|
Midrasj, tekst en commentaar Dr. Marcus van
Loopik
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Voorwoord en inleiding over het begrip midrasj
Avot
de-Rabbi Nathan, talmoed-tractaat en midrasj Met de plaatsing van deze site op het internet wil ik met enige regelmaat een korte uitleg publiceren over een tekst uit de Joodse traditie.Voor de hand had gelegen om te kiezen voor de wekelijkse parasja - het Tora-gedeelte dat iedere week binnen de Joodse gemeenschap wordt bestudeerd en dat in de synagoge op de Sjabbat wordt gelezen. Aangezien de wekelijkse Tora-lezing al in tal van digitale en gedrukte vormen wordt becommentarieerd, heb ik gekozen voor een alternatief. Ik heb besloten om de zoveel tijd een korte passage uit de rabbijnse midrasj te behandelen. De keuze is gevallen op 'Midrasj Avot de Rabbi Nathan', een van de zogeheten kleine midrasj-traktaten uit de Babylonische Talmoed. Rabbi Nathan was een oudere tijdgenoot van Rabbi Jehoeda- ha-Nasi[1], de compilator en redactor van de Misjna (rond 200 van de jaartelling). De originele en meest gebruikelijke versie van Avot de-Rabbi Nathan beslaat 41 hoofdstukken en vormt een commentaar op het bekende Misjna-traktaat Pirké Avot - 'Spreuken der Vaderen'. De inhoud van beide werken is hoofdzakelijk aggadisch (verhalend) van aard. Uitvoerige discussies over specifieke religieuze voorschriften treffen wij er dus niet in aan. |
[1] Rabbi Jehoeda ha-Nasi leefde in de tweede helft van de tweede eeuw, en in het begin van de derde eeuw van de jaartelling. Hij was patriarch van Judea, alsook compilator en redactor van de Misjna. Dat is de belangrijkste halachische codex die in de Babylonische Talmoed is becommentarieerd. Rabbi Jehoeda - vanwege zijn grote bekendheid ook gewoon 'Rabbi' genoemd - gold als wijs, geleerd, vroom en bescheiden. Hij was niettemin zeer welgesteld en onderhield contacten met mensen uit de hoogste Romeinse kringen. |
|
Over de functie en betekenis van midrasj We onderscheiden twee
hoofdsoorten van Schriftverklaring: 1) letterlijke uitleg: pesjat; 2)
homiletische uitleg: derasj (midrasj). De pesjat gaat uit van de
letterlijke betekenis van een passage en van de directe samenhang met de context. Deze
methode is zo veel mogelijk objectief. De verklaarder is niet zozeer zelf aan het woord,
maar hij laat de tekst spreken. De methode van pesjat gaat terug op het werk van Soferiem
(schriftgeleerden) en Metoergamiem (vertalers) van voor de jaartelling. Hun werk,
zo vermoedt men, zou al in de dagen van Ezra begonnen zijn. De Soferiem leverden de tekst
van de Schrift zo nauwgezet mogelijk over. De Metoergamiem vertaalden de Schrift in de
volkstaal, het Aramees. De nadruk lag daarbij op de letterlijke weergave van de tekst,
hoewel sommigen hun vertaling met homiletische toevoegingen lardeerden. De homiletische en vrije
exegetische uitleg daarentegen, derasj - midrasj, laat veel meer de
verklaarder aan het woord. De derasj-methode benut traditionele hermeneutische
regels. Een aantal van die regels hebben vanouds zowel in de halachische als in aggadische
exegese gefunctioneerd. De regels doen de uitleg vaak van de eenvoudige letterlijke
betekenis afwijken. Ook licht derasj (midrasj) woorden uit hun context om
er een uitleg aan te verbinden, waaraan de verklaarder behoefte heeft. Derasj (midrasj)
wordt dikwijls aangevuld met verhalende elementen (aggada), waarvoor geen directe
basis in de Schrift te vinden is. De methode van derasj is veelduidig en
subjectief. Naast de tekst zelf heeft ook de verklaarder zijn inbreng. De Tanna'iem uit het
land Israël (ca. 0-200 van de jaartelling) en de Babylonische Amora'iem (ca. 200-500 van
de jaartelling) verlegden in hun studie en voordrachten in synagogen, scholen en
leerhuizen het hoofdaccent naar derasj (midrasj). Hiervan getuigt de
rabbijnse midrasj-literatuur. In theorie maakten de rabbijnen binnen de midrasj wel
onderscheid tussen een letterlijke en homiletische uitleg, maar in de praktijk hanteerden
zij dit onderscheid zelden. Van de Amora'iem stamt de stelregel: De Schrift treedt niet
buiten zijn letterlijke betekenis (Babylonische Talmoed Sjabbat 63a). Deze bewering
stelde zekere grenzen aan de vrijheid van midrasj. In sommige leerscholen werd de
spontaniteit om van de strikt letterlijke betekenis af te wijken wat meer aan banden
gelegd dan in andere, maar een absolute voorkeur voor de pesjat-methode betekende
dit nooit. De rabbijnen ervoeren zelden een onoverbrugbare tegenstelling tussen de
letterlijke betekenis en hun bonte homiletische verklaringen. De vrijere uitlegwijze van
de midrasj vormde voor hen niet een alternatief maar een
zinvolle aanvulling op de letterlijke betekenis van de Schrift. |
|
||
** Zie voor meer gegegevens inzake de verschillen en ontstaansgeschiedenis van de twee versies van Avot de-Rabbi Nathan : M.B. Lerner in: The Literature of the Sages I, ed. S. Safrai, Assen/Maastricht 1987, 374 vv.
