< Midrasj Avot de-Rabbi Nathan 15 - digitaal cursusboek.

                 Olijf.gif (4574 Byte)





Naar hoofdpagina:   Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan (15a-15b)

(Spreuken der)Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj en uitleg, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

De studie van Rabbi Akiva


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

         

 

    

 

 

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

M-Akiva.jpg (28635 Byte)

 

    

 

 

 


Boekklkl.gif (8026 Byte)







     Sterc.gif (1440 Byte)

[2] J. Goldin (The Fathers According to Rabbi Nathan) vertaalt: 'En hij bracht hen tot zwijgen'.  Rabbi Eli'èzèr en Rabbi Jehosjoea ben Chananja bleken niet in staat om de lastige maar essentiële en diepgravende vragen van Rabbi Akiva onmiddellijk en afdoende te beantwoorden. Mogelijk ook vanwege de esoterische aard ervan. De vraag van Rabbi Akiva over de betekenis van de vorm van de Hebreeuwse letters doet allicht denken aan het mystieke middeleeuwse geschrift Otiot de-Rabbi Akiva ('Letters van Rabbi Akiva', waarin een mystieke uitleg wordt gegeven bij de letters van het Hebreeuwse alfabet).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

**  Rabbi Assi - Amora uit Erètz Jisra'el (eind derde begin vierde eeuw), ook bekend als Rabbi Issi. Hij was onder meer een collega van Rabbi Ammi en Rabbi El'azar ben Pedat. Hij verbleef met name in Tiberias en werd daar uiteindelijk hoofd van de academie.

 

 

Begin tekst Avot de-Rabb Nathan 15a

Hij (Akiva) en zijn zoon gingen heen en zij zaten voor een leermeester van kinderen. Hij (Akiva) sprak tot hem: 'Rabbi, leer mij Tora.' Rabbi Akiva pakte het schrijftablet aan het ene einde vast en zijn zoon aan het andere einde. Hij (de leermeester) schreef (de letters) ‘alef' (en) ‘bet’ voor hem op, en hij leerde ze. 'Alef' (en) en 'taw', en hij leerde ze. Torat Kahaniem (het boek Leviticus) en hij leerde het. Hij ging door met studeren totdat hij de gehele Tora geleerd had. Hij ging heen, leerde en zat voor Rabbi Eli’èzèr en Rabbi Jehosjoea (ben Chananja).[1] Hij sprak tot hen: ‘Mijn meesters, leer mij de essentie van de mondelinge leer (van misjna). Zodra zij hem een enkele halacha verteld hadden, zat hij alleen met zichzelf overleggend neer en vroeg: ‘Deze ‘alef’, waarom is hij geschreven? Waarom is deze ‘bet’ geschreven? Waarom is dit woord gesproken? Hij keerde terug (naar zijn leermeesters) en vroeg het hun. En hij deed hen bij (zijn) woorden stil staan.[2]

 Uitleg:
In het voorafgaande werd de nadruk gelegd op bescheidenheid. Het is een deugd die zowel aan de leerling als de leermeester eigen dient te zijn. Aan de leerling om onbevreesd vragen te kunnen stellen, niet bang om voor onwetend te worden aangezien. Aan de leermeester, opdat hij in het vragenspel met zijn leerling erop gericht blijft het eigen leerproces te continueren en ook eigen kennis te blijven verdiepen. 'Lernen' is een gebeuren dat zowel aan de ontwikkeling van de leerling als die van zijn leraar bijdraagt. Zo kon Ravina* aan de hand van de passage in Pred. 7:5 (gelezen als 'En wie van menigten houdt, zal winst maken') dit zeggen:

»Wie er van houdt een menigte van Tora-leerlingen te onderrichten, zal winst maken. Dat is wat Rabbi gezegd heeft: 'Veel Tora heb ik geleerd van mijn leermeesters, meer nog van mijn studievrienden, maar het meest nog van mijn leerlingen.'«[3]

Rabbi Akiva dwong zijn leermeesters ertoe stil te staan bij zaken waarover zij op zo'n diep - esoterisch? - niveau nog niet nagedacht hadden. Met de hermeneutische methode die Rabbi Akiva verder ontwikkelde - waarbij hij acht sloeg op elk tekentje en haakje van de 'hemelse' taal van de Tora - ontlokte hij tot dan toe ononthulde betekenissen en wijsheden aan wat hij geleerd had.

Het boek Leviticus
Het boek Leviticus draagt traditioneel de naam ‘Torat Kohaniem’ - ‘de Tora van priesters’ - omdat het zoveel voorschriften bevat in verband met priesters en hun dienst in de Tempel. Bovenal is dit boek gericht op heiligheid, het afzonderen van dingen en mensen om te kunnen en mogen verkeren in de onmiddellijke nabijheid van God. De Eeuwige vormt Zelf het toppunt van alle heiligheid. De Tempel is het centrum van Gods bijzondere aanwezigheid, van waaruit Zijn heiligheid als het ware over het gehele volk uitstraalt. Leviticus is niet alleen een instructieboek voor de priesters en Levieten, maar ook een leerboek voor het gehele volk waarvan God zegt: ‘Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk’, Ex. 19:6. Daarom beveelt de Eeuwige Mosjè: ‘Zeg tegen de gemeenschap van Israel: Weest heilig, want Ik de Eeuwige, jullie God, ben heilig’ (Lev. 19:2). In deze zin is de opdracht van de Tora puntig samengevat: Wees niet als de andere volkeren, maar een heilig (dat wil zeggen:. afgezonderd) volk dat opvalt door ethiek, zeden en gebruiken.
Rabbi Assi** heeft uitgelegd waarom kinderen traditioneel als eerste het boek Leviticus bestuderen: ‘Waarom beginnen kinderen hun studie met Torat Kohaniem en niet met Beresjiet (‘in het begin’, Gen. 1:1)? Kinderen zijn echter puur en de offers zijn puur. Laat de puren komen en zich bezighouden met wat puur is’.[4]




