|
Naar hoofdpagina:
Avot de-Rabbi Nathan (8a-b)
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan
Midrasj, tekst en
commentaar
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
|
|
[2] Rav Papa (ca. 300-375), Babylonische Amora (leerling van Rava
en Abbajé), stichtte een academie in Naresj (vlak bij Soera) met vele
leerlingen. Hij streefde naar verzoening van conflicterende uitleg.
Zijn mening is in vele halachische discussies te vinden. Hij was eveneens een
succesvol zakenman.
[3] Zie Babylonische Talmoed Jevamot 109b.
|
Hoofdstuk
3
Tora-studie
en integriteit
Vervolg tekst Avot de-Rabbi
Nathan (eind 7b) 8a-b
'En maakt vele leerlingen'.
Want in de school van Sjammai zegt
men: 'Men mag slechts iemand onderwijzen die wijs is, lankmoedig, van goede
afkomst en rijk.' Maar in de school van Hillel zegt men: 'Men onderwijst aan
ieder mens, want er waren vele wettelozen in Israël die nader werden gebracht
tot Tora-studie en uit hen kwamen rechtvaardigen, vromen en waardige mensen
voort.'
Uitleg:
Toelatingsbeleid in het onderwijs
De midrasj zet hier de uitleg voort van de
drie aanwijzingen van de mannen van de Grote Synagoge, zoals die in Spreuken
der Vaderen zijn overgeleverd: 'Weest geduldig met het vellen van een
oordeel, maakt vele leerlingen en maakt een omheining rond de Tora.' Op die
omheining rond de Tora is de midrasj al uitvoerig ingegaan. Hier komt het
vervolg van de woorden van de mannen van de Grote Synagoge ter sprake. In
feite zien we ook hier een verdere uitwerking van het thema waarmee het
geschrift Spreuken der Vaderen begint: overdracht van traditie vanaf de berg
Sinaï, van generatie op generatie.
Over de waardigheid en goede bedoelingen van
Mosjè, de Oudsten, de Profeten en de grote 'Schrijvers' als Sjlomo en David
bestaat overeenstemming. Maar hoe zit het met de overdracht van de heilige
traditie aan gewone eigentijdse leerlingen? Wie is waardig genoeg om de
traditie te ontvangen en door te geven, wie niet?
Leren om te doen
Herhaaldelijk waarschuwen de Wijzen tegen
onderwijs aan ongemotiveerde of onwaardige leerlingen. Er kleeft gevaar aan
het vergaren van kennis zonder de doelstelling van een ethische
levenspraktijk en het welzijn van de gemeenschap. Hoeveel misbruik van kennis
op allerlei gebied heeft de geschiedenis niet vertoond?! Daaruit is wel
gebleken hoezeer de vrees van de Wijzen voor puur theoretische en niet
doorleefde kennis gerechtvaardigd is. Wetenschap die los staat van ethiek kan
tot destructief gedrag leiden. Een groot deel van wat aan techniek is
uitgevonden, was en is gericht op het vergroten van macht en militaire
slagkracht.
Zo zeggen de Wijzen dat het voor iemand die
het goede leert maar het niet in praktijk wil brengen beter ware,
wanneer men hem direct na de geboorte de placenta in het gezicht had
gesmeten. Zijn komst op deze wereld is een bedreiging en smaad.
Tora leren doe je om een gaaf mens te worden. Zo is gezegd van Gods
verordeningen: 'En jullie zullen ze leren en jullie zullen ze onderhouden
om ze te doen' (Deut. 5:1).[1] Studie zonder de juiste gezindheid en zonder
bereidheid ook te doen, zal bovendien niet stand houden: 'Het begin van
wijsheid is vrees voor de Eeuwige, een goed begrijpen voor allen die ze doen'
(Ps. 11:10; vgl. Spr. 1:17). Mede op grond van dit schriftvers sprak Rav Papa[2]:
'Ieder die zich bezighoudt met het doen, is ook bezig met het leren.
Ieder die zich niet bezighoudt met het leren, is evenmin bezig met het doen.'[3]
Leren en doen zijn twee kanten van hetzelfde proces. Je kunt niet
juist handelen zonder kennis van Gods geboden. Wie er niet naar streeft wat
hij geleerd heeft in goede daden om te zetten, zal zijn verworven kennis snel
vergeten. Goede daden vormen een integraal onderdeel van het leerproces.
Door het doen leer je ook.
In de school van Sjammai wordt daarom
gewaarschuwd tegen onderricht aan ongemotiveerde leerlingen, zonder
welwillende gezindheid. Alleen leerlingen die aan de volgende criteria
voldoen, zijn volgens Beth-Sjammai geschikt voor het Tora-onderwijs:
lankmoedig en bescheiden, van goede afkomst - dat wil zeggen van huis uit van
beschaving voorzien - en tot op zekere hoogte financieel onafhankelijk. Door
deze eisen te stellen voorkom je dat een leerling Tora-kennis louter wil
vergaren om daarmee in zijn in zijn levensonderhoud te voorzien of om status
te verwerven:
'Opdat je
niet zegt: Welnu, ik leer Tora opdat ik rijk zal worden, opdat ik 'rabbi' zal
worden genoemd ... opdat ik 'geleerde' genoemd zal worden, opdat ik in de
talmoedschool mag verblijven, opdat ik mijn dagen zal verlengen in de Komende
Wereld. Daarom is er gezegd: "om de Eeuwige, jouw God, lief te
hebben (Deut. 11:22 )."'[4]
M. Oppenheim, De overhoring
Dit klinkt ergens bijna modern. Om
het goede te doen heb je in feite weinig of
geen metafysische voorstellingen nodig. De beloning voor het
verrichten van goede daden komt voort uit die daden zelf, en is gelegen in de
vreugde over die daden.
|
[1] Vgl. Babylonische Talmoed Joma 35b.
