``                 Olijf.gif (4574 Byte)


 

 

Boekklkl.gif (8026 Byte)


 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

Naar hoofdpagina:   Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan (7a-b)

(Spreuken der)Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur


Job maakt omheining rond de Tora



Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 7a

Welnu, er is gezegd: 'Een verbond heb ik gesloten met mijn ogen; hoe kan ik dan begerig kijken naar een jonge vrouw?' (Job. 31:1). Dit leert ons dat Job zichzelf zware restricties oplegde en zelfs niet blikte naar een jonge (nog ongehuwde) vrouw. Is hier niet sprake van een redenering van licht naar zwaar (a fortiori)? Indien in geval van een jonge (ongehuwde) vrouw - van wie geldt dat wanneer hij wilde hij zelf met haar kon huwen of haar kon geven aan zijn zoon, zijn broer of een verwant - Job zichzelf de al zware beperkingen oplegde en (zelfs) niet naar haar blikte, hoeveel te meer dan legde hij zich beperkingen op wat betreft de vrouw van een andere man!  En waarom legde hij zichzelf zo zware beperkingen op en blikte hij zelfs niet naar een ongehuwde vrouw? Omdat Job als volgt redeneerde. Het mag niet zijn dat ik vandaag een blik op haar werp en morgen een andere man komt en haar huwt. Dan zal het gebeuren dat ik een blik heb geworpen op de vrouw van een andere man.  

Uitleg:

De extreme vroomheid van Job
Na een uitwijding over een aantal personen dat evenals Job besneden ter wereld is gekomen, pikt de midrasj het hiermee onderbroken thema weer op: Job maakte een omheining rond zijn woorden. Omheining is hier opnieuw uitgelegd als een chassidische aanscherping van de wet en de aanvaarding van vrijwillige verzwaringen die de wet als zodanig en naar de letter niet eist.

Uiteraard hebben wij hier van doen met een legendarisch en enigszins humoristisch verhaal. Het betreft zeker geen echte geschiedenis, maar is een voorbeeld dat tot deugdzaamheid wil opwekken. Zo'n legendarische vertelling past wel bij Job, van wie een anonieme Wijze in de Babylonische Talmoed veronderstelde dat hij nooit echt bestaan heeft. Het is bekend dat de chasidiem - de extra vromen - bijzonder restricties in acht namen, met name bij het doen van geloften en in hun omgang met vrouwen. De midrasj geeft hier een dus een typisch voorbeeld van door middel van een aggadische overdrijving.  

     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

  Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

 

 

     Boekklkl.gif (8026 Byte)


De profeten - een omheining rond hun woorden


 

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

    Sterc.gif (1440 Byte)

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 7a

Welke omheining maakten de profeten rond hun woorden? Wel, er is gezegd: 'De Eeuwige zal uittrekken als een Held, als een man van oorlog zal Hij strijdlust opwekken, schallen zal Hij, ja Hij zal het uitschreeuwen' (Jes. 42:13). Niet als een enkele held, maar als alle helden van de wereld (tegelijk). Evenzo: 'De leeuw heeft gebruld, wie zal niet vrezen? De Eeuwige heeft gesproken, wie zal niet profeteren?' (Am. 3:8). En evenzo: 'De Heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting en Zijn stem was als de stem van vele wateren, en de aarde lichtte op van Zijn Heerlijkheid' (Ez. 43:2). 'Als de stem van vele wateren'- dat is de engel Gabriël.[1] 'En de aarde lichtte op van Zijn heerlijkheid' - dat was het aangezicht (de manifestatie) van de Sjechina. Is dit niet een zaak van argumentatie van licht naar zwaar? Indien de stem van Gabriël - die een van de vele duizenden myriaden van engelen is die voor Zijn aangezicht staan - al van het ene einde van de wereld naar het ander einde reikt, hoeveel te meer dan (de stem van) de Heilige, Hij zij gezegend, Die de gehele wereld geschapen heeft, Die zowel de hemelse wezens als de aardse wezens heeft geschapen! Maar men laat het oog van de mens slechts zien wat het kan zien, en men doet het oor (van de mens slechts) horen wat het kan horen.













[1] Vgl.   Dan. 12:6 waar Gabriël zich als een in linnen geklede figuur bevond boven de wateren van de rivier. Vgl. ook Dan. 10:6, zijn stem was als die van een grote menigte.

