|
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan (Midrasj, tekst en commentaar; driewekelijkse aanvulling) Dr.
Marcus van Loopik
|
|
|
Ferdinand
Hodler |
|
|
WOORDEN VAN TROOST |
|
[1] Rabban Jochanan beëindigde zijn periode van rouw (zoals David in II Sam. 12:20) door zich te baden en schone kleren aan te trekken, nog voordat hij wist wat Rabbi El'azar zou gaan zeggen. Zo zeker was Rabban Jochanan dat deze leerling hem zou kunnen troosten. |
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b-30a Rabbi Jehosjoea trad binnen en sprak tot hem: 'Kunt u ermee instemmen dat ik enkele woorden tot u spreek?' Hij antwoordde hem: 'Spreek'. Hij zei tot hem: 'Job bezat zonen en dochters en zij stierven alle op één dag, maar hij liet zich over hen troosten. Laat u zich dan ook troosten. En hoe weten we dat Job zich liet troosten? Omdat er geschreven staat: "De Eeuwige heeft gegeven, de Eeuwige heeft genomen, moge de naam van de Eeuwige gezegend zijn" (Job 1:21).' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je me ook nog herinnert aan het verdriet van Job!' Rabbi José trad binnen, zat tegenover hem en sprak: 'Meester, kunt u ermee instemmen dat ik enige woorden tot u spreek?' Hij antwoordde hem: 'spreek.' Hij zei tot hem: 'Aharon bezat twee grote zonen en zij stierven beiden op één dag, maar hij liet zich over hen troosten. Er is immers gezegd: "En Aharon verstomde" (Lev. 10:3). "Zwijgen" (verstommen) wil niet anders zeggen dan zich laten troosten. Laat ook u zich dan troosten.' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je mij ook nog herinnert aan het verdriet van Aharon!' Rabbi Sjim'on trad binnen en sprak tot hem: 'Meester, kunt u ermee instemmen dat ik enkele woorden tot u spreek?' Hij antwoordde: 'Spreek.' Hij zei: 'David bezat een zoon die stierf, en hij liet zich troosten. Laat u zich dan ook troosten. En hoe weten we dat David zich liet troosten. Er is immers gezegd: "En David troostte zijn vrouw Batsjeva, ging tot haar in en sliep met haar; zij baarde een zoon en noemde hem Sjlomo" (II Sam. 12:24). Meester, laat u zich dan ook troosten.' Hij antwoordde hem: 'Is het niet genoeg dat ik verdriet heb om wat mijzelf is overkomen, dat je mij ook nog herinnert aan het verdriet van koning David!'
|
* Waarschijnlijk heeft Rabban Jochanan ben Zakkai zijn leerling zonder deze titel 'Rabbi' aangesproken, zoals ook in Misjna Avot a.l.. |
[2a] Zie in dit verband Babylonische Talmoed, Mo'ed Katan 28b. [2b] Zie ibid.; toen de zonen van Rabbi Jisma'el stierven, bezochten vier ouderen (oudere collega's) hem op. Zij spraken één voor één tot hem, uit respect en met eerbied voor de ernst van zijn situatie; opvallend is dat deze ouderen het recht op verdriet van Rabbi Jisma'el juist onderstreepten, in plaats dat zij dit trachtten te relativeren zoals vier van de leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai deden!