    

 

[1] Alleen Rabbi Akiva leerde zo voortvarend dat hij direct door ging met zijn studie bij Rabbi Eli'èzèr en Rabbi Jehosjoea. De zoon van  Akiva leerde kennelijk minder snel; zo in het commentaar Bené Avraham a.l.

 

 

 

* Ravina, naam van verschillende Babylonische Amora'iem (gest. in 5e eeuw).

 

 

 

[3] Zie Babylonische Talmoed Ta'aniet 7a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Zie Midrasj Wa-jikra  Rabba 7,3 en Avot de-Rabbi Nathan [a] 9, p. 29.

 

 

 

 

     Sterc.gif (1440 Byte)


Vervolg tekst Avot-de Rabbi Nathan 15a


Rabbi Sjim'on ben El'azar zegt: 'Ik zal je een gelijkenis vertellen.' Waarop lijkt deze zaak? Op een steenhouwer die (stenen) hakte in de bergen. Op een keer pakte hij zijn houweel in de hand, ging op weg en verbleef op de berg en hakte daarvan smalle brokken af. Toen kwamen er mensen die tot hem spraken: 'Wat ben je aan het doen?' Hij antwoordde hun: 'Wel, ik bik de (hele) berg uit en werp hem in de Jordaan.' Zij spraken tot hem: 'Je kunt nooit de gehele berg uitbikken!' Hij ging door met hakken totdat hij op een groot rotsblok stuitte, hij kroop eronder, duwde ertegen, wrikte het los en wierp het in de Jordaan, zeggend: 'Dit is niet jouw plaats, maar daar is jouw plaats!' Zo deed Rabbi Akiva ten opzichte van (de kennis van) Rabbi Eli'èzèr en Rabbi Jehosjoea.
Rabbi Tarfon sprak tot hem: 'Akiva, over jou is het dat de Schrift zegt: "Hij bindt (damt) de stromen (in) zodat geen druppel ontsnapt; en wat verborgen is brengt Hij aan het licht" (Job 28:11). Dingen (woorden) die voor de mensen verborgen waren, bracht Rabbi Akiva aan het licht.

 

 

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] A.J. Heschel, Tora min ha-Sjamajiem, New York 1962, inleiding, p. XLVIII en XLIX.


Uitleg
:

Deze treffende parabel verbeeldt de hardnekkigheid en nauwgezetheid waarmee Rabbi Akiva de rots van de Tora-kennis van zijn leermeesters met bovenmenselijk geduld te lijf ging, om zich die beetje bij beetje eigen te maken en de verworven kennis verder te verdiepen. Aanvankelijk was Rabbi Akiva als de steenhouwer die slechts kleine flinters (de letters) van de harde rotsen kon slaan, maar gaandeweg grotere stukken (woorden en hele Bijbelboeken) overmeesterde. Wie had - zoals bij de steenhouwer in de parabel - ooit gedacht dat de reeds in leeftijd gevorderde leerling erin zou slagen om zich het enorme massief aan kennis van zijn leermeesters in zo betrekkelijk korte tijd eigen te maken? Wie kon voorspellen hoe hij het in beheersbare brokken wist te verdelen en te doen verhuizen naar de lagere regionen van menselijk begrip?
Evenals de omstanders in de parabel geloofden de leraren van Rabbi Akiva aanvankelijk niet dat hij er ooit in zou slagen nog zo snel en zo veel te leren. Evenmin kon iemand zich tevoren voorstellen dat Akiva op zijn minutieuze vragen zelfstandig antwoorden zou weten te vinden. Zoals de steenhouwer en Akiva kunnen we, wanneer we in uiterste volharding blijven zoeken en streven, iets tot stand brengen dat tevoren nog onmogelijk leek.

Vermoedelijk mag de naam van de hier genoemde Jordaan nog wat extra transparantie verlenen aan de betekenis van de parabel. 'Jarad' (vgl. Jarden - Jordaan) - betekent 'afdalen'. Akiva slaagde erin de hemelse geheimen van de Tora en haar hoogste, mystieke en esoterische wijsheden beetje bij beetje te doen afdalen naar de wereld van menselijk begrip. De diepste geheimenissen wist Akiva volgens oude mystieke overleveringen te ontcijferen en te vertalen naar wat gewone mensen bevatten.
Akiva ontwikkelde zich tot de representant bij uitstek van een leerschool die de Tora als mystieke werkelijkheid beschouwde, al haar letters en woorden als hemelse taal. Voor de leerlingen van deze school was elk tekentje - zo te zeggen - een vonkje God op aarde.[5] Het esoterische aspect van de leer van Rabbi Akiva is kernachtig verwoord door A.J. Heschel:



