Olijf.gif (4574 Byte)


  
    
      

Naar hoofdpagina:   Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan (17a-17b)

(Spreuken der)Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur



Vervolg - honger in Jeruzalem


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)
   


   Boekklkl.gif (8026 Byte)




       Sterc.gif (1440 Byte)


Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 17a

En meer nog deden de mensen van Jeruzalem. Zij kookten stro en aten dit. En ieder uit Israël die zich vlak bij de muren ophield, sprak: 'Wanneer iemand vijf dadels geeft, dan zal ik afdalen en vijf hoofden (van de vijand) snaaien.' Men gaf hem vijf dadels, daarop ging hij en snaaide vijf hoofden van de mannen van Vespasianus. Toen Vespasianus de excrementen van hen (d.w.z. van de belegerde bewoners van Jeruzalem) inspecteerde en zag dat daarin geen spoor van graan aanwezig was, sprak hij tot zijn soldaten: 'Wanneer deze mensen die slechts stro eten zo velen onder jullie weten te doden, hoeveel te meer dan zouden zij van jullie doden, als ze alles zouden eten wat jullie eten!'


   Boekklkl.gif (8026 Byte)




   

 


Uitleg:

De midrasj rond de val van Jeruzalem rondt het hier aangesneden thema af.  Er volgt een verhaal over de ellende en de adem benemende moed van de belegerde rebellen binnen de stad. De echte mannetjesputters onder hen hielden zich vlak achter de muren van de stad op. Zo hoopten zij een eventuele doorbraak van het leger van Vespasianus meteen te kunnen pareren. Mede omdat de rebellen opzettelijk de voedselvoorraden (in de winter van 69-70) hadden verbrand, werd de honger zo nijpend dat ieder van Israëls helden bereid was zijn leven voor wat eten te wagen. Sommigen ondernamen een fabelachtige actie tegen de vijand voor niet meer dan enkele gedroogde vijgen. Kennelijk gold een handje vol vijgen al als een kostelijke maaltijd. Minder manmoedige lieden bereidden in hun razende honger zelfs gekookt stro om dit te kunnen verorberen. Volgens een parallelle overlevering kookten zij het stro in water en dronken ze het afkooksel op. Zo probeerden de ongelukkigen nog wat schamele calorieën binnen te krijgen.
[1]
Hoe erg de nood in werkelijkheid was, vernemen we onder meer uit deze rake beschrijving van de historieschrijver Flavius Josephus:

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Zie Eicha Rabbati 1, § 31.

[2] Zie Flavius Josephus, De Bello Judaico VII, 3,3.

»Verder was de honger zo ondraaglijk, dat het hen dwong om op van alles en nog wat te kauwen, waarbij men dingen bijeenscharrelde die de meest vunzige beesten nog niet zouden aanraken of hebben willen eten. Evenmin onthielden zij zich tenslotte van gordelriemen en schoenen; zelfs het leer van hun schilden trokken zij eraf en knaagden eraan. Zelfs bundeltjes gedroogd hooi diende sommigen tot voedsel.«[2]

 

 


Het is de vraag waarom de midrasj hier zo uitgebreid inzoomt op de   opstandigheden tijdens de val van Jeruzalem. Is het verband in de tekst van Avot de-Rabbi Nathan hier alleen associatief en is het ontstaan vanuit mnemotechniek? Of wil de vertelling ons voorhouden onder welke barre kwellingen de Wijzen van rond de val van de Tempel trouw vast hielden aan de raadgeving van Sjim'on de Rechtvaardige? Immers, ondanks de onvoorspelbare nood bleven zij zich concentreren op Tora-studie. Tora en traditie maakten de spil van hun leven uit. Ten slotte heeft Israël zo vele catastrofen als de val van de Tempel alleen kunnen overleven als volk van de Tora, als wetsgetrouwe kinderen van de Allerhoogste. Joden hielden het leven al die eeuwen van ballingschap vol, zo niet met behulp van offers dan wel met gebeden, studie en goede daden. 