 


Uitleg:


Spreken in metaforen
Steeds op iets andere wijze geeft de midrasj een invulling aan het concept sejag la-Tora - onder meer uitgelegd als omheining rond de wetten van de Tora en als omheining rond woorden die mensen spreken. De profeten maakten in die zin een omheining rond hun woorden, dat zij met metaforische beelden het onzegbare mysterie van Gods grootheid voor de ogen en oren van de gemeenschap kenbaar maakten. De taal van de profeten is rijk aan antropomorfismen. Ze bevat vele namen en beschrijvingen die God als het ware een menselijke gestalte verlenen. In onze tekst wordt dit vooral duidelijk aan het citaat uit Ezechiël (43:2). Het beeld van bruisende wateren verwijst in feite naar de engel Gabriël en naar de ontzagwekkende wereld waarvan hij deel uitmaakt. Het licht weerkaatsende oppervlak van de aarde vormt een verwijzing naar niets minder dan de vreeswekkende heerlijkheid van Gods Sjechina. Wanneer de profeten over God spreken, maken ze gebruik van metaforen. Dat doen ze opdat gewone stervelingen zich enige voorstelling kunnen maken van Gods onvatbare werkelijkheid, ook al is het maar een in menselijke dimensies gegoten beeld. Hier in Avot de-Rabbi Nathan worden de woorden van de profeten uitgelegd als omheining en uiterlijk omhulsel. Daarbinnen gaan de mysteriën van Gods werkelijkheid schuil. Aan het begin van zijn grote filosofische werk Morè Nevoechiem (Gids der Verdoolden) hanteert Maimonides een verwante en oude metafoor, waarmee hij dit fenomeen voor ons verheldert:

 

[3] Issar, muntje van zeer geringe waarde. De waarde van een issar bedraagt slechts ca. 1/70 deel van een sela.



MMaimonides.jpg (15775 Byte)


Als een parel in een donker huis

»Onze rabbijnen zeggen: Iemand die een sela[2] of een parel in zijn huis verliest, kan de parel terugvinden door een toorts te ontsteken die (slechts) één issar kost.[3] Op dezelfde manier is een parabel (of metafoor) op zich genomen zonder enige waarde, maar door middel daarvan kun je de woorden van de Tora leren verstaan. Ook dit is wat zij letterlijk zeggen. Beschouw nu de expliciete bevestiging door (de Wijzen), moge de herinnering aan hen tot zegen zijn, dat de innerlijke mening van de woorden van de Tora een parel is; daarbij heeft daarentegen de uiterlijke mening van iedere parabel geen enkele waarde; en (let op) hun vergelijking van de verborgenheid van een zaak - (aan het zicht onttrokken) in de uiterlijke omhulling (betekenis) van een parabel - met een man die een parel in zijn huis laat vallen; een huis dat donker is en vol meubilair. Die parel nu bevindt zich daar (ergens), maar hij ziet hem niet en weet niet waar hij is. Het is of hij hem niet langer in zijn bezit heeft, aangezien hij er geen enkel profijt aan kan ontlenen voordat, zoals vermeld is, hij een licht ontsteekt - een handeling die correspondeert met het begrijpen van de betekenis van de parabel.«[4]

[2] Een zilveren munt van redelijke waarde.
[4] Vgl. Midrasj Hooglied Rabba 1,1.



[4] Zie Maimonides Morè Nevoechiem. ed. S. Pines, I, p. 11. Maimonides gaat zo ver dat men volgens hem helemaal niets over het wezen van God kan zeggen, tenzij in metaforen. Wie beweert dat God bestaat, heeft eigenlijk al te veel gezegd. Want ook 'bestaan' kunnen we, waar het gaat om God wezen, in feite alleen metaforisch opvatten.

 

 

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

* Andere handschriftlezing: 'Begeef je niet in het huis van [wetteloze] sectariërs (miniem resja'iem') ....' L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot etc. p. 128-129, suggereert dat mogelijk verwezen is naar de ruimte waar christenen bijeenkwamen om diensten te houden.    


Houd je verre van sectariërs



Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 7a-7b

Welke omheining maakten de (schrijvers van) de geschriften rond hun woorden? Wel, er is gezegd: 'Houd je weg verre van haar en nader niet tot de ingang van haar huis' (Spr. 5:8). 'Houd je weg verre van haar' - dat is sektarisme. Want men zegt tot een mens: 'Begeef je niet onder sektariërs* en ga daar niet binnen, opdat je niet door hen ten val komt.' En zo hij mocht zeggen: 'Ik ben zeker van mijzelf, want ook al ga ik daar binnen, ik zal niet door hen ten val komen', of zo hij mocht zeggen: 'ik zal (alleen maar) naar hun woorden luisteren en dan terugkeren'; daarom luidt de Schrift: 'Allen die bij haar komen, zullen niet terugkeren en de paden van het leven zullen zij niet bereiken' (Spr. 2:19). Er staat ook geschreven: 'Zij heeft haar slachtvee geslacht, haar wijn gemengd, ook heeft zij haar tafel klaargemaakt' (Spr. 9:2). Dat zijn de wettelozen (kwaadwilligen); wanneer een mens zich onder hen begeeft, geven ze hem te eten en te drinken, kleden en bedekken ze hem, en ze geven hem veel geld. Zodra hij een van hen wordt, erkent ieder wat hem toebehoort en neemt het.** Over hen zegt de Schrift: 'Totdat een pijl zijn lever doorboort; zoals een vogel snelt naar het net en niet weet dat dit hem het leven kost' (Spr. 7:23).