|
De naam Avot de-Rabbi
Nathan (De Vaderen van [verzameld door] Rabbi Nathan) suggereert dat
Rabbi Nathan de compilator is van deze verzameling wijsheidsuitspraken, (voornamelijk) uit
de Tanaďtische periode. De verzameling vormt een soort Tosefta-achtige weergave van het
Misjna-traktaat Pirké Avot, Spreuken der Vaderen, daarbij voorzien van vele toevoegingen. Grofweg kan Avot de-Rabbi Nathan
ingedeeld worden in drie delen. Deel I) Versie a
hoodstuk 1-11, en versie; versie b hoofdstuk 1-22. Dit eerste deel bevat
uitspraken uit Misjna Avot hoofdstuk 1-2; de uitspraken worden in Avot de-Rabbi Nathan
verder uitgewerkt en aangevuld met passende alternatieve overleveringen en verklaringen. Deel II) Versie
a hoofdstuk 14-30, en versie b hoofdstuk 32-35. Dit tweede deel
bevat uitspraken uit Misjna Avot hoofdstuk 3-4, aangevuld met veel verwante
overleveringen; vaak in losser verband dan in deel I van Avot de-Rabbi Nathan het geval
is. Deel III) Versie
a hoofdstuk 31-41, en versie b hoofdstuk 36-38. Dit derde gedeelte
bevat geordende opsommingen (teruglopend van van tien dingen tot aan drie dingen), conform
de getalsspreuken en opsommingen in Misjna Avot hoofdtuk 5. De aggadische (voornamelijk
verhalende) inhoud van het traktaat Avot de-Rabbi Nathan bevat ook overleveringen die uit
andere midrasj-verzamelingen en de Talmoed bekend zijn. De verklarende tradities zijn
doorgaans terug te voeren op de Tannaďtische periode (eerste twee eeuwen van de
jaartelling), maar het oude traktaat heeft - zoals andere werken uit die periode
een latere redactiegeschiedenis doorgemaakt. Een betrouwbare datering van het
redactieproces van Avot de-Rabbi Nathan is moeilijk te leveren. Hier volgt een korte lijst van
midrasj-verzamelingen weer, voorzien van een ruwe datering van de redactie. In mijn uitleg
bij Avot de-Rabbi Nathan zal ik regelmatig naar deze werken verwijzen. |
|
||
|
|
|
||
|
Mechilta-de
Rabbi Jisjma'él (uit school van Rabbi Jisjma'él)
|
(redactie) na 500 van de jaartelling |
bevat naast
halachische uitleg aggadische midrasj bij Exodus |
|
|
Sifra
[Sifra de-Bé Rav] (uit school van Rabbi Akiva) |
na 500 van de jaartelling |
bevat naast halachische uitleg aggadische midrasj bij Leviticus |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
* Twee edities: 1) de traditionele, zogeheten Oude Tanchoema (Tanchoema Jasjan) |
|
|
|
|
2) de editie van S. Buber |
Pesikta Rabbati |
ca.
