten, de Amoriet in het bergland. Dat alles om vooral te benadrukken dat
Israël het land met geen mogelijkheid zou kunnen betreden. Vooral door het noemen
van Amalek bleek hun moedwillige bangmakerij, aangezien het volk Amalek in
werkelijkheid geen deel uitmaakte van het land Israël.[14]
De demoraliserende rapportage van de verspieders zette - als gezegd -
niets minder dan de toekomst van het gehele[15] volk en Gods plannen op het spel. Toen het volk,
gedemoraliseerd door de bangmakerij van de verspieders de vervulling van zijn
toekomstdroom en de verwezenlijking van zijn vrijheid - en daarmee het
hoofddoel van Gods handelen en de eigen menselijke opdracht in de
geschiedenis - dreigde op te geven, leek werkelijk alles verloren. Ten
gevolge van de hemel tergende bangmakerij - die als een dodelijke ziekte
toesloeg - moest de gehele generatie van de uittocht omkomen in de wildernis.
Pas daarna kon het avontuur van de herwonnen vrijheid in het nieuwe land
beginnen. Het taboedenken van de verspieders betekende het laten varen van
alle hoop. Het zou het einde betekend hebben van uitzicht op een leven in
vrijheid, voorwaarde tot de verwezenlijking van de morele samenleving die in
het heidense Egypte had ontbroken. De generatie die - slechts door de
geďncarneerde angst van voormalige slaven bevangen - deze door God geschonken
droom op wilde geven, mocht en kon eenvoudigweg het beloofde land niet
binnengaan.
|
[12] Zie Rasji, commentaar op Num. 13:1, in
verwijzing naar Midrasj Tanchoema.
[13] Midrasj Bemidbar Rabba 16,6.
[14] Vgl. R.N. Scherman, The
Torah (Arts Scroll)op Num. 13:28.
[15] Het gehele volk had verzocht om verspieders te sturen. Later
rapporteerden de verspieders hun opzettelijk negatieve bevindingen aan het
volk; daardoor raakte ook het volk
(op Josjoea en Kalev na) ontmoedigd. Zie het commentaar van Rasji op Num. 13
en vgl. Babylonische Talmoed Sota 34a.
|
![Boekklkl.gif (8026 Byte)](Boekklkl.gif)
|
De lasterpraat van Mirjam en Aharon
|
![Boekklkl.gif (8026 Byte)](Boekklkl.gif)
|
[3] Beiden maakten zeer kritische opmerkingen over Mosjč achter zijn
rug om! (n.b. be- Mosjč en niet le-Mosjč).
![Sterc.gif (5478 Byte)](Sterc.gif)
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 20a
Rabbi Sjim'on zegt: 'Over hen die laster spreken
komen plagen (d.w.z. de plaag van huidvraat). Want zo vinden wij ten aanzien
van Aharon en Mirjam dat toen zij lasterlijke dingen vertelden (deze) straf
hen trof. Er is immers gezegd: 'Mirjam en Aharon maakten (kritische en laatdunkende) aanmerkingen op Mosjč, [vanwege de Koesjitische vrouw die hij genomen had, want hij had een
koesjitische (tot) vrouw genomen.[1] En zij spraken: "Heeft De Eeuwige soms uitsluitend tot Mosjč gesproken, heeft Hij niet ook met ons
gesproken?" De Eeuwige hoorde dit.]' (Num. 12:1-2). Waarom doet de Schrift Mirjam
voorafgaan aan Aharon? Dit
leert dat Tzippora
ging en het (eerst)[2] vertelde
aan Mirjam, Mirjam ging en vertelde het aan Aharon. Beiden stonden op en
spraken (kwalijke) woorden over deze rechtvaardige (Mosjč).[3] Omdat zij beiden opstonden en over deze
rechtvaardige (kwalijke dingen) spraken, trof hen de straf (van huidvraat).
Er er is immers gezegd: 'En de Eeuwige ontstak in woede tegen hen en ging weg' (Num. 12:9).
|
[1] 'Lakach' - nemen - geldt in de rabbijnse uitleg als een terminus
technicus voor het sluiten van een huwelijk.