** Mogelijk is de situatie beschreven van groepen christenen die leefden in gemeenschap van goederen. Wanneer men eenmaal officieel als lid was opgenomen, kon ieder van de gemeenschap het zijne of hare opeisen uit de voormalige bezittingen van het nieuwe lid; vgl. L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot etc, p. 128-129.

 

Uitleg:

De zuigkracht van het kwaad
De midrasj keert terug naar de hoofdbetekenis van het concept sejag la-Tora - omheining rond de Tora: het treffen van extra en vrijwillige maatregelen om te voorkomen dat men de grens van het verbodene passeert; dit maal ter voorkoming van het gevaar van afgodendienst. Evenals de seksuele drift (zie boven) is de aantrekkingskracht van heidens en magisch denken zeer groot. De identificatie van afgoderij met het gevaar dat uitgaat van de overspelige vrouw in het boek Spreuken ligt daarom voor de hand. Wie met sektariërs omgaat, raakt door hun gedachtewereld besmet. Hoezeer je ook meent sterk in je schoenen te staan, overkomt je dit. In Midsraj Kohèlet Rabba vinden we het gevaar van de omgang met sektariërs heel plastische verbeeld:

 

 

 

* Rabbi Jehoeda ben Nakosa was een Tanna'iet van de vijfde generatie en een leerling van Rabbi Jehoeda ha-Nasi. Hij staat bekend als vroom man, wiens daden alle belangeloos waren en om wille van de hemel, Babylonische Talmoed Bava Kama 81b.


Een kop vol sintels

»Sektariërs hadden van doen met Rabbi Jehoeda ben Nakosa.* Keer op keer stelden zij hem vragen en hij gaf dan antwoord. Hij sprak tot hen: 'Jullie argumenteren zijn tevergeefs! Laten we onder elkaar afspreken dat ieder die zijn (gespreks)partner overwint (in het dispuut) zijn tegenstander de schedel mag inslaan met een smidshamer.' Hij overwon hen en hij bewerkte hun hersenpannen totdat deze vol met barsten zaten. Toen hij terugkwam, spraken zijn leerlingen tot hem: 'Rabbi, men heeft je vanuit de hemel bijgestaan om de overwinning te behalen.' Hij antwoordde: 'Tevergeefs! Ga en bidt voor deze man (d.w.z.: voor mij) en voor deze buidel (d.w.z. voor dit hoofd van mij) die (eerst) vol was met edelstenen en parels, maar nu gevuld is met sintels.'«[5]

De overwinning van Rabbi Jehoeda ben Nakosa bleek - volgens dit fantasierijke verhaal - een pyrrusoverwinning. De disputaties met de sektariërs hadden toch hun verontreinigende brokstukken in het hoofd van Rabbi Jehoeda ben Nakosa achtergelaten. Voor de parels van de Tora was geen plek meer in zijn hoofd. Beter ware het geweest, wanneer hij nooit met de sektariërs in gesprek was gegaan!

 

 

 

 

 

 

[5] Midrasj Kohèlèt Rabba 1,4 (op Pred. 1:8).




























'Wanneer een mens zich onder hen begeeft, geven ze hem te eten en te drinken, kleden en bedekken ze hem, en ze geven hem veel geld. Zodra hij een van hen wordt, herkent ieder wat hem toebehoorde en neemt het (terug).' De vriendelijkheid van de sektariërs is utilistisch en zij beogen daarmee slechts om iemand in hun verraderlijke en dodelijke netten te vangen. Zodra iemand tot hun gelederen is gaan behoren, eisen zij het gegevene terug. Met geen sterker beeld kun je uitdrukken dat de vrijgevigheid en behulpzaamheid van de sektariërs geveinsd is. Zij zijn niet werkelijk gericht op het belang van de ander.

