head>




                Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan (29a-29b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar)

Dr. Marcus van Loopik

Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

       Boekklkl.gif (8026 Byte)

Midrasj en uitleg

Spreken en doen


      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

      Sterc.gif (5478 Byte)

 

* Schepel of sea (1 sea = 6 kab; ca. 150 eieren)

 

 

** Dus Avraham zou zelfs vier ossen hebben laten klaarmaken als maaltijd voor de engelen.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a:

'Zeg weinig en doe veel' - hoe is dat? Dit leert dat rechtvaardigen weinig spreken en veel doen. Maar goddelozen zeggen veel en doen zelfs niet een weinig. En hoe weten we dat rechtvaardigen weinig spreken en veel doen? Zo vinden we immers van Avraham, onze vader, dat hij tot de engelen sprak: 'Jullie zullen met mij vandaag een stuk brood eten', zoals er immers gezegd is: 'En ik zal een stuk brood nemen, versterkt jullie harten' (Gen. 18:5).  Maar ziet wat Avraham ten slotte voor de engelendienaren klaarmaakte. Hij ging en bereidde voor hen drie ossen en negen schepel* (grote maten) fijn gezeefd meel. Hoe weten we dat hij voor negen schepel fijn gezeefd meel bereidde?  Er is immers gezegd: 'En Avraham snelde naar de tent toe, naar Sara, en sprak: haast je, drie schepel bloem van fijn gezeefd meel'! (Gen. 18:6). 'Drie' - naar zijn letterlijke betekenis. 'Bloem' - (ook drie schepel) maakt samen zes (schepel). 'Fijn gezeefd meel' - (ook drie schepel) maakt (samen) negen (schepel). En hoe weten we dat hij voor hen drie ossen bereidde? Er is immers gezegd: 'Avraham snelde naar het rundvee. Hij nam een mooi en mals runderjong' (Gen. 8:7).  'Het rundvee' - dat is er één. 'Runderjong'- dat zijn er twee. 'Mals'- dat zijn er (samen) drie. Er zijn er die zeggen: 'mooi'- dat zijn er vier.** 'En hij gaf het aan de jongen die het snel klaarmaakte.' Hij gaf het aan Jisjma'el, zijn zoon om hem op te voeden in (het verrichten van) de geboden. [1]

 

 

 

[1] Babylonische Talmoed Bava Metzia 86b is een kortere vorm van deze uitleg toegeschreven aan Rabbi El'azar. Vgl. ook Midrasj Beresjiet Rabba 48, 12 uit naam van Rabbi Avjatar: Avraham liet drie soorten koeken maken, en van elke soort drie stuks.

Vgl. verder Midrasj Tanchoema Wa-jera.

 

Avraham-gasten.jpg (58886 bytes)

 

 


Uitleg:

Beloof niet meer dan je kunt nakomen
'Spreek weinig en doe veel' - In de Babylonische Talmoed
[1] formuleert Rabbi El'azar (ben Azarja) deze raadgeving als conclusie uit het voorbeeld van Avraham aldus: 'Dit leert dat een rechtvaardige weinig belooft en veel waar maakt.' We zien in dit 'beloven' een klein accentverschil met het 'spreken' hier in Avot de-Rabbi Nathan.

Aanvankelijk stelde Avraham zijn gasten slechts een 'bete broods'- een bescheiden 'hapje' -  in het vooruitzicht. Maar even later zette hij hun een vorstelijke en copieuze maaltijd voor. Hij voorzag zijn bezoekers rijkelijk van eten en drinken, en dat ook nog met de grootste haast en toewijding! Om het voorbeeld van Avraham extra overredingskracht te schenken, dikt Rabbi El'azar het verhaal aan. Hij grijpt ieder exegetisch detail aan in de Bijbelse formulering om de maaltijd als zo rijk en genereus mogelijk voor te stellen.  

 

[2] Het gebruikte woordje 'berechten' (dan) bestaat uit de Hebreeuwse letters 'dalet' en 'noen'. Dezelfde twee letters vormen tevens de basis van de Godsnaam 'Adonaj!' - Heer.

[4] Het grote geheimenis van de verborgen Naam met tweeënzeventig letters zou dus schuilgaan in dit vers. Zie Midrasj Beresjiet Rabba 44,19 in een uitspraak van Rabbi Joedan. Het vers telt (minus het woord 'volk') in het Hebreeuws precies tweeënzeventig letters. Volgens Rabbi El' azar ben Rabbi José vond die bevrijding met de verborgen naam slechts plaats, omdat Israël omkeer had gedaan.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a:

Ook de Heilige, Hij zij gezegend zegt weinig en doet veel. Er is immers gezegd: En de Eeuwige sprak tot Avraham: 'Je moet goed weten dat jouw zaad zwervende vreemdeling zal zijn in een land dat hun niet toebehoort, men zal hen tot slaven maken en hen vierhonderd jaren lang onderdrukken, maar ook het volk dat zij zullen dienen zal Ik berechten en daarna zullen zij uittrekken met groot bezit' (Gen. 15:13-14). Hij zei hem slechts (de vijand te zullen straffen) met (Zijn naam van) 'Dalet' en 'Noen'.
[2
] Maar ten slotte, toen de Heilige, Hij zij gezegend, Israëls vijanden strafte, strafte Hij hen met (Zijn naam van) tweeënzeventig letters.[3] Er is immers gezegd: '[Of heeft ooit een God beproefd] om te gaan en Zich een volk te nemen uit de schoot van een ander volk, met beproevingen, tekenen, wonderen (en oorlog met sterke hand en uitgestrekte arm) en grote vreeswekkende daden?' (Deut. 4:34).[4] Zo leer je dat wanneer bestraffing wordt gevorderd van de vijanden van Israël, dat dan alleen bestraffing gevorderd wordt door middel van (de naam met) tweeënzeventig letters. 

 

Sterc.gif (5478 Byte)

 

[3] De lange mystieke en  verborgen Naam van God, die de kosmische volheid van Zijn macht uitdrukt.

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a:

»Hoe weten we dat de goddelozen veel zeggen en zij zelfs het weinige niet doen? Zo vinden we immers van Efron die tot Avraham sprak: 'Een stuk land van vierhonderd sjèkèl zilver, wat stelt dat voor tussen mij en U? [Ge kunt er uw dode (vrouw gerust) begraven]'(Gen. 23:15). Maar ten slotte, toen hij (Avraham) het zilver voor hem afwoog: 'En Avraham luisterde naar Efron en Avraham woog het zilver af etc.' «

 

   

 

 

 

 

 

 

 

* Perfectumvormen hebben ook de betekenis van een actueel presens! De vaagheid in de woorden van Efron is dat 'geven' hier zowel werkelijk schenken kan betekenen als verkopen!

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Vgl. ook de uitleg in het commentaar van Nachmanides op Gen. 23.

 

[6] Zie Ha'amek Davar a.l. , ingaand op ogenschijnlijk overbodige woorden: 'Voor de ogen van de zonen van mijn volk geef ik hem aan u.'




























[8] Zie commentaar Artscroll a.l.

Uitleg:

Efron - veel zeggen en weinig doen
Efron de Chittiet van wie Avraham land koopt om daar zijn vrouw Sara te begraven, vormt in doen en laten het schrille tegenbeeld van de Eeuwige en Zijn bescheiden woordkarige dienaar. Efron belooft veel, maar maakt zijn suggesties allesbehalve waar. Hij zegt aanvankelijk tegen Avraham, dat hij het voor hem onbeduidende stukje grond met de spelonk - waarop Avraham zijn oog heeft laten vallen - gerust mag gebruiken om daar zijn overleden vrouw Sara te begraven. Als puntje bij paaltje komt int Efron echter probleemloos een enorm bedrag aan zilver uit de hand van Avraham.

We citeren hier de gehele passage uit Genesis 23 om de doortraptheid van de mooiprater Efron over het voetlicht te brengen:

'7. En Avraham stond op en hij boog neer voor het landsvolk (de raad van mannen) van de zonen van Chét. 8. En hij sprak met hen zeggend: 'Indien jullie werkelijk van ziel en zinnen bent dat ik mijn dode kan begraven, uit mijn zicht, luistert dan naar mij en benader voor mij Efron, de zoon van Tzochar. 9. Opdat hij mij de spelonk geeft die aan het eind van zijn veld is, voor het volle bedrag zilver zal hij het mij geven, als een graf in eigen bezit temidden van jullie.'10. En Efron verbleef tussen de zonen van Chét, en Efron de Chittiet antwoordde Avraham voor de oren van de zonen van Chét, voor allen die gekomen waren in de poort van de stad, zeggend: 11. 'Nee, mijn heer, hoor naar mij, het veld geef ik u, en de spelonk daarin geef ik u; voor de ogen van de zonen van mijn volk geef ik hem aan u, begraaf uw dode.'* 12. En Avraham boog voor het aangezicht van het landsvolk. 13. En hij sprak tot Efron, voor de oren van het landsvolk: 'Och mocht U toch eens naar mij luisteren, ik geef het geld voor het veld, neem het van mij aan en ik zal daar mijn dode begraven.14. En Efron antwoordde Avraham en sprak tot hem: 'Mijn heer een stuk land van vierhonderd sjèkèl zilver wat stelt dat voor tussen mij en U? [Ge kunt er uw dode (vrouw gerust) begraven]'. 15 Avraham luisterde naar Efron en woog voor Efron het zilver af etc.' (Gen. 23:10-16).

 S. Rafaël Hirsch[5]legt in zijn commentaar bij deze passage uit, dat Avraham in feite alleen de spelonk wil aankopen (zo kan blijken uit vs. 9). In een misleidende omhaal van woorden zegt Efron (vs. 11) aan Avraham dat hij hem de spelonk in feite al schonken heeft, alsook (dat is iets minder duidelijk) het veld, zich daarbij als uiterst grootmoedig voordoend. Maar zijn schenking is dubbelzinnig, in feite spreekt hij over 'geven tegen betaling'! Het venijn is gelegen in wat Efron op min of meer verhulde wijze in zijn omhaal van woorden veronderstelt. Avraham kan pas werkelijk over de spelonk beschikken, indien hij ook bereid is het gehele veld te kopen aan de uiterste rand waarvan de spelonk zich bevindt. Subtiel suggereert Efron dat hij belooft het land te zullen schenken omdat hij, wanneer zoveel landsvolk aanwezig is,[6] wel mooi weer moet spelen.  Avraham moet echter wel begrijpen dat hij in werkelijkheid toch een prijs voor zijn land vraagt.

