|
Naar hoofdpagina:
.
Avot de-Rabbi Nathan (16a-16b)
(Spreuken der)Vaderen van Rabbi Nathan
Midrasj, tekst en
commentaar
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
De
waarheid heeft meer kleuren
|
|
[2] Bevend van ingehouden emotie en schrik omdat hij nota bene te
midden van deze grote lieden in het openbaar zijn zoon wilde onterven, een
voor hem beschamende toestand.
[3] Dat wil zeggen hogerop aan tafel en meer in de nabijheid van de
gastheer en diens voornaamste gasten.
[6] Een geëigende straf, omdat (volgens een verwante lezing) juist zij er bij
hun vader Hyrkanos op aangedrongen hadden om hun broer Eli'èzèr te onterven.
Nu bleek dat hun voorstel geheel ten onrechte was. Geen luiheid maar oprecht
verlangen naar Tora-kennis had Eli'èzèr bewogen om naar Jeruzalem te gaan.
Vgl. Pirké de-Rabbi Eli'èzèr 2 en Avot de-Rabbi Nathan, noesach bet, ed. S.
Schechter 16a.
|
Tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 16a
Hyrcanos, zijn vader, hoorde over
hem dat hij Tora leerde bij Rabban Jochanan ben Zakkai. Hij sprak: 'Ik zal
gaan en ik zal Eli'èzèr, mijn zoon, onterven (bannen) van mijn bezittingen.'
Men zegt dat op die dag Rabban Jochanan ben Zakkai neerzat en (Tora) uitlegde
in Jeruzalem, waarbij alle groten van Israël voor hem zaten.[1]
Toen Rabban Jochanan ben Zakkai
hoorde dat Hyrcanos in aantocht was, posteerde hij wachters en sprak tot hen:
'Wanneer hij komt en wil gaan zitten, laat hem dan niet begaan.' Toen hij
wilde gaan zitten, lieten ze hem niet begaan. Daarop sloeg hij enkele
plaatsen over en ging (steeds) hogerop zitten,[3] totdat hij aanbelandde bij Tzitziet ha-Kèsèt, bij
Nakdimon ben Gorion en bij Kalba Savoea. Bevend zat hij tussen hen in. [2]
Men zegt dat Rabban Jochanan ben Zakkak op die dag
zijn ogen richtte op Rabbi Eli'èzèr en tot hem zei: 'Open jij (de les) en
geef uitleg.' Eli'èzèr antwoordde hem: 'Ik kan (de les) niet openen.'[4] Hij (Rabban Jochanan) drong bij hem aan en ook zijn
(overige) leerlingen drongen bij hem aan. Daarop stond Eli'èzèr op, opende
(de les) en gaf uitleg over dingen die geen oor ooit ter wereld had gehoord.
Bij elk woord dat zijn mond verliet, rees Rabban Jochanan ben Zakkai op de
voeten en kuste hem op het hoofd. Rabbi Eli'èzèr sprak toen tot hem:
'Meester, U hebt me de waarheid onderwezen.'[5]
Nog voor de tijd aanbrak om heen te gaan rees (ook)
Hyrcanos, zijn vader, op de voeten en sprak: 'Mijne heren, ik was slechts gekomen
met de bedoeling om mijn zoon Eli'èzèr te onterven van mijn bezittingen, maar
nu zullen al mijn bezittingen gegeven worden aan mijn zoon Eli'èzèr. Al zijn
broeders zullen verschoond blijven (van de erfenis) en zullen niets
ontvangen.[6]
|
[1] Volgens de versie in Midrasj Pirké de Rabbi Eli'èzèr zaten zij te
tafelen bij Rabban Jochanan ben Zakkai. Het was onder de Wijzen gebruikelijk
om bij de gezamenlijke maaltijd te praten over Tora en naar aanleiding
daarvan iemand een exposé te doen geven.
[4] Uit bescheidenheid en schuchterheid, omdat hij naar eigen beleven nog
niet zoveel geleerd had als de anderen.
[5] J.H Goldin en J. Neusner, leggen een andere cesuur in de tekstregel en
veronderstellen (m.i.) ten onrechte dat Rabban Jochanan ben Zakkai zelf deze
woorden spreekt tot Eli' èzèr (zie verder uitleg beneden); zie J. Goldin. The Fathers According to Rabbi
Nathan, p. 44;
J. Neusner, A Life of Rabban Yochanan ben Zakkai, Leiden 1962, p.
74.
|
|
Uitleg:
Rabbi Eli'èzèr - een formidabele
leerling
Evenals Rabbi Akiva bleek Rabbi Eli'èzèr een formidabele
en snelle leerling die wat hij van zijn leermeester geleerd had ongekend wist
te verdiepen. Hij was er zeker niet op uit om met zijn enorme kennis anderen
te overtroeven of ermee te gloreren. Daarom opende hij zijn exposé pas na
lang aandringen. Juist in de bescheidenheid lag de kern van zijn
intellectuele succes besloten! Hij pareerde het openlijke eerbetoon van zijn
leermeester dan ook met de ruiterlijke erkenning dat hij de grondbeginselen
van de waarheid - dat is de Tora - van zijn leermeester geleerd had. Zonder
dat zou hij nooit tot zijn grootste inzichten en vergezichten zijn gekomen.
