head>




                Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan (28a-28b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar; driewekelijkse aanvulling)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

Midrasj en uitleg

 

     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

'Als je naar Mijn huis komt'


Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

 

    Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 28a:

Hij (Hillel) was gewoon te zeggen: 'Indien jij naar Mijn huis komt, kom Ik naar jouw huis. Naar de plek die Mijn hart liefheeft, daarheen leiden Mij Mijn voeten.'*

'Indien jij naar Mijn huis komt, kom Ik naar jouw huis'. Hoe is dat? Dat zijn de mensen die zich (al) vroeg in de ochtend en (nog) 's avonds in de synagogen en leerhuizen ophouden. De Heilige, Hij zij gezegend, zegent hen voor de Komende Wereld, zoals er dienovereenkomstig gezegd is: 'Op elke plek waar Ik Mijn naam doe vermelden, daar zal Ik naar jou toekomen en je zegenen' (Ex. 20:21).
'Naar de plek die Mijn hart liefheeft, daarheen leiden Mij Mijn voeten.' Hoe is dat? Dat zijn mensen die hun goud en zilver achterlaten en ter pelgrimage opgaan (naar Jeruzalem) om het aangezicht van de Sjechina te begroeten; de Heilige, Hij zij gezegend, houdt (dan) de wacht te midden van hun kampementen, zoals er gezegd is: 'En geen mens zal jouw land begeren, wanneer je opgaat om het aangezicht van de Eeuwige, jouw God te zien' (Ex. 34:24).
[1]

* Andere volgorde in de Babylonische Talmoed, Soeka 53a en Tosefta Soeka 4,3: 'Naar de plek die Mijn hart lief heeft daarheen leiden Mij Mijn voeten. Indien jij etc.'
Parallelteksten voegen nog toe: 'En zo je niet naar Mijn huis komt, kom ik (ook) niet naar jouw huis.'

 

 

[1] Vgl. parallelteksten in Babylonische Talmoed, Soekka 53a en Tosefta Soekka 4,3. In de Mechilta de Rabbi Jisjma'el, Jitro par. 11, ed. H.S. Horovitz ( p.243) is deze uitspraak van Hillel overgeleverd en uitgelegd op naam van Rabbi Eli'èzer ben Ja'akov.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Een rechtbank telt minstens drie rechters.


Uitleg:

'De plek die Mijn hart liefheeft' - woorden van God
De tekst voegt op associatieve wijze nog andere spreuken van Hillel toe, die in vorm verwant zijn aan zijn zogeheten 'ik-woorden'. Hier is volgens de uitleg in Avot- de-Rabbi Nathan (en in de meeste commentaren elders) niet Hillel zelf aan het woord, maar de Allerhoogste.[2]

Deze spreuk bevat een typisch voorbeeld van het concept 'midda ke-nègèd midda'- 'maat tegenover maat'. Dit concept verwijst naar een beloning die kwalitatief correspondeert met de daad die vergolden wordt. Wanneer mensen naar Gods Huis komen, zoals de synagoge of het leerhuis - waar God verblijft, te midden van hen die in Zijn naam verenigd zijn - dan zal Hijzelf ook komen naar het huis van de gelovigen. 
God getuigt dus - althans volgens deze visie (zie verder beneden) - dat Hij samen met de gelovigen wil verkeren in synagoge en leerhuis, waar mensen bidden en studeren in Zijn naam. Deze uitleg vinden we bevestigd in een paralleltekst binnen de Mechilta van Rabbi Jisma'él.

»Rabbi Èl' azar ben Ja'akov zegt: 'Indien jij naar Mijn huis komt, kom Ik naar jouw huis; maar indien je niet naar Mijn huis komt, kom (ook) Ik niet naar jouw huis. De plaats die mijn hart liefheeft, daarheen voeren Mij Mijn voeten. Zodoende zegt men:[3] Overal waar tien mensen bijeenkomen in het gebedshuis, daar verblijft de Sjechina met hen, er is immers gezegd: "God staat in de raad van God" (Ps. 82:1). Hoe weten we dat dit ook geldt voor drie man die recht speken? Er is immers gezegd: "Te midden van rechters* (Elohiem) zal Hij een rechtsoordeel vellen" (ibid.). Hoe weten we (dat dit) zelfs met twee personen (zo is)? Er is immers gezegd: "Dan zullen zij  die de Eeuwige vrezen zeggen, de een tot de ander: De Eeuwige zal er acht op slaan en luisteren" (Mal. 3:16). En hoe weten we dat dit zelf zo is bij één (persoon). Er is immers gezegd: "Op elke plaats waar Ik Mijn naam zal laten gedenken, daar zal Ik naar jou toe komen en jou zegenen"(Ex. 20:24).[4]