Avraham doorziet de verborgen bedoeling in de woorden van Efron maar zegt toch bereid te zijn om het veld te kopen (vs. 13).
Als Avraham eenmaal toegezegd heeft voor het gehele veld te zullen betalen, kan Efron een exorbitante prijs noemen die de waarde van het veld verre te boven gaat. Geen gewone sjèkèls aan zilver laat Efron Avraham betalen, maar de veel zwaardere sjèkéls die gangbaar zijn onder handelaren' (Gen. 23:16). Volgens de Babylonische Talmoed waren het zogeheten centenaria, die wel vijfentwintig keer zoveel waard waren als gewone sjèkèls. Daarmee eiste de geldwolf en bedrieger Efron het exorbitante bedrag van 25 maal 400 gewone sjèkèl uit de hand van Avraham. Dit was volgens een uitleg reden om   in vs. 16 zijn naam defectief (zonder leesmoeder, in verkorte vorm) te schrijven. Door deze handelwijze had Efron immers zijn waardigheid verminderd en zijn persoon wezenlijke schade berokkend![7]

Avraham houdt ondanks de hoge prijs de eer aan zichzelf en weegt het gigantische bedrag aan zilver af, zonder verdere omwegen en bezwaren. Geen woorden maar daden dus. Efron daarentegen blijkt 'een man van veel woorden en weinig wol'. Zoals de Wijzen zeggen: 'goddelozen zijn in staat te suggereren dat ze voor iemand olie zullen schenken uit een lege fles.'[8]

Er is - afgezien van wat de midrasj hier wil betuigen over de veelpraterij en slechtheid van Efron - nog een andere en zeker zo aansprekende verklaring mogelijk voor de willigheid van Avraham het vele geld neer te tellen. Avraham heeft sowieso uit zichzelf al het plan om het hele veld van Efron te gaan kopen. Voor elke prijs! Dat doet hij vanwege de meer dan symbolische betekenis van die aankoop. Hij wil met het officieel verwerven van het veld een 'fait accompli' scheppen. Door de officiële koop zullen ook zijn nakomelingen (via erfrecht) voortaan een onbetwistbare juridisch geldige claim kunnen leggen op het hele veld, symbool voor het bezit van Èrètz Jisra'él!  Deze uitleg laat overigens het bedrog en de mooipraterij van Efron onverlet. Efron vraagt een veel te hoge prijs en sluit - ondanks loze beloften - maar al te gretig de voor hem gunstige 'deal'.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie ook Babylonische Talmoed Bava Metzia 87a en vgl. commentaar van Rasji op Gen. 23:16.

 

 

 

[9] Zie Midrasj Beresjiet Rabba 79,7.


Onbetwistbaar gebied

'En hij kocht het grondstuk waar hij zijn tent had uitgespreid voor honderd Kesita' (Gen. 33:19). Rabbi Joedan bar Simon zegt: 'Dit is een van de drie plaatsen waarvoor de volkeren van de wereld Israël niet kunnen honen door te zeggen: "Jullie hebben ze door roof in bezit gekregen." En dit zijn ze: de grot van Machpela, (de plek van) het tempelheiligdom en het graf van Josef. De grot van Machpala, omdat geschreven staat: "En Avraham woog het zilver af voor Efron" (Gen. 23:16). De Tempel, (omdat geschreven staat): "En David gaf voor de plek aan Ornanan zes honderd sjèkèl aan goud" (I Chron. 21:25).  En het graf van Josef (omdat geschreven staat): "En hij kocht het grondstuk"' ( Gen. 33:19).[9]

 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Midrasj en uitleg

Vroomheid en profetie


        Boekklkl.gif (8026 Byte)

[1] Daarmee de indruk wekkend louter uit plichtsbesef en met tegenzin te geven.

In Avot de Rabbi Nathan noesach b (ed. Schechter, p. 48) is de formulering: 'Indien hij hem veel geld zou geven, maar met een gezicht dat niet glad is (ein pesjoet)'; d.w.z.: met een samengeknepen en verwrongen gelaat.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a:

'En ontvang ieder mens met een vriendelijk gezicht' - hoe is dat? Dat leert dat ook al geeft een mens zijn naaste alle goede geschenken in de wereld maar zijn gezicht is (daarbij) stuurs* naar de grond gericht[1], dan rekent de Schrift hem dit aan alsof hij helemaal niets gegeven heeft. Maar indien hij zijn naaste met een vriendelijk (blij)[2] gezicht ontvangt, zelfs als zou hij helemaal niets aan hem geven, dan rekent de Schrift hem dit aan alsof hij hem alle geschenken in de wereld heeft geschonken.'

[2] In Avot de Rabbi-Nathan noesach b (ed. S. Schechter p. 48): met een glad, d.w.z. ontspannen gelaat.

* Kavoesj - samengetrokken, verwrongen.

 

 

 

 

 

 

[5] Zie het verhaal in de Babylonische Talmoed Sjabbat 31a.

 

 

 

 

[6] Zie Avot de-Rabbi Nathan 8a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Commentaar van Tosafisten bij Babylonische Talmoed Jevamot 61a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zie Maimonides, Misjné Tora 10,4.

Uitleg:

Moet je altijd vriendelijk blijven?
Of zijn er ook uitzonderingen?
Rabbi Menachem ben Sjlomo Me'iri: ieder mens moet je met een ontspannen en vriendelijk gelaat ontvangen, wanneer hij je komt bezoeken, ook al komt hij ongelegen en ben je in feite niet blij met zijn komst.[3] Rabbi Jisjma'él zei het net even anders. 'Rabbi Jisma'él zegt: "... en ontvang ieder mens met vreugde."'[4]
Op het eerste gezicht strookt deze uitleg van Menachem ben Sjlomo Me'iri niet met de houding die we van Sjammai uit verhalen rond zijn persoon kennen. Zoals toen Sjammai kregelig een (heidense) man wegstuurde die tot het jodendom wilde overgaan en die tegelijkertijd in zijn houding aangaf dat hij zich hoogstens oppervlakkig wilde verdiepen in Tora en traditie. De aspirant proseliet sprak badinerend: 'Leer mij de gehele Tora in de tijd dat ik op één been kan blijven staan.' Dit botte gedrag wekte zoveel wrevel bij Sjammai dat hij hem wegzond, geërgerd en ongetwijfeld met stuurs gelaat.
[5]
Ook is van Sjammai bekend dat hij geen leerlingen op zijn leerschool wilde aannemen bij wie op voorhand al klaar was dat zij door onzuivere motieven werden aangedreven. Aspirant leerlingen wier keuze voor Tora-studie niet voortkwam uit het verlangen om een gaver mens te worden, maar veeleer uit eerzucht of eigenbelang, waren bij Sjammai niet bijster welkom.
[6]
Dit in aanmerking nemend, bestaat er reden om de drie raadgevingen van Sjammai in hun betekenisvolle volgorde en in hun onderlinge verband te beoordelen: studie, weinig woorden en goede daden, vriendelijke houding naar anderen toe. Die vriendelijke bejegening van alle mensen - die Sjammai propageerde - blijkt bij nader inzien niet naïef en is niet vrij van condities.
De eis tot vriendelijke bejegening van alle mensen geldt volgens Sjammai dus niet wanneer degene die we ontmoeten een vijand is van de Tora, of zelfs een misdadiger, of in ieder geval iemand die geen boodschap heeft aan de morele leefregels van de Tora. Een dergelijk persoon hoef je volgens Sjammai juist niet zomaar met open armen te ontvangen! Hillel accepteerde zo'n onzuiver persoon, zoals we zagen - wel, maar dan alleen omdat hij wilde blijven geloven in de kracht van de Tora om een mens - ieder mens - ten goede te veranderen. De houding van Hillel spreekt ons allicht meer aan en lijkt edelmoediger, maar de eerlijkheid gebied ons de vraag te stellen of de houding van Sjammai niet de meest realistische is. Aan vriendelijkheid - al was het alleen maar uit didactische overwegingen - moeten we soms toch zekere grenzen durven stellen!

Het is opvallend dat Sjammai 'iedereen' niet formuleert als 'ieder mens' (kol adam) maar als 'geheel de mens(heid)' ('kol ha-adam'). Op grond van een uitleg van de Tosafisten in de Talmoed [7] suggereert S.Z. Schwartz, dat Sjammai dit inclusieve taalgebruik bezigde om ook niet-joden uit de heidense volkeren duidelijk in te sluiten. Ook tegen hen moet men als Jood vriendelijk zijn, zij het dat die personen dan wel een open houding tegenover de Tora en het jodendom moeten tonen, en (zo zij zeggen zich echt bij het jodendom te willen aansluiten) ook oprecht bereid zijn meer dat alleen een heel klein beetje van de Tora te leren. Op die manier bestaat er toch geen onoverkomelijke tegenstelling tussen wat Sjammai hier zegt en zijn kregelige reactie op het verzoek van de heidense man (zie boven). Deze man zocht immers weliswaar contact, maar hij stelde zich laatdunkend op tegenover de Tora. Misschien wilde hij haar zelfs belachelijk maken met zijn haast cynische verzoek: 'Leer mij de Tora zolang ik op één been kan staan.'[8]  

In Avot de-Rabbi Nathan is de uitspraak van Sjammai op alternatieve wijze verklaard, namelijk als aanwijzing op welke manier we geschenken moeten geven of hulp moeten verlenen: vriendelijk, met compassie en van harte. Onder die eis valt vooral ook de vriendelijke gezindheid waarmee we geacht worden om sociale hulp te bieden aan armen en misdeelden. Maimonides heeft de richtlijn van Sjammai verwerkt in zijn wetcodex. Dat deed hij bij de bespreking van de regels rond gaven aan armen. Sociale hulp moet men verlenen vanuit welgemeende menselijkheid en vriendelijkheid, niet als een verplichting die men met tegenzin uitvoert. In dat geval vernietig je de verdienste (zechoet) van het geven.[9] In die zin is het haast nog beter niet te geven dan iemand te helpen met een verwrongen gelaat waarop de tegenzin valt af te lezen.[10] Deze keuze voor deze uitleg hangt voor Maimoniodes samen met zijn mening dat het verrichten van goede daden niet alleen gericht moet zijn op de ander, maar bovenal juist moet leiden tot veredeling van het eigen karakter, als middel tot versterking van deugden en goede intenties in de eigen persoonlijkheid. Geven doe je om wille van de ander, maar zeker niet minder omwille van jezelf! Geven doe je, opdat je daardoor een beter mens wordt. Juist daarom heeft volgens Maimonides geven - indien met weerzin gedaan - wat jezelf betreft geen waarde. De hemel zal je er ook niet voor belonen![9]
Welbewust refereerde Maimonides (in zijn commentaar bij deze uitspraak van Sjammai in Misjna Avot) aan Job. 30:25. Uit dit citaat blijkt dat waardevol en oprecht geven - als bij Job - met positieve gevoelens, met compassie en inlevingsvermogen gepaard gaat: 'Huilde ik niet om hem die harde dagen beleefde, was mijn ziel niet bekommerd om een arme?'

 

 

 

[3] Zo de uitleg van Menachem ben Sjlomo Me'iri in zijn commentaar bij Pirké Avot a.l.