Alle kennis lag in feite al besloten in de woorden van de Tora zelf, die zijn
leermeester hem had bijgebracht! In diepste zin had Rabban Jochanan ben Zakkai
de waarheid en alle kennis al aan hem doorgegeven. Aan zijn leermeester
Rabban Jochanan kwam daarom volgens deze leerling alle eer toe.
De parallelversie van het verhaal in andere bronnen
doet leraar en leerling concurreren in bescheidenheid en bevestigt de lezing
(zie boven) dat Eli'èzèr zijn leermeester antwoordt dat hij in feite al zijn
eigen kennis van hem heeft ontvangen.
|
|
[7] Midrasj Pirké de-Rabbi Eli'èzèr 2.Vgl. Avot de-Rabbi Nathan, noesach
bet.
|
»En hij (Rabban Jochanan) richtte zijn ogen
op Rabbi Eli'èzèr. Hij sprak tot hem: 'Vertel ons over iets uit de Tora.'
Eli'èzèr sprak: 'Rabbi, ik zal u een gelijkenis vertellen. Waarmee kan men
dit vergelijken? Op de bron die niet meer water kan voortbrengen dan hij
voortbrengt (dat wil zeggen: dan hij in zich verzameld heeft). Zo kan ik
niet meer woorden van Tora spreken dan ik van u heb ontvangen.' Rabban
Jochanan antwoordde: '(Ook) ik zal jou een gelijkenis vertellen, waar lijkt
deze zaak op? Op een opwellende bron waaruit water vloeit en die het
vermogen bezit om meer water voort te brengen dan hij in zich verzameld
heeft. Zo ben ook jij in staat meer woorden van Tora te spreken dan men
vanaf Sinai heeft ontvangen., «[7]
Deze toevoeging aan ons verhaal is een perfect voorbeeld van de paradox in het rabbijnse
concept van openbaring. Alle traditie, ja zelfs wat een kiene leerling in
de toekomst aan zijn leermeester zal vragen, is als het ware al bij de berg
Sinai geopenbaard. Zoals de vormen en kleuren van een plant al in de
genetische structuur van het zaadje verscholen hebben gelegen. Toch is
iedere generatie in staat en verplicht steeds meer waarheden aan die
basiswaarheid van de Tora te onttrekken door een lange keten van uitleg.
Nog altijd cirkelt de midrasj hier om het begin van Spreuken der Vaderen en de verwijzing naar de traditieketen die vanaf Sinai tot in onze
eigen tijd voortduurt.
|
|
|
|
De bescheidenheid van Rabbi Eli'èzèr en de
buitengewone waardering voor enorme de kennis van zijn leermeesters Rabban
Jochanan in verhouding tot zijn eigen 'karige' kennis, blijkt ook uit deze
ontboezeming op het sterfbed:
»Veel Tora heb ik geleerd en veel heb ik onderwezen. Veel Tora heb ik
geleerd, maar ik heb niet meer onttrokken aan de kennis van mijn leermeesters
dan een hond die wat vocht oplikte uit de zee.«[8]
De waarheid is niet eenduidig en kent
vele aspecten
Evenals in de geschiedenis van Akiva benadrukt
de midrasj dat alles wat de grootste geleerde ooit heeft ontdekt in de Tora
tot de waarheid behoort die al op Sinai is geopenbaard. Die
waarheid is dan ook niet dogmatisch, maar beweeglijk en dynamisch. In dit
verband citeer ik een passage uit I. Rühle, Gott spricht die Sprache
der Menschen, naar aanleiding van de filosofie van Fanz Rosenzweig:
»In een midrasj over de schepping van de
eerste mens wordt verteld hoe de engelendienaren God ontraadden om de mens
te maken, omdat deze vol leugen zal zijn. God zou daarop de waarheid ter
aarde hebben geworpen, hetgeen opnieuw het protest van de engelen opriep en
hen tot de vraag bracht waarom Hij zij eigen waarheid zozeer verachtte.