[4] Zie Midrasj Sifré Devariem § 41 en § 48.
|
[5] Rabbi José bar Chalafta, Tanna'iet uit het midden van de tweede eeuw.
|
Deze aanschouwelijke vertelling van Rabbi
José bar Chalafta[5] sluit aan bij de eisen van Sjammai:
»'En Ik zal hem vervullen met een geest van wijsheid ...'
(Ex. 31:3) - want er was reeds wijsheid in hem. Een dame uit de hogere
stand vroeg eens aan Rabbi José bar Chalafta: 'Wat betekent het dat er
geschreven staat: "Hij schenkt wijsheid aan de wijzen"
(Dan. 2:21)? Er had geschreven moeten staan: "aan de dwazen.' Hij
sprak tot haar: 'Mijn dochter, indien twee mensen naar je toe zouden komen,
de een arm en de ander rijk, en zij zouden de behoefte hebben om geld van
je te lenen. Aan wie van beiden zou je het dan lenen?' Zij antwoordde hem:
'Aan de rijke natuurlijk!' Hij vroeg haar; 'Waarom dan wel?' Zij
antwoordde: 'Indien hij (financieel) verlies zou lijden, dan zou hij
[mij niettemin nog kunnen terug]betalen. Maar wanneer de arme een verlies
zou lijden, waarvan zou hij mij het dan [terug]betalen?' Rabbi José sprak
toen tot haar: 'Mogen je oren horen wat je mond spreekt! Indien nu de
Heilige, Hij zij gezegend, wijsheid zou schenken aan de dwazen, dan zouden
zij op onreine plaatsen verblijven, in theaters en badhuizen en zich er
[verder] niet mee bezighouden. De Heilige, Hij zij gezegend, gaf haar
[d.w.z. de wijsheid] echter aan de wijzen, want zij verblijven in de raad
van ouden, in synagogen en in leerhuizen en houden zich met haar bezig.
Daarom dan staat geschreven: "Hij schenkt wijsheid aan de wijzen
en kennis aan hen die inzicht bezitten" (Dan. 2:21).'[6]«
|
|
[6] Zie Tanchoema Jasjan, Wa-jakhel en Midrasj Kohèlèt Rabba 1,7.
|
[8] Op de dag dat Rabban Gamli'el werd afgezet, maakte men meteen een
einde aan diens rigide toelatingsbeleid bij het werven van nieuwe leerlingen
voor de academie.
[10] Zo groot was de aanwas van leerlingen onder het nieuwe en versoepelde
toelatingsbeleid.
* Abba Joséf ben Dostai - waarschijnlijk is hij Abba
José ben Dostai, een Tanna'iet van de vierde generatie.
[12] Zie Babylonische Talmoed Berachot 28a.
i
[14] Het werpen van een steen maakte deel uit van het ritueel waarmee men
deze heidense God eerde.
|
In de school van Hillel vertrouwde men op de
wonderbaarlijke kracht van de Tora om mensen te veranderen. Velen uit Israël die
in het verleden vanuit zelfzuchtige motieven Tora begonnen te studeren, zijn
immers uitgegroeid tot grote geleerden en rechtvaardigen. Wanneer je zoals in
de school van Sjammai iedere leerling meteen al bij de poort zou wegsturen,
zo hij niet aan de hoogste standaard voldoet, dan zou je daarmee verhinderen
dat vele potentiële rechtvaardigen in Israël zich ooit tot gave mensen
ontwikkelen.
Het volgende verhaal laat iets zien van de spanning tussen de
zienswijzen van beide scholen. We vernemen hoe de geest van Hillel - die vol
vertrouwen was in de kracht van de Tora en een zeker pragmatisme liet
prevaleren - toch de overhand kreeg boven het strenge idealisme in de school
van Sjammai .
»Het volgende is overgeleverd. Op dezelfde
dag nog[7] verwijderde men de deurwachter [van de academie]
en stond men de leerlingen om binnen te gaan[8]. Want Rabban Gamli'el had deze verordening doen
uitgaan: 'Elke leerling, wiens binnenzijde niet overeenstemt met zijn
buitenzijde[9] zal geen
toegang krijgen tot het leerhuis.' Op die dag[7] werden
vele banken [in het leerhuis] er bijgeplaatst.[10] Abba Josef ben Dostai* en de rabbijnen
verschillen daarover van mening: de ene partij zegt dat er vierhonderd
banken werden bijgeplaatst, en de andere partij beweert dat het zevenhonderd
banken waren. Rabban Gamli'el raakte uit zijn evenwicht en sprak:
'Misschien, moge de hemel dit verhoeden, heb ik de Tora van Israël
weggehouden!' In zijn droom werden hem witgekalkte kruiken vol met as
getoond.[11] Dit betekende [echter] niets, het werd hem
slechts getoond om hem gerust te stellen«[12]
|
Uit de strengheid in de school van Sjammai
kunnen we een belangrijke les trekken. Er bestaat een wereld van verschil
tussen zogenaamde waardevrije wetenschap en waarachtige wijsheid. Aan leerlingen
stellen de Wijzen niet in de eerste plaats cognitieve eisen, zoals een
analytische vermogen en goed geheugen. Maar zij verwachten bovenal van een
goede leerling eigenschappen als bescheidenheid, verdraagzaamheid,
liefdevolle inzet enz. De inrichting van het onderwijs moet zich allereerst
richten op het aanleren van deugden zoals gemeenschapszin (liefde voor Israël
en het land) en naastenliefde. Een maatschappij kan zich alleen op vruchtbare
wijze ontwikkelen, wanneer daarin waarden als loyaliteit,
verantwoordelijkheid, liefde en onbaatzuchtigheid alle ruimte en aandacht
krijgen. Een leerling, waarvan niet duidelijk is of zijn goede wil wel ooit
gewekt kan worden, is daarom niet geschikt.
