|
Naar hoofdpagina:
.
Avot de-Rabbi Nathan (13a-13b)
(Spreuken der)Vaderen van Rabbi Nathan
Midrasj, tekst en
commentaar
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
Waarom
mensen verschillend geschapen zijn
Tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 13a
|
|
|
In drie dingen deed de Heilige, Hij zij gezegend,
mensen verschillen, de een van de ander. En dit zijn ze. In stem, in smaak en
in uiterlijk.
Hoezo in stem? Dit leert dat de
Heilige, Hij zij gezegend, mensen van stem deed verschillen, de een van de ander;
want indien de Heilige, Hij zij gezegend, de mensen niet verschillend van
stem had doen zijn, de een van de ander, dan zou er veel onkuisheid in de
wereld zijn geweest. Wanneer een mens dan zijn huis verlaat, kan een ander
binnenkomen en zijn vrouw verkrachten in zijn eigen huis. Daarom deed de
Heilige, Hij zij gezegend, de stemmen van mensen verschillen, de een van de
ander. De stem van de een lijkt niet op de stem van de ander.
Hoezo (deed Hij de mensen
verschillen) in smaak[1]? Dit leert dat de Heilige, Hij zij gezegend, de
mensen van smaak deed verschillen, de een van de ander; want indien de
Heilige, Hij zij gezegend, mensen niet verschillend van smaak had doen zijn,
de een van de ander, dan zouden zij elkaar benijden. Daarom deed de Heilige, Hij
zij gezegend, de mensen van smaak verschillen, de een van de ander. De smaak
van de een lijkt niet op de smaak van de ander.
Hoezo (deed Hij de mensen
verschillen) in uiterlijk? Dit leert dat de Heilige, Hij zij gezegend, mensen
van uiterlijk deed verschillen, de een van de ander; want indien de Heilige,
Hij zij gezegend, mensen niet van uiterlijk had doen verschillen, de een van
de ander, dan zouden de dochters van Israël hun echtgenoten niet herkennen en
zouden de mannen hun vrouwen niet herkennen. Daarom deed de Heilige, Hij zij
gezegend, mensen in uiterlijk van elkaar verschillen, de een van de ander.
|
[1] Ne'ima - lieflijkheid, genieting d.w.z. in wat iemand
aangenaam en van waarde acht.
|
|
Uitleg:
Leven met verschil
De relatie met het voorafgaande in de midrasj
is slechts formeel. De mannen van de Grote synagoge deden drie
uitspraken. De wereld is gebouwd op drie zuilen: Tora, avoda
(dienst) en gemiloet chasadiem (liefderijke werken). Om
mnemotechnische redenen noemt de midrasj hier nog een reeks van drie.
Inhoudelijk is een verbinding met het voorafgaande niet voor de hand liggend.
Misschien is de verbindende gedachte dat de wereld niet alleen op drie zuilen
is gebouwd, maar door de Schepper ook anderszins op doordachte wijze is
geordend.
De inhoud spreekt voor zich. Een aantal verschillen tussen mensen dienen we
niet alleen als gegeven feit te erkennen, maar die verschillen zijn ook goed!
Wanneer een vrouw de stem van haar eigen man niet herkent, gebeuren er
ongelukken; evenzo wanneer iedereen dezelfde smaak bezit. Dan zouden
(bijvoorbeeld) vele mannen verliefd worden op dezelfde vrouw. 'Leven met
verschil' is een door God gewenste opdracht!
