Olijf.gif (4574 Byte)





 

Boekklkl.gif (8026 Byte)

[2] Volgens een oud volksgeloof mengen de doden zich op bepaalde dagen onder de levenden. Soms verschijnen ze daarbij in een herkenbare gedaante. Zonder kleren kon deze vrouwelijke dode dus zeker niet de wereld van de levenden betreden. Vanwege armoede had men haar zonder doodsgewaad in het graf moeten leggen.


[3] Het gordijn dat het hemelse gerecht aan het oog van onbevoegden onttrekt.

Naar hoofdpagina:   Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan (slot 8b, 9a-b)

(Spreuken der)Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur


Wanneer geesten spreken


 
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan (8b-)9a-9b

Het volgende gebeurde een zekere vrome man (chasied) die in jaren van droogte (en hongersnood) een dinar* gaf aan een of andere arme. Diens vrouw kapittelde hem daarover. Zo ging hij heen en bracht de nacht door op een begraafplaats. Daar hoorde hij twee geesten met elkaar converseren. De ene sprak tot haar kameraad: 'Kom, laten we de wereld rondgaan en zien wat voor straf (voor het komende jaar)[1] over de wereld zal komen.' Haar kameraad antwoordde haar: 'Ik kan niet (met je mee)gaan, omdat ik begraven ben (gewikkeld) in een rieten mat .[2] Maar jij, ga en vertel me (bij terugkeer) wat je te horen krijgt.' Zij ging heen en kwam bij haar terug.
Zij (de geest die in haar graf was gebleven) vroeg aan haar kameraad: 'Heb je nog iets gehoord van achter het gordijn,[3] welke straf over de wereld komen zal?' Zij antwoordde: 'Ik heb gehoord dat bij ieder die zaait tijdens de (periode van) de eerste regen hagel het (gezaaide) zal verpletteren.
Hij (de vrome die het gesprek tussen de geesten afluisterde) ging heen en zaaide tijdens de (periode van) de tweede regen. Van de gehele wereld sloeg de hagel wat gezaaid was, maar het zijne sloeg de hagel niet.

     
      Olijfb.gif (5153 Byte)
Boekklkl.gif (8026 Byte)
* Het bedrag dat een gemiddelde dagloner per dag verdiende.

[1] Volgens een parallelversie van dit verhaal in de Babylonische Talmoed (Berachot 18b) vond dit gebeuren plaats op de vooravond van Rosj ha-Sjana. Dat is het moment waarop het hemelse gerecht definitief besluit welk lot de gemeenschap voor het komende jaar beschikt is. Met name in deze tijd wordt beschikt over de regens. 

In mystieke tradities vormt de pargod - het 'gordijn' - de afscheiding tussen Gods hemelse troon en zijn meest intieme hovelingen enerzijds en de lagere delen van de 'troonwagen' en de lager geplaatste engelen anderzijds (vgl. ook Job 26"9). Op dit gordijn staan alle modellen van wat geschapen is geborduurd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie in dit verband de discussie in de Babylonische Talmoed Ta'aniet 1a v.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Het slot van het Soekkot-feest.

Het daarop volgende jaar ging hij (wederom) naar de begraafplaats en hoorde (opnieuw) de twee geesten met elkaar converseren. De ene sprak tot haar kameraad: 'Kom, laten we de wereld rondgaan en zien welke straf over de wereld komen zal.' Haar kameraad antwoordde haar: '[Ik heb toch al eerder aan je gezegd]: 'Ik kan niet (mee)gaan, omdat ik begraven ben in een rieten mat. Maar jij, ga en vertel me wat je te horen krijgt.' Zij ging heen en kwam bij haar (kameraad) terug. Ze sprak tot haar: 'Heb je nog iets gehoord van achter het gordijn?' (Zij antwoordde:) 'Ik heb gehoord dat bij ieder die zaait tijdens (de periode van) de tweede regen een windhoos het (gezaaide) zal wegvagen.' Hij (de vrome) ging heen en zaaide tijdens (de periode van) de eerste regen. Er kwam een windhoos over de wereld en van (ieder in) de gehele wereld werd het (gezaaide) weggevaagd. Zijn vrouw sprak tot hem: 'Waarom is het zo dat de straf die over de wereld komt het gezaaide van de gehele wereld treft, maar dat het jouwe niet getroffen en weggevaagd wordt?' Hij vertelde haar (toen) het hele gebeuren. Na verloop van tijd ontstond er ruzie tussen de echtgenote van die vrome man (chasied) en de moeder van de jong gestorven vrouw.[4]
Ze sprak tot haar (de moeder van de jong gestorven vrouw): 'Ga en ik zal jou je dochter laten zien, hoe ze in een rieten mat begraven is!'
Het jaar daarop ging hij (opnieuw) heen en overnachtte op de begraafplaats. Daar hoorde hij de twee geesten (weer) met elkaar converseren. Zij (de ene geest) sprak tot haar kameraad: 'Kom, laten we de wereld rondgaan en horen wat ze achter het gordijn zeggen.' Zij antwoordde haar: 'Mijn kameraad, laat me met rust. De woorden die tussen jou en mij gesproken worden, zijn al afgeluisterd onder de levenden.'*


Uitleg:

Het menselijke lot
We zetten de associatieve aaneenrijging van gedachten in de midrasj nog een keer kort uiteen. Aan de hier te bespreken passage ging de opdracht vooraf om vele leerlingen te maken, en naar aanleiding daarvan de vraag welke leerling geschikt is om toe te laten en welke niet. Vanuit die vraag haakt de midrasj in bij het boek Kohelet om vast te stellen dat het verstandig is om bij menselijke ondernemingen (zoals het aanstellen van goede leerlingen) risico's te spreiden. Dat leidt nu tot de vraag in hoeverre mensen mogen en kunnen inspelen op wat 'de hemel' voor hen in petto heeft. Kunnen en mogen wij ons lot ontwijken? Pogingen op de toekomst te anticiperen door divinatie, astrologie, het raadplegen van geesten enz. is heidens, dwaas en verwerpelijk. Een zekere praktische voorzorg inzake wat ons gebeuren kan, getuigt van prudentie. Maar de mogelijkheden om het lot te bespelen, blijven nu eenmaal beperkt. Wanneer we de toekomst volledig zouden kennen, verliest het leven alle zin.
Naast verstandig handelen door het spreiden van risico's hameren de rabbijnen erop - in navolging van de profeten - dat de beste voorbereiding op de toekomst bestaat uit moreel handelen, gerechtigheid en liefderijke werken. Soms kunnen zulke daden het lot pootje lichten en onverwacht uitredding brengen. Daar zijn vele verrassende voorbeelden van te noemen, maar maakbaar is het menselijke bestaan per definitie nooit.

Een typisch volksverhaal
De midrasj geeft hier een typisch volksverhaal weer. Begraafplaatsen vormden in het volksgeloof het verblijf voor demonen en geesten. Op een begraafplaats overnachten werd daarom vanouds als gevaarlijk ervaren.* Gedurende boetedagen was het evenwel voor sommigen gebruik om begraafplaatsen te bezoeken en daar te bidden, opdat de geesten van overledenen voorspraak zouden kunnen doen.** Volgens een oud bijgeloof mengen de geesten van de doden zich met name in de bijzondere dagen vanaf Rosj ha-Sjana tot en met het Soekotfeest onder de levenden. Het is de tijd dat mensen een proces van omkeer en bezinning ondergaan en de hemel beschikkingen treft over hun lot. Ook geesten van gestorvenen willen volgens het volksgeloof deelnemen aan de collectieve boetedoening van de gemeenschap in die periode. De Soekot-periode is buitendien de tijd dat de gemeenschap begint te bidden om regen.[5] In die volksverhalen werkten mystieke tradities door. Het beschreven verhaal sluit naadloos aan bij de context hier in de midrasj.

MPraag.jpg (36752 Byte)Actualiteit
Mensen moeten hun risico's spreiden en zijn wel gedwongen zekere risico's te nemen, aangezien het leven nu een maal niet maakbaar is en onvoorspelbaar blijft. Heel duidelijk wijst het hier vertelde verhaal erop dat onzekerheid en risico's horen bij het leven, omdat de hemel dit nu eenmaal zo bepaald is. Het is niet de bedoeling dat wij - via een truc of geheime kennis - de toekomst van te voren leren kennen. Dat zou - als gezegd - een heidens verlangen zijn. De wereld van de geesten en doden is onrein en daarom dienen levende mensen deze te mijden. Juist door de onzekerheid van het bestaan blijft ons leven een uitdaging. Vanuit de onvoorspelbaarheid en onmaakbaarheid is de hemelse oproep tot moreel handelen onverminderd van kracht en worden we ondanks - of misschien wel juist door - tegenslag en pijn gerijpt in het leven. De mens is opportunistisch, indien hij precies wist wat hem welk voordeel zou opleveren, zou hij veel noodzakelijke acties achterwegen laten.