Uit de mening van Sjammai mogen we dus een actuele les trekken.
'Lernen' - onderwijs - is een sociaal proces. Een leerling die wangedrag
vertoont en een onjuiste of geen motivatie heeft om te leren, kan het
leerproces verstoren. Daarom moet er een mogelijkheid bestaan om een leerling
als deelgenoot van een studiegroep - op zijn minst tijdelijk - te weigeren.
Maimonides waarschuwt in zijn grote wetcodex evenals de school van
Sjammai tegen onderricht aan pertinent onwaardige leerlingen:
Misjné Tora, Hilchot Talmoed Tora
»Men onderwijst slechts Tora aan een geschikte leerling, die
aangenaam (waardig) is in zijn daden, of aan iemand die (in ieder geval)
onschuldig is[13]. Maar wanneer iemand zich op het slechte pad
begeeft, doet men hem (eerst) ten goede veranderen en leidt men hem op de
rechte weg en stelt men hem op de proef - en pas daarna laat men hem toe tot het leerhuis en geeft men hem
onderricht. De Wijzen zeggen: Ieder die onderricht geeft aan een leerling
die niet geschikt is, is als iemand die een steen werpt naar (de afgod)
Mercurius[14]; er is immers gezegd: 'Zoals wanneer men een
steen in de slinger plaatst, zo is iemand die eer geeft aan een dwaas'
(Spr. 26:8).[15]«
|
|
[7] Op de dag, namelijk, dat Rabban Gamli'el (tijdelijk) werd afgezet als hoofd
(nasi) van de academie en vervangen werd door Rabbi El'azar ben
Azarja. Dit vanwege het autoritaire optreden van Rabban Gamli'el.
[9] Aspirant leerlingen moesten als het ware mensen zijn 'uit één
stuk', een even edel karakter hebben als hun uiterlijk deed voorkomen.
Kortom zij moesten aan een hoge morele standaard van integriteit voldoen.
[11] Dit droombeeld zou op het eerste gezicht kunnen betekenen dat Rabban
Gamli'el vele leerlingen onterecht had afgewezen als onwaarachtige mensen,
wier buitenkant mooier was dan hun binnenkant. Het tegendeel blijkt evenwel
volgens het slotcommentaar het geval! De hemel wilde Rabban Gamli'el juist
troosten en onthulde hem in de droom dat de door hem afgewezen leerlingen
inderdaad een slecht karakter bezaten.
[13] Wiens geschiktheid nog uit de praktijk moet blijken.
[15] D.w.z. zoals de steen spoedig uit de slinger geslingerd wordt, zal de
eer die aan een dwaas is verleend als sneeuw voor de zon teloor gaan. Het is
als paarlen voor de zwijnen werpen. Zie Maimonides, Misjné Tora, Hilchot
Talmoed Tora 4,1.
|
[17] Vgl. Misjna Pea 8,8 en
Babylonische Talmoed Ketoevot 68a.
18] Zie Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Talmoed Tora 3,10.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 8a
Rabbi Akiva zegt: 'Ieder die ook maar een peroeta
(een cent) als aalmoes aanvaardt, wanneer hij dit niet nodig[16] heeft, verlaat deze wereld niet voordat hij
afhankelijk wordt van de hulp van de mensen.'[17]
Uitleg:
Omgang met gemeenschapsgelden
Op het eerste gezicht is de inhoudelijke
samenhang met het voorafgaande niet duidelijk. Toch kunnen we een associatief
verband vermoeden. Waarschijnlijk vormen de woorden van Rabbi Akiva - althans
in deze context - een subtiele waarschuwing tegen mensen die Tora willen
studeren op kosten van anderen, hoewel dit niet noodzakelijk is. Wie Tora wil
leren en daarbij niet wil werken maar wil leven van liefdadigheid, defameert
de Tora en brengt zijn eigen ondergang naderbij. Zo de mening van Maimonides:
Misjné Tora, Hilchot Talmoed Tora
»Ieder die zich ertoe zet om Tora te studeren en geen (betaald) werk
verricht maar zichzelf onderhoudt met steun van liefdadigheid (aalmoezen) -
die ontheiligt zeker de Naam. Hij draagt bij aan de verachting van de Tora
en blust het licht van religie; ook brengt hij ongeluk over zichzelf
en hij berooft zichzelf van het leven in de Komende Wereld - het is immers
verboden om in Deze Wereld (materieel) profijt te ontlenen aan de woorden
van de Tora. De Wijzen zeggen: 'Ieder die profijt ontleent aan de woorden
van de Tora, die draagt bij aan zijn eigen dood' (Spreuken der Vaderen
4,5). Verder hebben zij geboden en gezegd: 'Maak er geen kroon van om
jezelf daarmee groot te maken en geen spade op daarmee te
graven' (Spreuken der Vaderen 4,5). Eveneens geboden en spraken zij:
'Heb werk lief, maar haat het meesterschap (rabbanoet)' (Spreuken
der Vaderen 1,10). Alle Tora(studie) die niet gepaard gaat met werk is
uiteindelijk futiel en brengt zonde met zich mee. Het einde van zo'n
persoon zal zijn dat hij zijn medemensen berooft.«[18]
|
|
[16] De Misjna geeft een juridische grens aan die bepaalt wie arm genoeg is
om van de landbouwgaven gebruik te maken. Wie een beschikbaar kapitaal bezat
van 200 zoez of meer, mocht niet nemen (van lèkèt, sjikcha
en pea.); zie Misjna Pea 8,8; zie voor verdere details en
historische nuances R. Evers, Tzedaka, Amsterdam 1993, p. 134 vv.