»Zijn taal was als een ladder die is opgesteld op de aarde en waarvan het hoofdeinde reikt tot in de hemel ... Rabbi Akiva week dikwijls af van de simpele (letterlijke) betekenis van de tekst, omdat hij de Tora bezag door een lens van esoterie. Wie de Tora lokaliseert in de hemel, die gelooft in een apart en transcendent bestaan ervan. Maar de Tora waarover wij hier beneden discussiëren, is [volgens de school van Akiva] dezelfde als waarover men in de hemel discussieert.' (...)«[6]

De plaats van de Tora is niet langer in de hemel maar op aarde, zoals in de Tora zelf gesproken is: 'Want dit gebod, dat ik u heden gebied, is niet te wonderlijk voor u en het is ook niet te ver weg. Het is niet in de hemel, zodat u zou kunnen zeggen: "Wie zal voor ons naar de hemel opstijgen om het voor ons te halen en het ons te doen horen, zodat we het kunnen doen?" Het is ook niet aan de overzijde van de zee, zodat u zou kunnen zeggen: "Wie zal voor ons oversteken naar de overzijde van de zee om het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat we het kunnen doen?" Want het woord is zeer dichtbij u, in uw mond en in uw hart, om het te doen' (Deut. 30:11-14).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie in dit verband mijn artikel 'Goddelijke taal of mensentaal? ‘Aggadische achtergronden bij de halakhische midrashim', in Variety of Forms, Dutch Studies in Midrash, ed. A. Kuyt e.a., Amsterdam 1990, 33 v.

Rabbi Akiva heeft volgens de traditie mystieke wijsheid geleerd van Rabbi Jehosjoea, die deze zelf weer hoorde uit de mond van Rabban Jochanan ben Zakkai; zie Tosefta Chagiga 2,2 en Talmoed Jeroesjalmi Chagiga 2,1 (77b) en Babylonische Talmoed Chagiga 14b.

  












Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Twee beroemde leerlingen met een moeilijke start

M-Akiva.jpg (28635 Byte)


   












Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

[2a]  Zo in handschrift Epstein en handschrift-Oxford. De armen zullen zich (volgens deze toevoeging aan de tekst) ten slotte toch nog kunnen verdedigen door erop te wijzen, dat Rabbi Akiva een uitzonderlijk zelfstandige  echtgenote bezat die het haar man mogelijk maakte het gezin te onderhouden. Zonder financiële hulp van haar man wist ze alle monden van het gezin  te voeden. De andere armen beschikten niet over zo'n uitzonderlijke echtgenote. Zij was de dochter van een puisant rijke vader: Kalva Sjavoea (vgl. Babylonische Talmoed Ketoevot 62a); vgl. verder L. Finkelstein, Mavo le Massechtot Avot de-Rabbi Nathan, p. 188.

[2b] Waarschijnlijk is hier echter abusievelijk een glosse in de tekst geraakt, aangezien deze toevoeging het voorafgaande juist ontkracht. Het is eveneens goed mogelijk dat deze woorden op de verkeerde plek zijn overgeleverd en behoren bij het antwoord dat Rabbi Akiva aan zijn leerlingen gaf, toen zij stelden dat ze zich beschaamd voelden door de dure geschenken die Akiva aan zijn echtgenote Rachel gaf! (vgl. noot 7).

[2c] Zo in handschrift-New York. L. Finkelstein, A.W., p. 185.Noesach 'bet' (ed. S. Schechter, 15b) leest: 'Mochten jouw vaderen misschien geen verdienste ten gunste van jou verworven hebben, ook de voorvaderen van Akiva hebben geen verdiensten ten gunste van hem verworven.' Dus het voorbeeld van Akiva belet het de ongeletterde armen ook om zich te beroepen op gebrek aan verdienste van hun voorvaderen.











[4] Uit L. Baeck, ‘Tod und Wiedergeburt’ in: Wege des Judentums, vert. door J. Vos, Leo Baeck - Een Licht Breekt Door, Kampen 1986.



Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 15a

Iedere dag weer vergaarde hij (Akiva) een bundel hout.[1] De helft ervan verkocht hij om daarmee in zijn (dagelijkse) behoeften te voorzien, en de andere helft om zich daarmee te kleden. Zijn buren kwamen protesteren en spraken tot hem: 'Akiva, je brengt ons (nog) om met (je) rook![1] Verkoop het (hout) aan ons en koop olie met de opbrengst ervan, zodat je kunt studeren bij het licht van de lamp.' Hij antwoordde hun: 'Ik voorzie ermee in vele behoeften. Ten eerste studeer ik bij het licht ervan; ten tweede houd ik mijzelf erbij warm; ten derde slaap ik erop.'