 

     

       Boekklkl.gif (8026 Byte)




De gastvrijheid van Avraham en Job


 

   

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

* Volgens de Misjna-tekst van Avot is zijn naam José ben Jochanan. Hij diende als Av bet dien, president van het gerechtshof.

 

   Sterc.gif (5478 Byte)

 

Hoofdstuk 7


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 17a:

José(f) ben Jochanan,* een man uit Jeruzalem, zegt: 'Laat je huis wijd openstaan, en laat de armen leden van jouw huis zijn, en  praat niet uitgebreid met vrouwen.

'Laat je huis wijd openstaan.' Hoe is dit? Dit leert dat iemands huis wijd moet openstaan (naar alle richtingen); naar het noorden, naar het zuiden, naar het oosten en naar het westen. Evenals (bij) Job, die vier toegangsdeuren in zijn huis aanbracht. Waarom bracht Job vier toegangsdeuren in zijn huis aan? Opdat de armen geen moeite moesten doen om rond het gehele huis te gaan. Wie uit het noorden kwam, ging rechtstreeks zijn weg naar binnen; wie uit het zuiden kwam, ging rechtstreeks zijn weg naar binnen; en evenzo uit iedere windrichting. Daarom bracht Job vier toegangsdeuren in zijn huis aan.[1]

Uitleg:
De midrasj weidt hier nog wat verder uit over de plichten rond gemiloet chasadiem (het verrichten van liefderijke daden), genoemd in de uitspraak van Sjim'on de Rechtvaardige. Dit concept omsluit ruim genomen vele dingen. Met name ook de plicht tot gastvrijheid en het nodigen van armen aan de dis. Menachem Me'iri* - en in zijn voetsporen de exegeet Don Jitzchak Abravanel - gaf een ruime invulling aan dit wijd openstellen van het huis. Volgens deze twee commentatoren mag je geen grens stellen aan het aantal armen dat om hulp vraagt. Niemand die om voedsel smeekt, mag je met lege handen heen sturen. Eveneens moet je gasten en reizigers een slaapplaats bieden als dat nodig is. Verder dien je bereid te zijn om aan behoeftigen geld en goederen uit te lenen. Speciaal de armen binnen de gemeenschap zul je tegen redelijke betaling in dienst nemen, wanneer je werkers wilt inhuren. Ook dit valt onder een 'open huis'. Je moet allen die bij jou om hulp komen zelfs zo liefderijk ontvangen, dat zij zich kind aan huis weten. Zo gaan ze zichzelf als het ware als vaste huisgenoten beschouwen.
De tafel van een gastvrije gastheer - rond welke armen en behoeftigen zich scharen om mee te eten - geldt als het altaar waarop voor Israëls zonden verzoening werd gedaan, zo legde Rabbi Menachem Me'iri uit:

»Ik besef al te goed wat in (het boek) Ezechiël is gezegd ten aanzien van het altaar: '(De hoogte van het houten altaar was drie el ...) Dit is de tafel die voor het aangezicht van de Eeuwige zal zijn' (Ez. 41:22). En de Wijzen leggen aan het eind van (het talmoed-traktaat) Chagiga (27a) uit, dat het vers opent met het altaar en eindigt met de tafel. Dit is om je te vertellen dat ten tijde dat het tempelheiligdom bestond het altaar verzoening bracht; ten tijde dat het tempelheiligdom niet meer bestaat, doet de tafel verzoening. Daarom zegt hij (Joséf ben Jochanan): 'En laat de armen leden van jouw huis zijn etc.'«[2]















[1] Het zelfde verhaalt de midrasj overigens ook ten aanzien van Avraham die zijn tent naar vier zijden open liet voor passerende reizigers.

 

 

 

* Menachem ben Sjlomo Me'iri (eerste helft dertiende eeuw, Provence) groot talmoedist en exegeet. Hij schreef ook commentaar bij de uitspraken in Spreuken der Vaderen.  

 

 

 

 

 

[2] Zie Menachem Me'iri, Sefer Bet ha-Bechira, Messechet Avot, a.l. 