Het is boeiend te ontdekken hoe het hier beschreven oude volksverhaal heeft doorgewerkt in een latere middeleeuwse overlevering, wederom uit een chassidisch en van mystiek doordrongen milieu:

 



Hosjanna Rabba

Er is een nacht dat de geesten uit hun graven komen, zoals in de nacht van Hosjnanna Rabba[6] wanneer ze hun graven verlaten en bidden. Het gebeurde dat twee mannen eropuit gingen en zichzelf verborgen hielden op de begraafplaats. Daar hoorden ze dat de ene geest tegen haar kameraad riep: 'Laten we heengaan en samen bidden.' Alle zielen gingen heen (en verlieten uit hun graven), zij baden om ontferming', opdat de dood niet over de levenden beschikt zou worden, en opdat ook zij die (toch) sterven moesten zich in berouw mochten afwenden van hun kwade wegen en opdat zij mochten sterven na een lichte ziekte; en (verder baden zij) over alle zaken die de levenden en de doden betreffen, ook van hen zelf, opdat snel het gericht van hen en van anderen zou worden weggenomen. Zij vertelden het (hetgeen ze afgeluisterd hadden) aan hun gemeenschap. Het volgende jaar, gedurende de nacht van Hosjanna Rabba, gingen twee anderen (om zich op de begraafplaats te verbergen). Maar uit de graven kwam slechts een jonge vrouw die voorafgaande aan de Sjabbat was gestorven. Zij (een deel van de doden) spraken: 'Kom mee'. Zij antwoordde: 'Ik kan niet gaan, want mijn vader was rijk maar verloor al zijn bezittingen', en zij was zonder kleed begraven. Zij hoorden nu dat een deel van de geesten sprak: 'Wij willen niet samenkomen, want twee (mensen) hebben al over ons in het openbaar onthullingen gedaan. Laat echter ieder voor zich bidden in zijn graf, opdat de levenden het niet horen en het aan het volk vertellen.' Men was vertoornd op de vader, nam kleren en kleedden de jonge vrouw.'[7]

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 Byte)









[4] Dat wil zeggen, de jong gestorven vrouw die uit armoede na haar overlijden in een rieten mat werd gewikkeld en zo begraven.

 

 

 

* Deze geest vond het ongepast dat de levende te horen krijgen wat de doden weten en wat tussen hen speelt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Vgl. Babylonische Talmoed Chagiga 3b en Nidda 17a.

** Vgl. Babylonische Talmoed Ta'aniet 16a en 23b; vgl. ook Sota 34b.

 

 

 

 

 

 

 

 








 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7] Sefer Chasidiem, ed. R. Margaliot, par. 452.













  
Sterc.gif (5478 Byte)

 

De ongehoorde kracht van tzedaka



Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 9a

Het gebeurde een zekere vrome man (chasied), die gewoon was om liefdadigheid te bedrijven (tzedaka), dat hij een keer op weg ging en per schip reisde. Er kwam een storm op en het schip zonk op zee. Rabbi Akiva zag het gebeuren en verscheen (als getuige) voor het gerechtshof, opdat hij zou getuigen ter wille van de vrouw zodat ze[8] (met een andere man) zou mogen huwen. Nog voordat de tijd aanbrak dat hij getuigenis zou afleggen, kwam die man en stond voor hem. Rabbi Akiva sprak tot hem: 'Ben jij degene die verdronken is in zee?' Hij antwoordde: 'Ja'. 'En wie heeft je (weer) uit de zee omhoog gebracht'?  Hij antwoordde: 'De liefdadigheid die ik heb bedreven, die heeft mij (weer) uit de zee omhoog gebracht.' Hij sprak tot hem: 'Hoe weet je dit?' Hij antwoordde: 'Toen ik afdaalde naar de donkerste diepten hoorde ik het geluid van een machtig bruisen van de golven van de zee, waarvan de ene tot de andere over en weer sprak: "Haast je, laten we deze man uit de zee omhoog brengen, want hij heeft al zijn dagen liefdadigheid bedreven."' Op dat moment begon Rabbi Akiva (God te loven) met de woorden: 'Gezegend is God, de God van Israël, Die de woorden van de Tora gekozen heeft en de woorden van de Wijzen die voor altijd en eeuwig stand houden, er is immers gezegd: "Zend (werp) je brood uit over het water en je zult het na vele dagen terugvinden" (Pred. 11:1).*  Bovendien staat er geschreven: "Gerechtigheid (liefdadigheid) redt van de dood"' (Spr. 10:2).     








 

 

 

[8] Nu de dood officieel door een getuige was bevestigd.

 

 

 

 

 

 

* Zie de uitleg van Rasji en zie de Targoem bij dit vers.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Zie Midrasj Sjemot Rabba 27,7.

Uitleg:

De midrasj laat ons nu een ander aspect zien van het eerder genoemde vers Pred. 11:1. Volgens de traditionele uitleg van dit vers zinspeelt de Prediker in dit vers op de reddende kracht van liefdadigheid - tzedaka. 'Gerechtigheid redt van de dood' - of zoals de rabbijnen dit vers lezen: een aalmoes kan de mens redden van de dood. We geven hier de interpretatie van Rasji bij dit vers:

»'Werp je brood uit op het water'. Doe goede en liefderijke dingen (tov we-chčsčd) aan iemand van wie je hart je vertelt dat je hem nooit meer terugziet, zoals iemand die zijn eten op het water gooit. 'Want na vele dagen zul jet het weer vinden.' Er zullen nog dagen komen dat je je vergoeding zult ontvangen. Let op wat over Jitro (de schoonvader van Mosjč) gezegd is: 'Roep hem om opdat hij brood komt eten' (Ex. 2:2). En hij dacht (nog wel) dat Mosjč een Egyptenaar was en hij hem nooit weer zou zien. Wat gebeurde er uiteindelijk met hem? Hij werd zijn schoonzoon en heerste als koning over Israël en bracht hem (Jitro) onder de vleugels van de Sjechina. En zijn kinds kinderen viel het ten deel om te verblijven in de Kamer van Gehouwen Steen.[9]«

Rasji grijpt hier terug op de midrasj, waarin (met verwijzing naar Ex. 18:12) verteld wordt hoe Aharon en de oudsten van Israël de maaltijd kwamen delen en brood kwamen eten samen met Jitro, de schoonvader van Mosjč.[10]

Actualiteit
Het verhaal over de geredde schipbreukeling in Avot de-Rabbi Nathan is maar een van de vele parabelen, waaraan de Wijzen de kracht van liefdadigheid illustreren. Een daad van liefdadigheid kan zelfs een hemels decreet - waarin al tot de onmiddellijke dood van iemand besloten is - weer ongedaan maken! Ter aanvulling volgt hier nog een sprekend voorbeeld van een dergelijk verhaal:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Verwijzing naar een heilige ruimte bij de Tempel.

 



'Rechtvaardigheid redt van de dood'

»Van Sjmoe’el leren we eveneens dat Israël niet onderworpen is aan de stand van de sterren. Want Sjmoe’el en Avlat (een niet-Joodse wijze en astroloog) zaten bijeen, toen een aantal mensen naar een meer ging. Avlat sprak tot Sjmoe’el: ‘Deze man gaat heen maar zal niet terugkeren, want een slang zal hem bijten en hij zal sterven.’ Sjmoe’el antwoordde hem: ‘Indien het een Israëliet is, zal hij (wel) heengaan en terugkeren.’ Terwijl zij (daar) zaten ging de man heen en kwam terug. Avlat stond op, nam de (man zijn) rugzak af en vond daarin een doorgesneden slang, die in twee aparte stukken gesneden was. Sjmoe’el sprak tot hem: ‘Wat heb je gedaan?’ Hij antwoordde hem: ‘Elke dag wierpen wij ons brood bij elkaar (in een mand) en aten het. Vandaag echter had een van ons geen brood mee en hij was beschaamd (hij zou immers wanneer het moment van inzameling aanbrak als enige geen brood in de mand kunnen werpen). Toen sprak ik tot hem: "Ik zal gaan en het brood bijeenzamelen." Toen ik bij hem kwam, deed ik het voorkomen alsof ik (brood) van hem aannam, opdat hij niet beschaamd zou staan.’ Sjmoe’el sprak tot hem: ‘Je hebt een mitzwa (een gebod en goede daad) verricht.’ Sjmoe’el ging toen naar buiten en onderwees: 'Gerechtigheid redt van de dood' (Spr. 10:2). En niet alleen van een onnatuurlijke dood redt zij, maar ze redt van de dood op zich.’[11]

 



















[11] Babylonische Talmoed, Sjabbat 156b, zie aldaar ook een verwant verhaal over de dochter van Rabbi Akiva. Vgl. Talmoed Jeroesjalmi, Sjabbat cap. 6, h. 9.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Sommige commentatoren suggereren dat Benjamin de rechtvaardige mede ziek werd doordat hij onder honger leed, als gevolg van zijn vrijgevigheid tegenover de weduwe en haar kinderen.