In de toekomst zal Akiva alle armen schuldig doen bevinden voor het gericht. Want wanneer men hun zeggen zal 'waarom hebben jullie geen Tora geleerd?' en (wanneer) zij (vervolgens) zullen antwoorden 'omdat we zo arm waren', dan zal men hun antwoorden: 'was Rabbi Akiva niet nog veel armer en in een deplorabele situatie geraakt?' En mochten zij repliceren met: '(het was) vanwege onze kinderen', dan zal men hun antwoorden: 'bezat ook Rabbi Akiva niet vele zonen en dochters die hij (alle) gevoed heeft, en (bovendien nog) zijn echtgenote Rachel [andere versie: maar zij (de armen) zullen tot hen (hun hemelse ondervragers kunnen) zeggen: 'omdat zijn vrouw Rachel zich verdienstelijk heeft gemaakt].'
[2a, 2b] [maar zijn vrouw Rachel heeft hen gevoed][2c]

Uitleg:

De armoede en rijkdom van Rabbi Akiva
Nog steeds gaat de midrasj hier door op de spreuk van José ben Jo'èzèr, die leerde dat een mens zijn huis moet openstellen voor de Wijzen en dat hij als leerling aan hun voeten moet gaan zitten om gretig hun leer tot zich te nemen. De midrasj vertelt verder over Akiva als een modelleerling bij uitstek, die er alles voor over had om te studeren, ook al was hij volwassen en bezat hij nauwelijks middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Met Akiva als voorbeeld voor ogen is nauwelijks een excuus denkbaar om niet te leren. Akiva maakte waar, wat verderop in Pirké Avot is beschreven als de juiste instelling voor een Tora-leerling:

'Zo is de weg van de Tora: Brood met zout zul je eten, water zul je met mate drinken (Ez. 4:11), op de grond zul je slapen, en een leven van pijniging zul je leven terwijl je zult zwoegen om Tora te leren' (Misjna Avot 6,4).

Rabbi Akiva werkte in zijn jongere jaren als schaapherder in dienst van Kalva Sjavoea, een van de rijkste mannen van Jeruzalem[3]. Kalva Sjavoea verzette zich vehement tegen de verloving van de ongeletterde Akiva met zijn dochter Rachel. Omdat het paar toch doorzette, onterfde hij zijn dochter die met Akiva wilde huwen op voorwaarde dat haar echtgenoot zich zou wijden aan de Tora-studie. Zodoende was het paar veroordeeld tot vele jaren van bittere armoede. Zij sliepen op stro. Een keer verkocht Rachel zelfs haar haren om aan voedsel te komen. Tweemaal twaalf jaren achtereen bleef Akiva van huis weg om elders in de academie Tora te studeren. Aan deze voorstelling is misschien de glosseachtige aanvulling van de tekst ontleend, dat Rachel zich verdienstelijk maakte door voor het gezin van Akiva te zorgen.*

Leven vanuit kennis
Tora leren is de belangrijkste levenstaak van de mens. Hij moet als sociaal wezen leren hoe te leven en hoe aan het welzijn van de gemeenschap bij te dragen. Dat is de zin van zijn bestaan en een bron van geluk.


»Het gebod bestond, zoals een oud gezegde luidt, vóór de wereld, als de idee der wereld, als haar zin. Slechts voor het gebod, ter wille van het gebod, is de wereld in het aanzijn geroepen (...) Alles wat geschapen is, is met een bepaald doel geschapen, het wijst altijd op de weg die wij te gaan hebben. In het gebod krijgen de dagen hun verbinding met de eeuwigheid, ontvangt het bestaan het verband met het eeuwige zijn, het vele met het ene, het eindige met het oneindige (...) Zo staat het leven onder het gebod tot scheppen en bijgevolg in (het teken van) vrijheid.»[4]

»In de wereld van de mens doen hier de geboden hun intrede; het doen van het goede, dat is ook het begin van alle wijsheid. De plicht van de mens gaat nog voor het weten van God, en zelfs dit heeft minder de zin van het bezitten dan van het zoeken en speuren.«[5]

[1] Een klein deel van het hout verkocht hij niet, maar hij sliep erop en hij verbrandde het om licht  en warmte te genereren. Zie in dit verband Babylonische Talmoed, Bava Kamma 81a. Armen mochten hout - d.w.z. houten stengels - verzamelen van oneetbare planten (zoals doornen en distels) op de velden. Dit was toegestaan wanneer de eigenaar daar duidelijk zelf geen gebruik meer van wilde maken en wanneer hij deze planten niet uit de aarde had verwijderd om voor zichzelf te benutten. Deze achtergrond (het afsnijden van door de eigenaar nog niet gedroogde beplanting) verklaart mogelijk ook de verstikkende rookontwikkeling bij het verbranden ervan.
Sommige edities lezen hier echter 'stro' i.p.v. hout, mede omdat gezegd wordt dat Rabbi Akiva erop sliep. Die lezing is gezien de aangehaalde traditie uit de Talmoed onnodig. Ook Avot de-Rabbi Nathan noesach bet, leest 'hout'! Zie Ed. S. Schechter 15b.
Overigens suggereert de Talmoed elders (Babylonische Talmoed Ketoevot 62b) dat Akiva en zijn echtgenote uit pure armoede sliepen op stro.

 

[3] Vgl. Babylonische Talmoed Nedariem 50a en Ketoevot 62b.

 

 

 

* Zie ook de mogelijkheid, geopperd onder noot 2b (vgl. noot 7).

 



 

 

 

 

[5] L. Baeck, Das Wesen des Judentums, Wiesbaden 1921, p. 6.