 

 

     Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

[3a] In plaat van 'jotzé' (hij ging op weg) geeft L. Finkelstein, Mavo le-Masechtot, p. 179) de voorkeur aan de lezing 'sjat' (rondzwerven, zwerven; zo o.a. een lezing bij Josef Ibn Aknin)

[3b]  We lezen 'mechazzér'   (rondtrekken; zie L. Finkelstein, ibid.) i.p.v. mehaddér.

[4] Rabbi Eliahoe van Delyatin betrekt deze woorden (in zijn commentaar Bené Avraham) op het gemoed van de gast. Bij het horen van de zegen na de maaltijd besefte deze tot zijn tevredenheid dat hij mocht heengaan zonder de gastheer iets te hoeven vergoeden; de midrasj suggereert overigens dat juist ook de gast de zegen sprak; zie verder ons commentaar beneden.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 17a-b

'En laat de armen leden van jouw huis zijn.' Niet werkelijk leden van jouw huishouden, maar zodanig dat de armen (ongedwongen) praten over wat zij aten of dronken in jouw huis, zoals de armen praatten over wat zij aten en dronken in het huis van Job; en zoals wanneer zij elkaar troffen de een aan de ander vroeg: 'Van waar kom je?' en de ander dan antwoordde: 'uit het huis van Job'; of (wanneer een van hen vroeg) 'waar ga jij naar toe'?, en de ander dan antwoordde 'naar het huis van Job.'

Toen de grote catastrofe (bezoeking) over hem kwam, sprak Job tot de Heilige, Hij zij gezegend: 'Heer der wereld, heb ik de armen niet te eten gegeven en heb ik niet hun dorst gelest?' - zoals geschreven staat: 'Of heb ik mijn brood in mijn eentje gegeten en heeft de wees daarvan niet (mee)gegeten?' (Job. 31:17). 'En heb ik de naakten niet gekleed?', zoals immers geschreven staat: '(Indien zijn heupen mij niet gezegend hebben) en zo hij zich niet verwarmd heeft met de wol van mijn schapen (... mogen mijn schouders dan ontwricht worden)' (Job. 31:20-21). Niettemin antwoordde de Heilige, hij zij gezegend, aan Job: 'Job, je hebt nog niet de halve maat bereikt die Avraham bereikt heeft. Jij zat in huis te wachten op gasten opdat ze bij jou binnen zouden gaan. Aan iemand die gewend was om een (stuk) tarwebrood te eten gaf jij een (stuk) tarwebrood, aan iemand die gewend was vlees te eten gaf jij vlees te eten, aan iemand die gewend was wijn te drinken gaf jij wijn te drinken. Maar Avraham handelde niet zo. Hij daarentegen ging erop uit[3a] en trok rond in de wereld[3b]. Wanneer hij reizigers aantrof, bracht hij hen in zijn huis. Aan wie niet gewend was om een stuk brood te eten, gaf hij een stuk brood te eten; aan wie niet gewend was om vlees te eten, gaf hij vlees te eten; en aan wie niet gewend was om wijn te drinken, gaf hij wijn te drinken. En niet alleen dit,  maar hij stond op en bouwde grote paleizen langs de wegen en bracht daarin eten en drinken onder, zodat ieder die kwam en daar binnen ging, at, dronk en de hemel zegende. Daarom werd hem een tevreden (gerust) gemoed geschonken.[4] En alles waar de mond om vroeg, werd in het huis van Avraham aangetroffen, er is immers gezegd: 'En Avraham plantte een tamarisk[5] in Bersjeva' (Gen. 21:33).






















[5] Tamarisk, in het Hebreeuws 'ésjèl'; in Midrasj Beresjiet Rabba (54,6) door Rabbi Jehoeda uitgelegd als een 'boomgaard' waarin alles groeide waar men maar om vroeg (woordspeling ésjèl - sja'al - vragen), zoals vijgen, druiven en granaatappelen. 