[5] Zie commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin (Ben Avraham). Vgl. Babylonische Talmoed, Berachot 16b; Rabban Gamli'el baadde zich, hoewel zijn vrouw pas gestorven was. Hij verdedigde zich met het argument dat hij niet was als de andere mensen, maar 'astenies' - d.w.z. zwak, bijzondere gevoelig; hij zou echt ziek worden wanneer hij zich niet waste of daar in ieder geval heus onder lijden. |
Uitleg: »Rabbi Jochanan sprak: 'Troosters mogen geen woord zeggen voordat de rouwende (het gesprek) opent, zoals er gezegd is: "Zo zaten zij met hem neer op de grond, zeven dagen en zeven nachten, en zij spraken niet tot hem; want zij hadden gezien dat zijn verdriet erg groot was. Daarna opende Job zijn mond" (Job:13-3:1).'« [2a] Zodoende vroeg elke leerling apart[2b] aan Rabban Jochanan ben Zakkai om enige woorden tot hem te mogen spreken. Want ongevraagd troosten is - als gezegd - tijdens de eerste zeven dagen van rouw niet toegestaan. Ook als trooster toonde Rabbi El'azar ben Arach zich de meerdere van
de andere leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai. Het is verkeerde vorm
van troost wanneer men de rouwende het leed van anderen voor ogen schildert,
ondanks de oprechte bedoeling het verlies daarmee te relativeren. Zo'n manier
van troosten kan een in rouw en verdriet gedompeld mens niet anders ervaren
dan als gebrek aan oprechte empathie. Het leed van de een is bovendien niet
zomaar te vergelijken met dat van de ander. De eerste vier leerlingen boden
hun leermeester daarom een valse vorm van troost aan! De woorden die Rabbi Jehosjoea tot zijn leermeester sprak, waren ietsje gunstiger, omdat Job - aan wiens lot hij ter vergelijking refereerde - niet zomaar vrolijk verder ging met leven na het verlies van zijn kinderen. In de reactie van Job klonk een zekere berusting door, maar zeker geen onbekommerde aanvaarding! Job hield ruimte open voor zijn verdriet en voor zijn 'recht van onbegrip'. Maar ook Rabbi Jehosjoea maakte niettemin de kardinale fout dat hij het leed van zijn meester aan dat van anderen wilde toetsen en het daarmee wilde temperen. Ook al had Job meer kinderen verloren, dat maakte het verdriet van Rabban Jochanan er niet minder om. De poging van Rabbi Jehosjoea maakte op Rabban Jochanan ben Zakkai op dat moment terecht niet de indruk van diepgaand medeleven! De troost van Rabbi Sjim'on miste eveneens doel. Aharon verloor twee zonen, Nadav en Avihoe. Deze rampspoed was het gevolg van een Godsgericht, omdat beide zonen ongenood tot aan het altaar waren genaderd en wederrechtelijk hadden geofferd. Mosjè legde aan Aharon uit, dat zij terecht door Gods hand waren omgekomen. Aharon reageerde op woorden van Mosjè met stilzwijgen (Lev. 10:1-3) Was Aharon werkelijk getroost? De vergelijking met het leed van Aharon veronderstelt in ieder geval niet dat een rouwende vader onaangedaan verder gaat met leven. De fout die ook Rabbi Sjim'on maakte, hangt vooral samen met het gegeven dat geen enkele situatie exact dezelfde is. De zonen van Aharon waren onmiskenbaar schuldig. De midrasj scherpt hun schuld aan en veronderstelt dat zij het gezag van Mosjè tartten en wetsuitspraken deden in zijn bijzijn. Volgens een andere uitleg waren zij beschonken op het moment dat ze de ongevraagde offers brachten. Vandaar de woorden van God tot Aharon in vs 9: 'Wijn of een bedwelmende drank zul je niet drinken, jij en je zonen, wanneer je de tent van samenkomst binnengaat ....' ) De dood van Nadav en Avihoe was een straf waar Aharon zich in stilzwijgen bij neerlegde. Na het gericht van vuur uit de hemel en de dood van Nadav en Avihoe, gaf Mosjè deze duiding bij hun gruwelijke vuurdood: 'En Mosjè sprak tot Aharon: Dit is wat de Eeuwige heeft gesproken: Ik wil geheiligd worden door wie Mij naderen en ten overstaan van het gehele volk zal Ik verheerlijkt worden' (Lev.10:3). Die boodschap heeft Aharon niet misverstaan: wanneer God geheiligd wordt door hen die op legale wijze het altaar naderen, dan wordt Hij ook geheiligd door de executie van personen die ongevraagd en tegen Gods wil het altaar naderen en daarvoor bestraft worden.