Daarop antwoordde God: 'Opdat de waarheid vanaf de aarde zal opstijgen,
zoals er geschreven staat (Ps. 85:12) "Waarheid ontspruit uit de
aarde."' Uit het gegeven dat de Joodse traditie God de
waarheid op aarde laat schenken, nog voordat de mens werd geschapen, wordt
duidelijk dat de waarheid te groot is om door één mens of één volk of
één wijze van geloven bevat te kunnen worden. Zij allen bevatten juist
in hun verschil altijd slechts bepaalde aspecten van de waarheid, waarvan
de volheid alleen bij God berust (...) Die waarheid is van God. God is haar
oorsprong. In de openbaring laat Hij de mensen echter hun aandeel aan de
waarheid toekomen, zodat de wereldlijke vorm van de waarheid vele vormen
kan aannemen. Toch betekent dit geen vervluchtiging of relativering van de
waarheid, die voortdurend één blijft. Want haar veelvoud wordt
samengehouden door de gemeenschap die door de openbaring is gesticht.«[9]
|
|
[8] Zie Babylonische Talmoed, Sanhedrin 68a.
[9] Zie I. Rühle, Gott
Spricht die Sprache der Menschen, Franz Ropsenzweig als jüdischer
Theologe - eine Einführung, Tübingen 2004, p. 430.
|
* Tziztiet ha-Kèsèt betekent in feite: 'schouwdraad
van het kussen.' De oorspronkelijke weergave van zijn naam zal hier 'Tzitziet
ha-Ké`sèf' (Schouwdraad van het zilver) geweest zijn.
Handschrift-New York van Avot de-Rabbi Nathan leest inderdaad 'Tziztiet
ha-Kèsèf'; zie verdere aantekeningen bij L. Finkelstein, Mavo
le-Massechtot etc. , p. 135; L. Finkelstein verwijst naar aantekeningen
van Epstein en diens mening dat hier in ARN 'Tzitziet-ha-Kèsèf'
de oorspronkelijke lezing zal zijn geweest en dat weergave 'Tiztziet
ha-Kèsèt' uit de Babylonische Talmoed is overgenomen (Gittien 56a). Hij
werd volgens de gemara zo genoemd, omdat zijn schouwdraden rustte op (dure)
kussens (bij het aanzitten aan rijke maaltijden) en omdat hij een
(vaste) zetel (kissé) had onder de rijken van Rome.
[12] Babylonische Talmoed, Ketoevot 56a. De rabbijnen konden immers moeilijk
wensen dat ook hun eigen dochters weduwen zouden worden.
Duidelijk ontbreekt de noodzakelijke context voor de toevoeging over het
leviraatshuwelijk binnen onze tekst van Avot de-Rabbi Nathan. De toevoeging
is alleen inzichtelijk op grond van deze parallelpassage in de Babylonische
Talmoed.
|
Vervolg tekst Avot de Rabbi Nathan 16a:
En waarom wordt zijn naam 'Tzitziet ha-Kèsèt' genoemd? Omdat hij op een bed van zilver aanlag
aan het hoofd van alle Groten van Israël.*
Men vertelt over de dochter[10]
van Nakdimon ben Gorion
dat haar ligbed opgemaakt was (met dure kleden) voor een bedrag van twee
duizend gouden dinars, en dat van de ene vooravond van de Sjabbat tot aan de
volgende een Tyrische gouden dinar door haar werd uitgegeven aan pasteien.**
Zij (was een kinderloze weduwe en) wachtte op een
leviraatshuwelijk.***
Uitleg:
Niet onbesproken
Om mnemotechnische reden vertelt de midrasj
hier associatief enkele anekdotes naar aanleiding van de namen van de puisant
rijke mannen die bij de lessen van Rabban Jochanan ben Zakkai aanwezig waren.
De eerst genoemde rijkaard, Tzitziet ha-Kèsèt, is hier
waarschijnlijk aangeduid met een bijnaam, waarin het volk gekscherend
toespelingen maakte op zijn hoge positie en exuberante levensstijl.
Ook over Nakdimon ben Gorion, met name over zijn (schoon)dochter,
waren zulke ironische anekdotes bekend. De slotopmerking dat zij in
afwachting verkeerde van een leviraatshuwelijk verleent nog scherpere contouren
aan haar decadentie. Ook al was zij een vrouw alleen, zonder zorg voor
kinderen en familie, meende zij exorbitante sommen geld voor haar dagelijkse
behoeften nodig te hebben. Een parallelle overlevering maakt de opmerking
over haar voorgenomen leviraatshuwelijk voor ons transparant. In afwachting
van haar nieuwe huwelijk stelden de rabbijnen een bedrag vast voor het
levensonderhoud van de weduwe. Het geld werd onttrokken aan de nalatenschap
van haar overleden echtgenoot. Het rabbijnse gerechtshof kende haar een zeer
hoge geldsom toe, rekening houdend met de luxe stijl van leven die zij - van
rijke huize zijnde - gewend was. Niettemin was deze over het paard getilde
vrouw met de genereuze ondersteuning allerminst content. Zij reageerde met
veel dédain op de welwillende rabbijnen en maakte daarbij een snerende
opmerking.