Wie een mens redt, redt de gehele wereld


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 9a

Het gebeurde Benjamin de rechtvaardige*, die was aangesteld over de kist met liefdadigheidsgelden, dat een zekere vrouw bij hem kwam en tot hem sprak: 'Rabbi, geef mij ondersteuning.' Hij antwoordde haar: 'Ik zweer bij de tempeldienst dat er niets meer zit in de kist met liefdadigheidsgelden'. Zij sprak tot hem: 'Rabbi, indien je mij niet onderhoudt, dan dood je een weduwe met haar zeven (andere versie: vier) kinderen.' Hij stond op en gaf haar uit eigen middelen ondersteuning. Na verloop van tijd werd Benjamin de rechtvaardige ziek en hij lag gekweld door pijnen op bed.[1] Toen spraken de dienst doende engelen tot de Heilige, Hij zij gezegend: 'Heer der wereld, U hebt gezegd dat wie een ziel in Israël doet overleven, is als iemand die de gehele wereld heeft behouden. Hoeveel te meer dan Benjamin de rechtvaardige, die een weduwe met haar zeven kinderen in leven heeft gehouden en nu ligt hij veel pijn lijdend aan die ziekte op bed!' Onmiddellijk verzochten zij om ontferming voor hem; het oordeel en decreet dat over hem was uitgevaardigd werd verscheurd, en tweeëntwintig jaren werden aan zijn leven toegevoegd.

 

 

 

 

 

* Tanna'iet waarvan niet precies bekend is, wanneer hij leefde. Volgens Sefer ha- Dorot (Het Boek der Geslachten) zou hij in Rome zijn laatste rustplaats hebben gevonden.




Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Zie de verklaringen bij dit vers in Midrasj Wa-jikra Rabba 34:14.

 

 

 

 

[6] A. Bar-Sela en H.E. Hoff 'Maimonides´ interpretation of the first aphorism of Hippocrates', in: Bulletin of the History of Medicine 37 (1963), p. 347-354; genoemd door E. Lieber, in F. Rosner en S.S. Kottek, Moses Maimonides, Northvale/London1993, p. 23 en p. 236, noot 31.

Uitleg:

De midrasj gaat op associatieve wijze verder met het thema: liefdadigheid en aalmoezen die kunnen redden van de dood. Maar er zijn meer onderhuidse verbindingen met het voorafgaande in Avot de-Rabbi Nathan. Het verhaal is tevens een prachtig voorbeeld van sejag la-Tora (een extra omheining rond de Tora) - extra voorzichtig zijn met het verbodene en meer doen dan het gewone in wat is toegestaan, meer dan wat de wet strikt genomen voorschrijft.


»Opdat de mens in staat is voortdurend goede deugden te betrachten, morele wegen te volgen, die de sleutel vormen tot een normaal, fatsoenlijk leven in Deze Wereld en een waarborg voor de Komende Wereld, moet hij omheiningen maken en zichzelf grenzen stellen; zoals Ramban het uitdrukt: 'Heilig jezelf(ook) in wat je is toegestaan'. Want zou dit niet zo zijn, indien de mens zich geen (extra) grenzen zou stellen en omheiningen zou maken, dat zou het, moge de hemel het verhoeden, kunnen gebeuren dat hij de Tora in acht neemt, maar zonder omheiningen zou hij zich een 'dwaas kunnen betonen in wat de Tora veroorlooft'. Maak daarom een omheining. 'Heilig jezelf in wat is toegestaan.'«[2]  

Een omheining om de Tora aanbrengen, betekent voorzichtig omgaan met wat strikt genomen is toegestaan; en iets extra's doen boven wat strikt genomen verplicht is. dat is jezelf heiligen in wat geoorloofd is.

Tzedaka - het verlenen van sociale ondersteuning aan de armen is zowel een zaak van recht als barmhartigheid. Die dubbelheid vinden we terug in de duale betekenis van het begrip tzedaka, dat zowel 'gerechtigheid' als 'aalmoes' of 'liefdadigheid' kan betekenen. Uitgaande van het recht was Benjamin de rechtvaardige als schatbewaarder van liefdadigheidsgelden niet verplicht tot geven op het moment dat de kist leeg was. Als er niets is, valt moeilijk een recht op te eisen. Maar als mens was hij verplicht persoonlijk te helpen in geval van acute nood. Alleen al vanuit de eis tot ontferming en empathie moest hij dat.

Voor het verlenen van hulp aan de weduwe werd Benjamin rijkelijk beloond. Ook bij deze rechtvaardige gingen de woorden in vervulling: 'Zend (werp) je brood uit over het water en je zult het na vele dagen terugvinden' (Pred. 11:1) en: 'Gerechtigheid (liefdadigheid) redt van de dood' (Spr. 10:2). Benjamin had een gehele wereld gered. Omgekeerd geldt het afwenden van het gelaat, wanneer je naaste in acute nood verkeert, als de verwoesting van hele werelden. In de Misjna wordt transparant waarom dat zo is. Wie als valse getuige of onzorgvuldig rechter oorzaak is van de onterechte dood van een enkel persoon, wordt het aangerekend alsof hij de gehele wereld heeft omgebracht: 


'Het bloed van je broeder schreeuwt vanaf de aarde'

»Zijn bloed (het bloed van het slachtoffer zelf) alsook dat van zijn nageslacht maken hem schuldig tot aan het einde der tijden. Want zo vinden wij (dit) ten aanzien van Kajin die zijn broeder (Abel doodde), er is immers gezegd: 'Het bloed (damiem - meervoud!) schreeuwt vanaf de aarde' (Gen. 4:10). Er staat niet geschreven 'dam (bloed - enkelvoud) van je broeder', maar er staat 'damiem (bloed - meervoud) van je broeder'. Dat is zowel het bloed van hemzelf als dat van zijn (potentiële) nageslacht (dat in hem verloren is gegaan) (...) Daarom nu werd een enkele mens (aan het begin van de schepping) geschapen, om je te leren dat ieder die een enkele ziel uit Israël vernietigd heeft de Schrift het hem aanrekent alsof hij de gehele wereld heeft vernietigd. En ieder die een enkele ziel uit Israël het leven doet behouden, rekent de Schrift het aan als of hij de gehele wereld in stand heeft gehouden.« [3]

De beloning voor Benjamin de rechtvaardige is mede daarom zo groot, omdat hij meer dan het gewone heeft gedaan. Niet het feitelijke bedrag van ondersteuning als zodanig maar de oprechte bewogenheid met het lot van de weduwe en haar kinderen wordt hem vergoed. Hij heeft uit empathie niet minder dan hun leven gered.
De bewogenheid met de weduwe en haar zonen wordt Benjamin vergolden in de oprechte bewogenheid van de engelen met zijn eigen lot. Zoals de profeet Jesaja zegt: 'Dat, als je een naakte ziet, je hem kleedt en dat je jezelf voor eigen vlees en bloed niet verbergt?' (Jes. 58:7).[4] Iedere behoeftige moet zijn als ware hij van jouw eigen vlees en bloed.

Twee verdere voorbeelden van vrome onbaatzuchtigheid
Van Koning David wordt verteld dat hij als rechter soms de verplichtingen van de schuldig bevonden en gevonniste debiteur uit eigen zak betaalde, omdat hij naast rechtspreken tegelijkertijd barmhartigheid wilde betonen. Immers waar strikt het recht geldt, ontbreekt mededogen. Waar puur mededogen heerst, ontbreekt het recht. David overwon deze tegenstelling door naast rechtsuitoefening tegelijkertijd mededogen te betrachten: 'Zo regeerde David over heel Israël, en David deed recht (misjpat) en  gerechtigheid (tzedaka) aan heel zijn volk'  (II Sam. 8:15).[5]
Maimonides gaat in een van zijn medische werken zover, dat hij zich als arts ook verantwoordelijk stelt voor het materiële welzijn van patiënten. Wanneer de patiënt niets bezit, moet de arts hem gratis van voedsel en medicijnen voorzien ten einde de gezondheid te herstellen.[6]

Actualiteit
De voorbeelden van Benjamin de Rechtvaardige, David en Maimonides vormen een actuele waarschuwing aan onze maatschappij waarin verantwoordelijke overheden en zorgdragers zich maar al te vaak verschuilen achter strikte toepassing van regels en rigide afgebakende verantwoordelijkheden, op een manier die oprechte compassie en empathie verloren doet gaan. Uit de midrasj leren we dat empathie en compassie zich vroeg of laat laten 'uitbetalen'. Ook economisch is het gunstig om regels soepel te hanteren en het welzijn van de mens altijd voorop te stellen! Dit inzicht breekt meer en meer door. Een houding van compassieloosheid kan daarentegen de hele wereld vernietigen en zal uiteindelijk op ons eigen hoofd terugslaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Zie Ijjoeniem be-Pirké Avot, ed. H. Reisman, Tel Aviv 2001, p. 56.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie Misjna Sanhedrin 4,5.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 6b.

