|
Naar hoofdpagina:
.
Avot de-Rabbi Nathan (14a-14b)
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan
Midrasj, tekst en
commentaar
Dr.
Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
Hoofdstuk
6
Leerling der Wijzen
Tekst Avot de-Rabbi Nathan
p. 14a
|
|
|
[José ben Jo'èzèr - een man uit Tzereda, en José ben Jochanan - een
man uit Jeruzalem, ontvingen (de traditie) van hen.]
José ben Jo'èzèr [een man uit Tzereda]
zegt: 'Laat je huis een huis van samenkomst zijn voor de Wijzen, bedek jezelf
met het stof van hun voeten, en drink dorstig hun woorden.'
'Laat je huis een huis van
samenkomst zijn' Hoe is dat? Dit leert dat iemands huis beschikbaar moet
zijn voor de Wijzen en hun leerlingen en de leerlingen van hun leerlingen.
Zoals wanneer iemand tot zijn naaste zegt: 'Zie, ik wacht op je op die en die
plek.'*
|
* Huis van samenkomst - bet wa'ad - het
Hebreeuwse werkwoord dat hiermee samenhangt (ja'ad) betekent: een
afspraak maken, een ontmoeting arrangeren.
|
[4] Vgl. het commentaar van Abravanel naar aanleiding van Misjna Avot 1,4.
|
Uitleg:
José ben Jo'èzèr en José ben Jochanan
leefden in de eerste helft (begin tweede helft) van de tweede eeuw voor de
jaartelling. Zij vormden de eersten van de zogeheten zoegot -
paren van Tora-geleerden - die samen het Sanhedrin bestierden. José ben
Jo'èzèr was Nasi, de president van het Sanhedrin. Dit was een
meer leidinggevende en politieke functie. José ben José Jochanan was Av
bet din - letterlijk: 'Vader van het gerechtshof'. Sommigen menen dat
met de toekenning van deze twee posities een latere situatie op deze oude
tradenten is teruggeprojecteerd.[1]
Beiden Wijzen staan in de overlevering bekend als zeer vrome
personen, als mannen die zich in het bijzonder hebben ingezet voor het
formeren van groepen Tora-geleerden en voor het Tora-onderricht. Zozeer zelfs
dat de ideale situatie die zij creëerden na hun dood voorgoed verloren is
gegaan:
»Toen José ben Jo'èzèr van Zerida en José
ben Jochanan uit Jeruzalem stierven, hielden de druiventrossen op te
bestaan, zoals er geschreven staat: 'Er is geen tros om te eten, mijn
ziel verlangt naar vroege vijgen' (Mi. 7:1).«[2]
'Trossen' (esjkoliot) is bedoeld
als metafoor voor groepen Wijzen met grote verdiensten en van ruime eruditie.
In een woordspeling werd 'esjkoliot' gelezen als 'isj
[anasjiem] sjè kol bo' - 'een man [mannen] in wie alles (aan deugd en
kennis) aanwezig is'.[3]
Na het verscheiden van de beide
José's was het gedaan met de trossen die de druiven hecht bijeenhielden,
dat wil zeggen: met hechte groepen waarin Tora-wijzen samenbleven en waarin
zij bescherming vonden.[4]
|
|
[1] Zo de uitleg van Rabbi Mosjè ben Baroech Almosnino ( ca.
1515-1580) in diens commentaar op deze passage in Pirké Avot.
[2] Misjna Sota 9:9
[3] Babylonische Talmoed, Sota 47b.
|
[5] Daarom luidt de tekst: 'Ontvingen de traditie van hen
(meervoud).' Sommige verklaarders stellen evenwel voor om 'van hem'
(d.w.z. van Antigonos van Socho) te lezen. Die wijziging is m.i. niet
noodzakelijk en waarschijnlijk onjuist.
[6] Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter 14b.
|
De zegenrijke invloed van de
Wijzen
Beide wijze mannen - José ben Jo'èzèr en José ben
Jochanan - zetten de traditie van Sjim'on ha-Tzaddiek en Antigonos van Socho
voort[5] met uitspraken over Tora en het doen van goede werken. In zekere
zin continueert de uitspraak van José ben Jo'èzèr de voorafgaande gedachte
over het belangeloos dienen van Antigonos van Socho. Men kan God met name ook
dienen door middel van sjimmoesj chachamiem, praktische dienstbaarheid
aan de Tora-geleerden en het faciliteren van hun studie. Geheel zonder
eigenbelang is dit niet, want wie zich voortdurend met Wijzen omringt en
veelvuldig in hun dagelijkse nabijheid verkeert, zal menige wijsheid opsteken
van hun doen en laten.