Rav Jehoeda leverde in naam van Rav over:
'Het gebeurde eens dat aan de dochter van Nakdimon ben
Gorion door de Wijzen om de zoveel dagen (een toelage van) vierhonderd gouden
munten werd toegekend voor haar cosmeticakistje. Maar zij sprak tot hen:
'Mogen jullie even weinig toekennen aan je eigen dochters.' En zij
antwoordden haar: 'Amen.'[11]
Het gebeurde dat de Wijzen de schoondochter van
Nakdimon ben Gorion een wekelijkse toelage van twee sea's wijn toekenden
voor haar pasteien. Daarop sprak zij tot hen: 'Mogen jullie een even
geringe hoeveelheid vaststellen voor je eigen dochters.' Een Tanna leverde
over: 'Zij was een vrouw in afwachting van jaar leviraatshuwelijk.' Zodoende
antwoordden de rabbijnen haar niet met 'Amen' [12]
|
|
* Zowel 'Tzitziet ha-Kèsèt' als 'Tzitziet
ha-Kèsèf' zal een bijnaam geweest zijn om de decadente rijkdom van
deze persoon onder vuur te nemen.
** Een exclusief potgerecht, waarin onder meer wijn en vlees verwerkt
werd; ed. J. Goldin: 'spice
puddings'.
[10] Uit een paralleltekst in Babylonische Talmoed, Keroevot 65a
blijkt mogelijk dat het om de schoondochter van Nakdimon ben Gorion gaat.
Haar overleden echtgenoot was de zoon van Nakdimon ben Gorion en dus van zeer
hoge stand en met een grote nalatenschap.
*** M.i. is deze slotopmerking over het Leviraatshuwelijk weinig
functioneel en toegevoegd vanuit een andere context en overlevering, zoals in
Babylonische Talmoed Ketoevot 65a-66b; in die context heeft deze
slotopmerking wel een functionele plek.
[11] Babylonische Talmoed, Ketoevot
66b.Vgl. ook Midrasj Echa Rabba I, 48, waar ongeveer hetzelfde wordt verteld
( ook over Mirjam de dochter van Nakdimon ben Gorion).
|
|
De grootste zegen is een zegen te zijn voor
anderen
|
|
* Een toespeling op het Hebreeuwse werkwoord 'nakad'
- in de naam Nakdimon - dat 'prikken', '(ergens) doorheen breken' betekent.
Om wille van hem brak de zon door de avondwolken, zodat het langer licht
bleef en de dag voor de beleving langer duurde.
** Gezien het gebed om regen en de zware regenval (zie noot 5) gebeurde
dit waarschijnlijk in de tijd rond het Soekkot-feest - een periode waarin de
gemeenschap begon te bidden om regens.
# Volgens de Babylonische Talmoed begaf hij zich naar de Tempel (bét
ha-mikdasj; zie noot 5). In oude tijden dienden (kleine) ruimten vaak
zowel als gebedshuis en leerhuis tegelijk.
[4]. D.w.z. in de nacht, na afsluiting van de afgesproken termijn.
* Zie sjioer 4, noot 2.
|
Sjioer 41
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 16b
En waarom wordt hij bij de naam Nakdimon ben Gorion
genoemd? Omdat de zon doorbrak* om wille van hem. Een keer trok heel Israël
voor het pelgrimsfeest op naar Jeruzalem en er was voor hen geen water om te
drinken.** Nakdimon begaf zich naar een zekere commandeur (magistraat) en
sprak tot hem: 'Leen mij twaalf bekkens met water vanaf nu tot aan die en die
dag. Indien ik jou (voor het eind van die dag) geen twaalf bekkens met water
teruggeef, dan geef ik je twaalf talenten van zilver.'[1] En hij legde een (uiterste) datum vast (voor het
terugbetalen). Toen de datum aanbrak, zond hij hem dit bericht: 'Zend mij
ofwel twaalf bekkens met water ofwel twaalf zilveren talenten.' Hij
antwoordde: 'Er is tijd zolang de dag nog voortduurt.' Sarcastisch sprak deze
commandeur tot hem: 'Het gehele jaar zijn nog geen regens neergedaald en
zal er dan nu (nog) regen vallen?' De commandeur betrad betrad vrolijk het
badhuis en Nakdimon ben Gorion ging het leerhuis binnen.# Hij omhulde zich[2] en ging staan voor het gebed.[3] En hij sprak: 'Heer der wereld, het is
onthuld en bekend voor Uw aangezicht dat ik niet heb gehandeld omwille van
mijn eigen eer. Maar omwille van Uw eer heb ik (zo) gehandeld, opdat er water
zou zijn voor de pelgrims (om te drinken).' Onmiddellijk sloot zich het
wolkendek van de hemel aaneen en begon er regen te vallen totdat de twaalf
bekkens met water gevuld waren en nog meer dan dat. Hij zond dit bericht naar
de betreffende commandeur: 'Zend mij geld voor het extra water dat je door
middel van mij in bezit hebt gekregen.' Hij antwoordde: 'De zon is al
ondergegaan en het water is neergedaald in mijn domein.'[4] Hij keerde terug naar het leerhuis,# omhulde zich en stond in gebed.