Parallelteksten
vermelden een alternatief drietal. Mensen verschillen volgens Rabbi Me’ir in
drie dingen van elkaar, in stem, in uiterlijk en in kennis. Het verschil in
stem en uiterlijk voorkomt onkuisheid, zoals ook hier in Avot de-Rabbi Nathan
wordt verklaard. De kennis en gedachten van mensen komen om een andere reden
niet overeen. Wanneer rovers en dieven de gedachten van anderen zouden
delen, dan wisten ze altijd waar kostbaarheden verstopt zijn. In zo'n
situatie zou alles van waarde in handen vallen van misdadigers.[2]
|
[2] Zie Babylonische Talmoed, Sanhedrin 38a; vgl. ook Talmoed Jeroesjalmi
Sanhedrin 22a.
|
|
|
|
|
Lessen in onbaatzuchtigheid
|
|
* Rabbi Chanina ben Dosa (eerste eeuw van de
jaartelling) behoorde tot de zogeheten ansjé ha-maasè - 'mannen van
de daad', vrome mannen van weleer die wonderen konden verrichten. Hij
was leerling en collega van Rabbi Jochanan ben Zakkai, maar bezat ook een
eigen school met leerlingen [vgl. Talmoed Jeroesjalmi, Berachot 5 (9a)]. Van
hem zijn vele wonderverhalen bekend waaruit zijn uitzonderlijke vroomheid
blijkt. Toch wordt hij soms onderscheiden van de chasidiem (Tosefta
Sota 15,5).
[3] Die andere en komende wereld bestaat volgens deze kritische leerlingen
dus niet. Antigonos had volgens hen deze uitspraak nooit zo kunnen doen,
wanneer hij weet had gehad van een Komende Wereld. Dan zou hij immers zeker
een beloning voor die Komende Wereld in het vooruitzicht hebben gesteld. De
uitspraak van Antigonos ontkent het bestaan van een Komende
Wereld echter niet. De twee leerlingen hebben Antigonos misverstaan!
[5] Flavius Josephus beschrijft in zijn
Antiquitates (Boek 18,1,3-4) dat de Farrizeeën geen aangenaamheden in dit
leven kenden en geloofden in de onsterfelijkheid van de ziel. In de
gedachtewereld van de Sadduzeeën gaat de ziel echter tezamen met het lichaam
te gronde. Sadduzeeën kenden weinig aanhangers, en behoorden tot de hoogste
standen. Zo geliefd de Farrizeeën bij het gewone volk waren, zo weinig had
het volk op met de aristocratische Sadduzeeën.
|
»Een keer sprak de echtgenote van Rabbi Chanina ben Dosa* tot haar
man: 'Bid (de hemel om
ontferming), opdat iets van het goede dat opgeslagen wordt voor de
rechtvaardigen in de Komende Wereld hier (al in deze wereld) aan jou wordt
geschonken.' Hij bad en (vanuit de hemel) liet men een gouden
tafelpoot voor hem neerdalen. Hij zag in een droom dat alle (andere) mensen
daar (in de Komende Wereld) zouden eten aan een tafel met drie poten, maar
hij (alleen) aan één met twee poten. Zijn vrouw sprak toen tot hem: 'Bid
dat men hem (die gouden tafelpoot) weer wegneemt.' Hij bad en de poot
werd weer teruggenomen. Er wordt verteld dat het laatste wonder nog groter
was dan het eerste, want men verklaart dat de hemel wel geeft, maar (wat
eenmaal is geschonken) nooit terugneemt. «[1]
Hoofdstuk V
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 13a
Antigonos van Socho** ontving (de
traditie) van Sjim'on ha-Tzaddiek (Simeon de Rechtvaardige). Hij placht te
zeggen: 'Weest niet als knechten die de meester dienen teneinde beloning te
ontvangen, maar weest als knechten die de meester dienen zonder daarvoor
beloning te ontvangen; [en laat vrees voor de hemel over jullie zijn, opdat
jullie loon dubbel zal zijn in de Komende Wereld].[2]
Antigonos van Socho bezat twee
leerlingen, die zijn woorden herhaalden en die deze weer herhaalden (onderrichtten)