God getuigt (volgens de woorden van Hillel) tevens - zo in het vervolg van de uitleg - dat Hij ook werkelijk zal willen verblijven en waken in woonsteden (kampementen) van vrome mensen die hun eigen huis en haard verlaten hebben om Gods geliefde verblijfplaats(en) te bezoeken. Terwijl zij bidden in de synagoge of leren in het leerhuis, zal de Eeuwige hun have en goed beschermen. Bezig zijn met Tora, hier in de vorm van gebed en studie, keert telkens als hoofdthema in de uitspraken van Hillel terug. 

wpe3A.jpg (16606 bytes)

 

In noesach ‘b’ van Avot de Rabbi Nathan is net even anders   geformuleerd, maar de boodschap is gelijk:

»Hillel was gewoon te zeggen: 'Indien jij naar Mijn huis toekomt, kom Ik naar jouw huis' - dat zijn de Israëlieten die hun zilver en goud achterlaten en opgaan naar Jeruzalem voor de drie pelgrimsfeesten, en de Sjechina omringt hen dan en zegent hen, want er is gezegd: ['Ik zal Mijn verblijfplaats te midden van jullie plaatsen, en Mijn ziel zal jullie niet verafschuwen], Ik zal voortdurend te midden van jullie gaan en Ik zal jullie tot God zijn' (Lev. 26:12). «

De hier aangevoerde, alternatieve bewijsplaats wijst eveneens op de onafscheidelijkheid van God ten opzichte van Zijn volk, zolang het volk maar gaat naar de plek waar God present wil zijn: Zijn heiligdom. Later is dit 'grote heiligdom' vervangen door het 'kleine heiligdom': synagoge en leerhuis. Het zijn plekken waar God op een bijzondere manier aanwezig wil zijn. Zo lang de gemeenschap die plekken als hun meest geliefde verblijfplaats koestert, wil God ook een veilig wonen en gaan voor de gemeenschap garanderen.

 

 

[2] Zoals ook Rasji meende. Ook de Tosafot (Hasjemittot 261b) laten het woordje 'Ik' verwijzen naar de Sjechina!

Men mag zich overigens afvragen of de toewijzing van deze woorden aan God als spreker wel juist is; zie meer hierover beneden.

 

 

 

 

 

[3] Hierop volgen de woorden van Rabbi Chalafta, de man uit Kefar Chananja, als overgeleverd in Misjna, Avot 3,6; zie boven onze uitleg bij deze traditie in sjioer 46 (bij Avot de -Rabbi Nathan, ed. S. Schechter, p. 18).

 

[4] Mechilta de Rabbi Jisjma'el, Jitro, par. 11, ed. H.S. Horovitz p. 243.

[5] Zie D. Flusser 'Hillel's Self-Awareness and Jesus'; dit artikel is opgenomen in: Judaism and the Origins of Christianity, Jerusalem 1988, 509-514; Flusser refereert aan S. Liebermann, Tosefta Ki-fsjoeta, Seder Zera'iem, I, New York 1955, 124. D. Flusser, ibid. 511: »S. Liebermann denkt dat in deze uitspraak van Hillel het 'ïk' niet verwijst naar de Wijze zelf maar naar God; maar dit is zeer onwaarschijnlijk in het licht van Hillel's andere uitspraken. Bij die interpretatie zouden de woorden betekenisloos zijn. Bovendien heb ik geen enkele uitspraak gevonden waarin een Joodse Wijze spreekt in de naam van God. Op mijn uitleg is gezinspeeld door W. Bacher.«

* In deze uitleg volg ik de volgorde in deze samengestelde spreuk, als weergegeven in Babylonische Talmoed, Soeka 53a en Tosefta Soeka 3,4. .


'De plek die mijn hart liefheeft' - toch woorden van Hillel?