[2] Zij vertelde (in alle vertrouwelijkheid) over de seksuele onthouding van
haar echtgenoot Mosjč (zie beneden bij uitleg).
|
[5] Zie in dit verband S.R. Hirsch, The Pentateuch, (commentaar op de
Tora) op Num. 12:1.
|
Uitleg:
De hypocriete houding van Mirjam en Aharon
Voor het juiste begrip van deze midrasj over het afkeurenswaardige gedrag van
Mosjč en Aharon is het nodig de exegetische achtergrond nader toe te lichten.
Uitgangspunt vormt het begin van het verhaal, dat het conflict beschrijft
tussen Mosjč en Mirjam, samen met haar broer Aharon: 'Mirjam en Aharon
maakten aanmerkingen op Mosjč vanwege de Koesjitische vrouw* die hij genomen
had, want hij had een Koesjitische (tot) vrouw genomen. En zij spraken: "Heeft
de Eeuwige soms uitsluitend met Mosjč gesproken, heeft Hij niet ook met ons
gesproken?"' (Num. 12:1-2).
De denigrerende kritiek op hun broeder Mosjč vervolgden Mirjam en
Aharon onmiddellijk met het benadrukken van hun eigen status als profeten,
tot wie de Eeuwige eveneens gesproken had. Duidelijk meenden ze in
belangrijkheid en autoriteit niet voor hun broer Mosjč onder te doen.
Uit hun verwijzing naar het eigen profeetschap mogen we concluderen dat het
veronderstelde tekortschieten van Mosjč tegenover zijn echtgenote iets te
maken had met de taak van Mosjč als profeet. Uit Ex. 19:15 blijkt dat wie
zich voorbereidt op het ontvangen van Gods woord - in een directe ontmoeting
met de Eeuwige - zich moet onthouden van seksuele gemeenschap. Mirjam en
Aharon verweten Mosjč dus, dat hij Tzippora, zijn echtgenote, langdurig
seksueel verwaarloosde (aangezien hij zich bij voortduring op Gods
openbaringen voorbereidde). Mosjč zou zich naar hun beider mening ter
verdediging van zijn tekortschieten tegenover Tzippora niet op zijn
profetische taak kunnen beroepen, aangezien zij zelf ook tot profetie
geroepen waren. Zij hadden zich daarentegen niet langdurig van seksuele
gemeenschap met hun partners onthouden. De onthouding van Mosjč was dus volgens
Mirjam en Aharon overbodig. Indien Mosjč zich van te voren al had voorbereid
op een leven als profeet en de langdurige onthouding die daar kennelijk naar
zijn mening bij hoorde, waarom had hij dan een vrouw gehuwd en haar
vervolgens aan de kwelling van een seksloos leven met hem onderworpen?
Om de zwaarte van de kritiek extra gewicht te geven sprak Mirjam van Tzippora
als een Koesjitische, als een mooie en donker getinte vrouw, warmbloedig en
vol hartstocht. In metaforische zin als vrouw wier daden even lovenswaardig
waren als de schoonheid van een Koesjitische. Hoe kon Mosjč een rechtschapen,
mooie en warmbloedige vrouw zo rigide behandelen?[4]
Met name het woordgebruik in Num. 12:1 maakt deze uitleg extra aannemelijk.
Mirjam en Aharon spraken 'al odot' - vanwege - de
Koesjitische vrouw. Dit Hebreeuwse begrip wordt in de Tora doorgaans in de
gunstige betekenis van 'omwille van' gebruikt.[5] Mirjam en
Aharon wilden dan ook de indruk wekken dat zij opkwamen voor de rechten van
Tzippora. Een aantal bronnen onderschrijft overigens deze 'goede bedoelingen'
van Mirjam en Mosjč.[6]
Er bestaat (overeenkomstig andere bronnen) evenwel ook een minder
gunstige visie op het gedrag van beiden. Zij probeerden zichzelf als profeten
een gelijke status toe te eigenen als die van Mosjč. In feite betekende hun
kritische verdediging van Tzippora een vermomde aanval op de unieke
profetische kwaliteiten van hun broer Mosjč. Juist deze hypocrisie maakte hun
opmerkingen zo kwaadaardig. Kwaadsprekerij en laster kunnen doorgaans worden
ontmaskerd als poging zichzelf te verhogen ten koste van anderen.