Wie zijn deze miniem (sektariërs) en resja'iem (kwaadwilligen en wettelozen)? Beide groepen vormen een gevaar, dat de gemeenschap van Israël van binnen uit bedreigt. Dit blijkt onder meer in het licht van deze verwensing in het kleine talmoedische traktaat Dèrèch Erètz: 'Wat betreft de sektariërs (miniem), de afvalligen, de informanten, de wettelozen (resja'iem), de huichelaars (collaborateurs) en de Epicureeërs zegt de Schrift: 'Maar een huichelaar zal niet voor Zijn aangezicht komen' (Job 13:16)[6]. 
Alle hier genoemde categorieën van personen hebben zichzelf min op meer buiten de gemeenschap geplaatst. Zij vormen door hun gedachtewereld en het daaruit voortvloeiende gedrag zowel een fysieke als geestelijke bedreiging voor de gemeenschap. Wie met hen omgaat, zal mogelijk door hun ideeënwereld en gedrag besmet raken, anders wel fysieke schade leiden. 

1) De miniem zijn sektariërs. Doorgaans was dit de aanduiding van personen wier religieuze voorstellingen leidden tot een breuk met de Tora en haar geboden. Dat was bijvoorbeeld het geval met door gnostiek beïnvloede groeperingen. Onder meer viel er gevaar te duchten van nauwe omgang met Joodse en Joods-christelijke gelovigen die zich - in hun (mede door gnostiek beïnvloede) antinomisme - verzetten tegen nauwgezette vervulling van de geboden. Ook Epicureeërs (volgelingen van de Griekse filosoof Epicurus) golden als sektarisch, omdat zij Gods bemoeienis met de wereld en de hemelse voorzienigheid ontkenden. Wie zo denkt, veronderstelt daarmee dat menselijke immoraliteit en wetteloosheid geen zichtbare reactie van de hemel zal uitlokken. Daarmee ontbreekt de religieuze vrees die de gemeenschap tot goed gedrag moet aansporen.
Als mien- sektariër - geldt tevens een persoon die weliswaar de autoriteit van de geschreven Tora erkent, maar die het gezag van de mondelinge rabbijnse traditie tegelijkertijd verwerpt.[7] Zonder de regels en waarden van de mondelinge leer kan de Joodse gemeenschap niet overleven.

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie Dèrèch Erètz Rabba II (begin). Zie mijn uitleg aldaar: M. van Loopik: The Ways of the Sages and the Way of the World, Tübingen 1991 p. 56-57.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zo Seder Eliahoe Zoeta II, ed. M. Friedmann p. 171.

























[8] Seder Eliahoe Zoeta, ed. M. Friedmann, p. 171.

Gesprek met een sektariër

»Een keer bevond ik mij onderweg en ik trof een zeker iemand aan, die zich als een sektariër tegenover mij gedroeg. Hij bezat namelijk [kennis van de] Schrift maar niet van mondelinge traditie (misjna). Hij sprak tot mij: ‘De Schrift is ons gegeven vanaf de berg Sinaï, maar de mondelinge leer is ons niet gegeven vanaf Sinaï’. Ik antwoordde hem: ‘Mijn zoon, komen niet zowel de Schrift als de mondelinge leer voort uit de mond van de Almachtige? Wat heeft dan de Schrift met de mondelinge leer te maken? Men heeft hierover een masjal (parabel) verteld. Waar lijkt de zaak op? Op een koning van vlees en bloed die twee knechten bezit. Hij heeft hen volkomen lief. Hij geeft de één een maat tarwe en de ander een maat tarwe. De één een bundel vlas en ook de ander een bundel vlas. Wat deed nu de verstandige van hen beiden? Hij nam het vlas en vlocht dit tot een kleed. Hij nam de tarwe en maakte er fijn meel van. Hij zuiverde het en maalde het. Hij kneedde het en bakte het. Daarna gaf hij het een plaats op tafel en drapeerde daarover het kleed. Hij liet het vervolgens liggen zolang de koning nog niet teruggekeerd was. De onverstandige van hen beiden deed daarentegen helemaal niets. Na verloop van tijd kwam de koning zijn huis binnen en sprak tot hen: "Mijn zonen, breng mij wat ik jullie gegeven heb." De een bracht het brood tevoorschijn dat op de tafel lag, met daaroverheen het kleed uitgespreid. De ander echter bracht de tarwe te voorschijn in de kist [waarin hij het had gestopt], met de bundel vlas daar bovenop. O, wat een schande! O, wat een schanddaad! Zeg mij nu, wie van hen beiden het meest geliefd is. Toch zeker degene die de tafel tevoorschijn haalt met daarop het brood!'«[8]





























 









[9] Zie A. Marmorstein, in HUCA X (1935), 223 v.