[3] Na deze uitleg van Mosjè deed Aharon er - als gezegd - het zwijgen toe (vs. 3). Wat Aharon precies voelde, zegt de Tora niet. Hij aanvaardde echter stilzwijgend de straf en protesteerde niet. De zoon van Rabban Jochanan was onschuldig en had niet als Nadav en Avihoe een wandaad begaan. De reactie van Aharon was daarom bepaald geen geschikt voorbeeld om Rabban Jochanan de dood van zijn zoon makkelijker te doen accepteren. Bovendien maakte ook Rabbi Sjim'on de fout, dat hij het ene verdriet wilde relativeren door te herinneren aan het leed van anderen. Dat is altijd een misplaatste manier van troosten. Rabbi Tarfon voerde in zijn reactie op de dood van de zonen van Rabbi Jisma'él dezelfde gebeurtenis rond de dood van Nadav en Avihoe juist aan om het intense verdriet om de gestorven zonen tegenover Rabbi Jisma'él te legitimeren. Hij wilde dat verdriet beslist niet temperen! »Rabbi Tarfon sprak: 'Maar je broeders van heel het huis Israël zullen de brand bewenen waarin de Eeuwige is ontbrand' (Lev. 10:6). Is algehele rouw nu niet des meer gepast? Waarom (is dat zo)? Indien Nadav en Avihoe die slechts een enkele maal dienst gedaan hadden (vgl. Lev, 9:9) al door allen beweend werden, hoe veel te meer is dat dan gepast tegenover de zonen van Rabbi Jisma'él!«'[4] Ook de woorden van Rabbi José schoten
tekort. David liet zich troosten en hij
verwekte daarna een andere zoon die koning werd over Israël, de wijste man
aller tijden. Hoe zou dit gebeuren een troost kunnen betekenen voor Rabban
Jochanan ben Zakkai, die terecht spreekt over zijn verdriet als 'wat mijzelf
overkomen is'. Rabbi Jochanan ging gebukt onder zijn eigen unieke verdriet,
dat met de situatie en het verdriet van geen enkele Bijbelse persoon
samenviel! Buitendien kan men een het leven van een kind dat niet eens ten
volle geleefd is eenvoudigweg wegvlakken tegenover
het succes van een nieuwe zoon die na hem leeft. Het ene leven is nu eenmaal
niet meer waard dan het andere, zelfs al is dit het leven van een wijze en
wereldberoemde koning! |
[3] Zie commentaar Rasji op Lev. 10:1-4, in verwijzing naar Midrasj Wajjikra Rabba, § 12 en Babylonische Talmoed Zevachiem 115.
[4] Zie Babylonische Talmoed, Mo'ed Katan 28b.
|
[6] De ceremonie ven zegenspreuk (bij een beker wijn) bij het afscheid' waarmee het einde van de Sjabbat en de overgang naar de werkweek gemarkeerd wordt.
[7] Dat wil zeggen: zijn lijflijke kinderen die hij, zoals het toegaat in de wereld, als man verwekt had.
[8] Zie Midrasj Misjlé, par 31, ed. S. Buber p. 108. |
Het leven is een godsgeschenk. Geen mens kan hier bepaalde rechten doen
gelden. Verdriet mag er zijn, maar ten lange leste moet een mens leren de
eindigheid van het menselijk bestaan te aanvaarden, zonder God als schenker
van het leven van onrecht te beschuldigen. |
|
|
Midrasj en uitleg Het verschil tussen 'lernen' en studeren |
|
[1] In de versie van dit verhaal in de Babylonische Talmoed, Sjabbat 147b, is sprake van de Diomsith; door M. Jastrow geïdentificeerd met Emmaus, een 'luxe en mondaine badplaats' met aangename warmwaterbronnen (vgl. Soncino ed., A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud I, p. 88. Dimsiet is waarschijnlijk afgeleid van het Grieks klinkende dèmosiet, hangt samen met dèmosia - publieke plekken, publieke baden. |
|
* Dat wil zeggen: toen
zij ieder huns weegs gingen om elders verder te studeren en eventueel zelf
een leerschool te stichten. ARN nosach 'b' leest: 'Toen zij uit
Jeruzalem wegtrokken.' |
ARN
noesach 'b' (ed. S.