De midrasj verklaart elders nog duidelijker dan in Avot de-Rabbi Nathan
waarom de Eeuwige uiteindelijk Mirjam voor de kwaadsprekerij straft en niet
Aharon. De Hebreeuwse formulering in Num. 12:1 bevat een vreemde
inconsequentie. In feite luidt de tekst: 'Mirjam en Aharon sprak
(vrouwelijk enkelvoud!) woorden over Mosjč (maakte aanmerkingen
op Mosjč).' Mirjam nam het initiatief tot de kritiek op Mosjč. Volgens
de Tora-tekst werd alleen Mirjam als straf door huidvraat getroffen (Num.
12:10-12). De midrasj nuanceert de exclusiviteit van de bestraffing van
Mirjam overigens enigszins in de veronderstelling dat ook Aharon niet geheel
onbestraft bleef (zie beneden).
Extra contouren krijgt het verhaal over het falen van Mirjam naar
aanleiding van wat de midrasj vertelt over de profetische gaven van Eldad en
Medad (en van de zeventig oudsten):
|
* In de meeste rabbijnse bronnen wordt de Koesjitische vrouw uit Num. 12:1
geďdentificeerd met Tzippora. Zij werd Koesjitische (vrouw uit Koesj -
Ethiopië) genoemd vanwege haar opvallend donkere huidtint, maar zij was niet
echt een Ethiopische.
In sommige bronnen (zoals in de Jeruzalemse Targoem) is de Koesjitische
juist expressis verbis van Tzippora onderscheiden. Deze vrouw Ethiopische
vrouw (hem bij vertrek uit Egypte door de Ethiopiërs geschonken) zou
Mosjč smadelijk hebben heengezonden.
[4] In veel bronnen wordt de Koesjitische vrouw uit Num. 12:1 geďnterpreteerd
als een verwijzing naar Tzippora; zie L. Ginzberg, The Legends of the
Jews, III, p. 255-256 en verwijzingen in VI, noot 488.
[6] Zie verder in uitleg beneden.
|
[8] Midrasj Sifré
Be-midvar, pis. 99, ed. H.S. Horovitz p. 99. Vgl. Midrasj Sifré Zoeta,
Num. 12:1, ed. H.S. Horovitz p. 274, Tzippora vertelde aan Mirjam
onomwonden dat Mosjč geen aandacht meer aan haar besteedde. Een uitgebreide
versie van deze uitleg vinden we in Menorat Ha-Ma'or van Al Nakawa, ed. Enelow, IV p. 347.Zie ook S.S.
Jacobson, Meditations on the Tora, Tel Aviv 1956, p. 155 v.
|
»'Mirjam en Aharon
maakte(n) aanmerkingen op Mosjč' (Num. 12:1). Hoe wist Mirjam dat Mosjč
zich onthield van seksuele gemeenschap? Het is echter zo, dat zij zag dat
Tzippora zich niet langer opmaakte met cosmetica die vrouwen gebruiken. Zij
sprak tot haar: 'Wat is er met je, dat je jezelf niet langer opmaakt met
cosmetica van vrouwen?' Zij antwoordde haar: 'Jouw broeder schenkt daar
geen aandacht meer aan.' Toen wist Mirjam wat er speelde en vertelde het
aan haar broer, en beiden spraken hem (Mosjč) daarover aan.
Rabbi Nathan zegt: Mirjam bevond zich in
de nabijheid van Tzippora op het moment, waarvan gezegd is: 'Een jonge
man rende [naar Mosjč toe en vertelde aan Mosjč: "Eldad
en Medad zijn aan het profeteren in het kamp"] (Num.