aan hun leerlingen en deze leerlingen weer aan hun leerlingen. Zij stonden op
en plozen de woorden uit, zeggend: 'Wat zagen onze vaderen erin om dit te
zeggen? Is het dan mogelijk dat een arbeider zich de gehele dag afpijnigt en
's avonds zijn loon niet ontvangt? Maar wanneer onze vaderen geweten hadden
dat er een andere wereld is en opstanding van de doden, dan zouden zij zo
niet gesproken hebben.'[3]
Zij stonden op en
distantieerden zich van de Tora.[4] Zij spleten in twee sekten uiteen, de Sadduzeeën (Tzaddokiem) en de Boëthusiërs. De Sadduzeeën genoemd naar
Tzadok en de Boëthusiër genoemd naar Boëthus.[5]
Al hun dagen maakten zij gebruik
van zilveren en gouden gerei. Niet dat zij arrogant in hun geest waren, maar
de Sadduzeeën zeggen: 'Het is een overlevering bij de Farrizeeën dat zij
zichzelf in deze wereld kwellen[6], maar in de Komende Wereld zullen zij helemaal niets bezitten.'[7]
Uitleg:
De uitspraak van Antigonos van Socho is
aanleiding geweest tot veel commentaar, aangezien nogal wat uitspraken
in Tenach - die een concrete beloning in het vooruitzicht stellen - zijn
opmerking lijken te weerspreken. Enige helderheid verschaft ons de
toelichting van Maimonides in diens opmerkingen bij Misjna Avot (1:3). Ook
hij herkende de problemen rond de uitspraak van Antigonos van Socho en
zocht naar een linguïstische oplossing:
|
[1] Babylonische Talmoed, Ta'aniet 25a.
[2] Vele verklaarders hebben hun twijfel geuit of de tussen haken
geplaatste woorden nog tot de oorspronkelijke uitspraak van Antigonos van
Socho behoren. Zie echter L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot Avot
de-Rabbi Nathan, New York 1950, p. xii-xiii. Naar zijn mening is de
eerste sectie van Pirké Avot sterk beïnvloed door de school van Sjammai; in
die school werd respect en huiver voor God ( jir'a) als een nog
hogere deugd beschouwd dan de liefde. De opmerking over vreze behoort volgens
Finkelstein dus juist wel tot de sfeer van de oorspronkelijke tekst.
** Antigonos (Antigonus) van Socho, vroeg tweede eeuw voor de jaartelling.
Alleen al zijn naam duidt op de Hellenistische invloeden die in zijn tijd
heersten.
[4] Dat wil zeggen: van de traditie van hun leermeester Antigonos van
Socho.
[6] Door een uiterst sobere leefwijze.
[7] Volgens de Sadduzeeën is van een
Komende wereld geen sprake. De Farrizeeën zullen naar hun mening dus in hun
ijdele hoop op een hiernamaals bedrogen uitkomen. Hun wacht immers geen
toekomstige compensatie voor de armoede die zij in de huidige wereld
ondergaan.
|
[9 ] D.w.z. een belangrijke stimulans om zich te onthouden van
overtredingen.
* (Simeon ben) Boëthus was (in werkelijkheid) een hogepriester, die door
koning Herodus de Grote in het jaar 24 voor de jaartelling werd aangesteld om
zijn politieke aspiraties te steunen. De opvolgers van deze Boëthus vormden
de politiek-religieuze stroming van de Boëthusiërs. Zie Flavius Josephus, Antiquitates 15,320). Hun
ideeën waren zeer verwant aan die van de Sadduzeeën.
|
Bonus en loon
»'Peras' (beloning) wordt een vergoeding genoemd die een
mens vergoedt aan iemand tegenover wie hij daartoe niet rechtens verplicht
is, maar hij doet het uit liefdevolle erkentelijkheid en bij wijze van
bonus. Zoals wanneer iemand tot zijn dienaar, kind of echtgenote zou
zeggen: 'Doe dit (voor me) en ik zal je een of twee dinar geven.' Dat nu is
het verschil tussen beloning (peras) en loon (sachar),
want loon is men rechtens verplicht te geven.