Hij sprak tot God: 'Heer der wereld, verricht ten slotte (nog) een wonder
voor mij zoals (U) eerder (een wonder verricht hebt).' Onmiddellijk waaide
een wind, werden de wolken uiteengedreven en brak het zonlicht door. Toen zij
elkaar troffen, sprak de commandeur tot Nakdimon: 'Ik weet dat de Heilige,
Hij zij gezegend, uitsluitend om jou de orde van Zijn wereld verstoord
heeft.'[5]
Uitleg:
Vrome regenmakers
De midrasj vertoont hier een typische kenmerk
van mondelinge overlevering. De draad van het betoog en het commentaar worden
onderbroken voor een uitwerking van enkele details ten aanzien van de namen
van personen die in het verhaal over Rabbi Eli'èzèr ben Hyrkanos* ter sprake
kwamen. Niettemin bevat deze korte uitwijding een eigen leerzame les.
Het verhaal over Nakdimon ben Gorion past geheel in de sfeer van
oude wonderverhalen over zogeheten 'mannen van de daad', ansjé ha-ma'asè.
Dit waren vromen mannen wier gebed soms met een wonder vanuit de hemel werd
beantwoord. In die verhalen komt herhaaldelijk het inzicht naar voren, dat er
geen grotere zegen bestaat dan zelf tot zegen te mogen zijn voor anderen.
Juist de belangeloze inzet van deze vrome mannen voor de gemeenschap
verklaart waarom de hemel omwille van hen bereid was een mirakel te doen
plaatsvinden. We illustreren dit aan de hand van twee verhalen, behorend tot
hetzelfde 'vroeg chassidische' genre:
|
[1] Dit betrof een gigantische som geld. Een talent vertegenwoordigde de
waarde en het gewicht van 6000 zoez of 3000 sjèkèl.
De gehele som kwam ongeveer neer op een gewicht van 6000 maal 12, maal 3,5
gram zilver = 252 kilo zilver.
[2] Zich zo voorbereidend op de ontmoeting met de Allerhoogste in het
gebed. Het zich omhullen (hoofd en schouders) was een teken van religieuze
huiver en verootmoediging.
[3] Dienaren stonden voor het aangezicht
van hun koning; het staan is teken van dienstbaarheid aan de Allerhoogste.
Bepaalde gebeden, zoals het Achttiengebed, worden altijd staande gereciteerd.
[5] Zie de parallel van dit verhaal in de Babylonische Talmoed Ta'aniet 19b;
de tekst is daar iets vollediger en uitgebreider. Nakdimon zou oorspronkelijk
'Boenai' ('Bonai') geheten hebben, maar vanwege het wonder voortaan Nakdimon
genoemd zijn.
|
|
»Het gebeurde dat men tot Choni de Cirkeltrekker sprak: ‘Bid, opdat de regens
neerdalen.’ Hij antwoordde hun: ‘Breng de Pesach-ovens [gemaakt van klei]
binnen, opdat ze niet zacht worden.’ Hij bad, maar de regens kwamen niet. Wat
deed hij toen? Hij trok een cirkel (om zich heen) en ging in het midden
daarvan staan. Hij sprak tot Hem: ‘Heer der wereld, Uw kinderen hebben zich
tot mij gewend, want ik ben als kind aan huis (letterlijk.: als een zoon van
het huis) voor U. Ik zweer bij Uw grote Naam dat ik van deze plek niet wijken
zal voordat U zich over Uw kinderen hebt ontfermd.’ Daarop begonnen de regens
druppelsgewijze te vallen. Hij sprak: ‘Zo heb ik het niet gevraagd, maar om
regens die de putten, bekkens en holtes vullen.’ Toen begon het in bruisende
hevigheid te regenen. Hij sprak: ‘Ook zo heb ik het niet gevraagd, maar om
welwillende regen, tot zegen en als een weldaad.’ Daarop daalden gematigde
regens neer (…) Sjim’on ben Sjetach liet dit bericht aan hem overbrengen:
‘Indien je niet Choni geweest was, dan zou ik je (om je vermetele gedrag) met
de ban hebben getroffen. Wat kan ik je maken? Jij gedraagt je vermetel
tegenover de Alaanwezige en Hij doet (niettemin) wat jij wilt, zoals wanneer
een zoon zich vermetel tegenover zijn vader gedraagt en deze toch de wens van
de zoon vervult.’[6]
»Een zekere ezeldrijver verscheen [in een droom] aan de rabbijnen.