In de traditie is de hier geciteerde spreuk van Hillel beschouwd als uitspraak van God, zoals we in het commentaar van Avot de-Rabbi Nathan en in verwante midrasjiem zagen. Toch maakt de spreuk deel uit van een reeks 'ik-spreuken' van Hillel waarin hij met het woordje 'ik' onomstotelijk en herhaaldelijk naar zichzelf verwijst. Het komt ook elders in de traditie niet voor, dat een Wijze of rabbijn God in de eerste persoon enkelvoud laat spreken, als ware hijzelf een profeet.
Daarom achtte David Flusser het - in weerwil van de traditie - aannemelijker, dat Hillel ook hier met 'ik' over zichzelf spreekt. Het feit dat hij ter onderstreping van wat hij over zichzelf zegt een Schriftplaats aanvoert waarin God aan het woord is (in de eerste persoon enkelvoud), is volgens Flusser niet zo verwonderlijk. Hillel bezat van ieder mens als beeld van God - daarmee dus ook van zichzelf - zo'n hoge dunk, dat hij zich geheel met de handelwijze van God kon identificeren. Daarom heeft hij Lev. 26:12 probleemloos als bevestiging kunnen aanvoeren van wat hij over zichzelf beweerde.[5]

Hoe kunnen we - indien we de lijn van David Flusser volgen - aan de woorden van Hillel (in weerwil van de uitleg hier in Avot de-Rabbi Nathan) zin verlenen, wanneer we ze inderdaad niet duiden als woorden die door God zijn gesproken? Hillel liet eerst* weten als mens over de vrijheid te beschikken om te gaan naar de plaats die hij zielsveel liefhad. Voor hem was dat ongetwijfeld het gebedshuis, het leerhuis of de Tempel: 'Naar de plek die mijn hart liefheeft, daarheen leiden mij mijn voeten.' Vervolgens suggereert Hillel dat hij diezelfde vrijheid ook aan zijn naaste gunt. Aan wie naar Hillel toekomt, aan wie hem zoekt op de plaats waar hij zich het meest thuis voelt, zoals in het leerhuis of in de synagoge, belooft Hillel hulp, liefde en aandacht te zullen schenken: 'Indien jij naar mijn huis toekomt, kom ik naar jouw huis.'

We beluisteren volgens die uitleg woorden van een Tora-leraar die zijn leerlingen nodigt naar het leerhuis te komen. Hillel was altijd bereid nieuwe leerlingen te aanvaarden. Al wie met goede bedoelingen naar hem toekwam, kon op zijn liefdevolle aandacht rekenen. Goedwillend als altijd verklaarde Hillel zich bereid hen op te zoeken om hen dichter bij de Tora te brengen en onder de vleugels van de Sjechina (zoals boven beschreven in het verhaal over Hillel die proselieten wierf bij de poort van Jeruzalem). In die houding identificeerde Hillel zich met de handelwijze van God tegenover Israël.
Hillel voegde volgens parallelteksten nog toe: 'En zo je niet naar mijn huis komt, kom ik niet naar jouw huis.' Hillel was gastvrij voor iedereen die naar hem toekwam, maar hij drong zichzelf niet op. Wie God zoekt, zal God ontvangen, maar een mens wordt niet tot dit zoeken of tot omkeer gedwongen. Bij nader inzien sluiten beide verklaringen - die waarin men God laat spreken en die waarin Hillel zelf spreekt - elkaar niet uit. Mogelijk heeft Hillel bewust een dubbelzinnigheid in zijn woorden gelegd!  Geheel in de lijn van Hillels identificatie met Gods houding en woorden is de direct volgende uitspraak van Hillel in de tekst: 'Wanneer ik hier ben is alles (iedereen) hier; wanneer ik hier niet ben, wie is dan hier?' Daarover meer in de volgende les.

Tegen deze uitleg van de hier besproken passage in Avot-de-Rabbi Nathan pleit overigens het gegeven dat deze uitspraak in de Mechilta[4] is toegeschreven Rabbi El'azar ben Ja'akov en niet aan Hillel! Stamt de uitspraak werkelijk van Hillel of is deze hem in de mond gelegd? 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

    

 

    Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Midrasj en uitleg

'Als ik hier ben ...'
representant van de Allerhoogste


 

   

 

     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a:

Hij (Hillel) placht te zeggen: 'Wanneer ik hier ben, is alles hier; wanneer ik hier niet ben, wie is dan hier?'