In deze uitspraak van Rabbi Akiva gaat het overigens niet om landbouwgaven
als zodanig (sociale voorzieningen binnen de gemeenschap), maar om de moraal
rond het aanvaarden van hulp en aalmoezen in het algemeen.
|
|
Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt.
Tora-geleerden, de geestelijke leiders van het volk, dienen een
onafhankelijke positie in te nemen. Afhankelijkheid van de goedwillendheid
van gulle gevers kan die onafhankelijke positie in gevaar brengen. Buitendien
behoren Tora geleerden geen wereldvreemde wijsneuzen te zijn wier
ervaringswereld zich beperkt tot het papier van boeken. Zij moeten bij
voorkeur met beide benen op de 'werkvloer' staan en daadwerkelijk betrokken
blijven bij het maatschappelijk gebeuren van gewone mensen. Op het beoefenen
van handwerk keken de rabbijnen daarom niet neer zoals bijvoorbeeld de
Grieken. Hun ideaal was juist om Tora-kennis met actieve deelname aan het
gewone maatschappelijke leven te paren. Daarom oefenden vele Tora-geleerden
naast hun studie doorgaans ook een of ander praktisch beroep uit. In deze
gewoonte schuilt een actuele les voor de politieke, geestelijke en
intellectuele leiders van elke gemeenschap!
|
|
[1] Zie ook Misjna Pea 9,9.
[5] Babylonische Talmoed, Sjabbat 105b.
|
Voorbeelden van onwaardig
gedrag
Vervolg tekt Avot de-Rabbi Nathan 8a
Hij (Rabbi Akiva) placht te
zeggen: 'Hij die lappen bindt over zijn ogen en om zijn lendenen en roept:
"Geeft aan de blinde! (Geeft) aan de zieke" (let.: aan wie door
gezwellen getroffen is), zal uiteindelijk de waarheid spreken![1]
Voorts placht hij te zeggen: 'Wie
zijn brood op de grond smijt en wie in woede zijn geld strooit, zal niet uit
deze wereld verscheiden voordat hij op hulp van zijn medemensen is
aangewezen.' Eveneens placht hij te zeggen: 'Hij die in woede zijn kleren
scheurt of die in woede zijn serviesgoed breekt, zal uiteindelijk afgoden
dienen. Want zo is de werkwijze van de kwade drijfveer: vandaag zegt hij
iemand: "scheur je kleren"; en morgen zegt hij hem: "dien
afgoden."'[2]
Hij placht ook te zeggen: 'Wie
zijn oog richt op zijn vrouw in de hoop dat zij zal sterven, zodat hij van
haar kan erven; of opdat zij sterft, zodat hij haar zuster kan huwen; of
al wie zijn oog richt op zijn broeder opdat hij sterft, zodat hij diens vrouw
huwen kan, zal het uiteindelijk overkomen dat zij hem begraven terwijl zij
zelf nog in leven zijn. Over zo iemand zegt de Schrift: "Wie een kuil graaft zal er (zelf) in vallen, en wie
door een omheining breekt, een slang zal hem bijten" (Pred. 10:8).'[3]
Uitleg:
Voorbeelden van karakterloosheid
De relatie met het voorafgaande in de midrasj
is losjes en associatief. Uit mnemotechnische overweging brengt de midrasj
hier nog enkele uitspraken van Rabbi Akiva, waarin hij karakterloos en
onwaardig gedrag verwerpt. Een verbindende gedachte is, dat we op
verantwoorde wijze met middelen en mensen moeten omgaan. Verspilling en
misbruik van sociale voorzieningen is uit den boze. Leidraad is ook de gedachte dat een mens zichzelf
vroeg of laat tegenkomt. Het leven verzint als het ware een passende straf
voor grof en onwaardig optreden. Maar ook met kwade intenties ten opzichte
van onze naaste gaan we al over de schreef, een typisch chassidische notie.
Onwaardig gedrag leidt van kwaad tot erger.
Het zal uiteindelijk slecht voor de dader zelf uitpakken. In de parallel in
de Babylonische Talmoed wordt nog de extra uitleg van Rabbi Avin toegevoegd:
'Welk vers (geeft dit aan)?[4] "Er zal geen vreemde God in je zijn, je mag
je voor een vreemde God niet ter aarde werpen" (Ps. 81:10). Wie is
de vreemde God die verblijft in de mens? Zeg, dat is de kwade drijfveer.' [5] Wie
eenmaal de kwade drijfveer in zichzelf toelaat, zal hem ten slotte als een
God gaan vereren en zich voor hem in het stof werpen.