Deze chasied zegt, dat jullie de Eeuwige niet moeten
dienen op voorwaarde dat Hij jullie goed doet en liefderijk vergeldt, zodat
jullie hopen op vergoeding en Hem daarom dienen; maar dient Hem als
knechten die niet hopen op liefderijke vergelding en een bonus. Hij schept
er behagen in dat jullie uit liefde dienen, zoals we hebben uitgelegd in
het tiende hoofdstuk van Sanhedrin.
En ondanks dit (het dienen uit liefde) heeft Hij hen niet
vrijgesteld van (de plicht om te dienen in) vreze. Wanneer jullie dienen
uit liefde, zullen jullie de vreze niet volledig verwaarlozen. En moge de
vreze voor de Hemel op jullie zijn. Want al in de Tora komt het gebod voor
om te dienen in vreze. De Schrift zegt: 'De Eeuwige, jouw God, zul je
vrezen[, Hem zul je dienen'] (Deut. 10:20). En de Wijzen
zeggen: 'Dien uit liefde, dien uit vreze'. En zij zeggen: 'Wie lief heeft
zal niets vergeten van wat hem opgedragen is om te doen. Wie
vreest, zal niets doen van datgene waarbij hij gewaarschuwd is om het
niet te doen. [En zij zeggen: 'Hij die liefheeft, zal het (positieve) gebod
niet zuur laten worden[8], en hij die vreest zal niet voorbijgaan aan een
waarschuwing.'] Want vreze is een grote toegangspoort tot de verboden[9], in het
bijzonder mitzwot die manen tot gehoorzaamheid. En deze Wijze bezat twee
leerlingen, de naam van de ene was Tzadok en de naam van de andere
Boëthus.* Toen zij deze onderwijzing hoorden, gingen zij bij hem weg. Een
van beiden sprak tot de ander: 'De meester heeft duidelijk uitgelegd dat er
geen beloning is, noch straf, en dat er helemaal geen hoop bestaat. Want
niet begrepen zij wat hij, vrede zij over hem, (in werkelijkheid)
bedoelde.»
|
|
[8] Dat wil zeggen, niet uitstellen en ongedaan laten.
|
[12] Zie Abravanel in zijn commentaar Nachalat Avot, op Misjna Avot 1,3.
[14] Vgl. Maharal, Goer Arjé, (supercommentaar) op Rasji a.l. Ja'akov stelde
zijn gehoorzaamheid aan God zeker niet afhankelijk van de vervulling van Gods
beloften in de zin dat hij God niet zou dienen zonder de vervulling daarvan.
|
Schijnbare tegenstellingen
De woorden van Antigonos mogen we volgens de
midrasj niet misverstaan, zoals Tzadok en Boëthus deden. Voor
ogenschijnlijke tegenstellingen met teksten in Tenach probeert Maimonides met
zijn toelichting een oplossing aan te dragen.[10] Hij maakt
onderscheid tussen sachar (loon) en peras (bonus). De
Tora stelt herhaaldelijk een beloning en de inlossing van Gods
verbondsbeloften in het vooruitzicht, opdat dit vooruitzicht Israël
stimuleert tot gehoorzaamheid aan Gods verordeningen. Dit lijkt in strijd met
wat Antigonos van Socho in Avot de-Rabbi Nathan zegt. De uitleg van
Maimonides verheldert dat Antigonos niet spreekt over verbondsbeloften
waartoe God zich in het verleden contractueel verplicht heeft tegenover
Israël, maar over vrijwillige beloningen door de Hemel. We zouden de woorden
van Maimonides als volgt verder kunnen interpreteren. Antigonos verwijst niet
naar de gebruikelijke verplichtingen die we als dienaren, kinderen of
verbondspartner van God sowieso verplicht zijn om na te komen, maar hij
spreekt over een extra inzet uit liefde, buiten de grenzen van wat de wet
gewoonlijk eist. Alleen wie God lief heeft doet op belangeloze wijze veel
meer dan de letter van de wet strikt van hem of haar verlangt. Niet met het
oog gericht op een speciale, extra beloning en waardering, maar puur uit
respect en liefde voor de Allerhoogste. Uiteraard mag Israël erop rekenen dat
ook God zijn deel in de verplichtingen van het verbond zal nakomen, maar het
ware motief van gehoorzaamheid dient toch onbaatzuchtige liefde te
blijven.