Rasji (Babylonische Talmoed (Ketoevot 8b) legt 'esjèl' uit als acroniem. De letters van dit woord zouden verwijzen naar de goede daden van Avraham: eten geven (achal), te drinken geven (sjata) en het begeleiden van gasten (lawa).

[4] A. Cohen (in Engelse Soncino-editie van Avot de-Rabbi Nathan. p. 51) suggereert twee andere verklaringen. 1) Het gemoed van Avraham werd tevreden gesteld, omdat hij  - als dank voor zijn liefdadigheid en het verbreiden van Gods naam in de wereld - op zijn oude dag nog een kind geschonken kreeg. 2) Het gemoed van God werd behaagd, omdat Hij zag hoe Zijn knecht Avraham hem prees en Gods lof in de wereld verspreidde.

Uitleg:

Job terecht gewezen
De midrasj voert hier Job ten tonele als het grote voorbeeld van de rechtvaardige (tzaddiek) die zijn huis openzet voor armen en bedelaars. De gastvrijheid van Job was min of meer spreekwoordelijk. In zijn huis was het een voortdurend komen en gaan van hulpbehoevenden. Niettemin werden hij en zijn gezin neergesabeld door een onherstelbare catastrofe. Het in de midrasj gebruikte woord voor die 'catastrofe' - poer'anoet - betekent in feite 'retributie'', 'straf', 'vergelding.' Maar wat had God te vereffenen en aan Job betaald te zetten?  Het gebruik van het woord 'poer'anoet' verraadt de sfeer van een klassieke rabbijnse interpretatie van het boek Job. Daarin worden aan Job verwijtbare zelfgenoegzaamheid en verwatenheid toegeschreven. In dit verband wijst Rabbi Eliahioe van Delyatin erop in zijn commentaar dat Job zijn lot als onterecht verwierp, omdat hij van vanuit de hemel toepassing verlangde van het principe 'tzedaka téztil mimmawèt' (rechtvaardigheid of liefdadigheid redt van de dood). Daarbij achtte Job zich als een ter dood veroordeelde, aangezien hij van zijn kruin tot aan de voetzolen bedekt was met zweren.* 

Kort Excurs   verschillende visies op Job

Het is opvallend dat Job zich pas echt tegen het lijden ging verzetten, toen hij zelf lijfelijk door een huidziekte werd aangetast. Het smartelijke lot van zijn vee en kinderen aanvaardde hij aanvankelijk gelaten en met waardigheid (Job. 1:21-22). Op dit punt valt zeker wel wat op Job aan te merken. De verwerpelijke en opstandige houding van Job ontzegde hem volgens die klassieke uitleg het recht om zich tegenover het Opperwezen te beklagen. Een verwijt aan Job klinkt ook onmiskenbaar door in de tekst van Avot de-Rabbi Nathan.

M-Job.jpg (37757 Byte)Deze klassieke interpretatie van het verhaal over Job vertoont mijns inziens te weinig aandacht voor de schrikbarende disproportionaliteit van de ramp die Job en zijn onschuldige gezinsleden trof! Buitendien kunnen we de scherpe aanklacht tegen Job - zoals bij vele klassieke commentatoren aanwezig - moeilijk rijmen met de rechtvaardigende woorden die God uiteindelijk ten aanzien van hem sprak. Want dit zei de Eeuwige volgens het verhaal tot Jobs vriend Elifaz: 'Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw twee vrienden, want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job' (Job 42:7). Indien de rechtvaardige Job al iets te verwijten viel, was het niet zijn verzet en aanklacht tegen het lijden als zodanig, maar het feit dat hij eigen leed centraal stelde. Een rechtvaardiging of verklaring voor het vreselijk lot dat Job en de zijnen trof, is deze tekortkoming zeker niet! De essentie van het verhaal over Job is veeleer dat mensen soms onverdiend lijden overkomt. Schuldloos of disproportioneel lijden hoeven we niet altijd zonder slag of stoot te aanvaarden! Een mens mag bij tijd en wijle protesteren en hij moet zich bovendien actief tegen vermijdbaar leed verzetten. Als hij uiteindelijk maar de ondoorzichtigheid van het lot en van Gods voorzienigheid in berusting leert erkennen. De vraag naar het waarom van het lijden gaat menselijk verstand nu eenmaal te boven. Ieder van ons is, als het erop aankomt, niet veel meer dan een beetje stof en as (vgl. Job 42:6).