Wie zich uit opportunisme bedrieglijk voordoet als blinde, lamme of
anderszins ziekte veinst, zal geen leugen meer blijken te spreken. Hij zal
ten slotte met het lichamelijke mankement behept raken waarin hij anderen
wilde doen geloven: »"Ieder die geen lamme, blinde of mankepoot is maar
zich als een van hen voordoet, zal niet van ouderdom sterven voordat hij
(daadwerkelijk) een van hen is geworden, want er is gezegd: 'Gerechtigheid,
gerechtigheid zul je najagen' (Deut. 16:20).«[6]
Het verloop van de uitspraken bezit een zekere dynamiek en actualiteit.
Misbruik van algemene middelen en misbruik van de goedgeefsheid van de
gemeenschap is verwerpelijk. Wie een gebrek of onvermogen veinst om ten
onrechte van algemene middelen en liefdadigheid gebruik te maken, benadeelt
hen die daarop werkelijk aangewezen zijn. De bedrieger verdient het om de
ziekte en het gebrek te ontvangen, die hij heeft voorgewend. Maar ook
onrespectvolle omgang - met wie het ook is, en ook al is er niet direct
sprake van financieel misbruik - getuigt van karakterloosheid.
Dit laatste blijkt uit het volgende verhaal over Rabbi Akiva en zijn
ironische reactie op een 'bruut' die slim dacht te zijn.
|
[2] Zie ook Babylonische Talmoed, Sjabbat 105b; daar overgeleverd op naam
van Rabbi Jochanan ben Noeri.
[3] Vgl. Tosefta Sota 5,10.
[4] D.w.z. dat de verleidingskracht van de kwade drijfveer met de dag
groeit, wanneer je eenmaal; aan die kracht toegeeft.
[6] Zie Misjna Pea 8,9 en vgl. ook Babylonische Talmoed Ketoevot 68a.
|
|
As met keizer
Nero , Dinar met keizer Tiberius
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 8a
Het gebeurde dat iemand de woorden van Rabbi Akiva
overtrad en het haar van een vrouw op de markt lostrok. Zij kwam (zich
beklagen) voor Rabbi Akiva en hij verplichtte de man haar vierhonderd zoez*
te betalen. De man spak: 'Rabbi, geef mij tijd!' En hij gaf hem tijd. Toen
hij heengegaan was, zei een vriend van de man tot hem: 'Ik zal je een raad geven,
zodat je haar nog niet een waarde van een peroeta (cent) behoeft te geven.' Hij antwoordde: 'Geef me
die raad.' Hij sprak: 'Neem olie ter waarde van een isar** en breek de kruik voor de poort van de vrouw.' Wat heeft
die vrouw toen gedaan? Zij kwam naar buiten uit haar huis en maakte in het
openbaar haar haren los, streek (de olie) op (met haar hand) en legde haar
hand op haar hoofd. Hij trommelde getuigen tegen haar op, kwam voor Rabbi
Akiva en sprak tot hem: 'Aan zo'n verachtelijke vrouw moet ik nu vierhonderd zoez geven?! Omwille van wat olie ter waarde van een isar bekommert zij zich niet om haar zelfrespect maar komt haar huis uit
en maakt in het openbaar haar haren los, strijkt (er) met de hand (olie op)
en laat die die op haar hoofd rusten!' Rabbi Akiva antwoordde hem: 'Daarmee
heb je helemaal niets gezegd. Want iemand die zichzelf verwondt - ook al is
hem dit niet toegestaan - gaat vrijuit; maar anderen die hem een verwonding
toebrengen, zijn (wel) schuldig. Zo gaat zij vrijuit die zichzelf verwond
heeft, maar jij die haar verwond hebt, ga heen en geef haar 400 zoez.'
Uitleg:
Deze humorvolle vertelling spreekt voor
zich. Het onbillijke gedrag waaraan de hoofdpersoon zich schuldig maakt, is
daarom zo ernstig omdat hij een loopje neemt met de waardigheid van de vrouw.
Het beschaamd maken van een medemens in het openbaar geldt voor de rabbijnen
als buitengewoon ernstig. De gevolgen zijn moeilijk te repareren. Verwijzing
naar iemands gedrag kan nooit een geldig argument leveren om luchthartig met
diens (dier) waardigheid om te gaan. Inbreuk op het bezit en eigendom van de
naaste, gaat doorgaans tevens gepaard met inbreuk op waardigheid. Vandaar dat
de wet in veel gevallen voorziet in een genoegdoening die naar verhouding
zwaar is en de financiële schade overtreft die men een ander door zijn
handelwijze strikt genomen berokkend heeft.
|
* 400 zoez (dinar) = 200 sjèkèl en 100 sela); een aanzienlijk bedrag!; een
gemiddelde dagloner verdiende ongeveer 1 dinar per dag.
** Isar - issarius of as: 1/24 deel van een
dinar.
|
|
Wie niet waagt, wie niet wint
risicospreiding
tijdens het leerproces
|
|
[2] Vroeg in het najaar, begin oktober.
[3] Wat later in het najaar, eind oktober.
[4] Dat is de regen die laat valt, in de eerste helft van november.
* Rabbi Jisjma'el, zie sjioer 6, noot 5.