J. Reisman vat zijn uitleg bij de uitspraak van Antigonos
als volgt samen: »Antigonos kwam niet om het ontvangen van loon te
verketteren, dat iemand toekomt voor het doen van geboden als zodanig, want
als arbeider komt hem loon toe. Antigonos was erop uit om het uitzien naar 'peras'
(een bonus) te verwerpen, naar een speciaal blijk van waardering en
hoogachting vanwege het vervullen van een gebod; dat zou wat al te veel zijn.
Een mens doet wat hem is opgelegd door het vervullen van de geboden van de
Schepper, en hem komt daarvoor niet een speciaal blijk van hoogachting toe of
een speciale 'peras' (bonus). Loon - ja, een bonus - nee.«[11]
De commentator Abravanel[12] bestrijdt in zijn commentaar bij Pirké Avot (1:3)
het speciale linguïstische onderscheidt dat Maimonides hier maakt tussen peras
en sachar, als een vrijwillige bonus in tegen stelling tot een
rechtens toegezegd loon. Abravanel onderbouwt zijn kritiek met enkele
concrete voorbeelden. Hij kiest een andere oplossing voor de tegenstelling
tussen de uitspraak van Antigonos en overleveringen in Tora en traditie. 'Peras'
verwijst naar zijn mening altijd naar een materiële vorm van beloning. Sachar
is een veel breder begrip dat met name ook geestelijk profijt insluit. De
ware beloning, zo leren de Wijzen, voor een mitzwa, is de bevrediging
die het vervullen van het gebod als zodanig oplevert. Het ene gebod brengt
het andere gebod voort en verhoogt zo onze levenskwaliteit. Iets daarvan
proeven we ook in de geroemde overlevering uit het begin van Misjna Pea: 'Dit
zijn de dingen waarvan de mens de vruchten al in deze wereld eet, maar
waarvan de kern van de beloning bewaard blijft voor de Komende Wereld.'
Hierop volgt een korte opsomming van sociale en liefdevolle daden, zoals het
eren van vader en moeder, ziekenbezoek het geven van aalmoezen en dergelijke.
Goed doen betaalt zich al uit in het doen zelf, in de voldoening iets
voor anderen te betekenen. Deze ervaring verhoogt - als gezegd - de kwaliteit
van het bestaan en draagt bij aan vruchtbare onderlinge verhoudingen binnen
de gemeenschap. Men mag God dus niet dienen op voorwaarde onmiddellijk
daarvoor een persoonlijke en materiële beloning te ontvangen. Daden met
altruïstische bedoelingen leveren echter een ander soort loon op. Sachar
- mogen we interpreteren als een vorm van profijt van goed handelen, dat niet
alleen materieel van aard is en ook anderen ten goede komt. Het is
een profijt dat het pure eigenbelang overstijgt! Op die manier blijkt de
uitspraak van Antigonos verenigbaar met teksten die hem op het eerste
gezicht lijken te weerspreken.