Geloven, ondanks momenten van twijfel en verzet
Al in de Babylonische Talmoed vinden we de mening dat Job niet echt bestaan zou hebben, maar een allegorisch personage betreft.[6] De geschiedenis van Job heeft in vele verklaringen model gestaan voor het historische lot van een door leed en vervolgingen geplaagd Israël. Dit verklaart een verdieping van die metaforische uitleg in moderne commentaren van na de Sjoa. Het is uiteraard begrijpelijk dat daarin de klassieke negatieve waardering van Job merendeels is losgelaten. Alle nadruk kwam immers te liggen op het irrationele en disproportionele karakter van de historische rampen die Job-Israël getroffen hebben.

Als Job blijft het Joodse volk in vertwijfeling en met al zijn vragen in dialoog met de Allerhoogste. Het verhaal van Job biedt een uitweg. Het verschaft ruimte aan een vorm van godsvertrouwen, waarin we de vraag naar het waarom van het lijden bewust onbeantwoord laten.
Welke verklaring zouden we met ons nietige begrip kunnen bevatten, welk antwoord met ons kleine gemoed accepteren?

Avraham
Het grote voorbeeld van een tzaddiek is Avraham. Hij heeft Job in zijn gastvrijheid en liefdadigheid nog overtroffen, omdat hij niet thuis afwachtte, maar actief op zoek ging om de armen op te sporen en mee te nemen naar zijn huis. Een zekere toespeling op deze gedachte hebben de Wijzen mogelijk gezocht in Gen. 18:2: 'Hij zag en snelde hen tegemoet vanuit de opening van de tent.'
En meer nog dan dat. Avraham deed zijn gasten een zegenspreuk na de maaltijd uitspreken en maakte zo Gods naam groot in de wereld. Een andere midrasj gaat speciaal in op dit punt en verschaft zo aan onze tekst in Avot de-Rabbi Nathan extra transparantie:



















* Hier is verwezen naar de melaatse Mirjam, die eveneens als een dode beschouwd werd (vgl. Num. 12:12).










 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie Babylonische Talmoed, Bava Batra 14b-16b.

 


»Avraham ontving reizigers bij hun heen- en terugreis. Nadat zij gegeten en gedronken hadden, sprak hij tot hen: 'Spreek de zegen uit.' Daarop vroegen ze hem: 'Wat moeten we zeggen?' Hij sprak dan tot hen: 'Gezegend (is de) God van de wereld, Die ons van het Zijne te eten heeft gegeven.' Wanneer iemand de opdracht aanvaardde om de zegen uit te spreken, mocht hij eten, drinken en (vrijelijk) heengaan. Maar zo hij de opdracht om de zegen uit te spreken niet aanvaardde, dan sprak Avraham tot hem: 'Geef wat je me verschuldigd bent.' En wanneer hij dan vroeg 'Wat ben ik jou verschuldigd?', antwoordde hij: 'Eén maat wijn kost tien follera, één pond vlees kost tien follera, en één (rond) brood kost tien follera. Wie zal aan jou wijn in de wildernis geven? Wie zal aan jou vlees in de wildernis geven? Wie zal jou brood in de wildernis geven?' Omdat de gast dan inzag hoezeer hij in het nauw gedreven was, sprak hij: 'Gezegend (is de) God, Die ons van het Zijne te eten heeft gegeven.'«[7]

De overeenkomst van deze midrasj met de hier besproken overlevering in Avot-de Rabbi Nathan is treffend en vult het beeld aan. Avraham biedt zijn gasten wijn, brood en vlees, ook indien zij minder gewend zijn. Hij gaat op zoek naar mensen aan wie hij goed kan doen en die hij, zo te zeggen, kan brengen onder de vleugels van Gods aanwezigheid. Als een missionaris van de God van Israël trok Avraham de wereld rond. Eenmaal aan zijn tafel genodigd, dwong hij zijn gasten om de God van Israël te danken. Juist omdat hij Gods naam zo groot maakte in de wereld, heeft Avraham de verdienste van Job verre overtroffen.