775-900 |
homiletische midrasj |
|
** vertoont grote gelijkenis met vorm en structuur van Tanchoema-Jelammedenoe |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Aggadat
Beresjiet |
ca. 900-1000 |
homiletische midrasj bij Genesis |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Midrasj ha-Gadol |
ca. 1300-1400 |
anthologie van midrasjiem bij de Tora |
Zie voor meer details Encyclopedia Judaica, sub 'Midrasj', deel 11, kolom 1511 |
|
|
|
||
|
|
|
||
|
Tekst en Toelichting Avot de-Rabbi Nathan Hoofdstuk 1** [Hoofdstukken 1-14 van ARN, nosach a, geven
een opsomming van de traditieketen vanaf Mosjč bij de berg Sinai tot en met Rabbi
Jochanan ben Zakkai] Van mosjč tot de rabbijnen, priesters en 'leken' De
hoofdstukken 1-14 uit Avot de-Rabbi Nathan corresponderen thematisch met het eerste
hoofdstuk van het Misjna-traktaat Avot (Pirké Avot) dat de keten van Tora-overdracht
vanaf de berg Sinai beschrijft. Een keten die begon bij Mosjč en doorloopt tot aan Rabbi
Jochanan ben Zakkai, kort na de val van de Tweede Tempel. Avot de-Rabbi Nathan hoofdstuk I Avot de-Rabbi Nathan opent met commentaar op de beginspreuk van Spreuken der Vaderen, die luidt: Mosjč ontving de Tora vanaf (de berg) Sinai en leverde haar over aan Jehosjoea, Jehosjoea (leverde haar over) aan de oudsten [2] en de oudsten aan de profeten, de profeten leverden haar over aan de mannen van de Grote Synagoge. Zij (de mannen van de Grote Synagoge) zeiden drie dingen: 'Weest geduldig (bedachtzaam en zorgvuldig) met (het spreken van) recht, maakt velen tot leerlingen en maakt een omheining rond de Tora.' (Spreuken de Vaderen 1,1) Voordat we overgaan tot de uitleg van de tekst van Avot de-Rabbi Nathan, wil ik eerst enkele opmerkingen plaatsen bij de geciteerde openingspassage in Spreuken der Vaderen. Men heeft wel gesuggereerd dat dit Misjna-tractaat speciaal is samengesteld als instructie voor aankomende Tora- en rechtsgeleerden. De vermaning om 'afwachtend' en zorgvuldig te zijn in zijn rechtsoordeel, vormt vanuit dat perspectief een passende opening van die instructie. De openingsspreuk van Spreuken der Vaderen wil allereerst duidelijk maken dat iedere Joodse Tora-geleerde en rechter een schakel vormt in een lange menselijke traditieketen. Die keten gaat uiteindelijk terug op de openbaring van de Tora bij de berg Sinai. In oorsprong vormde de Tora bovenal het erfgoed van de priesterklasse. Naast hun dienst in de tempel spraken priesters op allerlei gebied ook recht (vgl. Deut. 17:8-9). We kunnen echter - in overeenstemming met Spreuken der Vaderen - nog een andere, niet priesterlijke lijn van traditie-overdracht trekken. Die lijn loopt ononderbroken door vanaf de openbaring van de Tora ten tijde van Mosjč tot aan het onderwijs van de Tora-geleerden in de huidige tijd. Eerst nog liep die tweede traditieketen via charismatische persoonlijkheden, zoals Mosjč, de richters uit de tijd der Richteren en de profeten. Na hen werd de Tora echter overgedragen aan alle rabbijnse Tora-geleerden, en daarmee in principe aan de gehele gemeenschap van gelovigen. Volgens de traditie kwam in de tijd van Ezra en Nechemja openbaring door middel van profetie weliswaar ten einde (met Mal'achi als laatste profeet), maar ging het proces van openbaring dat bij Sinai begon in een alternatieve vorm voort. Nu er geen profeten meer zijn, volgen we niet meer de stem van een profeet maar die van Tora-leraren. De uitleg en de stem van de meerderheid in het leerhuis - gebaseerd op grondige uitleg van de geschreven Tora - beslist welke weg de gemeenschap in haar dagelijkse doen en laten moet gaan. De discussie en de daaruit getrokken conclusies zetten het proces van openbaring en Tora - dat met Mosjč begon - dus voort. Profeten hebben bij de uitleg van de Tora in feite niet meer het laatste woord. Maimonides heeft de verhouding tussen profetie en rabbijnse Tora-uitleg pregnant verwoord: Zelfs indien duizend profeten, allen van de statuur van Elia of Elisja, een bepaalde mening zouden koesteren, en duizend en één wijzen zouden de tegenovergestelde mening toegedaan zijn, dan moet men de stem van de meerderheid volgen (vgl. Ex. 23:2). En de uiteindelijke regel wordt vastgesteld in overeenstemming met de duizend en één wijzen en niet in overeenstemming met de duizend achtenswaardige profeten (Maimonides, Inleiding op de Misjna). |
|
[4] Rabbi Akiva leefde van 50-135 van de jaartelling. Hij stierf als martelaar onder het bewind van keizer Hadrianus. Rabbi Akiva was in zijn jeugdjaren een eenvoudige schaapherder; eerst op latere leeftijd ging hij samen met zijn zoon Tora studeren. Hij stichtte een eigen academie in Bené Barak en wordt tot een van de grootste Tanna'iem (rabbijnen in Erčtz Jisra'él in de eerste twee eeuwen van de jaartelling) gerekend. Rabbi Akiva werd bekend om zijn methode van exegese, waarmee hij betekenis wilde verlenen aan elk detail van de tekst. Daarbij ging hij ervan uit dat de geschreven Tora geheel en al uit geheiligde taal bestaat, zonder enige menselijke invloed. Zijn leermeesters waren: Rabbi Eli`čzčr ben Hyrcanos, Rabbi Jehosjoea en Rabbi Nachoem ben Gimzo. Hij was collega van Rabbi Sjim'on ben Gamli'él. |
In contact met het heilige Ets Marcus van Loopik
Mosjč
werd geheiligd door de wolk en ontving de Tora van (de berg) Sinai. Er is immers gezegd: 'En
de heerlijkheid van de Eeuwige verbleef op de berg Sinai' (Ex. 24:16);
(dat was) om wille van Mosjč, om hem te zuiveren. En dit gebeurde na (de proclamatie) van
de Tien Woorden. Zo zijn de woorden van Rabbi José de Galileeër.