De resja'iem (wettelozen, kwaadwilligen) - ook wel de posje 'ei Jisra'el (overtreders binnen Israël) genoemd - plaatsten zichzelf niet bewust buiten de gemeenschap. Evenmin behoorden zij tot rabbiate antinomisten. Van hen is bekend dat ze besneden waren en offers brachten in de Tempel. Zij vervulden wel degelijk Joodse geboden. Hun kwaadaardige invloed leek onder meer gelegen in hun ontkenning van de autoriteit van Profeten en Geschriften, alsook in het feit dat zij hun gedachten daarover propageerden. De kern van hun kwaad was mogelijk assimilatie. Als gevolg hiervan verwaarloosden zij Tora-studie. Ze toonden zich nonchalant bij het vervullen van de geboden, hoewel ze op hun manier het jodendom toch wel trouw wilden blijven.[9]

Elementen van de miniem en resaj'iem herkennen we in het geseculariseerde en sterk geliberaliseerde religieuze vormen van vandaag. In de huidige democratische, geliberaliseerde en multiculturele samenleving - waarin omgang met andersdenkende onvermijdelijk is geworden - is de door de Wijzen aanbevolen afgrenzing van andersdenkenden niet langer haalbaar, noch wenselijk. Te streven is juist naar een open dialoog, zoals tussen vertegenwoordigers van liberale vormen van jodendom en van het conservatieve jodendom, een gesprek dat met wederzijds respect kan plaatsvinden. Ook het interreligieuze gesprek met aanhangers van andere religies ervaar ik persoonlijk niet als bedreiging van mijn eigen Joodse identiteit. De waarschuwing van de Wijzen neem ik overigens wel in de dialoog mee. Ik mijd het gesprek met gesprekspartners die mijn religieuze identiteit niet willen respecteren. de gevaren waartegen de Wijzen - in de voetsporen van de profeten - waarschuwen blijven niet beperkt tot sektarische groeperingen. De dreiging van cynisme en epicurisme (de ontkenning van de invloed van het 'hogere' op ons bestaan) waartegen de Wijzen zo vaak waarschuwen, is niet ver weg. Magisch denken behoort niet tot het verleden en is niet slechts een eigenschap van archaïsche stamculturen. Elk streven naar een maakbare maatschappij, iedere poging de toekomst veilig te stellen op een manier die losgezongen is van moraliteit, losgemaakt ook van het besef dat wij mensen op elkaar aangewezen zijn en verantwoordelijkheid dragen voor de ander die zwakker is, neigt vanuit profetisch oogpunt naar afgodendienst. Een ware gelovige kent nog de nederige en stil makende verwondering voor wat hem overstijgt. Hij beseft zijn verantwoordelijkheid tegenover het Opperwezen en de medemens. Hij blijft zich voortdurend bewust van zijn afhankelijkheid, zijn kleinheid en zijn onlosmakelijke verbondenheid met de gemeenschap. Doorgeslagen individualisme, materialisme, een blind geloof in techniek, in de werking van de vrije markt, in strategisch machtsoverwicht en dergelijke, dat zijn de wezenskenmerken van modern sektarisme en van hun valse profeten.

 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)



Een beschermende omheining rond de Tora


             
 

     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

    Sterc.gif (1440 Byte)

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 7b

Een ander verklaring (van:) 'Houd je weg verre van haar' (Spr. 5:8): Dat is een hoer, want men zegt tot een mens: 'Ga niet naar die marktplaats, ga die poort niet binnen, want daar bevindt zich een hoer die attractief en hooglijk gewaardeerd is.' Zo hij mocht zeggen: 'Ik ben zo zeker van mijzelf, dat ik - ook al ga ik daarheen - door haar niet ten val zal komen', dan moet men tot hem zeggen: 'Ook al ben je zeker van jezelf, je moet daar niet heengaan, opdat je niet (toch) door haar ten val komt; de Wijzen hebben immers gezegd: "Een man moet er geen gewoonte van maken om aan de poort van een hoer voorbij te gaan, zoals er gezegd is: Vele zijn de doorboorden die zij heeft doen vallen, en machtig velen zijn allen die zij heeft omgebracht" (Spr. 7:26).'

Uitleg:

Lust en verlangen
Na de metaforische interpretatie van de verleidster uit het boek Spreuken als verbeelding van sektarisme volgt nu een letterlijke interpretatie. Men moet voor zichzelf de kat niet op het spek binden. Wie verstandig is, neemt zichzelf in bescherming en houdt zich verre van elke situatie die tot ontucht kan leiden. Het begrip hoererij heeft voor de Wijzen een bredere betekenis dan strikt prostitutie. Het sluit ook andere vormen van ontucht in. Gezien de onweerstaanbare krachten van wellust die in potentie iedere mens - elk moment - kunnen overweldigen, kan hij op dit punt niet terughoudend en voorzichtig genoeg zijn.