 

 

 

 

 

 

 

Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

   Sterc.gif (1440 Byte)

 

* Sjim'on de Rechtvaardige (Sjim'on ha-Tzaddiek), een van de overlevenden van de Grote Synagoge. We mogen hem waarschijnlijk identificeren met de Hoge Priester Sjim’on II, vader van Onias III, levend rond 200 voor de jaartelling [de geschiedschrijver Flavius Josephus identificeerde hem echter met de Hoge Priester Sjim’on I, de zoon van Onias I, en kleinzoon van Jaddoea (Antiquitates 12,157], die leefde in de tijd van Alexander de Grote; maar in dat geval wordt het moeilijk om de periode tussen hem en de eerste rabbijnenparen uit Pirké Avot te overbruggen).

 

 

Hoofdstuk 4


'Op drie dingen staat de wereld'



Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 9b

Sjim'on de Rechtvaardige* behoorde tot de laatste overlevenden van de Grote Synagoge.** Hij placht te zeggen: 'Op drie dingen staat de wereld: op de Tora, op de (tempel)dienst (avoda) en op liefderijke daden (gemiloet chasadiem).' Op de Tora (als eerste). Hoe dat zo? Wel, er is immers gezegd: 'In liefderijke trouw (chčsčd) schep ik vreugde en niet in een offer, in kennis van God meer dan in brandoffers' (Hos. 6:6). Vandaar dat het brandoffer geliefder is dan (andere) offers, want het wordt volledig verteerd door vuur. Zoals er gezegd is: 'En de priester zal het geheel in rook doen opgaan op het altaar' (Lev. 1:9). En op een andere plaats zegt de Schrift: 'En Sjmoe'el nam een zogend lam en deed het volledig opstijgen tot brandoffer voor de Eeuwige' (I Sam. 7:9). Niettemin is studie van de Tora (toch) nog geliefder voor het aangezicht van de Alaanwezige dan brandoffers, want wanneer de mens Tora leert, dan kent Hij de wil van de Alaanwezige, zoals er gezegd is: 'Dan zul je de godvrezendheid begrijpen en de wil van God leren kennen' (Spr. 2:5). Daaruit blijkt dat wanneer een Wijze zit en te midden van de gemeenschap de Tora uitlegt, de Schrift het hem aanrekent alsof hij het vet en bloed (van een offerdier) op het altaar heeft geofferd.

Boekklkl.gif (8026 Byte)






** Zie mijn notities in sjioer 3, noot 4.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie Midr. Be-resjiet Rabba 34,7, ed. Theodor

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 














      Torakroon.jpg (17920 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitleg:

Drie zuilen: denken, dienen en goed doen
De Tora wil mensen op alle levensterreinen tot richtsnoer zijn: denken, religieus beleven en maatschappelijke functioneren. Dit streven verwoordt de lijfspreuk van Sjim’on de Rechtvaardige: 'Op drie dingen staat de wereld: op de Tora, en op de dienst en op het doen van liefdewerken.'Rabbijn Samsom Raphael Hirsch belichtte aan de hand van deze spreuk de grenzeloosheid van de Tora en haar opdrachten. Zij bestrijkt alle gebieden van het leven:

Tora veronderstelt kennis van de waarheid en van Gods wil met betrekking tot elk aspect van ons leven, persoonlijk en publiek, individueel en sociaal. Avoda (dienst) verwijst naar plichtsgetrouwe gehoorzaamheid, het dienen van God door Zijn wil te vervullen in ieder stadium van ons leven, persoonlijk en publiek, individueel en sociaal; Gemiloet chasadiem (het beoefenen van liefdadigheid) betekent de onzelfzuchtige, actieve liefdadigheid om het welzijn van onze medemensen te bevorderen. Dit zijn de drie zaken die de wereld van de mens vormgeven en vervolmaken.... Waar ook en wanneer ook een van deze drie onvolledig is of zelfs geheel ontbreekt, is er een leemte die niet kan worden opgevuld.’[1]

De Tora staat voor kennis en weten als voorbereiding op het vervullen van de geboden. Avoda, dat is dienstbaarheid aan God en mens. Gemiloet chasadiem staat voor de vrijwillige inzet voor de medemens en voor het belangeloos verrichten van liefderijke daden. De vromen streven naar een dagindeling waarin deze drie levenssferen op bevredigende wijze aan bod komen: 1) Tora-studie, 2) avoda - gebed en arbeid voor het levensonderhoud in dienstbaarheid aan God, (3) vrijwilligerswerk en sociale inzet voor de gemeenschap. De eisen die de moderne tijd met haar soms extreme economische eisen stelt, maakt zo'n leefwijze vaak problematisch en verstoort het oude Joodse leefpatroon dat naar deze driedeling streefde.

Met opzet formuleerde Sjim’on de Rechtvaardige: ‘en op de dienst’, ‘en op het doen van liefdewerken’. Elk van de drie zuilen is tegelijkertijd nodig om mens en wereld in balans te houden:

‘De wereld in de spreuk van Sjim’on de Rechtvaardige is niet alleen de wereld in het algemeen, maar ook die van de enkeling, die op zichzelf een microkosmos vormt; (het betekent) dat geen enkel individu zich kan handhaven zonder de basis van deze drie stevige zuilen. Daarom moet een enkeling niet zeggen: "Ik zal mijzelf bezighouden met Tora(studie), anderen zullen zich wel bekommeren om de Dienst aan God, en weer anderen om daden van liefdadigheid." Hij mag dit niet zeggen, omdat ieder individu elk van de drie zuilen nodig heeft om ook zijn persoonlijke wereld in stand te houden’[2]

Tora, avoda en gemiloet chasadiem zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De drie concepten vertegenwoordigen eveneens (1) de sfeer van cognitie, (2) die van (religieuze) ervaring en emoties (avoda), van de devotie van de mens tot God (avoda), en (3) de toewijding tussen mensen onderling (gemiloet chasadiem).

'Het gevaar van desintegratie
'Op de Tora, en op de dienst, en op het doen van liefdewerken'. Iets van de kosmische indeling in drieën vinden we terug in de kabbalistische voorstelling van de mens als microkosmos. Even als het universum bestaat de mens als het ware uit drie boven elkaar liggende niveaus. Eerst dat van het hoofd (cognitie), daaronder dat van lijf (emoties) en ten slotte onderaan de basis - de benen en de voeten (handelen en fysische aspecten). De wereld van de geest werkt door in onze emoties en ervaringen, en vervolgens in ons fysiek functioneren. Als de drie sferen niet op elkaar aansluiten, raken we verbrokkeld.  Wanneer de drie sferen niet op elkaar aansluiten, wanneer we bijvoorbeeld anders handelen dan we denken en voelen, of wanneer we andere dingen zeggen dan we denken en ervaren, is dat een teken van desintegratie. Wat voor de individu geldt, gaat eveneens op voor het collectieve en maatschappelijke leven. Wanneer het fysieke en materiële bestel niet aansluit bij onze emoties; wanneer de samenleving die we samen creëren niet in de pas loopt met de behoefte aan menselijkheid, geborgenheid en zingeving, leidt dit tot vervreemding, desintegratie en destructie van de gemeenschap. 