In
de ontmoeting met het heilige Avot
de-Rabbi Nathan wijst ons allereerst met nadruk op de hemelse oorsprong van de Tora. Dat
gegeven mogen we vooral niet vergeten. De Tora wordt weliswaar door mensen uitgelegd en
doorgegeven, maar zij is in haar oorsprong niet ontsproten aan de menselijke geest, zelfs
niet aan die van een unieke profetische persoonlijkheid als Mosjč. De Tora is tot mensen
gekomen vanuit een andere, transcendente wereld. De Tora is volgens de Wijzen van een
hogere orde dan alle wijsheid die mensen zelf bedacht hebben. In de Babylonische Talmoed vergelijken de wijzen de week aan voorbereiding van Mosjč bij de berg Sinai met de dagen voorbereiding van de Hoge Priester, alvorens deze op Grote Verzoendag het heilige der heiligen mocht betreden. Ook de gewone gelovige moest volgens de psalmist zuiver zijn voordat hij de berg van Gods heiligheid mocht bestijgen: 'Wie mag de berg van de Eeuwige bestijgen, wie mag staan op Zijn heilige plaats? Wie rein is van handen en zuiver van hart, wie zijn ziel niet opheft tot voosheid en wie niet een eed zweert tot bedrog' (Ps. 24:3-4). |
[3] Rabbi José ha-Gelili, Rabbi José de Galileeër, leefde aan het begin van de tweede eeuw en ook hij behoorde tot de Tanna'iem. Hij behoorde tot de school van Javne. Rabbi Akiva en diens leerling Rabbi Tarfon waren studiegenoten. Hij staat er om bekend dat hij de Schrift vaak niet letterlijk interpreteerde. Hem ging het vooral om de innerlijke intentie van de tekst.
|
[1] Rabbi Nathan de Babyloniër. Rabbi Nathan leefde rond het midden van de tweede eeuw van de jaartelling en behoorde tot de zogeheten Tannaďtische rabbijnen (rabbijnen die in de eerste twee eeuwen van de jaartelling leefden in Erčtz Jisra' él). Al jong kwam hij naar Erčtz Jisra'él en studeerde onder Rabbi Jisjma'él, Rabbi Eli'čzčr ben Hyrcanos en Rabbi José ha-Gelili (de Galileeër). Hij was onder meer een tijdje Av Bét Dien (een soort vicepresident en religieus leider) van het Grote Gerechtshof te Usha in de tijd van Rabban Sjim'on ben Gamli'el.
[2] Rabbi Mattija ben Chčrčsj was een Tanna'iet uit de tweede eeuw. Hij
overleefde de strijd rond de val van de tempel. Later stichtte hij een talmoed-school te
Rome. Bekend is hij onder meer vanwege zijn beslissing dat alle Sabbatsregels geschonden
mogen worden teneinde leven te redden. Hij was een zeer vroom man. De legende vertelt dat
hij zichzelf blind maakte, opdat hij niet naar Satan zou kunnen kijken die hem vermomd als
mooie vrouw benaderde. * 'Het is geen goede zaak' (eino tov); volgens L. Finkelstein, A.W. p. 125 is de oorspronkelijke lezing mogelijk geweest: 'i afsji'- ík wil niet', 'het is niet mijn genoegen'
|
Studie Ontmoeting met de Allerhoogste
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a: Rabbi Nathan [1] zegt: 'Waarom wachtte Mosjč een volle zes dagen zonder dat het woord van openbaring over hem kwam? Dat was opdat hij gezuiverd zou worden van alle voedsel en drank in zijn ingewanden, tot aan het moment dat hij geheiligd werd en hij werd als de dienende engelen.' Rabbi Mattija (Mattitjahoe) ben Chčrčsj sprak tot hem: 'Men zegt dit alleen maar (over Mosjč omdat dit was) om hem godvrezendheid in te boezemen, opdat hij de woorden van de Tora op zich zou nemen in heilig ontzag, in vrees en in beven. Er is immers gezegd: "Dient de Eeuwige in heilig ontzag (vreze) en verheugt u in beven"(Ps. 2:11). ' Uitleg: Rabbi Nathan redeneert in de trant van Rabbi José de Galileeër. Ook hij benadrukt de bovenwereldlijke oorsprong van de Tora. Mosjč moest - zo hij met de hogere wereld van God in contact wilde treden - eerst zijn ego afbreken. Hij moest letterlijk zijn ingewanden van aards voedsel en drinken leeg maken om zich te kunnen