[4] Zie Misjna Avot 3,12.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Zie S.L. Schwartz, Likkoeté Sjasj, Massèchèt Avot, Brooklyn 2003, p. 64.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Zo in Babylonische Talmoed Chagiga 5a: 'Beter is het helemaal niet te geven dan te geven met een betrokken gelaat'

 

 

[1] Met 'misjna' is hier in de eerste plaats verwezen naar de mondelinge traditie als zodanig; in tweede instantie mogelijk ook naar verzamelde halacha uit de Tannaïtische periode.
'Halachot' verwijst waarschijnlijk naar halachische midrasj. 'Tosafot' verwijst naar halachische regels die niet in de oude tannaïtische misjna-verzamelingen zijn  opgenomen. In werkelijkheid bestond de Misjna (het geschrift zoals wij dat kennen) natuurlijk nog niet in de tijd van Rabban Jochanan ben Zakkai. 
Volgens (een latere) versie in de Babylonische Talmoed van deze overlevering beheerste Rabbi Jochanan ben Zakkai bovendien: logische redeneringen van licht naar zwaar (kal we-chomèr), het vermogen tot berekening van de kalender, en gematria (mystieke getalsleer); bovendien verstond hij de taal van de engelen, de geesten en de bomen, dierenparabels, mystiek van de troonwagen en de details van de discussies tussen Abaje en Rabba. Zie Babylonische Talmoed Soekka 28a en Bava Batra 134a. 

 

 


Hoofdstuk 14


Voortzetting tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a:*

Rabban Jochanan ben Zakkai ontving (de traditie) van Hillel en Sjammai. Tachtig leerlingen had Hillel de Oude. Dertig van hen waren het waardig dat de Sjechina op hen zou rusten zoals op Mosjè onze leermeester, maar hun generatie was dat niet waardig. Dertig van hen waren het waardig om een schrikkeljaar te berekenen en twintig waren middelmatig. De grootste van allen was Jonathan ben Oezi'él (Uziël), de kleinste van allen was Rabban Jochanan ben Zakkai. Men zegt over hem, over Rabban Jochanan ben Zakkai, dat hij de Schrift, misjna (mondelinge leer), gemara, halachot, aggadot, tosafot (toevoegingen), de subtiele details van Tora(-exegese), de subtiele details van de Schrijvers en alle hermeneutische regels van de Wijzen niet ongemoeid liet.[1] Geen enkel woord van de Tora liet hij ongemoeid om die te bestuderen, om te vervullen wat gezegd is: 'Om hen die mij lief hebben iets van wat is[2] te doen erven, hun schatkamers zal ik vullen' (Spr. 8:21).

Uitleg:

Hillel
Hillel de Oude zou tachtig leerlingen hebben gehad. Volgens de overlevering in Avot de-Rabbi Nathan noesach b waren dit tachtig paren van leerlingen, dus in totaal honderdzestig leerlingen. Dertig paren daarvan waren in principe waardig dat de Sjechina (de geest van profetie) op hen rustte. Dertig paren waren waardig dat voor hen de zon zou blijven stilstaan, zoals voor Jehosjoea ben Noen. Van hem is verteld: 'En hij sprak voor de ogen van Israël: Zon, sta stil te Gibeon, en jij maan in het dal van Ajalon. En de zon stond stil en de maan bleef staan etc.' (Joz. 10:12-23).

Volgens een weergave van deze traditie in Sefer Ha-Koezari van Jehoeda Ha-Levi zou Hillel in werkelijkheid duizenden leerlingen hebben onderwezen. De tachtig leerlingen die hier in de midrasj worden genoemd, vormden daaruit slecht een uitgelezen groepje.

Niet alleen van dertig leerlingen van Hillel is gezegd dat zij het waardig waren dat de Sjechina op hen rustte, maar ook van Hillel zelf. Uit parallelteksten weten we dat met deze mededeling - dat de Sjechina op iemand rust - de gave van de 'heilige geest' en van profetie is bedoeld. Dit verhaal is in de Talmoed verteld ten aanzien van Hillel de Oude:

»Onze rabbijnen vertelden: 'Het gebeurde dat de Ouden bijeen waren gekomen in de opperkamer van Goerja (Gadja) in Jericho en een stem (Bat kol) [4]) uit de Hemel werd door hen gehoord (die zei): 'Er is hier één iemand aanwezig die waardig is dat Sjechina (de Heilige Geest ) op hem rust zoals op Mosjè, onze meester, maar zijn generatie is daartoe niet waardig!' De Wijzen richtten daarbij hun ogen op Hillel. En toen hij stierf, spraken zij over hem: 'Wee deze vrome, wee deze bescheiden mens, leerling van Ezra!'[5]

Een andere keer waren zij geschaard rond de maaltijd te Javne. Opnieuw werd door hen een stem (bat kol) uit de hemel gehoord (die zei:) 'Er is hier iemand aanwezig die waardig is dat de Sjechina op hem rust, maar zijn generatie is daartoe niet waardig!' De Wijzen richten hun ogen daarbij op Sjmoe'el, de Kleine. Toen deze stierf, spraken zij over hem: 'Wee deze vrome, wee deze bescheiden mens, leerling van Hillel. Hij sprak ook in het uur van zijn sterven: "Sjim'on en Jisjma'él zullen ten prooi vallen aan het zwaard en zijn vrienden zullen worden geëxecuteerd. De rest van het volk zal ten prooi vallen aan plundering en vele rampen zullen over de wereld komen."'«[6]

Jonathan ben Uzzi'él
Veertig jaren na de komst van de Tweede Tempel hield profetie op te bestaan. Omdat de Sjechina rustte op Sjmoe'él Katan, was hij in staat de toekomst te voorspellen. Toch verkreeg hij niet dezelfde profetische gave als Mosjè en was hij geen echte profeet, omdat zijn generatie de terugkeer van de profetie, zoals dat voor messiaanse tijden is beschreven, niet waardig was.

Als de kleinste onder deze leerlingen van Hillel - Rabban Jochanan ben Zakkai - al zo groot en belangrijk was, hoe geweldig was dan ook Jonathan ben Oezi'él niet! Deze Wijze wordt wat betreft de gave van profetie boven alle andere leerlingen gesteld. Aan Jonathan ben
Oezi 'él wordt immers de Targoem (de verklarende vertaling in het Aramees) bij de profeten toegeschreven! Niemand stond in zijn tijd dichter bij de geest van profetie dan hij!
Niet zonder poëtische overdrijving vertelden de Wijzen over hem dat, wanneer hij neerzat om Tora te studeren, iedere vogel die over hem heen vloog onmiddellijk vlam vatte en verbrandde.[7]

 

* In Misjna Avot worden de voorafgaande uitspraken van Hillel voortgezet met een aantal tradities van Hillels nazaten, die Nasi van de grote academie zijn geweest.
Zie voor de verschillende verzamelingen van spreuken (in Misjna Avot en in Avot de-Rabbi Nathan) L. Finkelstein, Mavo le-Massechtoto Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, New York 1951, 39 v. 

 

[2] D.w.z. iets wat werkelijk is, van waarde en wat en er toe doet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Letterlijk: 'dochter van een stem', d.w.z. iets dat te vergelijken is met het spreken van een verstaanbare menselijke stem.

 

[5] Zo de lezing in Talmoed Jeroesjalmi IX, 24; 29. vgl. verder Babylonische Talmoed Sanhedrin 11a Midrasj Sjier ha-Sjiriem Rabba 8,9,3. en Tosefta Sota 13, 3; zie ook H. Büchler, Types of Jewish Palestinian Piety, London 1922, 8-9.

[6] Zie Babylonische Talmoed, Sanhedrin 11a.

 

 

 

 

 

 

 

[7] Babylonischje Talmoed, Soekka 28a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Maimonides, Morè Nevoechiem II, 32, ed. S. Pines, 361.Het is dus te interpreteren als een wonder en gevolg van goddelijk ingrijpen, wanneer zo iemand geen profeet wordt.

 

 

 

[9] Maimonides, Sjemonè Perakiem, (VII, 3, ed. M. van Loopik, Het Juiste Midden, Amsterdam 2007, 144.

 


Excurs -profetie, verworvenheid en gave

Wat betekent het hier in de midrasj, dat alleen sommigen ertoe geschikt zijn dat de Sjechina op hen rust, of met een andere uitdrukking: dat zij de heilige geest waardig zijn? Profetie is niet een gave die Gods schenkt aan 'Jan en alleman', maar Hij geeft deze gave alleen aan oprechte rechtvaardigen die van aanleg en van levenswandel daartoe waardig zijn. Heel duidelijk is dit inzicht verwoord door de filosoof Maimonides in zijn inleiding op Pirké Avot, zijn zogeheten Sjemonè Perakiem (Acht Hoofdstukken):

»Want wij geloven dat het kan gebeuren dat iemand die geschikt is voor profetie en die daarop is voorbereid geen profeet wordt, namelijk als gevolg van de goddelijke wil. Naar mijn mening is dit zoiets als alle wonderen en gaat dit precies zo te werk. Want het is een natuurlijke zaak dat iedereen die volgens zijn natuurlijke dispositie geschikt is voor profetie en die zich getraind heeft in zijn educatie en studie een profeet wordt.«[8]

»Weet dan dat geen enkele profeet de gave van profetie heeft verworven, tenzij hij alle intellectuele en het merendeel van de meest belangrijke der morele deugden bezat. Zo zeggen de Wijzen: 'Profetie rust alleen op de wijze, de moedige en de rijke.' Met het begrip 'wijze' impliceren ze zonder twijfel alle intellectuele deugden. En met 'rijke' eigenschappen die behoren tot de morele deugden; en wel tevredenheid, omdat ze een tevreden persoon rijk noemen. Bij hun definitie van 'rijke' stellen ze de vraag: 'Wie is rijk? Hij die zich verheugt over zijn deel.' Dat is iemand die voldoende heeft aan wat het lot hem toebedeelt en die niet rouwig is om wat hem niet ten deel valt. En ook (het begrip) 'held' heeft betrekking op morele deugden. Hetgeen wil zeggen dat hij aan zijn capaciteiten richting geeft in overeenstemming met het verstand, zoals we in het vijfde hoofdstuk hebben uitgelegd. Dit stemt overeen met wat de Wijzen zeggen: 'Wie is een held? Hij die zijn kwade drijfveer bedwingt.'« [9]


 

 

 

Jochanan ben Zakkai
Over Jonathan ben Oezi'él, hoe hoog geprezen ook, is al met al niet zoveel bekend. De verdiensten van Hillel en Rabban Jochanan ben Zakkai worden door hun bekendheid daarentegen breed uitgemeten in de traditie. Rabbi Jochanan ben Zakkai zou honderdtwintig jaar geworden zijn en tijdens zijn lange leven nooit een gewoon (een niet van godvrezendheid doordesemd) gesprek hebben gevoerd. Hij zou altijd pas als laatste het leerhuis hebben verlaten, nooit daarin zelfs maar een kort dutje hebben gedaan, nooit zich ook maar vier ellen hebben verplaatst zonder Tora en gebedsriemen, altijd in studie verdiept zijn geweest, nooit eens zomaar rustig ergens hebben gezeten, nooit iets doorgegeven hebben dat hij niet precies zo van zijn leermeesters had gehoord.