Antigonos verzette zich dus volgens deze visie tegen de verwachting
van een onmiddellijke en puur materiële beloning. Zo belooft de Tora
bijvoorbeeld in Ex. 20:12 een lang leven als dank voor de vervulling van het
gebod dat gebiedt om onze vader en moeder te eren (Ex. 20:12). Een lang leven
kan volgens de uitleg van de Wijzen hier ook verwijzen naar een aandeel aan
de Komende Wereld! Rasji legt dan ook uit dat Antigonos slechts de
verwachting van een direct en persoonlijk loon in deze wereld verwerpt. Een
onmiddellijke verzilvering van goede daden door de hemel mag beslist niet het
kerndoel van ons handelen uitmaken. Met hoop op een toekomstig aandeel in de
Komende Wereld is evenwel niets mis! De vermaning van Antigonos richt zich -
zo te zeggen - tegen het streven naar gewin op korte termijn. »'Die Ik
jullie heden gebied' ( Deut. 4:40) - om vandaag te doen, niet
om vandaag al loon daarvoor te ontvangen.« [13]
De 'condities' die Ja'akov stelde
Aartsvader Ja'akov stelde voorwaarden aan God:
'Ja'akov legde een gelofte af en sprak: Indien God met mij zal zijn en
mij zal beschermen op deze weg, waar ik op ga, en mij brood zal geven om te
eten en kleren om mij mee te kleden en ik in vrede in het huis van mijn vader
zal terugkeren, dan zal de Eeuwige mij tot een God zijn' (Gen.
28:20-21). Hoe valt de houding van Ja'akov te rijmen met de onbaatzuchtige
levenshouding die Antigonos van Socho aanprijst? Sommigen wijzen er
fintjes op dat Ja'akov hier geen echte conditie aan God stelde en daarvan
zijn loyaliteit afhankelijk maakte. Uit het 'indien' van 'indien God met
mij zal zijn' blijkt volgens Nachmanides (in zijn Bijbelcommentaar bij
deze passage) slechts onzekerheid van Ja'akov of hij misschien niet door
zonden de goede vooruitzichten van zijn nageslacht zal verspelen. David
Kimchi stelde, dat Ja'akov aan God zeker geen materieel welzijn vroeg, maar
dat hij slechts hoopte op voldoende middelen om in leven te kunnen blijven.
Immers alleen dan zou hij God en de gemeenschap kunnen dienen. Dat laatste -
God dienen - was zijn enige werkelijke streven.[14] In een tekst als Leviticus
26:3-4 belooft de Eeuwige regen te laten vallen op het land, indien de
gemeenschap Gods geboden en verordeningen in acht neemt. Deze conditie
heeft echter niets van doen met de persoonlijke bonus uit de uitspraak van
Antigonos. Een rechtvaardige mag hopen op een beloning omwille van anderen.
Onbaatzuchtige baatzuchtigheid
Heel pregnant komt het belang van anderen bij
het doen van de geboden over het voetlicht in de spreuk van de Wijzen (uit de
Babylonische Talmoed): 'Wie zegt: "Deze Sela voor een aalmoes is
opdat mijn kinderen in leven zullen blijven of opdat ik deel mag hebben aan
de Komende Wereld", zo iemand is nu een volkomen rechtvaardige.'[15]
Rasji voelde de problematiek in deze spreuk
aan, maar onderschreef hem toch. Hij stelde dat de gever hier niet
uitsluitend eigen belang beoogt, maar tegelijkertijd Gods gebod realiseert om
anderen te steunen.
De tosafisten bij deze Talmoedpassage bieden
nog een extra inzicht. We mogen in dit geval volgens hen terecht van een volkomen
rechtvaardige spreken, ook al beoogt de rechtvaardige een bepaald
gunstig gevolg van zijn handelen. Hij zou immers ondanks zijn zelfzuchtige
verwachtingen liefdadigheid blijven bedrijven, ook al moest hij keer op keer
ervaren dat zijn goedheid onbeloond blijft. Zijn hoop op de persoonlijke
gevolgen van generositeit tegenover de armen is dus van secundair belang. Ze
vormen geen doorslaggevend motief voor zijn liefdadigheid en altruïsme.
H. Reisman noemt nog een verrassend motief ter
verdediging van de 'zelfzuchtige ' maar volkomen rechtvaardige. Zijn
'zelfzuchtigheid' is een bewust opgevoerde schijn om de ontvanger van
liefdadigheid schaamte te besparen. De rechtvaardige en perfecte gever
wil de arme de vernedering besparen, die ostensief en altruïstisch
medelijden ongewild kan teweegbrengen.[16]
|
[10] Zie de wat uitgebreidere bespreking van deze tegenstellingen door H.