laven aan de glans van Gods aanwezigheid. Aan de openbaring ging de ontmoeting met de Eeuwige vooraf. Spirituele ontvankelijkheid vereist dat we de wereld van de materie voor een moment loslaten om te treden in de sfeer van het transcendente. We moeten eerst afstand nemen van ons lichamelijke bestaan. In zelfgenoegzaamheid is het moeilijk om Tora te studeren. Een volle maag draagt niet aan de concentratie en ontvankelijkheid voor het hogere bij. Daarom zeggen de Wijzen elders in Spreuken der Vaderen: 'Zo zijn de wegen van de Tora: brood met zout zul je eten, water zul je met mate drinken en op de aardbodem zul je slapen etc.' (Misjna, Spreuken der Vaderen 6,4). Rabbi Mattija ben Chčrčsj [2] verschuift vervolgens het accent van de voorbereiding van Mosjč naar het einddoel van diens vasten: verootmoediging en godvrezendheid. Het Hebreeuwse woord 'jir'a' verwijst niet alleen naar een eigenschap maar meer nog naar een religieuze ervaring, waarin de mens zich voortdurend bewust blijft van Gods alaanwezigheid en waarin hij doordrongen is van de volkomen onbeduidendheid van de eigen persoon.[2b] Wie godvrezend is, beseft dat er naast God in feite niets bestaat en dat al wat wij doen en denken consequenties heeft voor onze relatie met Hem. Mosjč werd zich hiervan door een proces van verstilling, afzondering en verootmoediging als geen ander bewust. Overal waar de wereld is, bevindt Zich God. Hier aangekomen begrijpen we het vervolg van de tekst in Avot de-Rabbi Nathan. Daarin wil Rabbi Mattija ben Chčrčsj verbieden om dingen in deze wereld te begrijpen en te bespreken alsof we ze los kunnen maken van Gods alles doordringende en omvattende werkelijkheid. Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a: Het
gebeurde dat Rabbi Jehoesjoea[3] en Rabbi Mattija
ben Chčrčsj bijeen zaten en zich bezig hielden met de woorden van de
Tora. Rabbi Jehosjoea gaf uitleg aan wereldse zaken (zonder een verbinding te leggen met
de Tora). Toen sprak Rabbi Mattija ben Chčrčsj tot hem: 'Rabbi, hoe komt u ertoe de
woorden van de Levende God te verlaten en u in te laten met wereldse zaken? Dit, hoewel u
mijn meester bent en ik uw leerling. Het is geen goede zaak (het verschaf me geen
genoegen)*om de woorden van de Levende God te verlaten en zich (me) bezig te houden met
wereldse zaken.'
Wereldse
gesprekken |
[2b] Vergelijk Rabbi Mosjč Chajjiem Luzzato, Mesillat Jesjariem, cap. 24 en 25: 'De weg om deze godvrezendheid te verwerven is zich deze twee waarachtige feiten bewust te zijn. De ene is dat de Goddelijke aanwezigheid van Hem, Hij zij gezegend, op elke plaats in de wereld wordt aangetroffen, en (de andere) dat Hij, Hij zij gezegend, Zijn voorzienigheid uitoefent op alle dingen, klein en groot. Niets blijft voor Zijn ogen verborgen' (cap. 25, begin).' [3] Rabbi Jehosjoea, compagnon en leermeester van Rabbi Mattija ben Chčrčsj, leefde eveneens in het midden van de tweede eeuw van de jaartelling. Hij was een leerling van Rabbi Jisjma'él en staat bekend om zijn soepele halachische beslissingen.
[4] Zie Avot de-Rabbi Nathan cap. 6, ed. S. Schechter 14a. |
* In enkele handschriften wordt i.p.v. Lev. 26:46 de profeet Mal'achi geciteerd: 'Gedenkt de Tora van Mosjč, Mijn knecht' (Mal. 3:22), een wat minder heldere bewijsplaats; vgl. opmerkingen van L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot ve-Avot de-Rabbi Nathan, New York 1950, p. 125.
* Overigens blijkt dat zeker in de periode van de Eerste Tempel (tot in de tijd van Ezra) de overdracht van Tora-tradities bovenal als de verantwoordelijkheid van priesters werd beschouwd: Deut. 33:10, Jer. 2:8, Jer.18:18, Ez. 7:26, II Chron. 17:7-9; zie E.Z. Melamed, Mavo le-Sifroet ha-Talmoed, Jeruzalem 1977, p. 5.