 

 

 

 

 

[1] Zie Babylonische Talmoed, Soekka 53a; zie het commentaar van Rasji en van de Tosafisten aldaar.


Uitleg:


Iedere uitspraak heeft een context, die mede de betekenis ervan bepaalt. Niet altijd is die context bekend, maar in dit geval wel. In de Babylonische Talmoed is overgeleverd, dat Hillel deze woorden geuit heeft bij het ritueel van het 'waterdragen' naar de Tempel tijdens het Soekkot-feest.[1] Op dit rituele en zeer feestelijke gebeuren verheugde Hillel zich ieder jaar weer. Hij wilde daarbij zeker niet ontbreken.
Ook bij deze uitspraak veronderstelt de commentator Rasji dat Hillel Gods woorden in de eerste persoon enkelvoud weergeeft:

'Hij (Hillel) leerde de menigte in het openbaar opdat zij niet zouden zondigen tegen de Heilige, Hij zij gezegend. "Indien Ik hier ben, is alles hier" - alle tijd dat Ik behagen vind in dit Huis en Mijn Sjechina daarin verblijft, blijft Mijn heerlijkheid hier gehandhaafd en komt iedereen hier naartoe; maar wanneer zij zondigen, dan stijgt Mijn Sjechina op; wie zal dan hier (nog) naartoe komen?'[2]

De uitleg van de Tosafisten bij deze passage in de Babylonische Talmoed suggereert alternatieve mogelijkheden tot uitleg. Hier zou Israël aan het woord kunnen zijn, of mogelijk toch Hillel zelf.[3] Het zou ook werkelijk een novum zijn, wanneer Hillel hier, als ware hij een profeet, Gods woorden in de eerste persoon enkelvoud weergeeft. Niet onaannemelijk is dus dat Hillel met 'ik' hier toch ook weer naar zichzelf verwijst, evenals wanneer hij zegt: 'Wanneer ik niet voor mijzelf ben, wie is dan voor mij; wanneer niet nu wanneer dan wel?'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Rasji ibid.

 

[3] Tosafot a.l. in verwijzing naar Talmoed Jeroesjalmi.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Tosefta Berachot 6,24 (vgl. Babylonische Talmoed Berachot 63a); de woorden tussen sterretjes (*..*) zijn ontleend aan de kortere Arameese versie van deze overlevering in Sifré Zoeta, ed. H.S. Horovitz, p. 316-317.


Mogelijk heeft Hillel in een vrolijke stemming over het uitbundige en feestelijke ritueel deze gedurfde uitspraak gedaan: 'Wanneer ik hier ben, is alles hier. En zo ik hier niet ben, wie is dan hier?'

Ieder mens vertegenwoordigt immers een hele wereld. Van ieders komst en persoonlijke bijdrage aan de algemene vreugde hangt het welslagen van een collectief beleefd ritueel uiteindelijk af. De gewaagde uitspraak van Hillel heeft in ieder geval niets van doen met  vergoddelijking van een mens, maar alles met een diep spiritueel besef van de eigen uniciteit en die van de naaste. Elk mens draagt als uniek beeld van God zo te zeggen het lot van het universum op zijn schouders! Hillels uitspraak getuigt allerminst van arrogantie. Hij legt een persoonlijk accent op de ontzagwekkende waardigheid van elk menselijk individu. Ieder van ons is als het ware Adam en moet Gods tuin beheren!

 

Laat een mens niet bij zichzelf zeggen

»
Laat een mens niet bij zichzelf zeggen: 'Indien ik de geboden van de Tora niet vervul, dan gaat daarmee de wereld nog niet ten onder. Er zijn immers zoveel rechtvaardigen door wie de wereld wel blijft voortbestaan.' Daarom zijn de Tien Woorden in het enkelvoud gesteld, om je te leren dat de Heilige, Hij zij gezegend, in Zijn wereld niemand heeft buiten jou alleen en dat van het doen en laten van iedere enkeling afzonderlijk het voortbestaan van de wereld afhankelijk is.«

(Otzar Chajjiem)


Een verwant inzicht is op naam van Hillel overgeleverd in een uitgebreider 'statement':