Onwaardige generaties
We hebben hier in Avot de-Rabbi Nathan van doen met een thema dat in de traditie herhaaldelijk terugkeert en met een gedachte die sterk benadrukt is. Er heeft geen evolutie in Gods openbaring plaatsgevonden met het klimmen van de geslachten. De generatie van de Wijzen was de komst van profeten onwaardig geworden, in tegenstelling tot eerdere geslachten in Bijbelse tijden, voorafgaande aan Ezra! Het morele geestelijk niveau van de elkaar opvolgende geslachten is niet progressief. De 'Mendelsohniaanse' idee van de 'Erziehung des Menschengeschlechtes' is aan de rabbijnse traditie vreemd. De technische en wetenschappelijke vooruitgang van de mensheid houdt geen gelijke tred met haar morele ontwikkeling, een gedachte die we ook door de grote Joodse filosoof Maimonides benadrukt vinden. De profetie zou  kort na de dagen van Ezra een einde gevonden hebben als gevolg van moreel en geestelijk verval in de loop van de generaties. Alleen omdat die generaties waarin de profeten leefden daartoe waardig waren, rustte Gods geest op hen en konden zij profeteren. 

 

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Midrasj en uitleg


De mens en de Tora


 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

** Twee versies: 1) wanneer je veel Tora hebt geleerd, 2) wanneer je veel Tora hebt gedaan (d.w.z. geboden hebt vervuld). Vgl. commentaar van Jona Gerondi op Pirké Avot 2,8.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b:

Hij was gewoon te zeggen: Wanneer je veel Tora(studie) hebt verricht,** reken dit jezelf niet ten goede (als verdienste) aan want daartoe ben je (nu eenmaal) gevormd (geschapen).[1] Want schepselen (d.w.z. mensen) zijn alleen maar gevormd opdat zij zich bezig houden met Tora.* 

* Deze uitspraak is ontleend aan Pirké Avot 2,8.
Sterc.gif (5478 bytes)

Zie ook commentaar op ARN van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin in (in ARN ed. Wilna 1933).

[1] Rabban Jochanan ben Zakkai gebruikt de uitdrukking 'daartoe ben je gevormd' (geschapen) in plaats van 'daartoe ben je geboren', om duidelijk te maken dat alleen wanneer de mens Tora leert en doet, hij als mens gevormd en geschapen is. Dan alleen beantwoordt hij aan zijn menselijke bestemming en is hij gevormd als mens! Zie uitleg van J. Reisman, Ijjoeniem be-Pirké Avot, Tel Aviv 2001, p. 162.


Uitleg:


Mens worden door Tora
De mens is geschapen en gevormd als biofysische eenheid, lichaam en geest. Iemand wordt pas echt mens wanneer hij de lichamelijkheid van zijn bestaan verbindt met spirituele vermogens en met de zin verlenende inzichten van de geest. Doet hij dat niet, dan leeft hij slechts vanuit dierlijk instinct. Hij mist dan de kans om de opdracht te vervullen waartoe hij op aarde is, namelijk om als mens te leven, als nèfèsj (persoon). Dan mist hij zijn bestemming als wezen dat volgens Gods plan zowel over een lichaam als over een geest beschikt. De mens is immers - zoals de Wijzen dit noemen - 'medewerker' van de Eeuwige in het avontuurlijke proces van het scheppingswerk. De mens bezit naast een lichaam ook een geest die hem in staat stelt om bewuste morele keuzes te maken, keuzes die van invloed zijn op de schepping waarvan hij deel uitmaakt. Pas wanneer hij zich laat beperken door het morele gebod, blijft hij niet als een dier willoos slaaf van eigen instincten. Alleen zo wordt hij echt mens, zoals de Eeuwige hem bedoeld heeft.[1] In die zin kun je zeggen dat mensen geschapen zijn om wille van de Tora, blauwdruk en bestemmingsplan van Gods schepping.
Over mensen die grenzeloos toegeven aan instinctmatige drijfveren zegt E. Berkovitz: 'Wie zich slaafs onderwerpt aan het biologische en onpersoonlijke wordt gevangen gehouden door noodzaak, de essentie van het onpersoonlijke'[2] Met ander woorden, zonder de zingevende en disciplinerende inperkingen van zijn instinctmatige drijfveren en zonder zich te stellen onder de sturende leiding van de Tora valt een mens ten prooi aan het onpersoonlijke, het puur animale en het onbewuste 'das' van Sigmund Freud. Dan mist hij als het ware de kans werkelijk humaan te zijn. God heeft de mens tot onmisbare eindschakel gemaakt in de lange keten van een proces dat moet leiden tot bestendiging en vervolmaking van de schepping. Zo kan Rabban Jochanan ben Zakkai zeggen dat de mens gevormd (jatzar = vormen kneden) is omwille van de Tora! Hij is - zo te zeggen - ervoor gekneed!

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] E. Berkovitz, Essentials Essays on Judaism, Jerusalem 1992, 114; de auteur schrijft hier binnen het kader van seksualiteit in de Joodse traditie.

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Menachem Me'iri verwijst in zijn commentaar bij de ze passage en gedachten in Misjna Avot (2,8) naar Jes. 43:7: 'Ieder die naar Mijn naam genoemd is en die Ik heb geschapen tot Mijn eer'; en naar Jes. 43:21: 'Deze gemeenschap heb Ik gevormd om Mijn lof te zullen vertellen.'  De mensheid is geschapen om Gods lof met de mond te belijden en verkondigen.


In het licht van deze gedachten kunnen we ook verwante uitspraken bezien die overgeleverd zijn in de Babylonische Talmoed:


Tora en mens - doel van de schepping

Rabbi El'azar zegt: 'Ieder mens is geschapen tot inspanning. Er is immers gezegd: "Maar de mens wordt tot inspanning geboren" (Job. 5:7). Ik weet niet of hij geschapen is tot inspanning van de mond of dat hij geboren is tot inspanning van (hand)werk. Maar wanneer de Schrift zegt "Want zijn mond zal hem aandrijven" (Spr. 16:26), moet men zeggen dat hij geschapen is tot inspanning van de mond. Dan weet ik nog altijd niet of hij geschapen is tot inspanning omwille van Tora of tot inspanning omwille van (gewone) conversatie. Wanneer de Schrift echter zegt "Dit boek van de Tora zal uit je mond niet wijken" ((Joz. 1:8), dan moet men wel zeggen dat hij geschapen is tot inspanning omwille van Tora.[3]

Rabbi Chèlbo sprak verder in naam van Rav Hoena: 'Ieder mens in wie godvrezendheid is, naar diens woorden zal worden geluisterd. Er is immers gezegd: "Uiteindelijk, nu alles gehoord is, komt de zaak hierop neer: vrees God en neem zijn geboden in acht, want dat is de gehele mens" (Pred. 12:13)'
Wat betekent 'dat is de gehele mens'? Rabbi El'azar zegt: 'De Heilige, Hij zij gezegend zegt: "De gehele wereld is slechts om wille van deze[4] (godvrezende mens) geschapen."'

Rabbi Abba bar Kahana zegt: 'Deze (de godvrezende mens) weegt op tegen (het belang van) de gehele wereld.' Rabbi Sjim'on ben Azzai zegt: 'De gehele wereld werd uitsluitend geschapen om deze (de godvrezende mens) te vergezellen.'[5][6]

 

 

 

 

 

 

[3] Babylonische Talmoed Sanhedrin 99b.

 

 

[4] Men kan ook vertalen: 'omwille hiervan' (omwille van godvrezendheid).

 

[5] Dat wil zeggen de mens met zijn vermogen tot godvrezendheid vormt de spil van de schepping, de rest van de schepping bestaat slechts om het godvruchtige leven van de mens mogelijk te maken. Zie Babylonische Talmoed Berachot 6b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     Qkopchassied2.gif (8033 Byte)

 



De Tora is als een kostbaar kledingstuk, voor de mens precies op maat gemaakt.

De dorpeling die zijden kleding wilde kopen

 »Een dorpeling kwam op een marktdag in de winter naar een stad en hij ging gekleed in warme kleding. Om warm te blijven, droeg hij verschillende kledingstukken over elkaar en een das rond zijn hals, bovendien nog een wollen overjas. Op dat moment kwam hij langs een winkel met zijden kleding. Hij ging de winkel binnen en vroeg de eigenaar van de winkel hem voor de volle prijs een kledingstuk te verkopen, voor zover hij een kledingstuk naar zijn maat in voorraad had. De handelaar antwoordde hem: 'Zeker heb ik dat.' Onmiddellijk nam de handelaar een kledingstuk dat precies naar de maat van de dorpeling gemaakt was. Hij gaf het hem en sprak: 'Zie, hier heb ik een kledingstuk voor je dat je wel zal passen.' Op dat moment kwam er toevallig een andere koper de winkel binnen en begon een gesprek met de eigenaar van de winkel en diens aandacht werd van de dorpeling afgeleid. De dorpeling trok op dat moment het zijden kledingstuk over zijn rug en spande zijn lichaam om er in te komen, maar het lukte hem niet want het kledingstuk was te klein voor zijn omvang. Het lukte op geen enkele manier, zelfs geen van beide handen kreeg hij door de mouw. Toen de dorpeling dit zag, werd hij kwaad en ging op de eigenaar van de winkel toe en onderbrak zijn gesprek met de andere koper en wierp hem vol verwijt voor de voeten: 'Waarom neem je mij in de maling? Is dit soms een kledingstuk in mijn maat?' De handelaar antwoordde hem: 'Het zij verre van mij, dat ik je in de maling zou nemen. Met wat ik je gezegd heb, bedoelde ik dit: het kledingstuk is in jouw maat op voorwaarde dat je die als rouwgewaden zo dikke kleren van je hebt afgelegd en je die vele lompen waarin je gehuld bent, hebt uitgetrokken.

De heilige Tora wil dit zelfde zeggen in het vers: 'Je zult de Heer jouw God liefhebben met je gehele hart' (Deut.6:5). De Heer, Hij zij gezegend, vervaardigde, nadat hij de maten van de mens had opgenomen, als het ware een kledingstuk voor hem om hem te kleden met de 248 geboden in overeenstemming met zijn 248 lichaamsdelen, en met 365 verboden in overeenstemming met de 365 zenuwstrengen van de mens. Wat heeft de mens gedaan? Hij nam het kostbare kledingstuk en trachtte het over zijn rug te trekken en kwam nota bene met de beschuldiging dat het niet naar zijn maat vervaardigd was. Daarom hebben de Wijzen, zij zijn geprezen, verklaard: Je bent niet (zomaar) in staat om lief te hebben, dat wil zeggen: je weet niet hoe je deze gezindheid kunt bereiken. Richt daarom je aandacht op wat in het aansluitende vers staat: 'En deze woorden die Ik je heden gebied, zul je ter harte nemen.' Dat wil zeggen, dat je deze woorden op je hart moet doen rusten, zonder een afscheidende laag stof. Al die omhulsels van ondeugden en vreemde verlangens, waarin je gehuld bent, moet je afleggen. En dan zullen de woorden werkelijk je hart bereiken, zonder een tussenwand. Dan zul je Hem, door Wiens spreken de wereld tot stand gekomen is, leren kennen en zul je weten hoe lief te hebben. *


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   Qkopchassied.gif (8057 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Mesjaliem we Sippoeriem le-Am oe-le-Noar sjèl ha-Maggied me-Doevno, (Parabels en verhalen) ed. E. Steinman, Tel Eviv 1957, p. 19-20 (voorts aangeduid met: Mesjaliem we-Sippoeriem).