Hosjea 6:6

De volgorde waarin Sjim'on de rechtvaardige hier in Avot de-Rabbi Nathan de drie zuilen van de wereld opsomt, is zeker niet zonder bedoeling. De midrasj onderbouwt de volgorde dan ook met een schriftbewijs: 'Want Ik ervaar vreugde in liefdadigheid en niet in een offer, in kennis van God meer dan in brandoffers' (Hos. 6:6). Kennis van God (Tora) en liefdadigheid (chčsčd) verdienen volgens de profeet Hosjea prioriteit boven offerdienst (avoda). In feite noemde de profeet Hosjea - anders dan Sjim'on de Rechtvaardige - 'dienst' op de laatste plaats. Sjim'on de Rechtvaardige doet de dienst vooraf gaan aan liefdadigheid, waarmee Hosjea begon. Sjim'on de Rechtvaardige besefte de verbindende kracht die uitgaat van gemeenschappelijk dienst aan God. Hij ervoer de tempeldienst - oprecht gebed en offer - als versterkende factor in de ontwikkeling van maatschappelijke cohesie. Hij beschouwde de gemeenschappelijke dienst in de Tempel en de devotie van de mens tot God juist als stimulans tot sociale loyaliteit binnen de samenleving, het uiteindelijke doel. De verschillen tussen de tekst van Hosjea en de uitspraak van Sjim'on de Rechtvaardige laten dan ook geen onoverkomelijke tegenstelling zien. Een in de midrasj overgeleverde discussie rond de vraag wat nu de belangrijkste opdracht is, kan het probleem van prioriteit - offerdienst of goede werken - voor ons oplossen. Rabbi Akiba beschouwde naastenliefde (Lev. 19:18) als de gulden regel en het hoogste gebod. Zijn leerling Ben Zoma stelde een ander Tora-vers centraal:


»Ben Zoma sprak: 'Wij vinden een vers dat meer omvattend is, en dat is: "Hoor Israël, de Heer onze God, de Heer, is Eén" (Deut. 6:4)".' Ben Nanas sprak: 'Wij vinden een vers dat nog meer omvattend is, en dat is: "Je zult je naaste liefhebben, als jezelf" (Lev. 19:18).' Sjim'on ben Pazi sprak: 'Wij vinden een vers dat nog meer omvattend is en dat is: "Een lam zul je brengen in de ochtend" (Num. 28:4).' Er stond een zekere Rabbi op en sprak: 'De halacha is overeenkomstig Ben Pazzi want er is geschreven: "Overeenkomstig alles wat Ik je laat zien, het model van de Tabernakel ..." (Ex. 25:9).'« [3]


Ben Zoma zag in de dagelijkse aanvaarding van Gods autoriteit en geboden tijdens de recitatie van het Sjema-gebed een allesomvattende regel. Immers wie het dubbele juk van Gods koningschap en van Zijn geboden op zich neemt, zal uiteindelijk de gehele Tora willen vervullen. Ben Nanas beschouwde - evenals als Rabbi Akiva (en Hillel de Oude) - naastenliefde als gulden regel van de Tora. Volgens Rabbi Sjim'on ben Pazzi is echter het dagelijkse offer in de Tempel (tamied) het meest omvattende van alle geboden. Aan dit standpunt geven de Wijzen - heel opvallend - uiteindelijk de voorkeur. Zij beargumenteren hun keuze met de Schriftwoorden 'Overeenkomstig alles wat Ik je laat zien, het model van de Tabernakel ...' (Ex. 25:9). Deze bewijsvoering is op het eerste gezicht niet helder. Bij nader inzien blijkt zij evenwel overtuigend te zijn. Ben Pazzi noemt als hoofdregel geen algemeen voorschrift maar een concreet gebod, te vergelijken met de minutieuze voorschriften bij de bouw van de tabernakel. Hieruit mogen we niet de conclusie trekken dat Ben Pazzi de details van de voorschriften voor het dagelijkse offer belangrijker achtte dan naastenliefde of het Sjema-gebed. Het brengen van het dagelijkse offer is alleen de hoofdregel in de Tora, omdat het de dagelijkse concrete herinnering vormt aan de relatie tot God en de medemens. De reguliere dienst sluit het gebod tot en de inhoud van het Sjema-gebed in. Niet een vaag begrip van de plicht van liefde tot God en de naaste vormen het rotsvaste houvast aan een religieuze en ethische levenshouding, maar de steeds terugkerende en precies vastgestelde rituelen in het dagelijkse Joodse leven. De dagelijkse gebeden (die vooral na de verwoesting van de Tempel de plaats ingenomen hebben van de offers) herinneren aan onze morele levenshouding als inzet voor de messiaanse toekomst.

Tora - blauwdruk van de schepping
Het doel en uitgangspunt van al wat bestaat, is de Tora. De Tora is een zo alles doordringende en omvattende realiteit voor de Wijzen, dat zij haar zien als het fundament waarop de gehele schepping rust. Zij vereenzelvigen haar met Gods wijsheid (chochma), die vanaf het begin de gehele schepping doordrongen heeft: 'En bij U is de wijsheid, die Uw werken kent, en die aanwezig was toen U de kosmos schiep en die begrijpt wat juist is in Uw ogen’ (Wijsheid van Salomo 9:9). Met de Tora als instrument heeft de Eeuwige de wereld vorm gegeven. Gods adem is in de woorden van de Tora ingegaan en haar scheppend spreken doordrenkt al wat is van Zijn aanwezigheid. De stoffelijke materie is meer dan de dode buitenkant ervan. Het is de dynamische manifestatie van Gods creatieve geest en aanwezigheid.

De midrasj vindt bij deze gedachten steun in Spreuken 8:30, waar vrouwe wijsheid - dat is de Tora - zegt:  'Toen was ik een troetelkind bij Hem': ‘Lees niet 'amoen' (troetelkind) maar lees 'oeman' (handwerksman, kunstenaar, architect). De Tora zegt: 'Ik ben het instrument van het kunstenaarschap van de Heilige, Hij zij gezegend, geweest.' Het is zoals het in de wereld toegaat, wanneer een koning van vlees en bloed een paleis bouwt. Hij bouwt dit niet uit eigen kennis maar met behulp van een architect. En ook een architect bouwt het niet zomaar vanuit een impuls, maar hij heeft de beschikking over documenten en notities [schrijftabletten] om te weten hoe hij kamers gaat maken, hoe hij deuren gaat maken. Zo keek de Heilige, Hij zij gezegend, in de Tora en bouwde de wereld. Daarom zegt de Tora: 'Met behulp van een begin schiep God' (mogelijke lezing van Gen. 1:1). 'Begin' betekent niets anders dan Tora. Er is namelijk gezegd: 'De Eeuwige heeft mij gesticht [geschapen] als het begin van Zijn weg' (Spr. 8:22).[4]

Als eerste schiep God dus de Tora, om aan de hand van haar regels en doelstellingen het universum te formeren. De kosmos ervaren Joodse mystici daarom als een door God ingestelde orde, die tot in het kleinste detail vervuld is van religieuze betekenis. Als het erop aankomt, bestaat er geen onderscheid tussen heilig en profaan. Het profane is slechts een uitdaging, het nog niet geheiligde. De vervulling van Tora is tegelijk vervolmaking van de schepping. De Tora is als het ware ‘blauwdruk’ en ‘bestemmingsplan’. Haar letters zijn de ‘bouwstenen’. Mensen zijn de medewerkers, die het bouwwerk samen met de grote Architect mogen beheren en vervolmaken. Kennis van de natuur en alle wetenschap is in diepste wezen ook Tora, omdat mensen daarmee een tipje mogen oplichten van de sluier van Gods wijsheid. Een gelovige Jood die trouw is aan deze traditie wil geen absolute scheiding aanbrengen tussen kennis en religie, tussen wetenschap en de ethische consequenties van zijn toepassing. Alle denken en handelen stelt hij ten dienste aan Gods scheppingsplan. Alles is Tora en niets valt erbuiten.
















[1] S.R. Hirsch, Chapters of the Fathers, vert. G. Hirschler, New York 1967, p. 7-8; commentaar bij Misjna Avot 1, 2.







 

 

 

 

 

 

 

[2] M.M.F. Te'umim, Be’er ha-Avot, Jerusalem 1973.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Vgl. Midrasj Beresjiet Rabba 1,1.

 

    Torakroon.jpg (17920 Byte)

 

* Rabbi Sjmoe’el bar Nachmani, Rav Sjmoe'el bar Nachman, Amora uit Erčtz Jisra’el van de vijfde generatie (laat derde en begin vierde eeuw). Staat bekend als meester van de aggada. Studeerde onder Rabbi Jehosjoea ben Levi en Rabbi Jonathan en Rabbi El'azar ben Pedat.

[6] Zie Midrasj Tanchoema, Kedosjiem, ed. S. Buber  § 10. Genoemd in M. van Loopik, 'Jeruzalem indien ik u vergete', in: Ter Herkenning (1996, nr. 3), p. 178-188.