[4] De zogeheten Grote Synagoge is een bestuursorgaan en rechtscollege geweest van eeuwen voor de jaartelling. Het bestond uit 120 leden. Ezra zou dit college volgens oude overlevering geleid hebben. Het college bestond tot aan het optreden van Sjim'on de Rechtvaardige. Onduidelijk blijft of het daarbij om de hogepriester Sjim'on I (zoon van Onias I) gaat (310 -291 voor de jaartelling) of om Sjim'on II (ca. 200 voor de jaartelling). De laatste optie is de meest waarschijnlijke. Aan het college worden onder meer de volgende activiteiten toegeschreven: rechtspraak, Tora-uitleg, invoering van gebeden (zoals het Achttiengebed) en vaststelling van de bijbelse canon. Volgens een andere bron hebben de mannen van de Grote Synagoge de volgende geschriften gecomponeerd: Ezechiël, de Twaalf Kleine Profeten, Daniël en de rol van Esther, zie Babylonische Talmoed Bava Batra 14b-15a. |
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1a Door middel van Mosjč werd de Tora op de berg Sinai gegeven, er is immers gezegd: 'En Hij schreef hen op twee stenen tafelen en gaf ze aan mij' (Deut. 5:22). En elders zegt de schrift: 'Dit zijn de verordeningen, rechtsregels en richtlijnen (wetten) die de Eeuwige gaf (in het kader van het verbond) tussen Hem Zelf en de kinderen Israëls op de berg Sinai door de hand van Mosjč' (Lev. 26:46). De Tora die de Heilige, Hij zij gezegend, aan Israël gaf, gaf Hij uitsluitend door middel van Mosjč, want er is gezegd: 'Tussen Hem Zelf en de kinderen Israëls ...'.* Mosje was dus waardig om een bode (middelaar) te zijn tussen de Kinderen Israëls en de Alaanwezige. Mosjč offerde de ram van consecratie [1] en hij bereidde de zalfolie [2] gedurende de volle zeven dagen van consecratie. Daarmee werden ook de hogepriesters en de koningen gezalfd. En El'azar verbrandde de stier en het ontzondigingsoffer waarmee (d.w.z. met de as waarvan) al de onreine personen van de latere generaties werden gereinigd. Rabbi Eli'čzčr sprak: 'Groot was deze maat (hoeveelheid olie) want zij was toereikend voor de komende generaties, immers Aharon en diens zonen werden geheiligd door middel van die zalfolie; zo is er gezegd: "En je zult Aharon en diens zonen heiligen zodat zij Mij tot priesters zullen dienen"(ex. 30:30).' Uitleg: Nog sterker krijgen we hier de indruk dat de niet-priesterlijke lijn van Tora-overdracht boven die van de priesterklasse is geplaatst.* Overdracht van Tora is geen zaak van erfrecht van vader op zoon, maar van studie en onderwijs van leraar aan leerling. Heel fijntjes attendeert de tekst ons erop dat het gezag van de Tora en dat van haar rabbijnse verklaarders dient te prevaleren boven het gezag van priesters en het wereldlijke gezag van koningen. In de grond der zaak ontlenen die twee machten, de koninklijke en priesterlijke, hun autoriteit aan de wijding door de olie van Mosjč. Zelfs Aharon werd geautoriseerd door de olie die Mosjč bereid had. Mosjč instrueerde en begeleidde het proces van eerste wijding van Aharon en diens zonen tot priester. Later zouden de Farizeeën het recht opeisen om de Sadduzeese hogepriester zeven dagen lang te instrueren alvorens op Grote Verzoendag in het heilige der heilige dienst mocht doen. Dat was opdat hij zich strikt aan het door de Wijzen bepaalde ritueel en protocol zou houden.[3] Tekst Avot de-Rabbi Nathan 1b Jehosjoea
ontving (de Tora) van Mosjč, want er is gezegd: 'En je zult van jouw
heerlijkheid op hem doen overgaan (geven), opdat de gehele gemeenschap van de kinderen
Israëls naar hem zullen luisteren' (Num. 27:20).
Keten
der geslachten |
[1] Dat wil zeggen: de wijding van Aharon en diens zonen tot priesters. [2] De olie waarmee Aharon en diens zonen gezalfd werden, alsook later de eerste koningen. Vgl. onder meer Lev. 8:33 en Ex. 29:33; 30:31.
[3] Zie in dit verband de Babylonische Talmoed Joma 4a.
|
[6] Zie M. Margaliot, Ha-jichoed sjč be-nevoeat Mosjč, in: Sefer ha-sjana le-maddae ha-jahadoet sjčl Universitat Bar Ilan, nr. 11, Ramat Gan, p. 7-29.