Hij bad en er daalde regen neer. De rabbijnen zonden iemand om hem naar hen
toe te brengen en zij spraken tot hem: ‘Wat is je beroep?’ Hij antwoordde:
‘Ik ben een ezeldrijver.’ Zij vroegen hem: ‘En wat voor goeds heb je gedaan?
‘Hij antwoordde: ‘Eens verhuurde ik mijn ezel aan een bepaalde vrouw en zij
huilde onderweg. Ik sprak tot haar: "Wat is er met je?" Zij
antwoordde: "De man van deze vrouw [d.w.z. van mij] bevindt zich in
hechtenis en ik wilde zien wat ik voor hem kan doen (om hem vrij te
kopen)." Ter wille van haar verkocht ik mijn ezel en ik overhandigde
haar de opbrengst. Daarop sprak ik tot haar: "Hier is het losgeld voor
je echtgenoot, maar zondig niet [d.w.z. bied niet je lichaam aan als prostituee
om aan het geld te komen)!"’ De rabbijnen spraken toen tot de
ezeldrijver: ‘Jij bent het waard om te bidden en dat je gebeden worden
verhoord.’«[7]
Waarom vervulde de hemel de wensen van deze
wonderdoeners? Waarin lag hun verborgen kracht? De ‘mannen van de daad’
hieven geen gebed aan omwille van zichzelf of hun naaste familie, maar
omwille van de gehele gemeenschap! Onbaatzuchtigheid vormt de geheime kracht
achter het succes van deze regenmeesters.
|
[6] Misjna, Ta'aniet 3,8.
[7] Talmoed Jeroesjalmi Ta'aniet 1,4 (64b).
|
[8] Zie Midrasj Echa Rabbati, Klaagl. 1:16, § 48.
|
Excurs
Nakdimon ben Gorion lof en kritiek
Het positieve beeld dat in onze tekst van
Avot-de-Rabbi Nathan geschilderd is van Nakdimon ben Gorion als vrome
'regenmaker' is enigszins verraderlijk. De traditie is in feite dubbelhartig
ten aanzien van zijn persoon. Iets van die dubbelhartigheid blijkt al uit de
korte uitwijding over de decadente levensstaat die zijn dochter en
schoondochter voerden. Een nauwelijks verholen sarcasme is de hier volgende
overlevering over zijn dochter Miriam niet te ontzeggen. In ruw contrast met
een korte notitie over haar exorbitante uitgaven aan parfums volgt in Midrasj
Eicha Rabba een opmerking van Rabbi El'azar over de onterende wending in haar
levenslot:
Rabbi El'azar sprak: 'Moge ik niet leven om de vertroosting van
(Tzion) mee te maken, indien ik niet gezien heb hoe zij gerstekorrels
bijeen pikte van onder de hoeven van paarden in Akko etc. '[8]
|
Hoe beschamend was haar lot om in het openbaar uit louter honger
gerstekorrels te moeten zoeken uit de excrementen van de paarden van de
vijand! Wat een onvoorstelbare tegenstelling met de exuberante levensstijl
die zij tot dan toe gewend was geweest. Het kan verkeren.
|
|
|
Ook het beeld dat de traditie schildert van haar vader Nakdomon is
niet eenduidig en verraadt een sociaal ressentiment, dat typerend was voor de
periode van de opstand vanaf het jaar 66. Sociale onvrede speelde bij die
rebellie een grote rol.* Nakdimon ben Gorion beloofde tijdens de belegering
door de Romeinen (waarschijnlijk rond de winter van 69-70) om de
bewoners van Jeruzalem decennia (op zijn kosten) te zullen voeden. Hij heeft
zijn belofte evenwel nooit hoeven inlossen, aangezien de opstandelingen juist
de laatste restanten van de voedselvoorraden in brand staken om zo de
bevolking tot een directe confrontatie met de Romeinen en tot een uitbraak door
hun linies te verleiden. Kwam het aanbod van Nakdimon niet wat laat en was
het niet mede ingegeven door het heit dat hij en andere machtige
veelbezitters nog het meeste hadden te verliezen in een open confrontatie met
de bezetter? De ondergang van Jeruzalems bleek onafwendbaar en Nakdimon
verloor al zijn bezittingen.[10]
We citeren hier een overlevering uit de
Babylonische Talmoed waarin de dubbele houding tegenover Nakdimon ben Gorion
scherp naar voren komt:
|
[10] Zie Babylonische Talmoed, Ketoevot 66b.
|
[12] Geld afkomstig van haar vaders huis raakte vermengd met het geld
afkomstig van haar schoonvader; zo betekende de teloorgang van het ene
geld ook de teloorgang van het andere.