 

 

Een mens kan niet trots zijn op iets wat van nature bij hem hoort, zoals bijvoorbeeld het feit dat hij twee armen en benen heeft. Zo is het absurd om trots te zijn op Tora-kennis, want daartoe is een mens op de wereld. Zonder Tora-kennis zou iemand in feite niet echt mens zijn.

Een speciale mogelijkheid is de woorden van Rabban Jochanan ben Zakkai - 'al tachaziek tova le-atzmecha' (boven vertaald als: 'reken het jezelf niet ten goede aan') - letterlijk te lezen als: 'neem (grijp) het goede niet (uitsluitend) voor jezelf .' Dat wil zeggen: houdt het goede dat je geleerd hebt van de traditie en van je leermeesters niet voor jezelf, maar geef het door in onderricht aan je leerlingen. In lijn hiermee zou de overlevering onmiddellijk voortgaan met het noemen van vijf leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai.[6]

[5] Het 'goede' staat voor de Tora (lèkach tov).

 

[6] Zo de uitleg bij J. Levinson, Chapters on Etical Maxims, Chigago 1915, p. 51.

 

 

 

 

 

* Vgl. Pred. 4:12.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Vgl. Misjna Nega'iem 9,3 en Tosefta Tevoel Jom 1,8 en 10; als voorbeelden genoemd in Encyclopedia Judaica VI, 621.

 

[11] Zie in dit verband R. Adelman, The Poetics of Time and Space in the Midrashic Narrative, Jerusalem 2008, p. 26.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* In de zin van mondelinge traditie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Zie Babylonische Talmoed, Tosafot bij Nidda 17a.

[17] Vgl. Babylonische Talmoed, Chagiga 14a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[21] Zie in dit verband Tosefta Chagiga 2,1 en Babylonische Talmoed Chagiga 14b.

 

[22] Zie in dit verband R. Adelman, The Poetics of Time and Space in the Midrashic Narrative, Jerusalem 2008, p. 30; in verwijzing naar M. Kister, Ijjoeniem be-Avot de-Rabbi Nathan, p. 215-216.

 

Vijf leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b:

Rabban Jochanan ben Zakkai bezat vijf leerlingen. Elk van hen gaf hij een naam (d.w.z. van elk van hen gaf hij een karakteristieke beschrijving).
Eli'èzèr ben Hyrcanos noemde hij een 'gepleisterde cisterne, die geen druppel verliest', 'een afgedichte kruik die zijn wijn bewaart'.
Jehosjoea ben Chananja noemde hij 'een drievoudig snoer dat niet snel wordt gebroken'.
José de priester (Ha-Kohén) noemde hij 'de vrome (chasied) van de generatie'.
Sjim'on ben Netan'él[7] [Jisma'él ben Chananja] noemde hij 'een oase in de woestijn die zijn water vasthoudt'. Gelukkig is de leerling wiens leermeester hem erkentelijk is en zo over hem getuigt!
El'azar ben Arach noemde hij 'een snel stromende rivier en een krachtig opwellende bron waarvan het water opwelt en uitvloeit', om te vervullen wat er gezegd is: 'Als jouw bronnen op straat uitvloeien over de pleinen, sloten vol water' (Spr. 5:16).

Uitleg:

Vijf eminente leerlingen
Het is opvallend hoe goed Rabban Jochanan ben Zakkai zijn leerlingen kende en openlijk prees om hun buitengewone kwaliteiten. Daaruit blijkt bescheidenheid en tevens liefde voor de leerlingen. Zijn eigen leermeester Hillel had hemzelf overigens ook de hoogste lof toegezwaaid. Hillel noemde Rabban Jochanan 'vader van wijsheid' en 'vader van geslachten'.[8]
Vanuit zijn gezichtspunt en positie als leermeester is het inzichtelijk waarom hij de vijf leerlingen niet als 'rabbi' aansprak, hoewel zij gewoonlijk door anderen 'rabbi' werden genoemd. Niettemin uitte Rabban Jochanan ben Zakkai groot ontzag voor juist deze vijf leerlingen. Hij benoemde van elk van hen afzonderlijk de specifieke eigenschappen waarin zij op uitzonderlijke wijze uitblonken. Rabban Jochanan ben Zakkai onderwees in werkelijkheid veel meer leerlingen, maar deze vijf sprongen eruit.

Eli'èzèr ben Hyrcanos [eveneens bekend als Rabbi Eli'`èzèr de Grote) noemde Rabban Jochanan een goed gepleisterde cisterne die geen druppel water verliest, of een hermetisch afgedichte en met pek aangesmeerde kruik waaruit nog geen druppel wijn verloren gaat. Ongetwijfeld waardeerde hij zijn leerling Eli'èzèr om diens indrukwekkende geheugen en diens vermogen om alle kennis die hij ooit verworven had vast te onthouden. We kunnen zijn typering echter tevens opvatten als een sluikse verwijzing naar het buitengewone conservatisme van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos. Nooit zou hij iets hebben onderwezen wat hij niet van zijn leermeesters had gehoord.[9] Hij wilde het gebruik van hermeneutisch deducties van halacha beperken, omdat hij zich bij halachische beslissingen voornamelijk baseerde op oude overgeleverde traditie. Een vernieuwer was hij zeker niet.[10]
Het beeld dat ook recente onderzoekers van hem schetsen, sluit hier bij aan. Rabbi Eli'èzèr staat geboekstaafd als vrouw-onvriendelijk, uitermate conservatief, rationalistisch, als een patriciër en als aanhanger van de school van Sjammai.[11] Op grond van de traditie kunnen we echter ook een heel ander beeld van hem schetsen (zie beneden).

Volgens Pirké Avot sprak Rabban Jochanan ben Zakkai van  Jehosjoea ben Chananja: 'Welzalig de vrouw die hem gebaard heeft.' Deze lovenswaardige woorden voor de moeder van Joehosjoea ben Chananja werden mogelijk ingegeven door de herinnering aan wat over deze vrome vrouw verteld is. Volgens de Jeruzalemse Talmoed plaatste de moeder van Rabbi Jehosjhoea diens wiegje in leerhuizen, opdat de oren van het kind zo vroeg mogelijk aan de woorden van de Tora gewend zouden raken.[12] Al toen zijn moeder nog zwanger van hem was, ging zij leerhuizen rond en bad opdat haar een zoon geschonken zou worden met veel wijsheid. Een alternatieve reden voor de lofprijzing voor de vrouw die hem baarde, is mogelijk ook de grote liefde en sympathie die collega's voor de vergevingsgezinde en milde Rabbi Jehosjoea ben Chananja koesterden.


»'Verzamel het volk, de mannen, de vrouwen en de kinderen' (Deut. 31:12). Welke uitleg gaf hij (Rabbi El'azar ben Azarja) hierbij? Wanneer de mannen kwamen om te leren, kwamen de vrouwen om te luisteren, maar waartoe moesten de kinderen dan komen? Dat was om verdienste toe te kennen aan hen die hen brachten.«[13]

Sommigen veronderstellen dat de moeder van Josjoea ben Chananja door Rabban Jochanan ben Zakkai werd geprezen, omdat haar vrome zoon zijn ouders meer eerde en vreesde dan anderen deden. Het gebod om vader en moeder te eren zou Josjoea ben Chananja met ongekende ijver hebben vervuld.

Nog een andere reden voor deze uitzonderlijke waardering voor de vrouw die hem baarde, is mogelijk ook de grote liefde en sympathie die collega's voor de vergevingsgezinde en milde Rabbi Jehosjoea ben Chananja koesterden. Gezegend de vrouwe die zo'n geweldige zoon baarde.

Rabban Jochanan ben Zakkai Rabbi noemde Jehosjoea een 'drievoudig snoer dat niet snel verbroken wordt'. Ongetwijfeld doelde hij met dit citaat (uit het boek Prediker) op de veelzijdigheid van Rabbi Jehoesjoea die verschillende kwaliteiten perfect wist te combineren. Hij was geschoold in zowel halacha en aggada als in praktische zaken, zoals in diplomatieke vaardigheden en wetenschap. Hem wordt kennis toegeschreven van de Griekse taal, mathematiek en astronomie.
Onwillekeurig doet dit alles denken aan een overlevering en uitleg van hetzelfde citaat in Misjna Kiddoesjien:

»Hij die zich bekwaamd heeft in de Schrift, misjna en 'de weg van de aarde' (wereldse aangelegenheden), zal niet snel tot overtreding geraken, er is immers gezegd: 'En een drievoudig snoer wordt niet snel gebroken' (Pred 4:12); maar hij die kennis ontbeert van de Schrift, misjna* en 'de weg van de aarde' behoort niet tot de beschaving'.«[14]

Rabbi José de priester (José ha-Kohén) was een chassied, die liefdadigheid boven kennis stelde en die handelde 'lifniem mi-sjoerat ha-dien'- dat wil zeggen: extra streng voor zichzelf maar anderen milder beoordelend, en de eigen rechten kleiner inschattend dan de rechten van anderen.  Een chasied is iemand die zelfs bereid is zichzelf schade te berokkenen, wanneer hij daarmee schade voor een ander kan voorkomen.[15] Van Rabbi José is bekend dat hij grote nadruk legde op vriendelijke omgang met de naaste.[16] Rabban Jochanan ben Zakkai respecteerde hem ook om zijn mystieke kennis.[17] Sommigen identificeren deze Rabbi José ha-Kohen met José Kittoenta, van wie gezegd is dat na zijn dood echte vroomheid in Israël ten einde kwam.[18]
Don Jitzchak Abravanel identificeerde Rabbi José met Joséf ben Goerion, die ook priester was en behoorde tot de leerlingen van Rabban Jochanan ben Zakkai. Rabbi José maande om een goede buur te zijn, of om de nabijheid van een goede buur te zoeken. En van hem is de spreuk bekend: 'Laat het geld van je naaste even geliefd voor je zijn als je eigen geld.'[19]

Sjim'on ben Netan'él wordt volgens de Misjna door Rabban Jochanan ben Zakkai gekenmerkt als jaré chét - een godvrezende. Dat wil zeggen als een persoon die zich voortdurend bewust is van Gods aanwezigheid en zich daarom verre houdt van elke denkbare overtreding. Zo iemand maakt een extra omheining rond de woorden van de Tora, opdat hij op geen enkele wijze Gods woord zal overtreden of ook maar in de buurt geraken zal van wat op een misstap lijkt.
Ware chasidoet en liefde zetten de mens aan tot het doen van het goede en het humane. Jir'at chét - godvrezendheid - houdt de mens af van overtreding.

Rabban Jochanan ben Zakkai prees El'azar ben Arach vanwege zijn inventieve vermogens bij  uitleg van de Tora. Hij was een meester in het maken van deducties en het trekken van aanvullende conclusies uit wat hij van zijn leermeesters geleerd had. Hij was dus een leerling met een levendige en creatieve geest. Daarom is hij zeer wel te vergelijken met een krachtige bron, waaruit steeds nieuw water opwelt.