Avoda
- gebed en tempeldienst
Ook de tempeldienst vormt een van de zuilen waarop de wereld rust. Jeruzalem en het tempelterrein vormen het kloppende hart van de wereld. Rabbi Sjmoe'el bar Nachmani* sprak: 'Zolang het tempelheiligdom nog niet gebouwd was, stond de wereld op een troon met twee poten. Nadat het tempelheiligdom gebouwd was, kreeg de wereld een basis en bleef hij op zijn vaste plek staan.'
[5] Zoals de navel het midden en begin vormt van een mens, zo beschouwen de rabbijnen de tempelberg als de navel van de wereld:

'Zoals de navel midden op de mens geplaatst is, zo vormt Erčtz Jisra'el het midden van de wereld, want er is gezegd: "die in het midden (de navel) der aarde verblijven" (Ez. 38:12). Erčtz Jisra'el bevindt zich in het midden van de wereld, Jeruzalem in het midden van Erčtz Jisra'el, en het tempelheiligdom in het midden van Jeruzalem, en de Hechal (het binnenste van de Tempel) bevindt zich in het midden van het tempelheiligdom en de ark in het midden van de Hechal en de funderingssteen van waaruit de wereld werd uitgespreid, bevindt zich voor de Hechal.'[6]

Ook nu de Tempel niet meer bestaat, heeft de uitspraak van Sjim'on de Rechtvaardige nog niets aan betekenis en actualiteit ingeboet. Avoda is immers niet alleen tempeldienst, maar ook 'de dienst van het hart', het dagelijkse gebed: 'En het zal zijn indien jullie nauwgezet zullen luisteren naar Mijn geboden, die Ik jullie heden gebied, om de Eeuwige, jullie God, lief te hebben en om hem te dienen met jullie gehele hart en met jullie gehele ziel' (Deut. 11:13). De dienst van het hart is het gebed.
De overgang van tempeldienst naar gebedsdienst had de Eeuwige volgen de wijzen al in de dagen van Avraham voorzien. In de tempeldienst, zo beloofde God aan Avraham, zou Israël met zoenoffers een proces van boetedoening kunnen markeren zodat God vergeving zou kunnen schenken. Deze belofte stelde Avraham nog niet gerust en hij sprak daarom:

»'Heer der wereld, misschien zal Israël zonde bedrijven voor Uw aangezicht en zult U met hen doen zoals met de generatie van de zondvloed en zoals de generatie van de uiteendrijving (na de torenbouw van Babel). Hij antwoordde hem: 'Nee (dat zal Ik niet doen).' Daarop sprak hij: 'Heer der wereld Hoe zal ik (zeker) weten dat ik het in bezit zal krijgen? (Gen. 15:8).' God antwoordde hem: Haal voor Mij een driejarige koe, een driejarige geit enz.'(Gen. 15:9). Avraham sprak voorts tot Hem: 'Heer der wereld! Dit gaat op zolang de Tempel blijft bestaan, maar ten tijde dat de Tempel niet blijft bestaan, wat zal er dan van hen (mijn nageslacht) worden?' God antwoordde: 'Ik heb voor hen al de orde van offers ingesteld. Op het moment dat zij daarin zullen lezen (leren) voor Mijn aangezicht, dan zal ik het hen aanrekenen alsof zij offers voor Mij hebben gebracht en Ik zal dan al hun ongerechtigheden vergeven.'«[7]

 

 

[5] Zie Midrasj Tanchoema, Teroema § 9 (ed. S. Buber § 8).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie Babylonische Talmoed, Ta'aniet 27b.








Qkopchassied2.gif (8033 Byte)

 



De derde tafelpoot

»Toen Rabbi Jechezke’el Landau naar Praag kwam, sprak hij iedere Sjabbat tot zijn gemeente van niets anders dan van de bittere nood van de armen en behoeftigen in de stad. Men had echter verwacht diepzinnige verklaringen en scherpzinnige analyses uit zijn mond te vernemen. Hij dacht er echter allen maar aan, manend te spreken over het lijden dat in deze stegen en buurt zich onbelemmerd en onbekommerd uitbreidde. 'Biedt hulp, ga vannacht nog op weg en helpt', zo riep hij steeds maar weer. De mensen hielden dit echter voor een preek en ergerden zich, dat deze zo zacht en smakeloos was. Op een drukke marktdag gebuurde nu iets wonderlijks. Midden door het gedrang kwam de Rabbi en bleef midden in de drukste samenklontering van mensen staan, alsof hij waren ter verkoop wilde aanbieden en op een geschikt moment wachtte, om deze aan de massa aan te prijzen. Zij die hem herkenden, vertelden dit onbegrijpelijke gebeuren door. Overal vandaan verdrongen zich handelaren en kopers, die hem aanstaarden. Niemand echter waagde het hem een vraag te stellen. Eindelijk kon één, die dacht met hem vertrouwd te zijn. het over zijn lippen krijgen: 'Wat doet onze Rabbi hier?' Onmiddellijk begon Rabbi Jechezke’el te spreken: 'Wanneer een tafel drie poten heeft, en van één van de drie poten breekt een stuk af, wat doet men dan in zo’n geval? Men stut, zo goed en zo kwaad het gaat, de tafel met zijn voet, en de tafel staat weer. Wanneer echter ook een tweede poot van de tafel afbreekt, dan is er geen steunpunt meer. Wat doet men dan? Dan maakt men ook de derde poot wat korter, zodat de tafel weer staat. Onze wijzen zeggen: “Op drie dingen staat de wereld: op de Tora, op de [Tempel]dienst en op werken van liefdadigheid [barmhartigheid]”. Toen het Heiligdom werd verwoest, brak de poot van de dienst af. Toen stutten onze wijzen, waarbij ze spraken: "De dienst van het hart, daarmee is het gebed bedoeld" [met extra gebeden in plaats van offers hielden zij nu de wereld in evenwicht]. Wanneer nu echter de daden van barmhartigheid verdwenen zijn en ook de tweede poot beschadigd is, hoe moet de wereld dan nog voortbestaan? Daarom heb ik  het leerhuis verlaten en ben de markt opgegaan. Wij moeten de poot van de Tora wat inkorten, zodat de tafel van de wereld weer stevig op zijn grondvesten staat.'«[8]







Qkopchassied.gif (8057 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] M. Buber, Nachlese, Heidelberg 1966, p. 86.

 


De universele aanspraken van de Tora, overal en altijd:
Op dit punt gekomen, voegen we een extra beschouwing toe, die wat verder reikt dan de directe uitleg van de midrasj-tekst.
De openingstekst van Spreuken der Vaderen, die hier in Avot de-Rabbi Nathan wordt becommentarieerd draait om de rol van traditie en leiderschap. De rol van de Tora en de tradenten van de Tora - Mosjč, de oudsten, de profeten en de rabbijnen - wordt als eerste belicht. Een man als Sjim'on de Rechtvaardige vormt het voorbeeld van een ideale leider. Hij noemt de drie zuilen waarop de wereld en de ideale mensengemeenschap rust. Zijn woorden bevatten een fundamentele les wat betreft traditie, leiderschap en gemeenschap. Het is natuurlijk een les gericht aan Israël, maar in feite niet minder aan de wereld als geheel.

In onze huidige, meer en meer geseculariseerde, multiculturele samenleving en in ons democratisch bestel is noodzakelijke ruimte gecreëerd voor wat de Joodse socioloog en denker Isasiah Berlin[9] kenmerkte als 'negatieve vrijheid.' Vrijheid gedefinieerd in termen van een staat die zich zo weinig mogelijk mengt in de vrijheid van het individu. Een staat die aan het individu gelegenheid schenkt tot vrijheid in denken, spreken en handelen. Zo'n staat biedt een ruimte waarin (volgens het neoliberale ideaal) minimale overheidsbemoeienis ophoudt en de zo groot mogelijke vrijheid van de individuele mens begint. Een ruimte waaraan ieder - met name ten behoeve van zelfontplooiingen en zelfverwerkelijking - op eigen wijze invulling kan geven. Dit oorspronkelijk meer genuanceerde ideaal is vrijwel geheel verschrompeld tot een streven naar vrijheid van ondernemerschap. Het is door eenzijdigheid gaan ontsporen. Zo dreigt het ontstaan van een maatschappij die bijna uitsluitend wordt gekenmerkt door functionalisme, beheersing en geprivatiseerd profijt. Het noodzakelijke vleugje irrationaliteit, artistieke speelsheid, poëtische verbeelding, verbondenheid, empathie, en de bevlogenheid van een door spirituele ervaring gegrepen mens komen daarbij in het gedrang.