»Op het moment dat men inzamelt, strooi dan uit. En op het moment dat men uitstrooit, zamel dan in. Op het moment dat je ziet dat de Tora geliefd is in Israël en allen zich over haar verheugen, verspreid haar dan. Er is immers gezegd: 'Er is iemand die uitstrooit en nog meer zal worden toegevoegd' (Spr. 11:24). En op het moment dat je ziet hoe de Tora vergeten wordt in Israël en niet allen haar respecteren, zamel dan voor haar in. Er is immers gezegd: 'Het is tijd om te handelen voor de Eeuwige, zij hebben Uw wet gebroken' (Ps. 119:126). *'Op de plek waar geen mensen zijn, wees (jij) daar een mens.'*[4]«

Er zijn tijden van bedreiging[5] om in het verborgene Tora-tradities bijeen te garen en vast te houden. In die tijden moet je de Tora niet aan de mensen opdringen. In betere tijden kan men in het openbaar kennis van de Tora verbreiden.[6] Het komt echter aan op de inzet van ieder individu apart om moed te tonen en om Gods Tora zowel te behouden als de kennis van haar te verspreiden. Steeds weer staat in de woorden van Hillel zijn liefde voor de Tora onderricht centraal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Mogelijk zinspeelt Hillel hier op bedreigingen van de kant van de Romeinse bezetter.

[6] Zie in dit verband de commentaren van Rasji en Radak bij de Psalmen.

Torakroon.gif (40972 bytes)

 

Een panacee tegen alle onvolkomenheden


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan (p. 28a)

Draai haar (de Tora) om en om, want alles is in haar. En voor alle dingen geldt: de beloning is overeenkomstig de (geleverde) moeite.

DoreMoses Berg Sinaii.jpg (72218 bytes)

Torakroon.gif (40972 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

*  Zie in dit verband W. Bacher, Die Agada der Tannaiten, deel I, p. 11 (verwijzing naar Tosafot op Chagiga 9b). Bacher suggereert dat de namen Ben Bag Bag en Ben He He mogelijk ontleend zijn aan de situatie waarin Hillel een aspirant proseliet aan de hand van kennis over het alfabet overtuigde van de onmisbaarheid van de mondelinge leer naast de schriftelijke leer. Zie Babylonische Talmoed Sjabbat 31 a en ARN cap. 15.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Babylonische Talmoed Chagiga 9b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Abravanel, commentaar op Misjna Avot 5,22-23.

 

 

 

 

[11] Zie Misjna Avot 4,10.

 

 

 

 

 

 

 

[12] Commentaar van Rasji op Lev. 263.


Uitleg:

Deze twee uitspraken zijn elders in Pirké Avot respectievelijk toegeschreven aan Ben Bag Bag en Ben Hé Hé, mogelijk leerlingen van Hillel. Of gaat het om een en dezelfde persoon, misschien wel om Hillel de Oude zelf?


Wie was/waren Ben Bag bag en Ben Hé Hé?
Ten aanzien van deze twee namen is veel gespeculeerd.
Sommigen identificeren Ben Bag Bag met een zekere Jochanan ben Bag Bag (genoemd in Tosefta Ketoevot 5,1). Volgens een overlevering in de Talmoed stelde Ben Hé Hé vragen aan Hillel (Babylonische Talmoed Chagiga 9b). Hij zou daarom een leerling van Hillel geweest kunnen zijn. Ben Hé Hé kan volgens sommigen de zelfde persoon geweest zijn als Ben Bag Bag.* We mogen deze ene persoon - zoals sommigen doen - misschien identificeren met de proseliet (of diens zoon) die Hillel Tora onderrichtte in de tijd dat hij op één been kon blijven staan. De naam 'Ben Bag Bag' wordt daarbij uitgelegd als afkorting van 'Ben Geer' (letterlijk 'zoon van een proseliet').  De letters 'bet' en 'gimel' bezitten de gezamenlijke getalswaarde van 'vijf', ofwel van de letter '' ('bag bag' is zo gezien dus hetzelfde als 'hé hé'). Een andere verklaring van 'he' (van Ben Hé Hé) is, dat deze dubbele letter zou verwijzen naar de namen van de ouders van deze persoon: Avraham en Sarah. Aan de namen van beide Bijbelse personen (Avram en Sarai) werd immers de letter '' toegevoegd (Avraham en Sarah).

Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin (commentaar op ARN, ed. Wilna 1933) biedt een interessante alternatieve mogelijkheid. Hij suggereert dat zowel met Ben Bag Bag als met Ben Hé Hé in werkelijkheid is verwezen naar Hillel de Oude zelf. 'Ben' betekent in dit geval: 'leerling van'. Hillel was namelijk de leerling van Sjamaja en Avtaljon, het vierde paar van de vroege Wijzen. Beiden waren naar verluidt nazaten van proselieten (vergelijk Babylonische Talmoed Gittien 57b en Sanhedrin 96b). Zij zouden door kwaadwillende tijdgenoten met de scheldnaam Bag Bag en Hé Hé opgezadeld zijn. Bij deze kwaadwillige lasteraraars kunnen we allicht denken aan aanhangers van de Hasjmoneeën-vorsten en aan de kring rond koning Herodus. Diens wandaden stelde dit tweetal aan de kaak en zij wilden Herodus openlijk laten veroordelen,. Dit alles met dodelijke dreigementen van de koning en trawanten tot gevolg. Volgens Flavius Josphus (Antiquitates 15, 370 en 14, 172 ) schoffeerden zij Hyrcanus en companen samen met anderen in het Sanhedrin vanwege hun lafheid tegenover de machtspolitiek van Herodus (in die context is volgens de ene versie  een zekere Pollio de criticus en in een andere Samaias; allicht horen we hierin de namen van Avtaljon en Sjemaja doorklinken).
In het traktaat Joma van de Baylonische Talmoed vinden we de denigrerende wijze waarop vijanden van het tweetal hen aan hun heidense afkomst herinnerden duidelijk bevestigd. Zij werden in dit opzicht in het openbaar door de Hasjmoneïsche hogepriester Aristobulus of door een door Koning Herodus aangestelde hogepriester zeer bot geschoffeerd door hen te herinneren aan hun heidense wortels. Haat en afgunst speelde daarbij een rol:

»Onze rabbijnen vertellen: Het gebeurde dat toen een hogepriester uit het heiligdom kwam, heel de wereld (d.w.z. de gehele aanwezige gemeenschap) hem (uit eerbied) volgde, maar toen zij Sjemaja en Avtaljon in het oog kregen, lieten zij hem in de steek en gingen achter Sjemaja en Avtaljon aan. Ten slotte gingen Sjemaja en Avtaljon naar hem toe om (eervol) van de hogepriester afscheid te nemen. (Maar) hij sprak tot hen: 'Moge de zonen uit de (heidense) volkeren komen in vrede.' Zij antwoorden hem: 'Moge de zonen uit de volkeren die het werk van Aharon verrichten (d.w.z. die zich vreedzaam en verzoenend opstellen) komen in vrede, maar moge de zoon van Aharon die niet het werk van Aharon doet, niet komen in vrede!'«[7]

We lezen nu de overlevering overeenkomstig de versie die elders in Avot niet aan Hillel maar aan Ben Bag Bag en Ben Hé Hé is toegeschreven:

»Ben Bag Bag zegt: Draai haar (de Tora) om en om, want alles is in haar. Mediteer over haar, word grijs en oud (afgeleefd) over haar, wijk niet van haar, want er is geen deel (maat) beter dan zij. Ben Hé Hé  zegt: De beloning is overeenkomstig de (gedane) moeite.«[8]

De spreuk lijkt op het eerste gezicht lucide, maar hoe moeten we hem exact verstaan? Lees de Tora steeds opnieuw en bij elke herhaling zul je toch weer nieuwe inzichten verwerven. Tora studeren is nooit genoeg. Indien je de tekst bestudeerd hebt, moet je hem opnieuw bestuderen. Zo zeggen de wijzen: 'Iemand die zijn les honderd keer herhaalt, is niet gelijk aan (haalt het niet bij) iemand die zijn les honderd en één keer herhaalt!'[9]