12:27).' Daarop sprak Tzippora: 'Wee beide echtgenotes van deze mannen.'[7]
Daardoor wist Mirjam wat speelde en vertelde het aan haar broer, en beiden
spraken (kwalijk) over Mosjč.«[8]
|
|
[7] Zij beklaagde de vrouwen omdat zij als vrouwen van profeten geen seks
meer genoten met hun mannen.
|
|
Het eerste initiatief tot de kwade praatjes ging van Mirjam uit. Zij
interpreteerde het gedrag en de opmerkingen van Tzippora naar eigen inzicht
en trok daaruit negatieve, voorbarige conclusies. Hieruit blijkt dat Mirjam
geen besef had van de unieke positie en gaven die haar broer Mosjč als
profeet der profeten bezat. Mosjč moest zich immers niet zoals andere
profeten alleen incidenteel beschikbaar houden voor het ontvangen van Gods
woord, maar elk moment. Alleen hij kreeg de opdracht ononderbroken in
de nabijheid van de tent der samenkomst te blijven om Gods woord te
ontvangen. Zo kon hij ieder moment van aangezicht tot aangezicht (en niet
in dromen of visioenen zoals de andere profeten) met het Opperwezen
spreken. Mosjč moest zodoende in voortdurende staat van rituele reinheid
verkeren en mocht zich niet door coďtus ritueel verontreinigen.
De volgende fout van Mirjam was, dat zij deze gevoelige informatie en wat
hoogstens vermoedens waren door vertelde aan haar broer Aharon. Nog
kwalijker was dat beiden hun zelfingenomen kritiek op de handelwijze van
Mosjč misbruikten, om daarmee de volstrekt unieke kwaliteiten van Mosjč als
profeet in twijfel te trekken.
|
|
|
[9] Zie echter aantekeningen (boven) in noot 8. Tzippora zou tegenover
Mirjam op onmiskenbare wijze over de onthouding van Mosjč hebben gesproken.
|
Volgens onze midrasj had Tzippora zich dus tegenover Mirjam op bedekte wijze[9] uitgelaten over het ontbreken van seks in haar
huwelijk met Mosjč. Mirjam vertelde wat haar in vertrouwen en op bedekte
wijze ter ore was gekomen als een zekerheid aan Aharon. Beiden neigden om ten
eigen bate met die gevoelige wetenschap de superioriteit van hun broeder
Mosjč te betwisten. Daarom beschuldigt de traditie hen van lasjon ha-ra,
kwaadsprekerij.
De vraag rijst dus - als eerder al gezegd - waarom volgens de Tora-tekst
alleen Mirjam met een dodelijke huidvraat gestraft werd. De midrasj geeft al
gedeeltelijk het antwoord. Het eerste initiatief van de gezagondermijnende
actie tegen Mosjč ging uit van Mirjam. Hoe zit het precies met Aharon? Was
hij dan niet schuldig?
|
|
![Sterc.gif (1440 Byte)](Sterc.gif)
[12] Zie L. Finkelstein, Mavo le Massechet Avot-de Rabbi Nathan, p.
189 voor alternatieve lezingen; zie uitleg beneden.
|
Slot tekst Avot de- Rabbi Nathan 20a en 20b
Wat wil de schrift
zeggen met: 'en (hij)
ging weg' (Num. 12:9)? Dit leert dat hij (de huidvraat) wegging
van Aharon en zich hechtte aan Mirjam. Omdat Aharon niet bedreven was in
woorden, maar Mirjam was bedreven in woorden. Onmiddellijk werd zij zwaarder
gestraft.
Mirjam sprak: '(Ook) over mij kwam het woord (van
profetie), maar ik heb mij niet afgezonderd van mijn man.'[10]
Aharon sprak: '(Ook) over mij kwam het woord (van profetie), en (ook ik)
heb mij niet afgezonderd van mijn vrouw. Ook over onze vaderen kwam het woord
(van profetie) en (ook) zij hebben zich niet
afgezonderd van hun vrouwen. Maar hij (Mosjč) heeft
zich - als gevolg van zijn arrogante geest - (wčl) afgezonderd van zijn
vrouw.'