'Wie met Wijzen verkeert, wordt wijs.'
En zo zegt de Schrift: 'Wie met de
Wijzen verkeert, wordt wijs' (Spr. 13:20). Waarmee zou men dit kunnen
vergelijken? Met iemand die een parfumeriewinkel bezoekt. Ook al koopt hij
niets en neemt hij niets daaruit mee, bij het verlaten van de winkel draagt
hij de geur met zich en in zijn kleren mee; en de gehele dag wijkt die geur
niet meer van hem, daarom is er gezegd: 'Wie met de Wijzen verkeert,
wordt wijs. Wie met dwazen verkeert, trekt het kwaad aan'
(Spr. ibid.). Waarop lijkt dit? Op iemand die een leerlooierij bezoekt. Ook
al koopt hij niets voor zichzelf en neemt hij niets daaruit mee, bij zijn vertrek
draagt hij de geur met zich en in zijn [met stank besmette] kleren mee; en
de gehele dag wijkt de geur niet meer van hem, daarom is er gezegd: 'Wie
met dwazen verkeert, trekt het kwaad aan' (Spr. ibid.).[6]
|
In oude tijden waren lang niet overal leerhuizen
aanwezig. Gebedshuizen functioneerden dan tevens als leerhuizen en als
verblijf voor het ontvangen van vreemdelingen en gasten. Het aanbod van
ruimte aan de Wijzen, opdat zij daar met hun leerlingen bijeen konden komen
en samen konden studeren, was daarom urgent.
Sommigen interpreteren de uitspraak van José
ben Jo'èzèr overigens anders: 'Laat jouw huis - dat wil zeggen de plek waar
je thuis bent en waar je doorgaans verkeert - het huis van samenkomst van de
Wijzen zijn'. Die plek en jouw thuis moet het leerhuis zijn. José ben Jo'èzèr
zou dus oproepen om van het leerhuis als het ware je woonhuis te maken en
daar zoveel als mogelijk te bivakkeren, opdat geen van de kostbare woorden en
gedragingen van de Wijzen onopgemerkt voor je blijft.[7]
De alternatieve versie van Avot de-Rabbi
Nathan in de uitgave van S. Schechter (noesach bet) geeft een wat
concretere voorstelling van de zegen die van de Wijzen afstraalt op hun
omgeving. Dit gebeurt aan de hand van enkele Bijbelse voorbeelden, die tot
de verbeelding spreken:
»'Laat je huis een huis van samenkomst zijn
voor de Wijzen' - want alle tijd dat Wijzen en hun leerlingen binnen
iemands huis verkeren, is dat huis door hun verdienste gezegend. Want zo
vinden we ten aanzien van Ja'akov, onze voorvader, dat ten tijde dat
Ja'akov het huis van Lavan betrad, dit huis omwille van zijn verdienste
gezegend werd; er is immers gezegd: 'Het weinige dat u voor mijn komst
bezat [heeft zich immers tot een menigte uitgebreid]' (Gen. 30:30).
En zo vind je ook ten aanzien van Josef, dat
ten tijde dat hij het huis van Potifar betrad, dit huis werd gezegend
omwille van hem; er is immers gezegd: '(En het gebeurde vanaf het
moment dat hij hem over zijn huis en alles wat hij bezat had aangesteld)
dat de Eeuwige het huis van de Egyptenaar omwille van Josef zegende'
(Gen. 39:5) ...
En zo vind je ten aanzien van de ark van
God, dat toen deze werd gebracht in het huis van Ovéd Èdom het huis omwille
van zijn verdienste werd gezegend; er is immers gezegd: 'De Eeuwige
heeft het huis van Ovéd Èdom en al wat hij bezat gezegend vanwege de
ark van God' (II Sam. 6:12).« [8]
Rembrandt van Rijn - Ja'akov zegent de zonen van Josef
|
Letterlijk in het stof zitten
Het zich bedekken met het stof aan de voeten
van de Wijzen mogen we letterlijk opvatten. De vloeren van eenvoudige mensen
waren in oude tijden vaak niet betegeld, maar van leem en aangestampte
aarde vervaardigd.
Zoals wanneer iemand tot zijn naaste zegt: 'Zie, ik
wacht op je op die en die plek.' De
gastvrijheid tegenover de Wijzen moet zover gaan, dat de gastheer zijn eigen
huis als het ware ervaart als een neutrale plek van samenkomst. Het is dan
alsof hij met iemand in een openbare gelegenheid afspreekt in plaats van in
zijn eigen woning. Zo is de gastheer als het ware zelf ook gast, en zo
kunnen de Wijzen zich in de studieruimte heer en meester voelen.
|
[7] Zo de uitleg van Rabbi Mosjè ben Baroech Almosnino ( ca.