Sterc.gif (1440 Byte)

[7] Zij staan beschaamd omdat zij niet als Rabbi Akiva in staat zijn hun echtgenotes zo rijkelijk met geschenken te overladen als Akiva. Akiva antwoord, dat zijn echtgenote dit als geen ander verdiend heeft (zie in dit verband noot 2b).

 

[8] Avot de-Rabbi Nathan Noesach bet, ed. S. Schechter 15b.

 


Vervolg tekst Avot de-Rabi Nathan 15a-15b

Hij was veertig jaar toen hij heenging om Tora te leren. Aan het einde van dertien jaren (studie) onderwees hij Tora in het openbaar. Men zegt dat hij niet eerder de wereld verliet dan dat hij zilveren en gouden tafels bezat en hij zijn bed besteeg met gouden treden.  Zijn echtgenote ging uit met fijn geweven gewaden[6] en met een sieraad van de gouden stad (Jeruzalem). Zijn leerlingen spraken tot Rabbi Akiva: 'Jij maakt ons beschaamd door wat je voor haar doet.'[7] Hij antwoordde hun: 'Zij heeft bitter met mij moeten lijden om wille van de Tora.'

Uitleg:
'Het kan verkeren'
De dertien jaren van studie verwijzen naar de eerste jaren dat Akiva studeerde, van huis wegbleef en nog niet als Tora-geleerde in de openbaarheid was getreden. Deze jaren zal hij evenals zijn echtgenote Rachel in bittere armoede hebben doorgebracht. Pas toen Akiva na zoveel jaren als een gerespecteerde leraar voor het voellicht was getreden, verzoende zijn rijke schoonvader zich met hem. Hij schonk hem zelfs de helft van zijn exorbitante rijkdom. Rabbi Akiva toonde dat ook welgesteldheid, evenals de daaraan voorafgaande armoede, geen enkele belemmering mag zijn om met volle toewijding Tora te studeren. Hierop wijst expliciet de andere versie van Avot de-Rabbi Nathan (noesach bet):

»Wanneer men tot iemand (in de Komende Wereld) zal zeggen: 'Waarom heb je in deze wereld geen Tora geleerd?', zo hij mocht zeggen: 'Ik was (te) arm (om te studeren),' (dan zal men antwoorden:) 'Ook Rabbi Akiva was arm.' (Mocht hij dan zeggen: 'Ik was rijk' (dan zal men hem antwoorden:) 'Ook Rabbi Akiva was rijk.' (Mocht hij dan zeggen:) 'Ik was belast met een kinderrijk gezin' (om voor te zorgen)', (dan zal men antwoorden:) 'Ook Rabbi Akiva was belast met een kinderrijk gezin' etc.« [8]





[6] 'Kardotien' (andere versie: 'kardomien' of 'kordiksien', 'kordasien'. In de Targoem wordt ' 'kardotien' gebruikt ter vertaling van 'ketonet passiem', het (uit verschillende stukken en kleuren samengesteld en fijn geweven linnen) gewaad, dat Tamar droeg. Zie Targoem op II Sam. 13:18.

L. Finkelstein geeft als verklaring: een bepaald soort schoenen. Zie de opmerkingen van L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot etc,  p. 135.

 

 

 

 

 

 

 

# Zie de hele geschiedenis - over een lening van Akiva bij een Romeinse matrona - in commentaren van Rabbenoe Nissiem en van Rasji bij Babylonische Talmoed Nedariem 50a; en zie aldaar Soncino editie (A. Cohen), p. 157, noot 2.
## Zie Babylonische Talmoed, Avoda Zara 20a; Akiva huwde de geproseliteerde en welgestelde weduwe van Turneius Rufus.

### Zie Babylonische Talmoed Avoda Zara 10b: deze van hoogverraad beschuldigde en tot de doodstraf beschuldigde Romein liet zijn bezittingen na aan Rabbi Akiva.


Het rad van fortuin

Tussen de regels door bevat de midrasj enkele belangrijke levenslessen. Met name dat men geen handelsman hoeft te zijn om rijk te worden. Soms worden arme Tora-geleerden als Rabbi Akiva en Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos (zie beneden) rijk, ondanks een alles overheersende toewijding aan Tora-studie. Hun rijkdom was niet alleen een gevolg van hun huwelijk met een rijke vrouw, maar tevens het gevolg van Gods zegen. Dat mag met name blijken uit de hier volgende anekdote over Rabbi Akiva:  

»Door zes zaken werd Rabbi Akiva rijk: (1) door (zijn schoonvader) Kalba Sjavoea, (2) door de ram van een schip. Want op (de voorplecht) van ieder schip brengt men een soort dierenkop aan.* Eens werd (zo'n ramskop) vergeten op het strand van de zee. Rabbi Akiva kwam en vond hem.** (3) Door een uitgehold blok hout (Rasji: scheepskoffer). Hij gaf immers een keer vierhonderd zoez aan scheepslieden. Hij sprak tot hen: 'Breng me iets wat je maar bedenkt.' Maar zij vonden slechts een blok hout op het strand van de zee, dat zij hem brachten. Ze spraken tot hem: 'Laat onze meester er iets van maken om op te zitten.' Het blok bleek vol dinars te zitten. Want eens gebeurde het dat een schip zonk en alle kostbaarheden waren in dat houtblok gestopt en het werd toen gevonden. (4a) Door een Serokita.*** (4b) Door een Matrone.# (5) Door de vrouw van Turn(nei)us Rufus.##  (6) Door Keti`à bar Sjalom. ###«

 

* Op de voorplecht van schepen werd gewoonlijk een ramskop of kop van een ander dier aangebracht om zeedemonen en het kwade oog af te schrikken. Zie in dit verband R. Patai, Children of Noah, Jewish Seafaring in Ancient Times, New Jersey 1998, hoofdst. 3.