Schechter p. 59) leest: le-ma'oem = le-emma'oem =
le-Emma'oes = naar Emmaus. [2] Zie in dit verband Babylonische Talmoed, Sjabbat 147b; en vgl.
Midrasj Kohèlèt Rabba 7,7; zie ook M. van Loopik, 'Lernen und Studieren', in:
Lehren und Lernen in jüdisch-christlicher Tradition, ed. U.F.W. Bauer en H. Wöhle, Knesebeck 1995
p. 173 v. |
Uitleg: |
[3] Zie het commentaar op ARN van Bené Avraham a.l.
[4] Zie boven begin van sjioer 77 n.a.v. twee tegenstrijdige overleveringen - ARN 29b. |
|
Hoofdstuk 15 [De hoofdstukken 15-17 van Avot de-Rabbi Nathan (nosach ‘a’] geven eerst telkens een drieledige uitspraken van deze vijf (al genoemde leerlingen) van Rabbi Jochanan ben Zakkai: Rabbi Eli’ èzèr ben Hyrcanos (aangevuld met uitspraken van Hillel en Sjammai), Rabbi Jehosjoea ben Chananja, Rabbi José ha-Kohén, Rabbi Sjim’ on ben Nethan’ él en Rabbi El’ azar ben Arach.]
|
|
* Ieder van de eerder genoemde
excellente leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai deed drie belangrijke
uitspraken (met uitzondering van El'azar ben Arach die hier als enige niet
meer vermeld wordt). |
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 30a-30b |
** In Pirké Avot 2,10 is hier nog toegevoegd: 'En warm jezelf bij het vuur van de Wijzen; maar pas op voor hun gloeiende kolen opdat je je daaraan niet brandt, want hun beet is die van een jakhals en hun steek is die van een schorpioen, en hun sissen dat van een slang, en al hun woorden zijn vurige kolen.' |
[2] Zie o.a. commentaar van Menachem Me'iri (Bet ha- Bechira) on
Pirké Avot 2,10 (o.a. verwijzend naar Don Jizchak Abravanel); vgl. ook ARN,
noesach 'b', ed. S. Schechter p.
59. [4] Vgl. ook de uitleg in ARN. Soncino ed., J. Goldin (A.W)., p.
192, n. 5 |
De eerste woorden van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos herinneren ons aan
de 'gouden regel' van Hillel de Oude, waarbinnen de hele Tora kan worden
samengevat: het gebod van naastenliefde.[1] De uitspraak van Rabbi Eli'èzèr is (zoals die van Hillel) gestoeld op
een speciale lezing van het liefdegebod in Lev. 19:18. Daar staat letterlijk
geschreven: 'Heb voor je naaste lief als
(voor) jezelf'. Het woord 'jezelf' geldt niet als predicaat van de
activiteit van het liefhebben, maar als kenmerk van de naaste. Want deze is
zoals jijzelf bent: een sterfelijk wezen dat net als jij naar het beeld van
God is geschapen. Het vers eindigt daarom zo: 'Je zult (voor) je
naaste liefhebben als (voor) je zelf [die is zoals jijzelf
bent], Ik ben de Eeuwige jouw God [Ik, de Eeuwige jouw God, heb
zowel jou als je naaste naar Mijn beeld geschapen].' Er bestaan overigens tekstversies, die de uitspraak van Rabbi
Eli'èzèr anders formuleren: 'Laat de eer van je (naaste en) leerling(en)
even geliefd voor je zijn als je eigen eer'. Volgens deze alternatieve lezing
geeft Rabbi Eli'èzèr hier een instructie aan leraren, opdat zij uiterst
respectvol met hun leerlingen zullen omgaan.[2] Deze versie sluit wonderwel aan bij het directe vervolg: 'en laat je
niet snel kwaad maken.' Een leraar dient zich geduldig en verdraagzaam te gedragen
tegenover zijn leerlingen, juist uit respect voor hen. De primaire wens van
een leraar moet zijn om van zijn leerlingen gavere mensen te maken, zoals hij
ook zichzelf tot een gaver mens wil ontwikkelen.[3] Daarom moet een leraar zijn leerlingen niet tot een
duplicaat van zichzelf willen kneden, maar hij moet in vol respect de
bijzondere en unieke mogelijkheden van de leerlingen zelf tot ontwikkeling
brengen. Ten koste van alles |
[1] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 31a.