Wat Isaiah Berlin 'positieve vrijheid' noemde, is van andere aard en veeleer gericht op een gemeenschap met een gedeelde geschiedenis, ervaringen, tradities en waarden. Het is een vrijheid die levensbeschouwelijke invulling ontvangt en die gevoed wordt uit een bron die het individuele zelf overstijgt. Deze vorm van vrijheidsrealisatie is - als het goed is - meer gericht op de ontplooiing van de gemeenschap als geheel, verbonden door een gedeelde geschiedenis, gedreven door gezamenlijke idealen en dromen. De positieve vorm van vrijheid focust eerder op het creëren van een gemeenschap dan van een maatschappij. Ze focust op de vervulling van dromen en idealen en is niet bij uitstek gericht op de realisatie van een zo effectief mogelijke economische groei. Religieus en pseudo- religieuze idealen kunnen natuurlijk uitmonden in bemoeizucht en theocratische intolerantie. Levensbeschouwelijke idealen kunnen - als het goed is - juist ook de bereidheid stimuleren om zichzelf beperkingen op te leggen vanuit gevoelens van oprechte verbondenheid en emotionele identificatie met de noden van anderen, ook die van minderheden en vreemdelingen binnen de gemeenschap.

Religieuze traditie (Tora), bevlogenheid, dienstbaarheid (dienst), sensibiliteit voor wat het direct zichtbare en meetbare eigenbelang overstijgt en empathie (liefdadigheid) staan centraal in de samenleving die Sjim'on de Rechtvaardige voor ogen stond. Het was zijn droom van een wereld waarin ieder lid van de gemeenschap - ook de zwakkeren, de weduwen en de wees - zijn of haar hoogste bestemming kan bereiken, geestelijk en stoffelijk. De gemeenschap die hij propageerde zal naar zijn inzicht in alle opzichten blijken de enige levensvatbare te zijn.
We mogen en moeten vanuit de universele scopus van de Tora ernaar streven om haar universele ethiek en waarden te implementeren in de samenleving als geheel, maar wel naar haar huidige democratische maatstaven. Uitsluitend via de weg van het voorgeleefde leven, politieke discussie, overleg en advies, nooit door middel van machtsuitoefening en dwang.
Goede leiders, zoals Sjim'on de Rechtvaardige nemen geen genoegen met politieke en fysieke vrijheid alleen. Zij weten dat het volk na de vlucht uit Egypte - verlost van politieke, economische en fysieke onderdrukking - slechts gedeeltelijk vrij was. Daarom werd Israël niet rechtstreeks naar het land van belofte gevoerd. De weg naar bevrijding was een lange en ging door de wildernis langs de berg Sinai! Want daar werd het volk om wille van de ware vrijheid aaneengesmeed tot een gemeenschap, opgevoed tot zorg en verantwoordelijkheid van de een voor de ander. Hier voedde Mosjč als eerste en ware leider het volk op, opdat zij aan de ruimte van de ontstane 'negatieve vrijheid' een positieve invulling zouden geven. Met de Tora als bron moest een vrije gemeenschap ontstaan die niet alleen politiek vrij was, maar waarin aan de vrijheid een positieve vorm werd gegeven in de zin van zorg, solidariteit, dienstbaarheid, verbondenheid, verantwoordelijkheid, zingeving, creativiteit, wellevendheid contemplatie etc. Zo moest een gemeenschap ontstaan die niet allen vrij was van fysieke onderdrukking, maar ook van zaken als, verslaving, propaganda, manipulatie, zelfbedrog, bijgeloof, onverschilligheid, egoďsme, eenzaamheid, de waan van de dag etc.  Geleid naar een bestaan dat niet alleen 'vrij was van, maar ook vrij was tot'. Opgevoed tot, een eendrachtig volk met een messiaanse toekomstdroom.

De ware leider of politicus heeft meer in zijn pakket dan kennis van de vrijemarkt-economie of van nationale veiligheid alleen. Hij of zij wil ook - overigens zonder dwang - de gemeenschap actief stimuleren en richten op het goede. Dat alles met oog voor ethiek, cultuur, esthetiek en al die voornoemde positieve waarden die in de Tora zo rijkelijk aanwezig zijn.











[9] Zie Isaiah Berlin, Twee Opvattingen van Vrijheid, (1958) vert. T. Ausma, Amsterdam/Meppel 1996.
Vgl. ook R. Williams, Geloof in de publieke ruimte, Vught 2013, p. 52-55.

 

 

 

Boekklkl.gif (8026 Byte)



De prioriteit van Torastudie?


 

Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

      Sterc.gif (1440 Byte)

 

[1b] Handschrift New York, zie L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot etc., p. 132: 'Hij nam een mirtetak in de hand en zong (wuifde ermee) totdat de bruid gepasseerd was.' Vergelijkbare lezing: Midrasj ha-Gadol Beresjiet (ed. Schechter p. 82), een meer expliciete lezing. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie Babylonische Talmoed, Sjavoe'ot 35b; Sjabbat 157a.

De eerlijkheid gebiedt te op te merken, dat sommigen het vers vertalen met: 'Mijne heren, laat mij genade vinden in uw ogen etc.'. Volgens die vertaling vraagt Avraham juist aan zijn drie gasten nog even te wachten. Hij wil eerst zijn gebeden reciteren en het 'gesprek' met God afronden. Volgens die lezing prevaleert het gebed boven het ontvangen van gasten; zie bijv. Massčchčt Dčrčch Erčtz Rabba 4.

 

 

 

 

 

 

















[6]  Babylonische Talmoed, ibid.; zie de notitie van Rabbi E. Epstein (Soncino editie p. 95, noot 8). 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Rav (Abba ben Aivoe of Abba Aricha [Rav de lange]) was een Amora van de eerste generatie (eerste helft derde eeuw van de jaartelling). Stichter van de academie te Sura in Babylonië. Hij gold als de Rav, de leraar bij uitstek, van de Babylonische diaspora. Hij studeerde een tijd in Erčtz Jisra'el en bezocht daar de academie van Rabbi Jehoeda ha-Nasi.

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zie Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Avel 14,1.

Tekst Avot de-Rabbi Nathan, slot p. 9b (begin 10a)

Wanneer twee Tora-geleerden bijeenzitten en zich bezig houden met de studie van Tora en hun passeert een bruidstoet of de baar van een dode, indien men over voldoende (mensen) beschikt (om het gebeuren luister bij te zetten), dan zullen zij hun studie niet onderbreken; zo niet, dan moeten ze opstaan, de bruid opvrolijken en prijzen of de dode uitgeleide doen (naar het graf).
Het gebeurde dat Rabbi Jehoeda bar Ilai* les aan het geven was aan zijn leerlingen, toen er een bruid(stoet) voorbijging. Hij nam het benodigde ter hand[1a-b] en vrolijkte haar (met aanmoedigingen) op, totdat de bruid gepasseerd was.

Uitleg:
De juiste prioriteit - naastenliefde en Tora-studie
We kunnen hier terugverwijzen naar de spreuk van Sjim'on de Rechtvaardige. Hij beschouwde Tora, (Tempel)dienst en liefdadigheid als de drie zuilen waarop het gehele bouwwerk van de wereld rust. Het zijn drie centrale rabbijnse waarden en concepten. Het herhaalde woordje 'én' in de formulering van Sjim'on wijst op de gelijktijdige geldigheid van de drie centrale geboden: Tora-studie, dienen en liefdadigheid. In principe zijn de drie in gelijke mate verplichtend, hoewel het gebod van Tora-studie voorop is geplaatst. De halacha, de wet, legt uit hoe en wanneer geboden moeten worden vervuld. De verhalende aggada schildert vaak situaties waarin een zogeheten waardeconflict optreedt, waarvan het religieuze leven vol is. Welk gebod en welke waarde verdient op een bepaald moment prioriteit? Het Sjabbatsgebod of de eis om de naast in acute nood hulp te bieden? Het brengen van een offer of verzoening met de naaste? De vervulling van een individuele plicht of het belang van de gemeenschap? De aggada draagt door middel van verhalen oplossingen aan voor een dergelijk conflict. Hier in Avot de-Rabbi Nathan volgt een verhaal over de moeilijke keuze tussen studie en liefdadigheid. Tora-studie gaat boven alles. Soms laat de prioriteit van het handelen zich echter gelden, wanneer een onmiddellijke actie om wille van de menselijkheid en wellevendheid dat eist. Vandaar deze aanvulling (bij de uitspraak van Sjim'on de Rechtvaardige) met het verhaal over Rabbi Jehoeda bar Ilai.