 

 

 

 

 

 

[2] Dat wil zeggen: hoe groter een Tora-geleerde, des te krachtiger is ook zijn kwade drijfveer! Zie Babylonische Talmoed, Soekka 52b.


Hoe groter een mens, des te krachtiger zijn kwade drijfveer

»Abbaje hoorde een bepaalde man tot een vrouw zeggen: 'Laten wij vroeg opstaan en samen op weg gaan.' Hij sprak (bij zichzelf): 'Ik zal hen volgen en hen ervan weerhouden om te zondigen.' Hij volgde hen drie Perzische mijlen over het veld. Toen zij weer uiteen gingen, hoorde hij hen aldus spreken: 'De weg is nog lang, ons samenzijn was zoet.'[1] Abbaje sprak (bij zichzelf): 'Indien ik het zelf was geweest, dan had ik mezelf niet kunnen beheersen.' Hij ging heen en leunde vol wroeging tegen een deurpost. Daarop verscheen een oude man en leerde hem: 'Wie groter is dan een ander, diens kwade drijfveer is ook groter dan deze.'«[2]

[1] Dat wil zegen: we moeten hier afscheid nemen, want we hebben beiden nog een lange weg te gaan.

 

 

 

 

    Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie Babylonische Talmoed Berachot 4b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   Qkopchassied2.gif (8033 Byte)

 

 

 

 

 

 

[6] Verteld in Y. Buxbaum, Jewish Spiritual Practices, London 1990. p. 548.

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 7b

Wat is de omheining die de Wijzen rond hun woorden gemaakt hebben? De Wijzen zeggen: 'De recitatie van het avond-Sjema (mag plaatsvinden) tot middernacht.' Rabban Gamli'el zegt: 'Totdat de haan kraait (in de ochtend).' Hoe (is dan de omheining)? Wanneer een mens van zijn werk komt, laat hij dan niet zeggen: 'Ik zal (eerst) een beetje eten en wat drinken en een tukje doen, en daarna zal ik het Sjema reciteren', dan kan het gebeuren dat hij de hele nacht slaapt en geen Sjema reciteert; maar wanneer een mens van zijn werk komt in de avond, dan moet hij naar het gebedshuis gaan of naar het leerhuis. Indien hij gewoon is om de Schrift te bestuderen, laat hij dan de Schrift bestuderen. En indien hij gewend is mondelinge traditie te studeren, laat hij dan mondelinge traditie studeren, en laat hij (daarna)[3] het Sjema reciteren en (het Achttiengebed) bidden. Ieder die de woorden van de Wijzen overtreedt, verdient het om te sterven.

Uitleg:

s Morgens en 's avonds
Ook de Wijzen hebben - evenals God, Job, de profeten en de schrijvers van de Bijbelse geschriften een omheining rond de Tora gemaakt. Ze hebben een extra veiligheidszone afgebakend om zelfs onopzettelijke overtredingen te voorkomen. Avot de-Rabbi Nathan geeft een helder voorbeeld van zo'n extra beveiliging aan de hand van het Sjema-gebed. De kern van het Sjema-gebed bestaat uit drie Bijbelse teksten die omgeven zijn door enkele zegenbeden (ervoor en erna): Deut. 6:4-9, Deut. 11:13-21 en Num. 15:37-41. Het is een Bijbels gebod om het Sjema-gebed twee maal per dag te reciteren, 's morgens na het opstaan en 's avonds voorafgaande aan het slapengaan. Die verplichting is afgeleid uit de woorden: 'En je zult ze herhalen voor je zonen (en dochters) en over ze spreken als je zit in je huis en wanneer je onderweg bent, als je neerligt en als je opstaat' (Deut. 4:7). 

 

MIKaufmann.jpg (47508 Byte)

I. Kaufmann, ca. 1900

 