1515-1580) in diens commentaar op deze passage in Pirké Avot.
[8]Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter, 14a.
Ook de ark met de Stenen Tafelen (en de Tora-rol die volgens de traditie
naast de ark bewaard werd) vertegenwoordigt evenals de Tora-geleerden de
wijsheid en Gods woord.
|
* Deze laatste formuleringen zien we terug in andere midrasjiem, zoals Peskikta
Rabbati par. 21 en in Midrasj Sjier ha-Sjiriem Rabba par. 4.
S. Schechter (in zijn editie van Avot de-Rabbi Nathan) rekent deze woorden
tot de oorspronkelijke tekst van Avot de-Rabbi Nathan, aangezien een
verwijzing naar de openbaring op Sinai ook in noesach bet (de tweede
versie) van Avot de-Rabbi Nathan voorkomt.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 14a
Een andere uitleg van 'Laat je huis een huis van samenkomst zijn voor de
Wijzen.'
Hoe is dat? Wanneer een leerling jou bezoekt en hij zegt 'Geef mij onderricht', indien
het in je vermogen ligt hem te onderrichten, geef hem dan onderricht; maar
indien dit niet zo is, doe hem dan onmiddellijk weggaan.[9]
Laat hem niet in je nabijheid op
een bed zitten, of op een stoel, noch op een bankje, maar laat hem voor jou
zitten op de grond. Elk woord dat jouw mond verlaat, laat hem dit aanvaarden
in respect en vreze, in angst en beven zoals onze vaderen elk woord dat Gods
mond verliet vanaf de Sinai in respect, vreze, angst en beven aanvaard
hebben; zo zal ook hij (jouw leerling) elk woord dat jouw mond verlaat in
respect, vrees, angst en beven aanvaarden.*
Uitleg
We zien hoe de midrasj hier de gedachtegang
terugkoppelt naar het begin van Pirké Avot. Geheel in de lijn van Pirké Avot
als 'instructieboek' voor rechters en aankomende leiders van de gemeenschap
zijn de woorden van José ben Jo'èzèr gericht tot Tora-wijzen en leraren
binnen de gemeenschap. De leraren zetten de stem van God voort Die tot de
profeten sprak. Daarom moeten leerlingen zich uiterst bescheiden gedragen. Ze
behoren even nederig tegenover hun leraar te zijn als het Joodse volk dit was
in de woestijn, geconfronteerd met de machtige en gebiedende stem van de
Allerhoogste. Daartegenover maant deze spreuk leraren om zelf eveneens
nederig te blijven. Zij moeten evenals Mosjè dit deed hun eigen beperkingen
in deemoed onder ogen zien. Schiet de kennis of het didactische vermogen van
een leraar tegenover zijn leerling te kort, dan moet hij hem doorsturen naar
een meer geschikte leermeester. 'Laat je huis een huis van samenkomst zijn
van de Wijzen' betekent dan: handel niet omwille van eigen eer als leraar
maar stel je dienend op om de wijsheid in Israël te vermeerderen. Dien
bovenal het belang van je leerlingen, opdat zij zich tot toekomstige Wijzen ontwikkelen.
Dat kan soms betekenen, dat men een betere leraar voor de leerling zoekt dan
men zelf kan zijn.
|
[9] Zodat hij een andere leraar kan zoeken die meer kennis heeft of beter
bij hem past.
|
[10b] Zeg niet: het is niet nodig dat ik hem bij de poort
al tegemoet kom, want hij gaat vanzelf wel naar mijn huis. Zo de uitleg in
Bené Avraham, commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin, Bené
Avraham. in Avot de-Rabbi Nathan, ed. Wilna 1933.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi
Nathan 14a-14b
(15a)
'En bedek je met het stof van hun
voeten' - Hoe is dat? Wanneer een Tora-wijze een stad bezoekt,[10a] dan moet je niet zeggen: 'Ik heb hem niet nodig',
maar ga naar hem toe.[10b]
Zit niet samen met hem op een bed,
niet op een stoel, en ook niet op een bankje, maar zit voor hem op de grond.