[3] Vgl. commentaar Menachem Me'iri, Misjna Avot ibid.
|
[5] Zie ARN ed. S. Schechter, p. 60 noot 8. |
|
* Letterlijk: naar deze (een) halacha vragen. ** Teroetot, letterlijk: recht, rechtlijnig. ARN, noesach 'b', ed. S. Schechter formuleert tzarot: smal, samengeknepen.
|
** ARN noeach 'b' kent een andere volgorde van de vragen en voegt aan het begin nog een extra vraag toe. 1) Vraag over de staarten van ezels en ossen, 2) over de lange hoofden van Babyloniërs, 3) over de voeten van Afrikanen, 4) over de ogen van de inwoners van Palmyra. Ook de volgorde van de vragen is in Babylonische Talmoed Sjabbat is anders. De vragen volgen hier het lichaam vanaf het hoofd naar de voeten: 1) hoofden van de Babyloniërs, 2) ogen van de inwoners van Palmyra, 3) voeten van de Afrikanen.
[7] Zie in dit verband J. Preuss, Biblisch-Talmudische Medizin, Beiträge zur Geschichte der Heilkunde und der Kultur, herdr. Wiesbaden 1992, 468.
* Om insecten en parasieten mee weg te slaan. |
Het verhaal over de spreekwoordelijke lankmoedigheid en bescheidenheid
van Hillel is vernuftig opgebouwd. Met name door de letterlijke herhalingen,
is het bijna bovenmenselijke geduld van Hillel extra onderstreept. Juist op
de vooravond van de Sjabbat, wanneer Hillel zich wil klaarmaken voor de
naderende feestdag, komt de man hem hinderen in zijn voorbereidingen. Hij
bonkt iedere keer opnieuw op de deur om de rust van Hillel ruw te verstoren.
Telkens opnieuw roept hij tweemaal: 'is Hillel hier?' De man noemt
Hillel bovendien gewoon bij zijn naam. Dit gold als respectloos gedrag, zeker
aangezien Hillel niemand minder was dan de president van het hoogste
rechtscollege in Israël! De man had de aanwezige huisgenoten ook eerst naar
hun huisheer of meester kunnen vragen. Door de herhaling en het respectloze
aanroepen wil de man opzettelijk de indruk wekken dat hij Hillel voor een
uiterst dringende aangelegenheid komt opzoeken. Het gebruik van het woord
'halacha' is daarbij opvallend. De kwelgeest suggereert dat hij een prangende
halachische vraag heeft, mogelijk in verband met de naderende Sjabbat. Hillel
reageert dan ook letterlijk: 'Wat heb je nodig?' In werkelijkheid is er
totaal geen sprake van enige nood of haast. Ondanks de ergerlijk lange
tussenpozen waarmee de man terugkomt met zijn 'dubieuze (zie beneden) én triviale
vragen, kan hij bij Hillel geen spoor van ergernis opwekken. Hij stoort
Hillel nota bene steeds bij een intieme bezigheid, maar Hillel maakt telkens
opnieuw tijd voor hem vrij. Het verhaal verkrijgt nog meer dynamiek,
omdat het geduld van Hillel juist lijkt toe te nemen naarmate de vragen
ergerlijker worden. Bij de derde ontmoeting gaat Hillel er zelfs bij zitten
om in alle rust ook de derde vraag aan te horen en nog uitvoeriger dan de
eerdere vragen te beantwoorden. Buitendien geeft Hillel (zo in noesach 'a')
speciaal dit keer aan, dat hij deze en juist voor hem persoonlijk beledigende
vraag (hij is een Babyloniër!) van groot belang acht. De eerste twee vragen** (in onze tekst ARN noesach a) van de
ongenode kwelgeest van Hillel gaan over de inwoners van Palmyra en over