Wacht niet tot de ochtend
Evenals Rabban Gamli'el menen de Rabbijnen dat je het Sjema-gebed voor de avond in feite mag zeggen tot aan het kraaien van de haan bij het ochtendgloren. Niettemin scherpen de rabbijnen het Bijbelse gebod op dit punt verder aan. Volgens hun voorschrift moet je het Sjema-gebed nog voor middernacht reciteren en niet tot de ochtend wachten. Deze verzwarende aanscherping omkleden ze met redenen. Vele Joden werkten in de eerste eeuwen van de jaartelling op het land of verrichtten zware lichamelijke arbeid. Wie het Sjema-gebed uitstelde tot na de avondmaaltijd om vervolgens eerst een tukje te doen, werd allicht door slaap overmand. Om dit te voorkomen, bevelen de rabbijnen aan om het Sjema-gebed nog voor de avondmaaltijd te reciteren. Het beste doet men dit in het leerhuis of in de synagoge, voorafgegaan door een stukje 'lernen'.[4] Zo is het Sjema-gebed deel gaan uitmaken van het vaste ochtend- en avondgebed tijdens een gezamenlijke dienst. Mocht iemand dan na het avondgebed in synagoge of leerhuis na thuiskomst toch in diepe slaap verzinken en niet voor middernacht wakker worden, dan heeft hij al in ieder geval aan zijn gebedsverplichting voldaan.
Volgens Rabbi Jehosjoea ben Levi blijft de plicht tot het reciteren van het Sjema-gebed vlak voor het slapen gaan gehandhaafd, ook al heeft iemand het Sjema eerder in het gebeds- of leerhuis gereciteerd[5] 
Rabbi Jehoesjoea ben Levi baseerde zijn mening op Psalm 4:5: 'Beeft en zondigt niet, spreekt in jullie harten op jullie bed' (Ps. 4:5). Op basis van deze uitspraak ontwikkelde zich in de Amoraïsche periode de gewoonte van het zogeheten Sjema al ha-mitta, een derde Sjema-gebed dat gereciteerd wordt op de rand van het bed, vlak voor het slapengaan. Met name chassidische Joden hechten er grote waarde aan om vlak voor het slapengaan het Sjema te reciteren en de eventuele zonden van de voorbije dag te overdenken. Het volgende verhaaltje schildert hoe ver de waardering voor het 'slaapgebed' kan gaan:


De Chassied en zijn avondgebed

»De gedachte van de goddelijke eenheid [de gedachte dat niets bestaat buiten God] vormt de kern van alle [chassidische] contemplatie. Er bestaat het verhaal over de chassied die, op reis zijnde, halt hield bij een herberg om te overnachten. Toen hem gevraagd werd of hij het avondmaal wilde gebruiken, antwoordde hij dat hij veel te vermoeid was en dat hij alleen nog maar zo gauw mogelijk naar bed wilde, want hij zou de volgende ochtend weer vroeg op moeten. Hem werd zijn kamer getoond en daar begon hij resoluut voorbereidingen te treffen voor het slapen. Zoals zijn gewoonte was, reciteerde hij onder meer zijn gebeden voor het slapengaan, en op de juiste plek [bij het Sjema] concentreerde hij zich op de grootsheid en de eenheid van de Schepper. Toen de herbergier 's morgens kwam om hem te wekken, vond hij de chassied staande, met één voet op de vloer en met de andere op het bed, nog altijd gedompeld in zijn overdenkingen rond de Goddelijke Eenheid.«[6]


Koning over de vier hoeken van het hart
Waarom deze aanscherpingen van de Wijzen? Het zal mede zijn vanwege het grote gewicht dat zij toekennen aan het Sjema-gebed. Israël getuigt met dit gebed van Gods eenheid. Met het zorgvuldig uitspreken van de letter 'dalet' in het woordje EEN ('Hoor, Israël de Eeuwige, onze God, de Eeuwige is EEN') maakt de gelovige God als het ware koning over de vier hoeken van zijn hart en over de vier windstreken van de aarde. De eenheid van God is niet een constatering maar een centrale en heilige opdracht!

Een gelovige Jood die het Sjema reciteert, neemt met het eerste gedeelte van de Bijbelse kern (Deut. 6:4-9) eerst het 'juk van de hemel' (ol malchoet sjamajiem) op zich. Hij erkent daarmee Gods autoriteit en betuigt de Eeuwige Zijn onvoorwaardelijke liefde. Hij belooft ook zich voor Gods zaak in te zetten met al wat hij heeft en wat hij is. Vervolgens neemt hij - met het reciteren van het vervolg (Deut. 11:13-21 en Num. 15:37-41) het juk van de geboden op zich (ol ha-mitzwot). Zo verbindt een gelovige consequenties aan zijn liefde tot de Eeuwige. Het Joodse geloof is naast overtuiging vooral een levenswijze. Het buitengewone belang dat de rabbijnen hechten aan het Sjema verklaart mede de extra voorzorgsmaatregelen die zij rond dit gebed treffen.

 

 

 

 

 

 

[3] Hier is de lezing gevolgd zoals in de Babylonische Talmoed Berachot 4b; deze lezing is logischer dan die in Avot de Rabbi-Nathan: '... laat hij mondelinge traditie studeren, en zo niet, laat hij dan het Sjema reciteren en daarna (het (Achttiengebed) bidden.' 