Eli'èzèr ben Hyrcanos en El' azar ben Arach
Het is opvallend dat we in latere tradities een ander beeld krijgen van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos. Daar wordt juist hij vergeleken met een opwellende bron, die niet alleen zozeer als een cisterne water vasthoudt maar waaruit steeds nieuw water opwelt. Zo sprak Rabban Jochanan tot Rabi Eli' èzèr, toen deze zichzelf kenmerkte als een cisterne waaruit niet meer water komt dan er (aan kennis van zijn leermeesters) is ingegoten: 'Ik zal een gelijkenis (over jou) vertellen. Waarmee kan men het vergelijken? Met een bron die uit zichzelf (rijkelijk) water doet opborrelen. Zo ben jij in staat meer woorden van Tora te spreken dan die gezegd zijn aan Mosjè op (de berg) Sinai.'[20]
Er bestaan dus verschillende typeringen van Rabbi Eli'èzèr. Een oudere die hem beschrijft als een cisterne - als conservatieveling. En een latere typering als darsjan - als verklaarder en vernieuwer van traditie. Is misschien aan Rabbi Eli'èzèr in tweede instantie de kwalificatie 'vernieuwer' toegekend, die oorspronkelijk toekwam aan Rabbi El'azar ben Arach? Want zo prees Rabbi Jochanan zijn leerling El'azar omdat hij diep onder de indruk was van diens verrassende mystieke verklaringen naar aanleiding van de hemelse troonwagen- de merkawa.[21] Heeft Rabbi El'azar ben Arach zijn eervolle positie als meest favoriete leerling van Rabban Jochanan misschien in de traditie moeten afstaan aan Rabbi Eli'èzèr, omdat hij zijn leermeester op een gegeven moment in de steek liet en in een heidense omgeving verkeerde?[22]
In ieder geval is gepoogd om beide beelden van Rabbi El'azar - als conservatief en als vernieuwer - met elkaar te verzoenen, zoals blijkt in de overlevering uit de relatief late midrasj van Pirké de-Rabbi Eli'èzèr, waarvan we hier en gedeelte weergeven:

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

[7]  Zo conform Misjna Avot 2,8; Een oude editie bevat echter ook een versie met Jisjma'él ben Chananja. (zie notities in ARN ed. S. Schechter. 

 

 

 

 

[8] Zie Jeruzalemse Talmoed Nedarriem V,7.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zie Babylonische Talmoed, Soekka 28a.

 

 

 

 

[12] Zie Jeruzalense Talmoed Jevamot I,6 (3a); en zie E. Levi, Misjna Mephoerèsjèt (Tel Aviv 1954), Nezikien, bij Misjna Avot 2,8.

 

 

 

 

[13] Babylonische Talmoed Chagiga 3a; de positie van vrouwen ten opzichte van mannen is hier overigens (naar moderne opvattingen) kritisch te bevragen!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[14] Zie Misjna in Babylonische Talmoed Kiddoesjien 40b.

 

 

 

 

 

[16] Vgl. Misjna Avot 2.9.

 

 

[18] Misjna Sota 9,15.

[19] Misjna Avot 2,12.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[20] Zie Avot de-Rabbi Nathan noesach b (ed. S. Schechter p. 32); en vergelijk Pirké de-Rabbi Eli'èzèr cap. 2. Ed. Enelow tempert de tekst en leest: 'Zo ben jij in staat meer woorden te spreken dan je zelf geleerd hebt.'

 

 

 

 

 

 



»Hij (Rabban Jochanan ben Zakkai) sprak tot hem (tot Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos) : 'Mijn zoon, vertel ons iets uit de Tora.' Hij antwoordde hem: 'Mijn meester, ik zal u een parabel vertellen. Waarmee kan men het vergelijken? Zoals een cisterne die niet meer water kan leveren dan die hij bevat, zo kan ik niet meer woorden van Tora spreken dan wat ik van u ontvangen heb.' Hij sprak tot hem: 'Ik zal je ook een gelijkenis vertellen. Waarmee kan men het vergelijken? Met een waterbron die water doet opwellen en water levert, met de potentie om meer water te leveren dan hij bevat. Zo ben ook jij in staat meer woorden van Tora te spreken dan die men ontvangen heeft vanaf Sinai.' Daarop vervolgde hij: 'Misschien ben je door mij in verlegenheid gebracht? Welnu, ik zal opstaan en me van je verwijderen.' Rabban Jochanan stond op en ging naar buiten. Rabbi El'ièzèr ging zitten en gaf uitleg (bij de Tora). Zijn gelaat scheen als het licht van de zon, en hij straalde licht uit als de stralen (van het gelaat) van Mosjè, zodat geen mens wist of het dag was of nacht. Rabban Jochanan kwam achter hem staan en kuste hem op het hoofd. Hij sprak: 'Gelukzalig zijn jullie, Avraham, Jizchak en Ja'akov, dat deze mens uit jullie lendenen is voortgekomen.«'[23]

 

 

 

 

 

[23] Pirké de-Rabbi Eli'èzèr. cap. 2; vgl. Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter, p. 13.

[24] Zie R. Adelman, A.W., p. 27-29.


In deze overlevering uit later midrasj wordt het vroeger meer negatieve beeld van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos geharmoniseerd met een positief beeld van hem, zoals dat waarschijnlijk pas later is ontstaan. De verheerlijking van zijn kunnen kent daarin vrijwel geen grenzen. Rabbi Eli'èzèr overtroeft zo te zeggen op Freudiaanse wijze meerdere vaders: zijn biologische vader, zijn geestelijke vader en leraar Rabban Jochanan ben Zakkai, ons aller leraar Mosjè en de aartsvaderen uit wier lendenen hij is voortgekomen.
[24]   

 

 

 

 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Midrasj en uitleg


Rabban Jochanan ben Zakkai
Wie was zijn grootste leerling?


 

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

* Dat wil zeggen: Rabban Jochanan ben Zakkai

[1] Dat wil zeggen: in naam van Rabban Jochanan ben Zakkai.
Zie ook ARN noesach b, ed. S. Schechter p. 59: 'Abba Sja'oel zegt in naam van Rabbi Akiva die sprak in zijn naam (d.w.z. van Rabban Jochanan ben Zakkai): Hij sprak slechts etc.'


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b:                                                                      

Hij* placht te zeggen: 'Wanneer alle Wijzen van Israël zich in de ene schaal van een weegschaal zouden bevinden en Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos in de andere schaal, dan zou hij allen in gewicht overtreffen.'

Abba Sja'oel zegt in zijn naam:[1] 'Wanneer alle Wijzen van Israël  zich in de ene schaal van een weegschaal zouden bevinden en Rabbi Eli'èzèr ook nog bij hen, en Rabbi El'azar ben Arach in de andere schaal, dan zou deze allen in gewicht overtreffen.'





Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie in dit verband Babylonische Talmoed Bava Metzia 59b en Nidda 7b; Sifré Devariem § 188.


Uitleg:

Groeiend inzicht,
keuze voor een dynamische en creatieve traditie
Op het eerste gezicht zijn beide overleveringen onverenigbaar. Rabban Jochanan ben Zakkai kan moeilijk beide leerlingen - dus zowel Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos als Rabbi El'azar ben Arach - hebben aangemerkt als de grootste van alle Wijzen in hun generatie. Zijn bewondering voor de grote eruditie en het formidabele geheugen van Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos heeft Rabban Jochanan ben Zakkai inderdaad vanaf het begin uitgesproken. Aan enorme eruditie paarde Rabbi Eli'èzèr volgens enkele overleveringen bovendien een uitgesproken bescheidenheid. Zo zou hij op zijn sterfbed over zichzelf gezegd hebben:

»Wee mijn twee armen, die zijn als Tora-rollen die nu uit de wereld gaan verscheiden. Want wanneer alle zeeën inkt waren en alle rietstengels rietpennen en alle mensen schrijvers, dan zouden zij niet voldoende in aantal zijn om alles op te schrijven wat ik van de Schrift en mondelinge leer geleerd heb, en al wat ik geleerd heb in de dagelijkse omgang tijdens het dienen van de Wijzen in de Jesjiva. Toch heb ik aan mijn leermeesters niet meer (kennis) onttrokken dan iemand die zijn vinger in de zee doopt. En mijn leerlingen hebben niet meer (kennis) aan mij onttrokken dan de kwast aan verf dipt uit de tube.«[2] 

Het is de vraag of de nederigheid die Rabbi Eli'èzèr hier zo poëtisch tentoonspreidt wel met de realiteit van het onopgepoetste leven overeenkwam. Hij was niet alleen - en dat was zijn recht - overtuigd van eigen gelijk in het vasthouden aan overgeleverde traditie, maar hij was ook zo onbuigzaam en conservatief dat hij zich niet wilde neerleggen bij de mening van de meerderheid van zijn collegae. Die halsstarrige houding resulteerde erin dat Rabbi Eli'èzèr uiteindelijk werd geëxcommuniceerd en halachische beslissingen van hem ongeldig werden verklaard.[3]  Een werkelijk dramatische gebeurtenis.
Mogelijk was de slotkeuze voor Rabbi El'azar ben Arach als grootste wijze het gevolg van groeiend inzicht bij Rabbi Jochanan ben Zakkai. De enorme geleerdheid van Rabbi Eli'èzèr bleek uiteindelijk niet op te wegen tegen de nadelen van zijn onbuigzame en conservatieve houding, resulterend in een voor hem zo vernederende uitsluiting.
De wending in de beoordeling van de twee leerlingen kunnen we daarom uitleggen als een bewuste keuze van Rabbi Jochanan ben Zakkai voor de flexibiliteit van een creatieve en dynamische geest als die van El'azar ben Arach. In deze 'competitie' won niet het hoofd van Eli'èzèr ben Hyrcanos maar het hart van El'azar ben Arach. De laatste had met zijn keuze voor 'een goed hart' als te volgen levensdoel naar de mening Rabban Jochanan de keuzes van de andere leerlingen treffend samengevat.
[4] 
Vooral in ARN noesach 'b' komt het verschil tussen twee methoden van benadering van de traditie naar voren. De door Rabbi Akiva overgeleverde versie van de woorden van Rabban Jochanan ben Zakkai blazen de loftrompet over de vernieuwende en creatieve benadering van Rabbi El'azar ben Arach. Dit tegenover de voorafgaande lof voor juist Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos, die bij beslissingen de ouderdom en autoriteit van overleveringen deed prevaleren boven hermeneutisch deducties en redeneringen. Dit verschil in benadering zou op de achtergrond altijd in de rabbijnse traditie een rol blijven spelen. Op speelse wijze vinden we beide zienswijzen verwoord in een parabel van Rabbi José:

»'Zorgt voor wijze mannen, mannen met inzicht en mannen die bekend zijn uit uw stammen' (Deut. 1:13). Dit is wat Arios vroeg aan Rabbi José. Hij vroeg hem: 'Wie is een wijze man? ' Rabbi José antwoordde: 'Iemand die wat hij geleerd heeft kan funderen'. (Daarop vroeg Rabbi José:) 'Of  is een man van wijsheid niet anders dan een man met inzicht?' Rabbi José antwoordde: 'Er is al gesproken van mannen met inzicht' (dus als de Schrift ook nog refereert aan 'wijze mannen' moet daar wel iets anders of extra's mee bedoeld zijn). (Daarop vroeg Arios:) 'Wat is dan het verschil tussen een wijze en iemand met inzicht?' (Rabbi José legde uit:) 'Een wijze lijkt op een rijke geldwisselaar. Wanneer men bij hem komt om (geld) te bekijken[5], dan bekijkt hij het. En wanneer men niet bij hem komt om (geld) te bekijken, dan haalt hij dat van hemzelf tevoorschijn en bekijkt het.
Een man met inzicht lijkt op een arme geldwisselaar. Wanneer men bij hem komt om (geld) te bekijken, dan bekijkt hij het. Wanneer men niet bij hem komt om (geld) te bekijken, dan zit hij verbouwereerd (en teleurgesteld) terneer.«
[6]

De boodschap van de parabel is klaar. Een wijs man die veel weet (zoals Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos) kan tevreden zijn met wat hij  geleerd heeft. Hij behoeft niet zo nodig winst te maken en toe te voegen aan wat hij al aan kennis bezit. Wisselen - verandering - is voor hem geen levensnoodzaak. 
Voor een man met voornamelijk inzicht (zoals Rabbi El'azar ben Arach), de arme geldwisselaar, is winst maken en vermeerdering wel een levensnoodzaak. Hij moet wel iets aan zijn schamele bezit toevoegen, het vernieuwen en vermeerderen. Daarom wil hij wisselen, dat wil zeggen: vernieuwen en toevoegen aan wat hij geleerd heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Zie Avot de-Rabbi Nathan 18 (ed. S. Schechter, p. 80) en Babylonische Talmoed Sanhedrin 68a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Zie Misjna Avot 2,9.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Dat wil zeggen: om dit geld te controleren en te onderzoeken of de materiële waarde en het gewicht van de munten wel klopten.

 

 

[6 ] Zie Sifr'e Devariem § 13, vgl. Beresjiet Rabbati p. 273, noot 2; genoemd door Ch. Albeck, editie van Misjna Nezikien, p. 495

 


We kunnen het gewijzigde oordeel over de twee 'topleerlingen' bij Rabban Jochanan ben Zakkai ook nog zo beschouwen. Het kan even goed  andersom gegaan zijn. Rabbi Eli'`èzèr ben Hyrcanos heeft misschien juist Rabbi El'azar ben Arach van zijn ereplaats verdrongen (zie ook boven) als gevolg van de dwaze beslissing die Rabbi El'azar tijdens zijn leven nam.  Rabbi El'azar besloot namelijk op aandringen van zijn echtgenote Rabban Jochanan ben Zakkai (na de verwoesting van de Tempel) niet naar Javne te volgen, maar om in plaats daarvan naar Emmaus (een plek met aangename warmwaterbronnen) te verhuizen. Daar ging Rabbi El'azar weliswaar in luxe leven, maar bleef hij gescheiden van zijn vroegere studiematen. Daardoor verloor hij vrijwel al zijn eerder opgedane Tora-kennis.
[7] Uit pure frustratie over dit noodlottige blijkende besluit van Rabbi El'azar, liet Rabban Jochanan zijn voorkeur voor deze geliefde leerling varen. Mogelijk is Rabbi Jochanan dus pas achteraf - na de gevolgen van de noodlottige beslissing van Rabbi El'azar - zijn ander leerling Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos de hoogste lof gaan toezwaaien.[8]

De diep doorleefde mystieke kennis van Rabbi El'azar ben Arach zal hebben bijgedragen aan de bijzondere waardering van Rabbi Jochanan voor juist deze leerling. Toen Rabbi El'azar in bijzijn van zijn leermeester over de mystiek van de goddelijke troonwagen (merkawa) sprak, zette hij daarmee zelfs de hen omringende natuur in vuur en vlam. Rabban Jochanan kuste hem daarop, zeggend: 'Gezegend zij de Eeuwige, God van Israël, die onze vader Avraham een nakomeling geschonken heeft die in staat is (de mystiek van) de goddelijke troonwagen te begrijpen, te onderzoeken en te verklaren.'[9]

 

 

[7] Zie i.v.m. deze geschiedenis van Rabbi El'azar ben Arach Babylonische Talmoed Sjabbat 147b en ARN 14 Ed. S. Schechter p. 30; Midrasj Kohèlèt Rabba 7,7.

[8] Zie in dit verband de aantekeningen van J. Neusner, A Life of Rabban Yohanan Ben Zakkai, Leiden 1962, p. 72, in verwijzing naar de uitleg van G. Allon.

[9] Zie Babylonische Talmoed Chagiga 14b en Tosefta Chagiga 2,1.  Zo ook in commentaar van Bertinoro op Misjna Avot 2,8.

 

 

 

[10] Zie Babylonische Talmoed Horajot 14a; zie verwijzing van S. Blackman, Mishna-editie, tractaat Nezikien, p. 501.


Er is misschien nog een derde oplossing bij het beantwoorden van de vraag wie van beide 'topleerlingen' Rabban Jochanan het meest apprecieerde, Rabbi Elièzèr ben Hyrcanos of Rabbi El'azar ben Arach. Misschien mogen we de vraag wie de lievelingsleerling was helemaal niet stellen en moeten we de paradox van beide overleveringen eenvoudigweg aanvaarden. Beide voorkeuren van Rabban Jochanan ben Zakkai kunnen we naast elkaar laten voortbestaan. Op deze derde mogelijkheid zinspeelt deze overlevering aan het eind van het talmoedische tractaat Horajot:

»De vraag werd gesteld ten aanzien van Rabbi Zera en Rabba de zoon van Rav Mattana, wie van beide de voorkeur verdient. Rabbi Zera was scherp en flitsend maar opperde moeilijkheden (d.w.z. nam vrij moeilijk een definitieve beslissing). En Rabba bar Rav Mattana was langzaam maar trok (veel makkelijker) conclusies. Wat is de oplossing? Dit moet onbeslist blijven.«[10]

In tijden als die van de verwoesting van de Tempel - van de vlucht van Rabban Jochanan ben Zakkai naar Javne en van de harde onderdrukking onder het schrikbewind van  de Romeinen - verdiende het conserveren van de traditie in een perfect functionerend geheugen als dat van Rabbi Eli'èzèr de voorkeur boven het vermogen tot analytisch en creatief denken. In rustiger tijden mag men extra waarde hechten aan de intellectuele gave om bestaande tradities te analyseren en te vernieuwen.

 

  




Sterc.gif (5478 bytes)


Vijf wegen die leiden naar de Komende Wereld

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b:

Hij (Rabban Jochanan ben Zakkai sprak) tot hen: 'Trek er op uit en zie wat de goede weg is waaraan de mens moet vasthouden, opdat hij daarmee de Komende Wereld mag binnengaan.'  Rabbi Eli'èzèr trad binnen en sprak: 'een goed oog'. Rabbi Jehosjoea trad binnen en sprak: 'een goede vriend.' Rabbi José trad binnen en sprak: 'een goede buur, een goede drijfveer en een goede echtgenote.' Rabbi Sjim'on: 'wie de toekomst voorziet.' Rabbi El'azar (ben Arach) trad binnen en sprak: 'een goed hart ten opzichte van de hemel [ten opzichte van de geboden]* en ten opzichte van de schepselen.' Hij (Rabban Jochanan) sprak tot hen: 'Ik acht de woorden van Rabbi** El'azar  beter dan jullie woorden, want jullie woorden liggen besloten in zijn woorden.'

 

 

 

* Deze woorden zijn in een enkel handschrift toegevoegd.

** Waarschijnlijk heeft Rabban Jochanan ben Zakkai zijn leerling zonder de titel 'Rabbi' genoemd en aangesproken, zoals ook weergegeven in Misjna Avot a.l. 

 

 

 

 

 

 

 

[11] Menachem Me'iri, Bet Ha-Bechira, commentaar op Misjna Avot (2:13). a.l.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[14] Zie Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Avot 2,13.

Uitleg:

Eén vraag - vijf antwoorden
De kern van een goed leven

Rabban Jochanan ben Zakkai stelde dezelfde vraag aan zijn vijf leerlingen om hen op de proef te stellen en om hun wijsheid te taxeren: 'welke houding biedt de meeste zekerheid dat een mens juist handelt en blijft handelen?' Ook in deze overlevering geniet één leerling de hoogste waardering van Rabban Jochanan ben Zakkai. Het is opnieuw Rabbi  El'azar ben Arach.

Rabbi Eli'èzèr (ben Hyrcanos) noemde als belangrijkste eigenschap 'een goed oog'. Gewoonlijk duidt de uitdrukking 'een goed oog' op vrijgevigheid en een genereuze levenshouding, alsook op het ontbreken van jaloezie. Juist wanneer 'een goed oog' bij iemand ontbreekt, raakt hij makkelijk op het slechte pad. Rabbi Menachem Me'iri[11] legt uit dat iemand met 'een goed oog' met welwillendheid, liefde en tevredenheid naar de wereld kijkt. Een goed oog wijst op het vermogen om overal en altijd 'het goede' te zien. Een goed oog getuigt dus van een positieve en liefdevolle levensinstelling. H. Reisman citeert in dit verband de spreuk van Rabbi Elimelech van Lizensk: 'Geef toch in ons hart dat ieder van ons het voortreffelijke ziet van zijn naaste en niet zijn tekortkomingen.'[12] Zwartgalligheid en jaloezie zijn uiterst gevaarlijkste ondeugden die een mens moet zien te bedwingen, wil hij niet ontsporen.

Don Jizchak Abravanel (commentaar op Misjna Avot) geeft een eigen uitleg. Hij gaat uit van de eerder genoemde gave van Rabbi Eli'èzèr om alles wat hij leerde met zijn formidabele geheugen vast te houden. 'Een goed oog' zou dan duiden op aandacht voor alle details van de traditie en de wil om ze alle te onthouden. Mijns inziens een minder voor de hand liggende interpretatie.

Rabbi Jehoesjoea (ben Chananja) noemt 'een goede vriend' de belangrijkste voorwaarde om op het rechte pad te blijven. Hij kiest niet zozeer een innerlijke kracht, maar een omgevingsfactor als kern van een goed leven. Kwaadaardigheid wordt vrijwel altijd aangezwengeld onder invloed van anderen. Buitendien kan een goede vriend ons kritiseren en corrigeren, wanneer we dreigen van het rechte pad te wijken.

Ook hier geeft Don Jitzchak Abravanel een wat geforceerde uitleg om deze passage bij het voorafgaande te doen aansluiten. De moeder van Rabbi Jehosjoea werd gelukkig geprezen omdat zij hem gebaard had. Dat moedergeluk past bij de gedachte (zie vervolg) dat Rabbi Jehosjoea, omringd door goede vrienden, gelukkig was.