Afrikanen. Palmyra (Tadmor) was een Oase in de woestijn van Syrië, waar regelmatig
zandstormen heersten. De ogen bij de inwoners van Palmyra zijn volgens Hillel
geloken en tot spleetjes versmald doordat zij deze voortdurend moeten
toeknijpen ter bescherming tegen het opwaaiende zand. Volgens ARN noesach 'b'
legt Hillel omstandig uit dat de ogen van de inwoners van Palmyra door de
zandstormen niet alleen smaller zijn dan bij andere mensen, maar (door
irritatie) ook waterig en vertroebeld met (traan)vocht. Daarom zijn de hoofden van de Babyloniërs langwerpig en niet rond. In
de weergave van het verhaal in de Babylonische Talmoed is overigens juist een
kogelrond hoofd als afwijkend kenmerk van Babyloniërs genoemd. Een kogelronde
schedel gold eveneens als blijk van lelijkheid.[8] Er valt overigens tussen de regels door nog meer in dit verhaal te
beluisteren. De aan Hillel gestelde vragen bezitten onmiskenbaar een
mensonvriendelijke ondertoon. Ze ademen de sfeer van generaliserende
vooroordelen ten opzichte van mensen uit andere culturen. Hillel
neutraliseert de in de vragen verscholen boosaardigheid van de vragensteller
op kiene wijze. Dat doet hij door op de irrationele inhoud van de vragen
juist in vriendelijke kalmte met redelijk klinkende antwoorden te reageren.
De in de vragen verscholen negativiteit weet Hillel in zijn antwoorden op die
manier behendig te ontkrachten! »'En wees niet makkelijk kwaad te maken'. Het gebeurde dat iemand kwam
(met de bedoeling) om Hillel de Oude kwaad te maken. Hij wachtte tot hij was
gaan slapen. Toen begon hij op de deur te kloppen en vroeg: 'Is Hillel hier
soms'. Hij vroeg: 'Wat wil je?' De man sprak: 'Ik wil een vraag stellen.'
Hillel stond op en deed open. Hij hulde zich in een mantel en ging zitten:
'Wat is je vraag?' Hij antwoordde: 'Ik ben het vergeten.' Hillel sprak tot
hem: 'Neem jezelf in acht [denk goed na]!' Hij sprak: 'Waarom is de staart
van een koe lang en die van een ezel kort?' Hillel antwoordde hem: 'Je hebt
een belangrijke vraag gesteld.' En hij vervolgde: 'Dat is omdat een ezel een
zadel op zijn lijf draagt en de staart daardoor niet verder reikt [behoeft te
reiken] dan tot de helft van zijn heup [de helft van zijn bil]. Het lijf van
de koe blijft onbedekt en zijn staart is lang, zodat hij deze voor het gehele
lichaam kan benutten.'* De man stond op en ging zijns weegs.« Een Wijze als Hillel beseft dat hij het venijn van
een tegenstander of boosaardig persoon alleen kan neutraliseren, wanneer men
welwillend blijft, niet in woede ontsteekt en het hetgeen de ander te berde
brengt niet bot negeert of ontkent. Als wijze kende Hillel de helende en
ontladende werking van de kwinkslag. Het verhaal kunnen we in dit opzicht ook
beschouwen als een goede les in conflictbeheersing. |
[8] Zie in dit verband Babylonische Talmoed Nedariem 66b, zowel een rond hoofd als brede voeten golden als blijk van lelijkheid. De lezing die aan de Babyloniërs langwerpige hoofden toeschrijft, is overigens het meest overtuigend. |
|
|
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl |
|