[8], Zie Meshulam Margaliot, aangehaald werk, p. 20. |
Het
ontstaan van de Farizeese traditie Voortgaande
openbaring »Daarom zag de Eeuwige erop toe, dat de taak van Aharon daartoe beperkt zou blijven, dat hij de woorden van Mosjč zou uitspreken en vertolken* tot begrijpelijke woorden, omdat Mosjč zwaar van mond en tong was (vgl. Ex. 4:10). Zodoende sprak de Eeuwige tot Mosjč: Je zult tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen (Ex. 4:15). De formulering van deze aanwijzing is eenduidig: God sprak niet tot Aharon maar Mosjč sprak tot hem, opdat Aharon niet zou kunnen beweren dat de Eeuwige (Zelf) tot hem had gesproken. Daarom werd hem vanaf het begin de mogelijkheid onthouden om zichzelf de autoriteit van Mosjč aan te meten. En de woorden in zijn mond leggen de betekenis van die uitdrukking is dat Aharon de woorden van Mosjč woordelijk herhaalt, zonder enige verandering die erop gericht is om de bedoeling van de woorden van Mosjč te wijzigen, en daarmee ook van de woorden van de Eeuwige. ( ) En hij zal in jouw plaats het volk toespreken en het zal zijn dat hij jou tot mond zal zijn en jij zult hem tot God zijn (Ex. 4:16). De juiste uitleg is dat Aharon voor Mosjč als spreker (spreekbuis) zal fungeren, maar op voorwaarde dat Mosjč met goddelijke autoriteit ten opzichte van hem bekleed zal zijn, zonder ruimte voor weerspraak. De uitdrukking God (Elohiem) die op het eerste gezicht moeilijk te duiden lijkt, wordt helder vanuit de goddelijke bron waaruit Mosjč zijn woorden put, woorden die gericht zijn tot het volk en die Aharon moet vertolken en uitspreken. Zo wordt het gevaar vermeden dat Aharon hun betekenis verandert door middel van verklaringen of door veranderingen van zijn kant. Een vergrijp dat makkelijk kan plaatsvinden gedurende het proces van mondelinge vertolking, zelfs wanneer het niet de opzet van de vertolker is om ook maar iets in de vertolking te veranderen.«[7] Zelfs de oudsten die met een deel van de profetische geest van Mosjč begiftigd werden om hem te helpen bij de rechtspraak en de bestuurlijke taken, konden niet tippen aan de volstrekt eenmalige profetische gave van Mosjč. Slechts een deel van de profetische geest van Mosjč werd op hen overgedragen, indirect en via Mosjč. Buitendien beschikten zij voornamelijk in potentie over profetische gaven, maar zij traden niet daadwerkelijk blijvend als profeten op. Hun profetie bleef beperkt tot een incident: En de Eeuwige daalde af in de wolk en sprak tot Mosjč en Hij (hij) droeg een deel van de geest die op hem was over op de zeventig oudsten; en het gebeurde zodra de geest op hen rustte, dat zij begonnen te profeteren maar zij deden dit verder niet meer (Num. 11:25). »In deze situatie is het nodig om de vraag te verhelderen naar de positie van deze zeventig oudsten ten opzichte van Mosjč. Om te vermijden dat een ongerechtigde wedijver zou ontstaan, droeg God Zijn geest niet direct over op de oudsten maar indirect en door bemiddeling van de geest die op Mosjč rustte. Zodoende was ieder van de met profetie begiftigden gedwongen te erkennen dat de geest die op hem rustte van Mosjč afkomstig was, en dat hij met hem niet in profetie kon wedijveren.«[8] Jehosjoea werd aangesteld als opvolger van Mosjč, als leerling en verklaarder van de Tora, niet als profeet! Josjoea werd gekozen omdat hij over een geest van wijsheid beschikte: En Jehosjoea de zoon van Noen was vervuld met een geest van wijsheid, want Mosjč had hem de handen opgelegd; zodoende handelden de Israëlieten overeenkomstig wat de Eeuwige aan Mosjč bevolen had' ( Deut. 34:9) Mosjč
bekleedde zijn leerling met de autoriteit om het volk overeenkomstig de Tora te doen
leven, en deze ontving geen profetische opdracht! Aanspraken van het christendom en de islam in het kader van een voortgaande goddelijke openbaring, waarvan de boodschap die van de Tora van Mosjč zou overtroeven, blijft vanuit Joods oogpunt daarom in strijd met Gods woord en met de geest van de traditie en last but not least van de Tora zelf. |
* Naam die Josephus gaf aan het geslacht van de Makkabeeën, waarschijnlijk omdat dit geslacht oorspronkelijk afkomstig was uit de plaats Chesjmon.
[5] Zie E. Rivkin, 'Pharisaism and
the crisis of the individual in the Creco-Roman world', in Jewish Quaterly Review,
Vol. LXI, 1 (Juli 1970), p. 50.
|
[1] Vergelijk Babylonische Talmoed, Horajot 3b en Berachot 9a. [2] Rabbi Eli'čzčr ben Hyrkanos behoorde tot de Tanna'iem en leefde eind eerste eeuw en begin tweede eeuw van de jaartelling. Hij is ook bekend als Rabbi Eli'čzčr de Grote. Hij behoorde tot de belangrijkste geleerden in het Bét Dien (het rabbijnse gerechtshof en studiecentrum) te Javne, dat na de verwoesting van de Tweede Tempel werd gesticht. Zijn echtgenote Imma Sjalom was de zuster van Raban Gamli'él. In Lydda vestigde hij een eigen Tora-academie. In zijn uitleg was hij conservatief en doorgaans liet hij gevestigde tradities prevaleren boven daarmee strijdige hermeneutische verklaringen. Zijn vasthoudendheid daarin bracht hem in conflict met andere rabbijnse geleerden uit zijn tijd. Dat leidde uiteindelijk tot een dramatische breuk. Tevens staat Rabbi Eli'čzčr bekend vanwege zijn enigszins denigrerende houding tegenover vrouwen en vanwege zijn grote terughoudenheid in de sociale omgang met heidenen en niet-Joden.