Rabbi José (de priester) noemt als kern van een rechtschapen leven 'een goede buur', wetende dat men zich een goede vriend eerst verwerven moet. Een buur is sowieso aanwezig en van invloed. Ook hij noemt een uiterlijke omgevingsfactor in plaats van een innerlijke kracht als de kern van een morele levenswandel. Een goede buur verwijst naar de directe sociale context waarin mensen verkeren, een context die zij doorgaans niet makkelijk ontlopen. De directe sociale omgeving oefent doorgaans een sterke invloed uit op mensen, hetzij ten goede, hetzij ten kwade. Toch blijken sommige personen immuun voor de negatieve krachten uit hun omgeving. De sterkste kracht ten goede schuilt dus eerder in het individu zelf (goede drijfveer).
Menachem Me'iri legt uit, dat meer nog dan een goede vriend, een goede buur altijd aanwezig is voor goede raad of om iemand terecht te wijzen. Een goed buur ziet mogelijk veel meer nog op iemand toe dan een vriend.

Ook een goede echtgenote kan zowel goede raad als opbouwende kritiek leveren, en zij is voortdurend aanwezig. 'Een goede drijfveer' komt dicht in de buurt van het antwoord van Rabbi El'azar ben Arach: een goed hart. Wanneer we de tekst in ARN met die in Misjna Avot vergelijken, is aannemelijk dat hier in ARN 'een goede drijfveer en een goede echtgenoot' achteraf aan de uitspraak van Rabbi José zijn toegevoegd.[13]
Opnieuw zoekt Abravanel in zijn uitleg bij Misjna Avot aansluiting bij de voorafgaande passage, waarin Rabbi José getypeerd wordt als een chasied. Rabbi José zou het accent leggen op een goede buur, omdat een chasied mensen in zijn naaste omgeving als eerste met bijzondere liefde en begrip kan bejegenen (dèrèch chasidoet).

Rabbi Sjim'on (ben Nethan'él) noemt als belangrijkste factor het vermogen om 'de toekomst te zien', dat wil zeggen: kennis te bezitten van de consequenties van het handelen. Dit is meer een cognitief dan een innerlijk vermogen. Ons vermogen tot voorspellen berust vooral op kennis van het verleden, en op de kunst om daarvan te leren. Die eigenschap is weliswaar heel belangrijk, maar anticiperen op wat komen gaat, blijft toch voornamelijk een cognitief proces. Cognitie alleen helpt ons evenwel niets wanneer de wil en de hang naar het goede niet van binnenuit komt en ons aandrijft vanuit diepere emotionele lagen en vanuit ons morele bewustzijn. Zonder waarachtig verlangen naar het goede staat kennis machteloos tegenover de zuigkracht van het kwaad. Daarom kiest Rabban Jochanan ben Zakkai voor 'het goede hart' van Rabbi El'azar ben Arach als hoofdborg voor een rechtschapen leven.

Abravanel brengt ook hier het antwoord van Rabbi Sjim'on ben Nethan'él in verband met wat eerder over hem gezegd is. Rabban Jochanan noemde Rabbi Sjim'on 'een oase in de woestijn'.Volgens Abravanel werd Rabbi Sjim'on daarmee beschreven als als een godvrezend mens. Wanneer we de positieve en negatieve gevolgen van onze handelingen kunnen voorzien, zullen we minder makkelijk tot overtreding geraken en veeleer geneigd zijn het goede te doen. 

Uiteindelijk prefereert voor Rabban Jochanan het antwoord van Rabbi El'azar ben Arach: 'een goed hart, gericht op de hemel en gericht op de mensen.' Evenals Rabbi Eli'èzèr ben Hyrcanos legt Rabbi El'azar het accent op een meer innerlijke kracht. In zijn geval echter niet zozeer op het mijden van kwaad, maar op een activerende kracht 'waarmee we bovenal de andere centraal stellen. De idee van 'een goed hart' bezit daarom een nog positievere lading dan de idee van een 'goed oog' waarvoor Rabbi Eli'èzèr koos'. Het slechte mijden is één, het goede doen is twee. Een 'goed oog' voorkomt jaloezie en negatieve gevoelens. Een 'goed hart' is buitendien een actieve kracht van waaruit een mens handelt. Het is een kracht die aanzet tot het doen van goede daden, vooral ten gunste van anderen! We herkennen hier opnieuw de nadruk die Rabban Jochanan ben Zakkai legt op het actieve en creatieve element in studiemethode van El'azar ben Arach. Het hart is de fysieke motor van het lichaam, en tegelijkertijd in metaforische zin de geestelijke bron van onze wil en van ons moreel functioneren. Menachem Me'iri spreekt in dit verband van 'koach ha-mit'orér' - dat is de creatieve innerlijke kracht die mensen ertoe opwekt om het goede te doen.

In bijbelse zin is het hart de zetel van de wil en van emoties. Liefde tot God en tot Zijn evenbeeld, de medemens en alle andere creaturen, vormt de meest omvattende kracht en de beste garantie tot een rechtschapen leefwijze. Een 'goed oog' is uiteindelijk het voortbrengsel van een 'goed hart'. 'Een goed oog' laat ons positief naar anderen kijken. Met een 'goed hart' vergeven we anderen hun tekortkomingen en zelfs hun opzettelijke beledigingen.

Sommige verklaarders citeren in dit verband Ez. 36:25-26: 'En Ik zal over jullie rein water sprenkelen en jullie zullen rein zijn van al jullie onreinheden, en van al jullie afgoden zal Ik jullie reinigen. Ik zal jullie een nieuw hart geven en een nieuwe geest zal Ik in jullie binnenste geven; het hart van steen zal Ik uit jullie vlees verwijderen en Ik zal jullie een hart van vlees geven.'

Abravanel brengt ook de keuze voor 'een goed hart' van Rabbi El'azar ben Arach in verband met de voorafgaande typeringen van de vijf leerlingen. Rabbi El'azar werd eerder een opbruisende bron genoemd. Immers ook diens bruisende creativiteit bij de uitleg van de Tora komt uiteindelijk voort uit de kracht van een goed hart.[14]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[12] Zie H. Reisman, Ijjoeniem be-Pirké Avot, Tel Aviv, 2001, 177.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] De toevoeging doorbreekt zowel de strakke stilering van de overlevering als ook de logica van de keuze voor de spreuk van El'azar ben Arach  als de meest omvattende!

 

 

 

 










Sterc.gif (5478 bytes)

 

Vijf wegen die wegleiden van de Komende Wereld

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29b:

Hij (Rabban Jochanan ben Zakkai) sprak tot hen: 'Trek er op uit en zie wat de slechte weg is, waarvan een mens zich verre moet houden opdat hij daarmee de Komende Wereld mag binnengaan. Rabbi Eli'èzèr trad binnen en sprak: 'een slecht oog'. Rabbi Jehosjoea trad binnen en sprak: 'een slechte kameraad'. Rabbi José trad binnen en sprak: 'een slechte buur', de slechte drijfveer en een slechte vrouw.' Rabbi Sjim'on trad binnen en sprak: 'Wie leent en niet (terug)betaalt.' Want iemand die van een mens leent, is als iemand die van de Alaanwezige leent. Er is immers gezegd: 'Een goddeloze leent en betaalt niet terug, maar de rechtvaardige is genadig en geeft' (Psalm 37:21).  Rabbi El'azar trad binnen en sprak: 'een slecht hart ten opzichte van de hemel, een slecht hart ten opzichte van de geboden en een slecht hart ten opzichte van de schepselen.' En hij (Rabban Jochanan) sprak tot hen: 'Ik acht de woorden van Rabbi* El'azar beter dan jullie woorden, want jullie woorden liggen besloten in zijn woorden.'

 

 

 

 

 

 

 

* Waarschijnlijk heeft Rabban Jochanan ben Zakkai zijn leerling zonder de titel 'Rabbi' genoemd en aangesproken, zoals ook weergegeven in Misjna Avot a.l.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[16] Vgl. Jalkoet Sjim'oni a.l.

Uitleg:

Wat een mens mijden moet
De antwoorden van de vijf leerlingen zijn precies tegenovergesteld aan de antwoorden die zij gaven op de vraag, welke de 'rechte weg' is, die een mens moet kiezen om de Komende Wereld te beërven. Een 'slecht oog' is de onwelwillende en jaloerse blik van iemand die ontevreden is en anderen hun zegeningen misgunt. Van een slechte kameraad gaat een kwade invloed uit. Zo'n kameraad zal ons niet kritiseren, vermanen en corrigeren. Niets is zo schadelijk als de kwade invloed die kan uitgaan van onze directe en dagelijkse omgeving, zoals een buur, een slechte echtgenote en onze eigen slechte inborst.
Ook het antwoord van Rabbi Sjim'on over het lenen is begrijpelijk. Dit antwoord vormt het tegendeel van zijn aanwijzing voor de rechte weg die een mens kiezen moet. Wie immers leent en niet terugbetaalt, getuigt van gebrek aan inzicht in de toekomst. Wie rekening houdt met de toekomst, betaalt het geleende liever wel terug. Hij begrijpt dat hij - door in gebreke te blijven tegenover de gever - een slechte naam verwerft en dat niemand hem in de toekomst ooit nog wat lenen zal. Ook begrijpt hij dat het benadelen van een medemens gelijk is aan het benadelen van de Allerhoogste Zelf naar wiens beeld alle mensen geschapen zijn. Ook God zal in de toekomst hem niets meer 'lenen'. De Eeuwige zal hem geen enkele genade meer betonen, in de zin van geleende tijd en gelegenheid om omkeer te doen. Wanneer we een overtreding begaan, staan we immers als het ware bij de Schepper in het krijt. Als bewijsplaats geldt Ps. 37:21: 'Een goddeloze leent en betaalt niet terug, maar de rechtvaardige [Rechtvaardige] is genadig en geeft'. Ook al betaalt een slechterik het geleende niet terug aan de lener, een rechtvaardige ziet dit door de vingers en leent hem opnieuw als hij daarom vraagt. Immers God als Rechtvaardige is ook genadig en geeft steeds weer. Zo is de letterlijke betekenis van dit vers.'[16]

Hier in Avot de-Rabbi Nathan moeten we het vers anders lezen. De Rechtvaardige uit het psalmvers is dan God. Wie leent van een mens, leent in feite ook van God. Het Opperwezen staat garant dat de lening wordt terugbetaald.[15] Ook Rasji noemt in zijn uitleg bij dit vers God als 'de Rechtvaardige'. God zal aan wie geldt uitleent in Zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid de schade vergoeden, wanneer de lener het geleende niet mocht terugbetalen.
Misschien kunnen we 'chonén we-notén' - 'is genadig en geeft' ook zo interpreteren: God is als 'Rechtvaardige' genadig voor wie zelf genadig is en anderen een lening verschaft. Maar God geeft tevens aan ieder wat hem toekomt. Daarom zal de slechterik die het geleende niet wil terugbetalen van God een passende straf ontvangen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Zie de uitleg op Misjna Avot 2:9 van Ovadja Bertinoro.

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 


Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  28): 
Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan (29 slot) 30: Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)