[7] Be-resjiet Rabba 49,4.

 

 

Terug naar de tekst
De kernboodschap van deze overlevering in Avot de-Rabbi Nathan is dat het niet genoeg is om hulp te bieden aan de armen die hierom durven vragen. Binnen een gemeenschap moet men actief op zoek gaan naar het stille leed van hen die de weg naar ons huis niet weten te vinden, naar al diegenen die niet weten bij welk loket ze hun steun moeten zoeken, of naar allen die zich schamen om openlijk om ondersteuning te vragen!
Op een verhalende manier brengt de midrasj en de uitleg ervan ons hier de grondbeginselen bij voor verantwoorde sociale hulpverlening. Hoe kunnen we die hulp op een effectieve en menswaardige manier aanbieden? Door armoede en noden te signaleren, door genereus te geven en door een menswaardige manieren van hulp te bedenken, zoals door de sociaal zwakken een lening te verschaffen, hen werk aan te bieden en andere mogelijkheden tot zelfhulp en zelfstandigheid. 

 

    

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 


Zorg voor de ander


 

   

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

[1] Dat wil zeggen: de leden van het gezin (en het huispersoneel).

[3] Ook hier zijn verschillende interpretaties mogelijk. (1) God zal genoegdoening beleven aan de zegen. 2) De gastheer zal zegen ten deel vallen. 3) De gast zal genoegdoening en zegen beleven, omdat hij met zoveel zorg ontvangen is.

     Sterc.gif (5478 Byte)

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 17b

'Leer de leden van jouw huishouden[1] bescheidenheid en zachtmoedigheid.'[2] Want wanneer iemand een bescheiden en zachtmoedig mens is en ook de leden van zijn huishouden zijn zachtmoedige en bescheiden mensen, wanneer dan een arme komt en bij de deur staat van de heer des huizes en hij vraagt: 'Is jullie vader hier?', dan zullen zij tot hem spreken: 'Kom binnen'. Nog voordat hij het huis binnengaat, zal de tafel al voor hem toebereid zijn; hij zal dan binnengaan, eten, drinken en de naam van de hemel zegenen. Hem zal een zeer tevreden gemoed worden geschonken.[3]
Wanneer iemand [zelf wel] (andere versie: geen)* een bescheiden en zachtmoedig mens is, maar (en)* zijn huisgenoten zijn kort aangebonden en een arme komt en staat bij de deur en vraagt 'Is jullie vader hier?', dan zullen zij hem antwoorden: 'Nee'( hij is hier niet) en zij zullen hem toesnauwen en hem onder verwijten wegsturen.

[2] Anawa -de betekenis van dit woord is nauwelijks in één woord te vangen, daarom hier de vertaling: bescheiden zachtmoedigheid.


* S. Schechter kiest voor de lezing: 'geen bescheiden en zachtmoedig mens'. Een andere versie laat juist het woordje 'geen' weg, zoals in editie Wilna. De zeggingskracht van deze laatste lezing is groter. Zie ook L. Ginzberg, Mavo le-Massechtot, p. 118-119.

 


Uitleg:


Zorg voor de armen
Opnieuw gaat de midrasj uitvoeriger in op de woorden van José ben Jochanan: 'En laat de armen leden van jouw huishouden zijn'. Nu speels gelezen als: 'Leer de leden van jouw huishouden zachtmoedigheid en bescheidenheid, of 'laat de leden van jouw huishouden (als) armen zijn, niet werkelijk armen maar zich identificerend met de armen en zich gedragend als armen.' Wie zich een sobere levensstijl en een houding van eenvoud eigen maakt, is het best beschermd tegen arrogantie en onbegrip voor de minder bedeelden. Soberheid is volgens de Wijzen de zekerste weg naar het verwerven van de deugd van 'anawa'- zachtmoedigheid en bescheidenheid. Mogelijk leest de midrasj-commentator de woorden van José ben Jochanan met een (gebruikelijke) woordspeling net even anders. In plaats van 'oni'iem' - 'armen', leest hij 'anawiem'- 'bescheiden en zachtmoedige mensen.* 
Als huisheer is het niet genoeg dat je zelf bescheiden en zachtmoedig bent. Ook je huisgenoten moeten dit zijn. Door zichzelf als het ware tot armen te maken, ontstaat bij leden van het huishouden een vanzelfsprekende empathie ten opzichte van de behoeftigen die om hulp komen vragen. 

Goede zorg voor de armen is niet alleen opdracht tot het feitelijk verlenen van hulp, maar vereist empathisch vermogen en een levensinstelling van bescheiden eenvoud. Goede zorgverlening vraagt om een bredere context dan de welwillendheid van enkele personen! Het welbevinden en het behoud van eigenwaarde van degene die om hulp vraagt dient voorop te staan, ook bij allen met wie we ons dagelijks omringen.

 

 

 

 

 

* In het Hebreeuws vertonen deze termen slechts een miniem verschil en de rabbijnen verwisselen ze welbewust wel vaker.

 

 

 

 

   Sterc.gif (5478 Byte)


Slot tekst Avot de-Rabbi Nathan 17b

Een andere uitleg van 'Leer de leden van je huishouden zachtmoedigheid en bescheidenheid' Wanneer iemand een zachtmoedig en bescheiden mens is en ook de leden van zijn huishouden zijn bescheiden en zachtmoedig, en hij gaat op reis naar een land overzee, dan kan hij (gerust) zeggen: 'Ik dank U,  Eeuwige, mijn God, dat mijn vrouw niet twist met anderen [en dat mijn kinderen niet twisten met anderen].' Zijn hart is niet angstig en zijn gemoed is standvastig tot aan het tijdstip van zijn terugkeer. Maar wanneer een mens [zelf wel] een (geen)* zachtmoedig en bescheiden is, maar (en) de leden van zijn huishouden zijn kort aangebonden en hij gaat naar een land overzee, dan zegt hij; 'Moge het Uw wil zijn, Eeuwige, mijn God, dat mijn vrouw niet zal twisten met anderen en dat (ook) mijn kinderen niet met anderen zullen twisten.' Zijn hart zal bang zijn en zijn gemoed zal wankel zijn totdat hij terugkeert.  

Uitleg:
Deze les - hier voorgehouden aan een enkele huisheer en zijn huishouden, geldt uiteraard niet minder voor een samenleving als geheel.' 'Anawa'- bescheidenheid en zachtmoedigheid vormen de hoofdpijlers van iedere zorgzame en humane gemeenschap. Deze eigenschap vormt het meest effectieve medicijn tegen oorlog, twist en tweedracht. Wanneer de deugd van 'anawa' binnen een gemeenschap of samenwerkingsverband ontbreekt, zal de angst voor twist toenemen. Dan zal het moeilijk worden om strijd van allen tegen allen te voorkomen. Het woordje 'leer' staat in deze les centraal. Het is niet genoeg om zelf als individu een rechtschapen en empathisch mens te zijn. Binnen een samenleving die wil overleven staat of valt alles met educatie, met de overdracht van maatschappelijk relevante waarden en deugden! 

 

 

* De editie Wilna leest hier opnieuw: 'Wanneer een mens (zelf wel) een zachtmoedig en bescheiden mens is, maar zijn huisgenoten  .. ' Zie ook L. Ginzberg, Mavo le-Massechtot, p.  118-119; hij kiest na een vergelijking van de verschillende versies eveneens voor de lezing zonder het woordje 'geen'.

S. Schechter kiest hier evenwel voor de lezing met het woordje 'geen' (zo in handschrift Oxford ).

 


Ga naar voorzetting van les 44  
(Avot de-Rabi Nathan 18)  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 16):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)