[5] Abba Sjaoel leefde rond het midden van de tweede eeuw van de jaartelling. Hij is vooral bekend door zijn halachische uitspraken. Waarschijnlijk was hij een leerling van Rabbi Akiva en collega-leerling van Rabbi Jehoeda ben Ilai en Rabbi Me'ir. Een aantal uitspraken is van hem overgeleverd die handelen over de indeling en de inhoud van de Tempel.
Mosjč onvangt de tafelen; fragment Siddoer Rotschild, Florence 1492
|
Einde van de profetie
Profetie en Openbaring
Heb niet meteen je oordeel klaar
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 1b »Weest geduldig (bedachtzaam) in het (vellen van) een
rechtsoordeel.« Abba Sjaoel[5]
zegt: Het is niet zo dat zij over die spreuken uitvoerig discussieerden, maar zij
interpreteerden ze. Aanvankelijk zei men dat Spreuken, het Lied der Liederen (Hooglied) en
Prediker verborgen moesten worden (d.w.z. buiten de canon moesten blijven). Want men zei
dat het (slechts) aforismen zijn en dat ze niet tot de geschriften (van de canon) behoren.
Daarop ging men ertoe over om ze te verbergen; (dit duurde) totdat de mannen van de Grote
Synagoge kwamen en ze (deze boeken) interpreteerden. Er is immers gezegd: En ik
zag onder de dwazen, ik onderscheidde onder de jongelingen een jonge man zonder besef
(letterlijk: hart)
en zie een vrouw kwam op hem af, uitgedost als een hoer en
behoedzaam van hart, woelig was ze en rebels; in haar huis wilden haar voeten niet
verblijven, nu eens was zij op straat, dan weer op de pleinen; zij loerde bij elke hoek en
greep hem vast, kuste hem en sprak met brutaal gezicht tot hem: 'Vrede-offers moest ik
brengen, vandaag heb ik mijn geloften ingelost; daarom ben ik jou tegemoet gegaan om je
gelaat te zoeken en ik heb je gevonden. Ik heb mijn sponde met dikke dekens bedekt, met
geborduurde linnen spreien uit Egypte; ik heb mijn bed besprenkeld met mirre, aloë en
kaneel; kom maar mee, laten we zwelgen in minne tot in de ochtend, en laten we ons
verheugen in de liefde, want mijn man is niet thuis, hij is ver op reis gegaan; hij heeft
de geldbuidel meegenomen, (pas) op de dag van volle maan zal hij huiswaarts keren
(Spr. 7:7,10-20).
De erotische passage in het Hooglied en in de Spreuken van Sjlomo
wezen de mannen van de Grote Synagoge na lang wikken en wegen evenmin af, daar zij erin
slaagden deze als metaforische teksten te herinterpreteren. Het Hooglied schildert met
haar poëtische woorden geen gewone liefdesscčnes, maar beschrijft de innige relatie
tussen God en Zijn volk. Het boek prediker verhaalt wel over een hoer, maar in
werkelijkheid staat die hoer symbool voor de aanzuigende verleidingskunsten van afgoderij
en voor de wereld van immoraliteit die daarbij hoort. |
[3] Deze - in feite etiologische - verklaring stemt overeen met de archeologische bevinding dat bouwers in de oudheid de muren van wat grotere gebouwen aan de bovenzijde niet zelden licht naar binnen lieten buigen.
[4] Zie Babylonische Talmoed Bava Metzia 59b.
Mosjč ontvangt de tafelen; fragment Serajevo Aggada, Spanje 14e eeuw
|
||
[6] Rav was een Amora van de eerste generatie (eerste helft derde eeuw van de jaartelling). Stichter van de academie te Sura in Babylonië. Hij gold als de Rav, de leraar bij uitstek, van de Babylonische diaspora. Hij studeerde een tijd in Erčtz Jisra'él en bezocht daar de academie van Rabbi Jehoeda ha-Nasi. [7a] Babylonische
Talmoed, Sjabbat 13b |
|
|
[8] Chacham Zwi - Rabbi Zwi Hirsch ben Ja'akov Aschkenazy (1660-1718). Onder meer bekend vanwege zijn responsa. Was korte tijd rabbijn te Amsterdam.
|
|
* De Ba'al Sjem Tov - Meester van de Goede Naam - Rabbi Jisraël ben Eli'čzčr (1700-1760), de stichter van de chassidische beweging. Over hem zijn vele (wonder)verhalen verteld.
[9] Zie. de weergave van dit verhaal in J.R. Minz, Legends of the Hasidim, Chigago/London 1968, p. 164-165. |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
||
|
Graag
uw reactie en feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|