Reisman, Ijjoeniem be-Pirké Avot, Tel Aviv 1991, 71-77.
[11] Zie J. Reisman, Ijjoeniem be-Pirké Avot, Tel Aviv 2001, p. 77.
[13] Zie het commentaar van Rasji op Misjna Avot 1,3.
[15] Babylonische Talmoed, Pesachiem 8a.
[16] H. Reisman, a.w. p. 74.
|
|
Actualiteit
Steeds opnieuw blijkt de
actualiteitswaarde van wat de midrasj ons in Avot de-Rabbi Nathan onderricht.
In een tijd waarin alles gericht lijkt op economisch gewin en het streven
naar maximale winst gepaard gaat met denken op korte termijn, is de uitspraak
van Antigonos van Socho belangrijker dan ooit. Een onbaatzuchtig dienen van
God en gemeenschap is een groot goed, dat alleen maar weinig lijkt op te leveren
voor hen die geen oog hebben voor andere waarden dan materieel gewin.
Op dit punt is Maimonides onze leermeester bij uitstek. Wie zich
inzet voor anderen, werkt aan de verheffing en verdeling van zijn eigen
persoonlijkheid.
|
|
[17] Rabbi Ja’akov Josef Polnoje, Toledot Ja’akov Josef, Noach, genoemd in
Le-Jesjariem Tehilla, M.H. Kleinman, New York 1976, p. 31.
|
Maimonides gaf in zijn inleiding bij Spreuken der Vaderen (de
zogeheten 'Acht Hoofdstukken' - Sjemona Perakiem) aan wat naar zijn
mening de ware functie is van sociale geboden en liefdadigheid:
»V, 13: Evenzo, al wat in
de Tora staat over het geven van tienden, het (vergeten) raapsel, de vergeten
schoof, de rand (van de akker), de nalezing van de (vruchten)oogst, de
regelgeving rond het zevende jaar en het jubeljaar, het geven van aalmoezen
in overeenstemming met iemands behoeften, dat alles brengt ons nader tot een
overdaad aan goedhartigheid (waarmee we zolang moeten doorgaan) totdat we ons
ver verwijderd hebben van de grens van gierigheid [laaghartigheid] en we
naderen tot de grens van verkwisting [een teveel aan goedhartigheid], zodat
tenslotte vrijgevigheid [goedhartigheid] sterk in ons wordt.«
Het ware loon van alle geboden - ook rituele geboden - is
volgens Rambam dat het doen ervan de dader tot een gaver mens maakt. Anderen
helpen en goed doen brengt het beste in de mens naar boven. De ware
vergoeding van de geboden ligt dus in het doen ervan en is van geestelijke
aard. Liefdadigheid komt ook de gever ten goede. Niet in materiële vorm van 'peras'
maar als het geschenk van geestelijke verheffing en de veredeling van het
karakter.
‘De persoon die geeft, moet beseffen dat hij in werkelijkheid
ontvangt, niet geeft. Immers meer nog dan wat de huisheer (die tzedaka
geeft) doet voor de arme, doet de arme voor de huisheer, hem de gelegenheid
gevend om goed te doen en zijn eigen ziel op te heffen’ [17]
De aansporing tot onbaatzuchtigheid is een belangrijke en actuele les
binnen een maatschappij waar profijt bijna uitsluitend wordt gedefinieerd in
termen van materieel gewin. Zonder onbaatzuchtigheid kan de gemeenschap zich
niet handhaven, economisch niet maar vooral moreel en mentaal niet.
|
|
|
|
|
|
©
2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Naar
volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 14)
|
|
|
Naar
vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 11-12):
|
|
|
Naar
het begin van de cursus (Avot
de-Rabbi Nathan p. 1):
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|