En elk woord dat zijn mond verlaat, aanvaard dat in vreze en respect, in
angst en beven.
|
[10a] Letterlijk staat er: 'Wanneer een Tora-wijze een
stad binnengaat.' Ook zo uitgelegd: Ga al naar hem toe op het moment dat hij
zich nog in de poort van de stad bevindt.
|
|
(Nog) een andere uitleg van 'bedek je met het stof
van hun voeten'. Dat is Rabbi Eli'èzèr. 'En drink dorstig hun woorden' - dat
is Rabbi Akiva. Men verteld dat hij (Akiva) al veertig jaar was en (nog)
niets geleerd had. Een keer stond hij bij de opening van een bron.* Hij
sprak: 'Wie heeft deze steen uitgehold?' Men antwoordde hem: 'Het water dat
daar voortdurend op valt, iedere dag weer.' Men sprak: 'Akiva, heb je niet
gelezen: "Water
slijpt stenen af"
(Job 14:19)?' Onmiddellijk trok Rabbi Akiva bij zichzelf een conclusie van
licht naar zwaar.[11] 'Indien het zachte (water) het harde (steen)
uithouwt, hoeveel te meer dan zullen de woorden van de Tora - die hard zijn
als ijzer - het hart van (een mens van) vlees en bloed behouwen.'
Onmiddellijk kwam hij tot inkeer en begon Tora te leren.
|
[11] Dat wil zeggen, hij paste een a-fortiori redenering toe.
* Handschrift-Vaticaan leest: 'Een keer stond hij bij de mond (opening)
van de bron van Lod en zag de uitgeholde steen die op de opening van de bron
geplaatst was etc.'
|
[12] Zie het begin van het kleine talmoedtractaat Dèrèch Erèzt Zoeta: 'De weg
der Wijzen is deemoed enz.'
|
Uitleg
Het Joodse leerproces duurt als het ware
van de wieg tot het graf. In de Hebreeuwse uitdrukking voor Tora-wijze - talmied
chacham - is al inbegrepen dat zelfs de grootste Wijze zelf ook leerling
blijft. Talmied chacham - betekent immers letterlijk 'leerling van
een Wijze'. En als leerling moet ook de Tora-wijze bescheiden blijven.
Arrogantie of zelfgenoegzaamheid zal hem zijn kennis doen verliezen. De
eerste eigenschap waaraan een Tora-geleerde volgens de traditie moet voldoen
is 'tzeni'oet' - bescheidenheid en deemoed.[12] Alleen
wie deemoedig is, durft vragen te stellen en zijn eigen mening bij te
stellen, zodat hij in wijsheid kan blijven groeien.
Een klein chassidisch verhaaltje vertelt hoe
een leerling na jarenlange toegewijde studie zijn opleiding aan een jesjiwe
(de talmoedschool) had afgerond. Na de feestelijke 'afsluiting' van zijn
lessen vroeg de rabbijn, zelf een eminent geleerde, aan de leerling wat hij
in de voorbije jaren zo al begrepen had. Beteuterd - maar in ontluikende
wijsheid en in bescheidenheid - antwoordde de student: 'Alleen maar een
heel klein beetje, Rebbe.' De rabbijn, die de deemoed van de toekomende
geleerde in de woorden van de jongen herkende, antwoordde bemoedigend: 'Dat
is alles wat de grootste geleerde ooit van de Tora geleerd heeft, alleen
maar een heel klein beetje.' Meer kan een mens van de Tora met haar
oneindige wijsheid nooit begrijpen.'
|
Het vervolg van de tekst identificeert de ijverige leerling in de
uitspraak van José ben Jo`èzèr met Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos, een
aanvankelijk ongeletterd man die uitgroeide tot een fenomenaal geleerde. Zijn
inzicht en geheugen waren bijna spreekwoordelijk. Het voorbeeld bij uitstek
van een leergierige student, die zichzelf niet te oud acht om nog te leren,
was Rabbi Akiva.
De parabel van het zachte en beweeglijke water
dat een vaste en harde rots uitholt, is met name zo toepasselijk, aangezien
Rabbi Akiva zich in zijn jonge jaren zo hardvochtig tegenover de Tora en de
Rabbijnse traditie te weer stelde. Hij was aanvankelijk niet alleen
ongeletterd, maar toonde zich tevens een verbitterde vijand van
iedereen die zich met Tora bezighield. Ooit zou hij zo teruggekeken hebben op
zijn eigen onwetendheid en op zijn grimmige cynisme uit het verleden: 'Toen
ik nog een ongeletterde was, sprak ik: 'Ik zou een Tora-geleerde te pakken
willen krijgen, dan zou ik hem muilkorven als een ezel'.[13]
|
[13] Babylonische Talmoed Pesachiem 49b.
|
|
|
|
|
©
2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Naar
volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 15)
|
|
|
Naar
vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 13):
|
|
|
Naar
het begin van de cursus (Avot
de-Rabbi Nathan p. 1):
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|