** Rabbi Me’ir, Tanna’iet (Etètz Jisra’el) uit de tweede eeuw. Gold
na de Bar Kochba periode als een van de belangrijke leiders. Als gevolg van
die periode stond hij een gematigde houding tegenover de Romeinse bezetter
voor. Zijn naam duidt er volgens de traditie op dat hij de ogen van zijn
generatie verlichtte. Leerling van Rabbi Akiva en Rabbi Jisjma’el. Hij droeg
in belangrijke mate bij aan de totstandkoming van de Misjna.
# Een handschrift leest uitgebreider: 'en wanneer je (alle kennis uit) hem
hebt geperst, zeg dan niet etc.'; zie notities bij L. Finkelstein, Mavo
le Massechtot etc., p. 118.
[6] Sommige versies spreken van drie leraren en laten Rabbi Tarfon
onvermeld. Zie ook noot 8 en 9.
[8] 'Deuren' (meervoud) verwijst naar minimaal 2 leraren, 'mijn ingang'
verwijst naar 1 leraar, dus tezamen 3 leraren.; of: 'deuren' = 2 leraren, en
'posten' = 2 leraren, dus samen 4 leraren. Zie Jalkoet Sjim'oni op Spreuken
8:34, o.a. de uitspraak van Rabbi Joedan.
[9] Ook in dit geval samen vier leraren. 'Deur van mijn deuren' = 3
leraren. Ingang (pètach) is 1 leraar.
** Rabbi Jehosjoea, zie sjioer 2, noot 3.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 8a-b
Rabbi Dostai ben Rabbi Jannai* zegt: 'Indien je bent
begonnen (een stuk grond) voor te bereiden[1a] [indien je hebt geploegd][1b], en hebt gezaaid tijdens de (periode van) de eerste regen,[2]
ga dan en zaai wederom
tijdens de tweede (periode van) regen[3]; want mogelijk zal er hagel op de wereld vallen en
zullen de eerste zaailingen worden getroffen, maar zullen de laatst gezaaide
behouden blijven. "Want
je weet niet welk van beide zal slagen, deze of die", of dat beide behouden zullen blijven in
jouw hand, "en of
beide (zaaiingen) gelijkelijk goed zullen zijn" (vgl. Pred. 11:6). Er is immers
gezegd: "Zaai je zaad in de ochtend en laat in de avond
je hand niet rusten" (Pred. 11:6). Wanneer je (een stuk
grond) hebt voorbereid en gezaaid hebt gedurende (de periode van) de eerste
regen en de tweede regen, ga en zaai wederom gedurende de derde regen[4]; want mogelijk komt er een storm over de wereld, en
worden de eerste zaailingen weggevaagd terwijl de later gezaaide behouden
zullen blijven. "Want
je weet niet welk van beide (zaaiingen) zal slagen, deze of die", of dat beide
gelijkelijk behouden zullen blijven "en of
beide goed zullen zijn"
(Pred. 11:6).'
Rabbi Jisma'el* zegt: 'Wanneer je Tora geleerd hebt
in je jeugd(jaren), zeg dan niet: "Ik ga niet Tora studeren op mijn oude
dag"; studeer echter (voortdurend) Tora, "want je weet niet welk van beide zal slagen" (Pred. ibid.). Indien je Tora gestudeerd hebt
ten tijde van rijkdom, zit dan niet (ijdel) neer ten tijde van
armoede. Indien je Tora gestudeerd hebt ten tijde van overvloed, zit dan
niet (ijdel) neer ten tijde van honger. Indien je Tora hebt gestudeerd ten
tijde van (economische) winst, zit dan niet (ijdel) neer ten tijde van
(economische) tegenslag. Want een enkel woord (van Tora) dat een mens geleerd
heeft ten tijde van benauwenis is meer waard dan honderd woorden ten tijde
van voorspoed. Er is immers gezegd: "Zaai je zaad in de ochtend en laat in de avond je
hand niet rusten"
(Pred. 11:6).'
Rabbi Akiva zegt: 'Wanneer je Tora
hebt gestudeerd in je jeugd(jaren), leer (dan ook) Tora op je oude dag. Zeg
niet: Ik studeer niet Tora op mijn oude dag, "want je weet
niet welk van beide zal slagen", of dat beide in jouw hand behouden zullen blijven, "of dat beide goed zullen zijn" (Pred. ibid.); er is immers gezegd: "Zaai je zaad in de ochtend" (enz.).'
Rabbi Me'ir** zegt: 'Wanneer je geleerd hebt van één
Wijze#, zeg dan niet: 'Dit is me genoeg. Maar ga naar een andere Wijze,
studeer en leer Tora (bij hem). Ga ook niet naar iedereen, maar naar iemand
die je meteen al nabij (verwant) is, zoals er gezegd is: "Drink water uit je eigen put en stromend water uit
je eigen bron"(Spr.
5:15). Het is de mens een plicht dat hij vier Tora-geleerden dient;[5] zoals Rabbi Eli'èzèr, Rabbi Jehosjoea, Rabbi Akiva
en Rabbi Tarfon[6]; er is immers gezegd: "Gelukkig is de mens die naar mij[7] luistert, die van dag tot dag de wacht houdt bij
mijn deuren (meervoud
van dèlèt),
wakend bij de posten van mijn ingang (pètach)" (Spr. 8:34).[8] Lees niet "mijn deuren", maar "deur
van mijn deuren"[9] Want je weet niet of beide in je hand behouden
zullen blijven "of
beide gelijkelijk goed zullen zijn", zoals er gezegd is: "Zaai je zaad in de ochtend enz."'[10]
Rabbi Jehosjoea zegt: 'Huw een
vrouw in je jonge jaren en huw een vrouw wanneer je oud bent, breng kinderen
voort in je jonge jaren en breng kinderen voort wanneer je oud bent. Zeg
niet: Ik huw geen vrouw (meer), maar huw (nog) een vrouw en breng zonen en
dochters voort, weest vruchtbaar en verwek veel nageslacht in de wereld.[11] Want je weet niet of beide in je hand behouden
zullen blijven, "of
beide gelijkelijk goed zullen zijn", zoals er gezegd is: "Zaai je zaad in de ochtend enz."'