[13] De hier beschreven daad van Nakdimon ben Gorion geldt niet als een echte
daad van tzedaka, waarbij het ideaal is dat je anoniem geeft en de
armen je geen openlijke dank verschuldigd zijn. De buitengewoon opzichtige
manier waarop Nakdimom zich hier als weldoener manifesteert, doet al zijn verdienste
teniet.
|
»De rabbijnen leren als volgt. Het gebeurde
Rabban Jochanan ben Zakkai* - toen hij op een ezel rijdend uit Jeruzalem kwam
en zijn leerlingen hem volgden - dat hij een jonge vrouw zag die
gerstekorrels bijeen pikte uit de drollen van Arabisch vee. Zodra zij hem zag
verhulde zij zichzelf met haar haren en stond voor hem. Ze sprak tot hem:
'Rabbi, geef mij te eten.' Hij antwoordde haar: 'Mijn dochter, wie ben je?'
Daarop antwoordde zij: 'Ik ben de dochter van Nakdimon ben Gorion'. Hij sprak
tot haar: 'Waar is (al) het geld gebleven van jouw vaders huis?' Zij
antwoordde hem: 'Rabbi, is het niet zoals in het spreekwoord dat men in
Jeruzalem gebruikt: "Het zout van geld is vermindering?" En
er zijn er die zeggen: "(Het zout van geld is) liefdadigheid?"'[11]
'En waar is dat (d.w.z. de rijkdom) van jouw
schoonvader gebleven?' Zij antwoordde: 'De een kwam en vernietigde de
ander.'[12]
Zij sprak tot hem: 'Rabbi, herinnert u zich
dat u mijn huwelijksakte ondertekende?' Hij sprak tot zijn leerlingen: 'Ik
herinner me dat toen ik de huwelijksakte van deze vrouw ondertekende ik
daarin las over duizend gouden dinars uit het huis van haar vader, nog
afgezien van de hoeveelheid van haar schoonvader.' Daarop huilde Rabban
Jochanan ben Zakkai en sprak: 'Gelukzalig is Israël ten tijde dat zij de wil
van de Alaanwezige verrichten, dan heerst geen volk en (vreemde) taal over
hen; maar ten tijde dat zij de wil van de Alaanwezige niet verrichten, dan
levert hij hen over in de hand van een laag volk, en niet alleen in de hand
van een laag volk maar in de macht van het gedierte van een laag volk.'
Bedreef Nakdimon ben Gorion dan geen liefdadigheid? Er wordt toch
geleerd: 'Men zegt over Nakdimon ben Gorion dat hij - wanneer hij zich vanaf
zijn huis naar het leerhuis begaf - wollen kledingstukken werden uitgespreid
onder zijn voeten; en dat armen kwamen, ze oprolden en meenamen. Zo je wilt,
zou je (echter) kunnen zeggen dat hij dit ter ere van zichzelf deed.[13] En
zo je wilt, zou je kunnen zeggen, dat hij (toch) niet gehandeld heeft zoals
hij had moeten handelen. Zoals de mensen zeggen: 'Overeenkomstig (de grote
van) de kameel is zijn last.'»[14]
|
[11] Dat wil zeggen: door geld uit te geven, maakt men als het ware geld. Met
name iemand die geld aan liefdadigheid spendeert, verleent zijn rijkdom
bestendigheid. Zonder het zout van goede werken bederft en vergaat bezit. Met
haar opmerking suggereerde de dochter van Nakdimon dat haar familie veel te
weinig van haar rijkdom aan liefdadigheid had uitgegeven!
[14] Ieder is verplicht aan de armen te geven naar vermogen. Gezien de
exorbitante rijkdom van Nakdimon stelde zijn opzichtige gebaar bar weinig
voor. Zie Babylonische Talmoed ketoevot 66b.
|
|
De tijd van de opstand (66-70) bevonden zich in de
stad Jeruzalem vele armen en werkelozen. Dit kwam mede omdat de
bouwactiviteiten, begonnen door, koning Herodus, grotendeels waren afgerond.