Zij veroordeelden hem niet voor
zijn aangezicht (zij spraken hem niet in zijn directe aanwezigheid toe), maar
buiten zijn aangezicht. En zij veroordeelden hem niet met stelligheid maar
met onzekerheid. Onzekerheid of hij arrogant van geest was, onzekerheid of
hij niet arrogant van geest was.[11] Welnu, dit rechtvaardigt een redenering van licht
naar zwaar. Wanneer Mirjam - die alleen over haar broer sprak en alleen maar buiten het zicht van Mosjč[12]
- al (zo zwaar) gestraft
werd, hoeveel groter moet dan de bestraffing zijn van een gewoon persoon die
(zulke kwalijke) woorden spreekt voor het aangezicht van zijn naaste en hem
(daarmee) beschaamd maakt!
|
![Sterc.gif (1440 Byte)](Sterc.gif)
[10] D.w.z. Niet heb ik mij van seksuele omgang met mijn man onthouden,
hoewel ik profetes ben.
[11] D.w.z. alleen maar de mogelijkheid suggererend dat Mosjč uit pure
arrogantie zijn vrouw zo vernederend behandeld had.
|
[13] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 97a in een uitleg op naam van Rabbi
Akiva. 'En de Eeuwige ontstak in woede tegen hen en hij ging weg'
(Num. 12:9) wordt aldaar zo uitgelegd: en hij (de huidziekte die
(aanvankelijk) Aharon aangetast had ging weg en trof nu Mirjam.
Anderen verklaren 'tegen hen' in die zin dat Gods verwijt zowel Aharon als
Mirjam trof. De huidvraat trof echter alleen Mirjam. Zie de gehele context
aldaar.
[15a] Zo volgens Sifré Bemidbar pis. 99, ed. H.S. Horovitz, p. 99;
[15b] Volgens Rabbi Nathan spraken Aharon en Mirjam hun confronterende
woorden ook uit tegenover Mosjč zelf (ibid.). Zie ook Midrasj Bemidbar Sifré,
Num. 12:2, ed. H.S. Horovitz p. 274: 'Is het mogelijk dat alleen de
Alaanwezige (de laster) hoorde. Hoe weten we dat ook Mosjč het hoorde? Omdat
de Schrift zegt: "En de Eeuwige hoorde het, en de man Mosjč etc."
(Num. 12:2-3).
|
Uitleg:
Waarom juist Mirjam zo zwaar gestraft werd
Met name Mirjam maakte zich schuldig. Dit neemt niet weg dat volgens onze
midrasj ook Aharon aanvankelijk met huidvraat gestraft werd, zoals we ook
kunnen lezen in een overlevering uit de Babylonische Talmoed.[13] Daarom luidt de tekst hier in Avot de-Rabbi Nathan: 'trof
hen de straf van huidvraat.'.
Zowel Aharon als Mirjam. De term 'bedreven in
woorden' (askan be-davariem) is wat lastig te duiden. De term
betekent meer dan dat Mirjam de aanstichtster was van de kwaadsprekerij.
Sommigen veronderstellen dat Mirjam meer in details trad dan Aharon[14] Mirjam was mogelijk loslippiger en meer tot roddel
geneigd dan Aharon, voor wie loslippigheid geen gewoonte was en die door de
intrige van Mirjam weliswaar werd meegezogen maar al snel tot bezinning kwam
en om vergeving smeekte.
Misschien is mede bedoeld, dat de verantwoordelijkheid van Mirjam als
profetes zwaarder woog dan die van Aharon. Hij werd doorgaans volledig in
beslag genomen door zijn taken als hogepriester. Aharon was daardoor minder
bedreven op het terrein van dit soort gesprekken. De straf van Mirjam viel zo
zwaar uit, omdat bij haar de kwaadsprekerij meer dan een incident betrof.