** In zulke uitgeholde figuraties werd en soms kostbaarheden bewaard, zodat de inhoud in het bezit kwam van Rabbi Akiva.

*** Onduidelijke term, waarschijnlijk een verschrijving en verwarring met de onder punt 4b genoemde Matrona.

















Sterc.gif (1440 Byte)


De studie van Rabbi Eli'èzer ben Hyrkanos   

M-Hyrkanos.jpg (31451 Byte)

















Sterc.gif (5478 Byte)






 










[10] Sommige verklaarders leggen uit dat het een herberg betrof waar Rabbi El`'èzèr vaker kwam; vandaar: 'zijn herberg'.


Vervolg uitleg Avot de-Rabbi Nathan 15b
(16a)

Hoe was het begin (van de studie) van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos? Hij was (al) tweeëntwintig jaar en had (nog) geen Tora geleerd. Op een keer sprak hij (tot zijn vader): 'Ik wil heengaan en Tora leren bij Rabban Jochanan ben Zakkai.' Zijn vader Hyrcanos antwoordde hem: 'Jij zult geen eten smaken totdat je een gehele vore hebt geploegd.' Hij stond vroeg op en ploegde een gehele vore.

Men zegt dat het de vooravond van Sjabbat was, zo ging hij heen en dineerde in het huis van zijn schoonvader. Er zijn er (ook) die zeggen dat hij geen voedsel smaakte vanaf zes uren voorafgaande aan het begin van de Sjabbat tot aan zes uur na het beëindigen van de Sjabbat.

Toen hij onderweg was (naar de leerschool van Rabban Jochanan ben Zakkai) zag hij een steen[9], pakte hem op[9], nam hem[9] en stopte hem in zijn mond. Er zijn er die zeggen dat het runderpoep was. Hij ging verder en overnachtte in zijn[10] herberg. Hij vertrok en nam plaats voor Rabban Jochanan ben Zakkai in Jeruzalem. Toen een onwelriekende geur uit zijn mond kwam, sprak Rabban Jochanan ben Zakkai tot hem: 'El'èzèr, mijn zoon, heb je vandaag (wel) iets gegeten?' Hij zweeg. Hij vroeg het hem (opnieuw) en hij zweeg (weer). Men liet de herbergier roepen en hij vroeg hem: 'Heeft Eli'èzèr bij jullie iets gegeten?' Zij antwoordden: 'We dachten dat hij misschien bij u, meester, de maaltijd had genuttigd.' Hij (Rabban Jochanan ben Zakkai) antwoordde: 'Ook ik dacht dat hij misschien bij jullie de maaltijd genuttigd had. Midden (in het niemandsland) tussen mij en jullie hebben wij Rabbi Eli'èzèr te gronde laten gaan.'
Hij (Rabban Jochanan ben Zakkai) sprak (toen) tot hem (Rabbi Eli'èzèr): 'Zoals een onwelriekende geur uit jouw mond kwam, zal een goede naam als meester in de Tora voor jou uitgaan.'

 

 

 

[9] Hier is het woord 'èvèn harimah' gebruikt in de handschriften: 'een steen, hij lichtte (pakte) haar op' (het erop volgende en verklarende we-nelitah - 'en hij nam haar' - is bij deze lezing in feite overbodig; zie de notities in ed. S. Schechter, p. 15b).

In gedrukte edities staat '  'èvèn sjedimah' geschreven, dat zoiets zou betekenen als: 'steen van het veld', 'aardkluit'. Zie Jastrow, Dictionary e.a. Deze interpretatie stemt overeen met de alternatieve parallel van het verhaal in Midrasj Beresjiet Rabba 42,1; daar is sprake van 'gezoezot adama'- kluiten van aarde.  

 

 

 

 

[11] In de versie van het verhaal die is overgeleverd in Midrasj Beresjiet Rabba (42,1) vinden we de tegenstelling tussen de broers die het land bewerken in de vallei (vlak land) en Rabbi Eli'èzèr die het land bewerkt in bergachtig gebied met veel stenen.