De gematigde politieke houding van Rabban Jochanan ben Zakkai getuigt van
inzicht in de scheve sociale verhoudingen en de enorme kloof tussen armen en
rijken. Rabban Jochanan ben Zakkai had ongetwijfeld oog voor de sociale
spanningen die een rol speelden bij het Joodse verzet en de radicale groepen
daarin.[15] Sociaal ressentiment veroorzaakte veel onenigheid
tussen de opstandelingen en de belegerde burgers van Jeruzalem onderling.
Rabban Jochanan ben Zakkai begreep dat die spanningen het verzet tegen de
bezetter zodanig verzwakte dat een openlijke confrontatie tegen de vijand
gedoemd was te mislukken. Tussen de regels door beluisteren wij dus kritiek
op het gebrek aan sociale samenhang binnen de gemeenschap van die
periode.
|
[15] Josephus beschrijft hoe opstandelingen de huizen van de bestuurders
en de rijken in brand staken en hoe de leiders van de opstand het sociale
ongenoegen tegen de rijken aanwakkerden. Zie Flavius Josephus, De Bello
Judaico, II, 17, 6 (426-427).
|
|
Honger in Jeruzalem
|
|
[2] De Zeloten namen het aanbod niet aan, maar staken de voedselvoorraden in
brand. Zo wilden zij de inwoners van Jeruzalem door honger gedreven tot
actief verzet tegen de Romeinen dwingen. Zie in dit verband Flavius Josephus,
De Bello Judaico, V,1,4 (21-26) en Tacitus, Historiën, V, 12; en vgl.
Babylonische Talmoed Gittin 56a.
|
Eind tekst Avot de Rabbi Nathan 16b
En waarom werd hij bij de naam
'Kalba Savoea' genoemd? Omdat ieder die als een hongerige hond zijn
huis betrad verzadigd zijn huis weer verliet. Toen keizer Vespasianus kwam om
Jeruzalem te verwoesten probeerden de Zeloten (letterlijk: de 'ijveraars') om
al dit goede[1] met vuur te vernietigen. Kalba Savoea sprak tot hen:
'Waarom vernietigen jullie deze stad en willen jullie al dit goede met vuur
verteren? Wacht op mij totdat ik binnen ben gegaan en heb gezien wat ik in
huis heb?' Hij ging binnen en constateerde dat hij voedsel bezat om
tweeëntwintig jaar iedere inwoner van Jeruzalem van een maaltijd te voorzien.
Onmiddellijk gaf hij bevelen en men hoopte (de voorraad) bijeen, zuiverde,
zeefde, kneedde en bakte, en bereidde zo voedsel voor tweeëntwintig jaren ten
behoeve van iedere inwoner in Jeruzalem. Maar zij (de Zeloten) sloegen geen
acht op hem.[2] Wat deden de mensen van Jeruzalem? Zij brachten de
(ronde vijgen)broden en verdeelden ze met zagen in stukken en smeerden ze in
met klei.[3]
Uitleg:
Ook de naam van 'Kalba Savoea' blijkt een
bijnaam te zijn, verbonden met daden en gebeurtenissen uit diens leven, zoals
dit bij Tzitziet ha-Kèsèt en bij Nakdimon ben Gorion het geval was. Ook hier
met een toespeling op de onmetelijke rijkdom van de man. Zijn genereuze
aanbod om de bewoners van de belegerde stad van voedsel te voorzien, werd
door de meest radicale Zeloten afgeslagen. Sterker nog, zij namen al het
voedsel dat in de stad nog restte in beslag en vernietigden dit, opdat de
inwoners door honger gedreven in hun wanhoop mee zouden helpen om de linies
van de belegerende Romeinen te breken. Het was een onbezonnen en onmogelijk
plan, dat volgens aanhangers van de vredespartij die naar een vredescompromis
met de Romeinen zochten - onder wie vermoedelijk ook Rabban Jochanan ben
Zakkai - gedoemd was te mislukken.
|
[1] Dat wil zeggen: alle rijkdommen van Kalba Savoea. Zij
wilden al zijn bezittingen verwoesten, zoals zij het volk ertoe hadden
opgehitst om ook de rijkdommen van andere rijke en voorname personen in
Jeruzalem te vernietigen. Daarbuiten wilden zij voor de Romeinse veroveraars
zo weinig mogelijk buit overlaten.
[3] De stukken brood maskerend als kleistenen trachtten de inwoners van
Jeruzalem deze te verbergen voor het rabiate oog van de rebellen, die erop
uit waren alle voedsel weg te nemen. Vgl. ook J. Goldin, The Fathers According to Rabbi Nathan,
p. 184.
|
|
Ga naar het vervolg van deze les
(Avot de-Rabbi Nathan
17a):
|
|
|
|
|
|
Naar
vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 15):
|
|
|
Naar
het begin van de cursus (Avot
de-Rabbi Nathan p. 1):
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|