Hoeveel te meer
Hoewel Mirjam en Aharon Mosjč niet
eens in het openbaar beschaamd hadden doen staan, was hun daad buitengewoon
ernstig. Vooralsnog bleef het gesprek tussen Mirjam en Aharon binnenskamers.[15a] In andere bronnen is overigens benadrukt dat Mirjam
en Aharon hun broer Mosjč juist wel openlijk confronteerden met hun kritiek![15b]
Nog niet hadden beiden de gemeenschap betrokken bij hun ontkenning
van het superieure gezag van Mosjč, maar het voorbarige en kwaadaardige
oordeel over hem - dat niet vrij was van eigenbelang - had voor de
gemeenschap ontwrichtende gevolgen kunnen hebben. Daarom nam de Eeuwige
Mirjam en Aharon apart om hen stevig terecht te wijzen en trad Hij als
persoonlijke verdediger van Mosjč op door iedereen op de unieke profetische
gaven van Mosjč te wijzen.
In andere
handschriften van Avot de-Rabbi Nathan en in alternatieve bronnen vinden we
evenwel juist de 'goede bedoeling' van Mirjam benadrukt. Zij zou juist uit
bezorgdheid om Tzippora en om wille van het huwelijk van Mosjč gesproken
hebben.
Zo luidt de versie in Handschrift New
York[16]: »Wanneer Mirjam
- die slechts over haar broer sprak, en in liefde, en alleen maar buiten
het zicht van Mosjč sprak - al zo zwaar gestraft werd etc.«
In Sifré Bemidbar: »Wanneer
Mirjam die er niet op gericht was om laatdunkend over haar broer te spreken
maar ten faveure van hem, en niet om 'gaat heen en vermenigvuldig u' te
verminderen maar om dat te vermeerderen[17], en bij zichzelf - al
zo zwaar gestraft werd etc.«
Deze alternatieve lezingen zijn des te boeiender. De beschuldiging
van kwaadsprekerij aan het adres van Mirjam (en Aharon) blijft staan,
onafhankelijk van het feit of zij al of niet goede bedoelingen had met wat
zij uitsprak. Deze versie bevat een actuele les voor woordvoerders en
leiders van iedere gemeenschap. Zij zijn en blijven ten volle
verantwoordelijk voor de gevolgen van wat ze al of niet zeggen over
anderen. Een verklaring van goede bedoelingen achteraf kan die
verantwoordelijkheid nooit volledig wegnemen, indien door hun uitspraken
mensen eenmaal beschadigd zijn!
|
Wie zijn naaste in het openbaar wit doet wegtrekken van schaamte, geldt als
een bloedvergieter in de ogen van de Wijzen. Zo iemand is als het ware een
moordenaar. Het is geen toeval dat in het boek Levticus het verbod om als een
lasteraar rond te trekken in een adem genoemd wordt met de waarschuwing niet
te 'staan bij het bloed van je naaste'. Heel treffend luidt de nieuwe
vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap hier: 'Breng het leven
van een ander niet in gevaar door lasterpraat over hem rond te strooien.
Ik ben de Eeuwige' (Lev. 19:16).
|
[14] Zie A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud, (Soncino
ed.), p. 59.
[16] Genoemd door L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot de-Rabbi
Nathan, p. 189; en zie aldaar handschrift Vaticaan met vergelijkbare
formulering.
[17] D.w.z. om haar broer Mosjč te stimuleren tot het verwekken van
nageslacht.
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Naar
vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 19): ![Basisknopkl.jpg (825 Byte)](Basisknopkl.jpg)
|
|
|
Naar
volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan 21:) ![Basisknopkl.jpg (825 Byte)](Basisknopkl.jpg)
|
|
|
Naar
het begin van de cursus (Avot
de-Rabbi Nathan p. 1): ![Basisknopkl.jpg (825 Byte)](Basisknopkl.jpg)
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
![Basisknopkl.jpg (825 Byte)](Basisknopkl.jpg)
|
|
|
|
|