Hij placht (ook) te zeggen:
'Wanneer je 's morgens## een peroeta hebt
gegeven aan een arme en er komt 's avonds## (nog) een andere arme die voor je
(deur) staat (om een aalmoes te vragen), geef hem dan; want je weet niet of
beide (gaven) uit jouw hand behouden blijven, "of beide gelijkelijk goed zullen zijn", zoals er gezegd is: "Zaai je zaad in de ochtend enz."'
|
[1a] 'Bakharta' - letterlijk: iets vroeg doen,
rijp maken.
[1b] Zo de lezing van editio Wilna (leest: charasjta). Weer
andere lezingen en handschriften geven: bararta - indien je
(het veld) hebt gezuiverd (van stenen ontdaan).
* Rabbi Dostai ben Rabbi Jannai , Tanna’iet uit tweede helft
van de tweede eeuw, Dostai van het Griekse Dositheos (Godsgeschenk) en
equivalent van het Hebreeuwse Matanja. Leerling van Rabbi Me'ir, Rabbi José
bar Chalaphta en Rabbi El'azar ben Sjamoea.
[5] Letterlijk dienen; het verlenen van persoonlijke diensten in de
dagelijkse omgang met de leraar maakt deel uit van het Joodse leerproces.
[7] Dat wil zeggen: naar de wijsheid of de Tora.
[10] Zie ook Babylonische Talmoed Jevamot 62b, waar nagenoeg de zelfde
uitspraken genoemd zijn, met kleine verschillen in de weergave van de
tradenten.
[11] Peroe oe-revoe - een toespeling op Gen. 1:28: 'Weest
vruchtbaar, vermenigvuldigt jullie en vult de aarde.'
## Ben Avraham, Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin ( in Avot
de-Rabbi Nathan, ed. Wilna 1933) interpreteert 's morgens en 's avonds als
metafoor voor tijden van rijkdom en tijden van armoede.
|
[13] Zie bijv. R. Gordis,
Koheleth - a Study of Ecclesiastes, New York 1951, p. 330.
[14] Volgens Babylonische Talmoed 62b stierven 12.000 van de leerlingen van
Akiva in de periode tussen Pesach en Sjavoe'ot aan een bepaalde besmettelijke
ziekte. Dit vreselijke gebeuren zou zich voltrokken hebben in de steden
Gabbatha en Antipatris). Het legendarische gebeuren zou een straf geweest
zijn, omdat de leerlingen onderling elkaar met te weinig respect hadden
bejegend!
|
Uitleg:
Risicospreiding - schoolbeleid
Vaak lijken overleveringen in de midrasj
losjes en associatief aaneengeregen, zonder een duidelijk thematische
verband. Voor de geoefende beschouwer zijn er dan toch 'onderhuids'
thematische verbindingslijnen aanwezig. Om een midrasj goed te verstaan is
het vruchtbaar om de verborgen rode draad bloot te leggen en zichtbaar te
maken.
Op de bovengenoemde discussie tussen de school
van Hillel en de school van Sjammai (over het toelatingsbeleid van
Tora-scholen) volgt hier een aantal uitspraken die alle teruggrijpen op het
Bijbelboek Kohèlèt[12] 11:1-6. Daar geeft de wijsheidsschrijver (volgens
de traditie Sjlomo) praktische adviezen op het economische vlak. Hoe kun je
het beste winst maken en de risico's daarbij zoveel mogelijk spreiden?
De passage in Kohèlèt begint met een
metaforisch geformuleerd advies: 'Werp je brood uit over het water, want
na vele dagen zul je het vinden' (Pred. 11:1). Deze raadgeving is
doorgaans uitgelegd als oproep tot liefdadigheid. Vrijgevigheid zal zich
vroeg of laat in de voorspoed van de gever terugbetalen. Die uitleg sluit
echter niet zo goed aan bij de praktische adviezen die in de passage van
Kohèlèt volgen. Een aantal moderne commentatoren beschouwt Pred. 11:1 als
raadgeving om met verre overzeese landen handel te drijven en schepen naar
verre kusten uit te zenden[13] Men loopt zo natuurlijk kans dat er af en toe een
scheepje verloren gaat, maar de uiteindelijke winst voor de investering weegt
tegen dit risico op. Mits je, zo blijkt uit het vervolg in de passage, niet
inzet op één enkel paard of schip, maar je risico's spreidt. Daarom moet een
boer ook in verschillende perioden zaaien. Deze gedachte sluit naadloos aan bij
de idee van de school van Hillel om heel veel leerlingen toe te laten, opdat
dan in ieder geval een substantieel deel daarvan tot rechtvaardige geleerden
zal kunnen uitgroeien. Hun rijke bijdrage vergoedt het verlies van die
leerlingen van wie achteraf blijkt dat ze toch niet niet uit het goede hout
gesneden waren.