»Eens lagen Rabbi Tarfon en de oudsten aan in de opperkamer van het huis van Nitza, in Lod (Lydda). En zij stelden zichzelf de volgende vraag. Is studie belangrijker of het handelen (ma'asč of Tora)? Rabbi Tarfon nam het woord en sprak: 'Het handelen is belangrijker.' Rabbi Akiva reageerde en sprak: 'Studie is belangrijker.' Hierop spraken allen: 'Studie is belangrijker, want studie leidt tot het (juiste) handelen.'«[2]

Aan studie verlenen de Wijzen de hoogste prioriteit, maar alleen met het oog op toekomstig handelen. Wanneer de situatie en de humaniteit echter onmiddellijke actie eisen in het hier en nu, dan moet de studie voor een moment opschorten. Wanneer een beroep wordt gedaan op onze medemenselijkheid, mogen we de gelegenheid tot ingrijpen niet werkeloos voorbij laten gaan. Sommige situaties doen zich maar eenmalig voor. Een actieve reactie gedoogt daarom op zo'n moment geen uitstel. Een dode sterft maar één keer. Een bruid kan haar bruiloft nu eenmaal niet overdoen!

De vaak gehoorde beschuldiging aan het adres van het rabbijnse jodendom dat het zonder nuance ritueel en kennis belangrijker acht dan ethiek en humaniteit is ten onrechte. Indien nodig moeten ritueel en studie volgens de Wijzen worden opgeschort. Zo menen sommigen van hen - aan de hand van het verhaal van Avraham bij de eiken van Mamre - dat gastvrijheid prevaleert boven het belang van gebed. Toen drie mannen (engelen) Avraham bij de ingang van zijn tent in Mamre kwamen bezoeken, sprak onze aartsvader: 'Mijn Heer, indien ik genade vind in Uw ogen, ga dan Uw dienaar niet voorbij' (Gen. 18:3). In de midrasj wordt dit vers als volgt uitgelegd. Avraham is in gebed verzonken. Hij is als het ware in gesprek met God. Met de woorden 'Mijn Heer etc.' excuseert hij zich voor de Allerhoogste en vraagt hij Hem even een moment te wachten, opdat hij eerst kan voldoen aan zijn verplichtingen als gastheer tegenover de drie reizigers die net zijn aangekomen. Daarna zullen hij en God hun 'gesprek' weer kunnen voortzetten. Zo concluderen sommige Wijzen dat het ontvangen van gasten belangrijker is dan het 'ontvangen van de Sjechina' (tijdens het gebed).[3]

Volgens de overlevering in Avot de Rabbi Nathan moeten de studerende Wijzen opstaan, hun studie voor een moment onderbreken en de bruid met lovende woorden opvrolijken en aanmoedigen. Dat mogen zij kennelijk doen vanaf de plek waar ze zich bevinden. Daarom is hier sprake van 'gaan staan' en toejuichen. Zodra de stoet met de bruid is gepasseerd, mag het studerende gezelschap weer gaan zitten en haar studie voortzetten. Zij zijn (wanneer de bruid voldoende aandacht krijgt) niet verplicht om de bruid helemaal naar het huwelijksbaldakijn of het huis van haar aanstaande echtgenoot te vergezellen[4]. Zover gaat op dat moment hun plicht niet, hoewel het daadwerkelijk begeleiden in wezen toch tot de essentie van het 'binnen geleiden van de bruid' (hachnesat kalla) behoort. Een parallelle overlevering in de Babylonische Talmoed brengt een nuancering aan:

»Onze rabbijnen leren: 'Men onderbreekt de studie van Tora omwille van het wegbrengen van de dode (naar zijn laatste rustplaats) en het binnen geleiden van de bruid (onder het huwelijksbaldakijn).' Er wordt verteld van Rabbi Jehoeda bar Ilai dat hij de studie van Tora onderbrak omwille van het wegbrengen van de dode en het binnen geleiden van de bruid. Waarop heeft dit betrekking? Op de situatie dat er onvoldoende mensen bij hem zijn (voldoende mensen om zorg te dragen voor het lichaam van de dode), maar wanneer er voldoende mensen bij hem zijn dan onderbreekt men de Tora-studie niet.«[5]

De formulering in deze parallelle overlevering vertoont een subtiel verschil ten opzichte van Avot de-Rabbi Nathan. De beperking dat er voldoende mensen bij hem (de dode) begeleiden, heeft klaarblijkelijk slechts betrekking op de situatie van een passerende begrafenisstoet, niet op een passerende bruidstoet. Dus voor het opvrolijken van de bruid moet men de Tora-studie altijd onderbreken, zonder uitzondering.[6] Dit is begrijpelijk, aangezien men in het geval van de bruid vaak kan volstaan met opstaan en kortstondig toeroepen en toewuiven totdat de stoet voorbij is.

MLewajeTzaddiek.jpg (78300 Byte)

Fragment schilderij van Samuel Hirszenberg,
begrafenis van een tzaddiek 1905

In de praktijk geldt de verplichting de Tora-studie te onderbreken echter in feite altijd, ook bij een begrafenis! Immers op de vraag uit hoeveel personen een begrafenisstoet moet bestaan, willen we kunnen spreken van voldoende aandacht voor de overledene, noemen de Wijzen enorme aantallen: »En hoeveel (mensen) zijn voldoende? Rav Sjmoe'el de zoon van Ini sprak in naam van Rav:* 'Twaalfduizend (zie Megilla 29a) man en zesduizend trompetten.' Oella sprak: 'Bij voorbeeld wanneer de mensen een lange rij vormen vanaf de stadspoort tot aan de begraafplaats.'«[7]
Wanneer een Tora-geleerde sterft, is de plicht om Tora-studie te onderbreken nog klemmender. Pas wanneer meer dan 600.000 (!) personen de baar met de dode Wijze begeleiden, is men van het wegbrengen van de dode vrijgesteld. Wanneer de Tora-geleerde evenwel ook nog leraar is voor anderen, dan geldt zelfs geen enkele begrenzing meer. Allen breken dan hun studie af om de dode naar zijn laatste rustplaats te begeleiden. Uit deze wat overdreven uitzonderingsbepalingen blijkt dat men - normaal gesproken - de Tora-studie voor een dode altijd onderbreken moet![8]
De plicht om de bruid naar de huwelijksbaldakijn te leiden en de dode mee weg te brengen is volgens Maimonides door de Wijzen uit de Schrift afgeleid. We mogen dergelijke verplichtingen scharen onder het Tora-gebod van naastenliefde (Lev. 19:18):

»Het is een positief gebod, afkomstig van de rabbijnen, om zieken te bezoeken, rouwenden te troosten, een dode te begeleiden (naar zijn graf), een bruid (bruiloft) binnen te leiden (onder het huwelijksbaldakijn), gasten uitgeleide te doen, al de benodigdheden voor een begrafenis te verzorgen, een dode op zijn schouders te dragen, voor zijn baar uit te lopen, te rouwklagen, een graf te graven en de dode te begraven, en ook om de bruid en bruidegom op te vrolijken en hen bij al wat ze (voor de bruiloft) nodig hebben te helpen. Dit zijn liefderijke daden die men lijfelijk (met persoonlijke inzet) verricht en waaraan geen (maximum) maat is.
Ook al zijn al deze verplichtingen ontleend aan de woorden van de Wijzen, zij zijn alle geďncorporeerd in het gebod: 'Je zult je naaste lief hebben als jezelf' (Lev. 19:18). Van alle dingen waarvan jij zou willen dat men ze voor jouw deed, doe die dingen voor je naaste in Tora en  geboden.«[9]

Met dit commentaar verleent Maimonides aan de genoemde verplichtingen de mogelijkheid van een persoonlijke invulling, gebaseerd op empathie. Een aantal geboden is niet vervat in gedetailleerde juridische regels. Het blijven vooral 'plichten van het hart', uitingen van beschaving en wellevendheid (dčrčch črčtz).

 

 

 

 

 

* Rabbai Jehoeda bar Ilai. zie sjioer 7, noot 12.

 

[1a] Dit zullen mogelijk mirtetakken geweest zijn om daarmee de bruid toe te wuiven; zo in notities van A.Cohen, The Minor Tractates of the Talmud, Vol. I, London 1965, p. 36.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Babylonische Talmoed, Kiddoesjien 40b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Zo het commentaar van Rabbi Eliahoe van Delyatin, Ben Avraham a.l., in Avot de Rabbi Nathan ed. Wilna 1933.





[5] Zie Babylonische Talmoed, Ketoevot 17a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Babylonische Talmoed Ketoevot 17a.



[8] Zie Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Avél, 14,10-11. Zie Sjoelchan Aroech, Jorč Dea 343,1: Wanneer iemand in een stad (kleine gemeenschap) sterft, dan staken allen ten tijde van de begrafenis hun werkzaamheden. Wanneer een Tora-leraar en geleerde sterft, vinden gedurende de zeven dagen van rouw geen bijeenkomsten in zijn leerhuis plaats, zie Sjoelchan Aroech ibid. 343,18.

 

 

 

 

Ga naar vervolg van sjioer 31: Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 8):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback:  m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)