Het is immers de bedoeling dat iemand sowieso het Sjema-gebed reciteert - in Synagoge of leerhuis - alvorens huiswaarts te keren.

De opmerking over studie in het leerhuis is volgens J. Goldin typisch voor noesach alef (versie 1) van Avot de-Rabbi Nathan. Daarin staat het thema Tora-studie. In nosach ‘b’ (ed. S. Schechter, p. 14) ontbreekt daarentegen de opmerking over studie in het leerhuis. Daar luidt de tekst: »Opdat een mens niet zegt: 'Omdat ik het Sjema (nog) de gehele nacht mag reciteren, ga ik nog wat slapen en zo ik wil, zal ik (daarna) het Sjema citeren'; wanneer de slaap hem dan overmant en hij het Sjema niet (meer) reciteert, dan maakt hij zich met zijn leven schuldig. Daarom zeggen de Wijzen: 'Een mens moet zijn bed bestijgen, het Sjema reciteren; en wanneer hij een Tora-wijze is, reciteert hij het eerst Sjema; en zo hij (daarna) studeren wil, laat hij studeren etc.'  Deze versie is wat begrijpelijker. Zie in dit verband L. Goldin, 'The Two Versions of Avot de Rabbi Nathan', in: Hebrew Union College Annual 19 (1945-1946), p.103.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] De Sjoelchan Aroech verbiedt het om voorafgaande aan het reciteren van het Sjema-gebed (en het avondgebed) in de avond eerst te eten en te slapen; Sjoelchan Aroech, Orach Chajjiem  § 236,2.

 

[7] In de Babylonische Talmoed en enkele handschriften van Avot de-Rabbi Nathan is deze uitspraak toegeschreven aan Rabbi Sjim'on bar Jochai. Vgl. ook Tosefta Berachot 1,1 (Rabbi Sjim 'on) en Talmoed Jeroesjalmi Berachot eind p. 4. Ook de editie Wilna van Avot de-Rabbi Nathan kiest voor deze laatste lezing.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 7b

Rabban Gamli'el[7] zegt: 'Soms wanneer iemand haar (het Sjema) twee maal in de nacht reciteert, eenmaal voordat het ochtendlicht[8] verschijnt en een keer nadat het ochtendlicht verschenen is, dan heeft hij daarmee zowel zijn verplichting voor (het Sjema) van de dag als (voor het Sjema) van de nacht vervuld.' De Wijzen stonden op en maakten vele keren een omheining rond hun woorden.

Uitleg:

Bidden bij het ochtendgloren
In de Talmoed - waar dezelfde mening is overgeleverd - gaat men daar nader op in, omdat hij een paradox bevat. Hoe kun je spreken over het vroege Sjema - gezegd net na het eerste ochtendgloren - als het Sjema van de nacht en tegelijkertijd beweren dat dit het Sjema van de dag is? De oplossing is eenvoudig. Rabban Gamli'el (of is het Rabbi Sjim'on bar Jochai?) hanteert geen exact afgebakende definitie van 'nacht', maar spreekt over wat mensen doorgaans als nacht beleven.
Waarom is deze overlevering hier in de midrasj toegevoegd? Waarschijnlijk om te laten uitkomen dat het officiële tijdstip voor het avond-Sjema volgens de voorschriften van de Tora zelf pas eindigt bij het ochtendgloren. In die zin blijft de mening van Rabban Gamli'el (of Rabbi Sjim'on bar Jochai) onverlet. De aanbeveling van de Wijzen, hoe ernstig we deze ook nemen moeten, vormt slechts een extra aangebrachte omheining en niet de basis van de Wet.

Hier eindigt de uitgebreide uitwijding in Avot de-Rabbi Nathan over het concept 'sejag al-Tora' (omheining rond de Tora) met de constatering dat de Wijzen veel omheiningen rond de voorschriften van de Tora hebben aangebracht, te veel om op te sommen. De extra aanscherping van de regels rond het reciteren van het Sjema-gebed is dus maar een enkel voorbeeld van de vele aanscherpingen die de Wijzen hebben gemaakt. Een omheining rond de Wet, hoezeer ook serieus te nemen, mogen we niet volledig vereenzelvigen met de Tora zelf.

 

[8] Amoed ha-sjachar verwijst naar het eerste licht dat oplicht aan de kim, ongeveer een uur en een kwartier voordat de zonneschijf zichtbaar wordt en oprijst.

 

Na deze lange passage rond het concept 'sejag la-Tora' zet de midrasj het commentaar bij het begin van Misja-Avot voort.

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan  p. 8): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 6):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)