Wie niet waagt, zoals de school van Sjammai, zal ook niets winnen. In
lijn met deze gedachte raadt Rabbi Akiva aan om als leraar ook in
verschillende periode van het leven les te geven, zowel als jongeman
alsook als grijsaard. Bij een uitgestrekte levensperiode van lesgeven zal er
altijd wel een 'lichting' leerlingen tussen zitten met een rijke opbrengst.
Van Rabbi Akiva wordt verteld dat hij wel twaalfduizend leerlingen bezat.
Zoveel leerlingen te maken bleek achteraf heel prudent, aangezien ten tijde
van epidemieën[14] en de Romeinse vervolgingen vele van Akiba's
leerlingen zijn omgekomen. Zij waren als het deel van de zaailingen die
verpletterd werden in een hagelstorm zonder dat alle zaaigoed verloren ging.
Met name de andere tekstversie van Avot de-Rabbi Nathan[15]
legt een directe verbinding tussen de discussie over het aannemen van
leerlingen en een 'slimme bedrijfsvoering':
»'En maakt vele leerlingen.' Bet Sjammai (de school van Sjammai) zegt: 'Men
onderwijst slechts aan hen die geschikt zijn, aan kinderen van goede
afkomst en aan hun kinds kinderen.'' Bet Hillel zegt: '(Men onderwijst) aan
ieder mens.' Daarover wordt een gelijkenis verteld. Waarmee kan men
dit vergelijken? Met een vrouw die een hen op de eieren zet (om ze uit te
broeden). Uit vele eieren vindt zij enkele (eieren waaruit een kuiken
komt), maar uit weinig (eieren) vindt zij (allicht) geen enkel (ei waaruit
een kuiken te voorschijn komt).«
|
Zoek een leraar die bij jou past
De uitspraak van Rabbi Me'ir maakt duidelijk
dat je voor de 'risicospreiding' bij het leerproces niet alleen aan de
leerlingen moet denken, maar ook aan leraren. Voor een leerling is het
verstandig om de studeren bij verschillende leraren. Daarbij moet een
leerling op zoek gaan naar een leermeester die 'karov' (dichtbij,
verwant) is. Er zijn wel interpretatoren van de tekst die dit woord
letterlijk opvatten. De keuze zou dan moeten vallen op een leraar die bij
wijze van spreken om de hoek woont, of min of meer tot de familie behoort.
Waarschijnlijker is dat we dit 'karov' figuurlijk moeten verstaan.
Een leerling moet op zoek gaan naar een leraar wiens karakter,
persoonlijkheid en leermethode bij hem passen. Voor het rabbijnse leerproces
is een relatie van wederzijds vertrouwen en wederzijdse sympathie tussen
leerling en leraar van doorslaggevend belang. Het gaat bij het Joodse
'lernen' immers niet alleen om de overdracht van naakte feitenkennis maar om
het exemplarisch voorleven van een levenshouding, een morele en emotioneel
gekleurde levenswijze! 'Voortijdige schoolverlating' door een verstoorde
verhoudingen tussen leerling en leermeester kan het leven bepalende en
negatieve gevolgen hebben voor de leerling, en daarmee ook voor de
gemeenschap waarvan de leerling deel uitmaakt. In die zin bevat ook deze
midrasj weer een uitermate actuele en belangrijke les.
Het eminente belang van een goede leraar
Aan de hand van een citaat uit de Misjné Tora van
Maimonides kan men het belang van goede verhoudingen tijdens het leerproces
verder illustreren:
Misjné Tora
De Wijzen zeggen: 'Respect voor je leermeester is als het respect
voor de hemel.' Daarom zeggen zij (de Wijzen
in de Babylonische Talmoed, Sanhedrin 110a): 'Ieder die breekt met zijn leermeester [en naar een andere
academie vertrekt] is alsof hij breekt met de Sjechina. Er is immers
gezegd: "Deze, Datan en Abiram, afgevaardigden van de gemeenschap,
waren het die zich samen met de aanhang van Korach tegen Mosjè en Aharon
verzet hebben, toen zij in opstand kwamen tegen de Eeuwige" (Num.
26:9).
En ieder die zijn leermeester verwijten
maakt is als iemand die de Sjechina verwijten maakt, er is immers gezegd:
"Waar de Israëlieten de Eeuwige verwijten maakten en Hij hun Zijn
heiligheid toonde."'[16]
Het grove en onterechte verzet van Datan en Abiram tegen hun
leermeesters Mosjè en Aharon werd hen aangerekend als verzet tegen de
Eeuwige Zelf. Het gezag van Mosjè en zijn broeder wilden zij niet
erkennen. Aangezien hun gedrag ontwrichtend was voor de gehele
gemeenschap, werden zij uit die gemeenschap verwijderd.
|
Succes, zowel op het materiële vlak als op het geestelijke, is
afhankelijk van vertrouwen en een zekere durf. Maar ook van prudentie en het
spreiden van risico's. Al met al is ook uit deze passage in de midrasj en uit
de wijsheid van het boek Prediker een actueel advies te destilleren.
|
[12] Prediker
[15] Noesach b, in de editie van S. Schechter., p. 14.
[16] Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Talmoed Tora 5,1.
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Naar vorige pagina
(Avot de-Rabbi Nathan p. 7):
|
|
|
Naar het begin van de
cursus (Avot de-Rabbi
Nathan p. 1):
|
|
|
Naar volgende
pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 9:)
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|