Vanwege de opvallende verschillen en de toegevoegde details geven we hier ook de versie weer van het verhaal in de latere midrasj Pirké Rabbi Eli'èzèr:

»Het gebeurde Rabbi Eli'èzèr ben Hyrkanos dat zijn vader ploegers in dienst had die ploegden op rulle grond (letterlijk: de vore), maar Eli'èzèr ploegde op rotsachtige bodem. Hij zat neer en huilde. Zijn vader sprak tot hem: 'Waarom huil je? Ben je misschien verdrietig omdat jij op rotsachtige bodem ploegt? Wel, (vanaf) nu mag je ploegen op rulle grond.'[11] Hij zat (wederom) neer en huilde. Zijn vader sprak tot hem: 'Waarom huil je (nu)?  Ben je misschien verdrietig omdat je ploegt op rulle grond?' Hij antwoordde: 'Nee'. Waarom huil je dan?' Hij antwoordde: 'Omdat ik Tora wil leren?' Zijn vader sprak: 'Maar ben je niet (al) achtentwintig jaar oud? Wil je (dan nog) Tora leren? Neem liever een vrouw opdat zij jou zonen baart en jij hen naar school kunt doen gaan.' Nadat twee Sjabbatdagen voorbij waren gegaan zonder dat hij iets gegeten had, verscheen Elia aan hem, de herinnering aan hem zij tot zegen. Elia sprak tot hem: 'Zoon van Hyrcanos, waarom huil je?' Hij antwoordde hem: 'Omdat ik Tora wil leren.' (Elia zei:) 'Ga naar Jeruzalem, naar Rabban Jochanan ben Zakkai.' Daarop stond hij op en ging op weg naar Rabban Jochanan ben Zakkai. Hij zat bij hem neer en huilde (opnieuw). Rabbi Jochanan vroeg hem: 'Waarom huil je?' Hij antwoordde: 'Omdat ik Tora wil leren.' Daarop vroeg Rabban Jochanan ben Zakkai: 'Wiens zoon ben jij?' Maar hij vertelde het hem niet. Rabbi Jochanan sprak tot hem: 'Heb jij (echt) al jouw dagen het Sjema-gebed, het Achttiengebed en het gebed na de maaltijd nooit geleerd?' Hij antwoordde hem: 'Nee.' Hij sprak: 'Sta op, dan zal ik jou alle drie leren.'  Hij zat neer en huilde (opnieuw). Rabbi Jochanan sprak tot hem: 'Mijn zoon, waarom huil je?' Hij antwoordde: 'Omdat ik Tora wil leren'. Daarop doceerde hij hem twee halachot, alle dagen van de week, hij herhaalde ze voor zichzelf en deed ze (in zijn geheugen) beklijven. Zo deed hij acht dagen zonder te eten, zodat een onwelriekende geur uit zijn mond kwam in het bijzijn van Rabban Jochanan ben Zakkai, die hem voor zich deed staan.[12]
Hij ging zitten en huilde (wederom). Rabbi Jochanan vroeg: 'Waarom huil je?' Hij antwoordde: 'Omdat je mij voor je doet staan zoals men iemand voor zich doet staan die overdekt is met zweren.' Hij antwoordde: 'Mijn zoon, zoals nu een kwalijke stank uit jouw mond komt, zo zal de (heerlijke) geur van Tora-verordeningen vanuit jouw mond ten hemel stijgen.'
Hij vroeg hem (vervolgens): 'Mijn zoon, van wie ben jij een zoon?' Hij antwoordde: 'Ik ben een zoon van Hyrcanos.' Hij sprak tot hem: 'Ben jij (dan) niet de zoon van de groten der aarde, en jij vertelt het me niet!?' En daarop sprak hij: 'Zo waar jij leeft, vandaag dineer je bij mij.'   Eli'èzèr sprak: 'Ik heb de maaltijd al gebruikt bij mijn gastheer.' Rabbi Jochanan vroeg: 'En wie is die gastheer van jou?' Hij antwoordde: 'Rabbi Jehosjoea ben Chananja en Rabbi José de Priester.' Hij zond iemand naar zijn gastverblijf en deze vroeg hun: 'Heeft Eli'èzèr vandaag de maaltijd bij jullie gebruikt?' Zij antwoordden; 'Nee, heeft hij dan niet al acht dagen niets gegeten?' Daarna gingen Rabbi Jehosjoea ben Chananja en Rabbi José de priester heen en vroegen aan Rabban Jochanan ben Zakkai: 'Heeft hij (echt) acht dagen lang helemaal niets gegeten?!'«[13]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[12] Van wege de bedorven adem uit de mond van Rabbi Eli'èzèr wilde Rabbi Jochanan wat afstand houden. 

 

[13] Zie het begin van Pirké ben Eli'èzèr (midrasj uit de zevende eeuw). Deze tekst stemt nagenoeg overeen met de versie van het verhaal in Avot- de-Rabb Nathan, noesach bet, ed, S. Schechter, 15b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Vgl. Bené Avraham van Rabbi Eliyahoe van Delyatin, in Avot de-Rabbi Nathan, ed. Wilna 1933, p. 20b.


Uitleg:

Nooit te oud om te leren
Naar aanleiding van het verhaal over Rabbi Akiva is de associatie met het begin van de studie van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos snel gelegd. Beide leerlingen begonnen hun studie pas op latere leeftijd, hoewel Rabbi Akiva nog een stuk ouder was. Beiden moesten studeren onder erbarmelijke omstandigheden, mede omdat zij in hun voornemen te gaan studeren geen enkele materiële of morele ondersteuning ontvingen van hun respectievelijke schoonvader en vader. Beiden ontwikkelden zich ondanks alle belemmeringen tot erudiete autoriteiten.

Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos werd ook wel Eli'èzèr de Grote genoemd, zo groot was het respect dat hij genoot.[14] Hij was tweeëntwintig jaar op het moment dat hij begon te studeren. Volgens een wat latere overlevering was hij zelfs al achtentwintig jaar oud. Toen hij aan zijn vader te kennen gaf dat hij Tora wilde gaan studeren, gaf deze op cynische toon ten antwoord: 'Jij zult geen eten smaken totdat je een gehele vore hebt geploegd!' De commentator Rabbi Eliahoe uit Delyatin las in dit antwoord een aanwijzing, dat de vader van Rabbi Eli'èzèr het voornemen van zijn zoon beschouwde als doorzichtig excuus om het land niet langer te hoeven bewerken. 'Wie niet werkt, zal ook niet eten', was dus zijn reactie op de vermeende luiheid van de zoon[15]. De versie in Pirké Rabbi Eli'èzèr suggereert nog een ander motief. De vader van Eli'èzèr ervaart het als vreemd, dat zijn zoon pas op achtentwintigjarige leeftijd interesse voor Tora manifesteert. Zelfs de elementaire gebeden blijkt hij nog altijd niet te hebben geleerd. Daarom gelooft Hyrcanos niet dat de studie van Eli'èzèr ook maar enige kans op succes maakt.

We volgen weer de tekst in Avot de-Rabbi Nathan. Nadat Rabbi Eli'èzèr de opdracht van zijn vader had volvoerd, gebruikte hij niet de maaltijd, maar begaf hij  zich - ondanks zijn honger - onmiddellijk op weg naar het leerhuis van Rabban Jochanan ben Zakkai.
De overlevering van deze geschiedenis in Midrasj Be-resjiet Rabba levert op dit punt een saillante verklaring. Zowel de broers van Eli'èzèr als hijzelf kregen de opdracht van hun vader - groot grondbezitter - om de akkers te bewerken. De broers om te ploegen in de velden die in de valei lagen, Rabbi Eli'èzèr in bergachtig gebied. Door onvoorzichtigheid - mogelijk om zo snel mogelijk karwei te klaren - kwam de os van Rabbi Eli'èzèr ten val en brak een poot. Uit angst voor een venijnige reactie van zijn vader - maar tevens omdat de situatie hem ergens wel goed uitkwam - vluchtte Rabbi Eli'èzèr naar Jeruzalem. Hij ging zodoende rechtstreeks vanaf de plek des onheils op weg naar Rabban Jochanan ben Zakkai. Deze uitgebreide verklaring strookt met de meer logische versie hier in Avot de-Rabbi Nathan, volgens welke Rabbi Eli'èzèr vanaf zes uur voorafgaande aan de Sjabbat tot aan zes uren na afsluiting van de Sjabbat - dus ruim anderhalve dag - geen enkel voedsel nuttigde.
Iets van dit aspect van het verhaal vinden we ook in Pirké Rabbi Eli'èzèr (en Avot de-Rabbi Nathan, noesach bet), maar het ongeluk met de os en de daaruit resulterende vlucht ontbreekt daar. Het verhaal in deze later midrasj is wat meer vergeestelijkt. Alle initiatieven van Eli'èzèr resulteren daar uitsluitend uit het verdriet over zijn ongeletterdheid en uit zijn onbedwingbare honger naar kennis. Als met hamerslagen wordt zijn pijn keer op keer benadrukt. De honger van Eli'èzèr is hier zelfgekozen en vormt de tegenhanger van zijn onbedwingbare behoefte aan geestelijk voedsel. Hij blijkt zelfs met achtentwintig jaren nog ongehuwd en meer gericht op het verwerven van Tora dan een vrouw. In Pirké Rabbi Eli'èzèr is de honger van Rabbi Eli'èzèr ook kwantitatief verder aangedikt. Hij zou acht volle dagen niet hebben gegeten alvorens hij bij Rabban Jochanan ben Zakkai ten tonele verscheen. De kommer van de leermeester om het welzijn van zijn leerling is even opvallend als de honger naar kennis van de leerling. Eli'èzèr at kennelijk liever woorden dan brood. Hij vormt het levende voorbeeld van Deuteronomium 8:3: 'Hij liet u het manna eten, dat u niet kende en dat uw vaderen niet gekend hadden, opdat Hij u deed weten dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van al wat uitgaat van de mond van de Eeuwige' (Deut. 8:3).
De bedorven adem uit de mond van de hongerende Rabbi Eli'èzèr, zal - zo de voorspelling van zijn illustere leermeester -  veranderen in de welriekende geur van de faam en goede naam die in de toekomst als een heraut aan de komst van Rabbi Eli'èzèr vooruit zal snellen. De combinatie van soberheid en geleerdheid is in de traditie veel geprezen. 

Een armelijke leefstijl gold voor de rabbijnen als religieus ideaal. Een beetje ontbering kan het karakter veredelen. Een leven vol luxe en buitensporige aandacht voor aardse bezittingen houden de mens daarentegen van Tora-studie af. In dit licht zeggen de Wijzen: »De sier van God is de mens, de sier van de mens is zijn kleding, de sier van de Tora is wijsheid (…) de sier van een onwetende is armoede.«
[16]

 

 

 

 

 

 

 

[14] Zie Misjna Sota 9,15.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[16] Zie Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta, hoofdst. 10.

 

 

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 16)  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 14):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)