De Tora geeft uiteindelijk op alle vragen een antwoord. Er kan de mens in zijn leven niets beters ten deel vallen dan de Tora. Zij is het beste aandeel (midda - het deel dat iemand wordt toegemeten [madad = meten]). Het kost mogelijk veel moeite om Tora te studeren, maar die moeite zal rijkelijk worden beloond. Het goede aandeel (midda) en het succes als gevolg van Tora-studie is volgens de uitleg van Don Jitzchak Abravanel[10] niet alleen geestelijk maar ook stoffelijk van aard. Hij citeert daarom in dit verband onder meer I Kon. 2:3: '...opdat je voorspoedig mag zijn in al wat je doet en overal waarheen je je wendt.' Een overlevering op naam van Rabbi Me'ir werpt nog wat extra licht op de woorden van Ben Hé Hé:

»Rabbi Me'ir zegt: 'Houd je weinig bezig met zakelijke dingen, maar houd je bezig met Tora. En wees bescheiden van geest tegenover ieder mens. Wanneer je jezelf niet bezighoudt met de Tora, zullen je vele dingen op je pad tegenkomen die je onledig houden (zodat je niet bezig kunt zijn met zakelijke dingen). Maar wanneer je moeite doet omwille van Tora(studie), zal de beloning overeenkomstig de (gedane) moeite zijn.'«[11]

Wanneer je andere bezigheden opzijzet om Tora te kunnen studeren, dan zal je zakelijk ondernemen slagen. Wanneer je echter de Tora-studie verwaarloost om al je krachten te kunnen stoppen in wereldse zaken, dan zul je veel nuttige kennis ontberen en daardoor juist weinig maatschappelijk succes boeken. In de Tora is namelijk alles aanwezig, zowel religieuze diepgang alsook ook praktische levenswijsheid die je nodig hebt om je in de wereld staande te houden!  Bezig zijn met de Tora - 'asak ba-Tora' - omvat zowel studie als het vervullen van de geboden. Zo leren we het ook van Rasji in zijn uitleg bij Leviticus 26:3:

'Indien jullie overeenkomstig mijn verordeningen zullen wandelen' - men zou dit kunnen opvatten als het doen van de geboden. Wanneer de Schrift echter zegt: 'En Mijn geboden zullen jullie in acht nemen en jullie zullen ze doen' (ibid.), dan slaat dat op het vervullen van de geboden. Hoe maak ik dan de woorden waar 'indien jullie overeenkomstig mijn verordeningen zullen wandelen'?  - dat betekent dat jullie je zullen inspannen voor Tora teneinde Tora-kennis te verwerven).«[12]

Alles is in de Tora. De Tora is een soort panacee, een wondermiddel dat bescherming kan bieden tegen alle kwalen en tekortkomingen in het leven. In dit verband citeert Don Jitzchak Abravanel (in zijn commentaar bij Pirké Avot) deze aansprekende overlevering op naam van Rabbi Jehoesjoea ben Levi:  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Babylonische Talmoed Joma 71b; vgl. E E. Urbach, The Sages, London herdr. 1987, p. 575.
Het is opvallend dat Hillel de roep om Aharons vreedzaamheid in praktijk te brengen verwoordde. Daarmee nam hij het voor zijn leermeesters op!

 

 

 

 

 

[8] Zie Misjna Avot 5,22.

 

 

 

 

 

 

 

[13] Babylonische Talmoed Eroevien 54a.

 


»Rabbi Jehosjoea ben Levi stelde: 'Wanneer iemand op reis is en geen gezelschap geniet, laat hij zich dan bezighouden met Tora, want er is gezegd: 'Want zij zijn een krans vol genade voor je hoofd' (Spr. 1:9). Wanneer iemand hoofdpijn heeft, laat hij zich bezighouden met Tora, er is immers gezegd: 'Want zij zijn een krans vol genade voor je hoofd' (Spr. 1:9). Wanneer hij pijn voelt in zijn keel, laat hij dan bezig zijn met Tora, er is immers gezegd: 'en schakels van een ketting rond je nek' (ibid.). Wanneer hij pijn voelt in zijn ingewanden, laat hij dan bezig zijn met Tora, er is immers gezegd: 'Het wordt een geneesmiddel voor je navel' (Spr. 3:8). Wanneer hij pijn voelt in zijn botten, laat hij dan bezig zijn met Tora, er is immers gezegd: 'en een verkwikkende drank voor je botten' (ibid.). Wanneer hij pijn voelt in zijn gehele lijf, laat hij dan Tora studeren, er is immers gezegd: 'een geneesmiddel voor heel zijn vlees' (Spr. 4:22).«[13]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[14] Het woord 'tent' wordt in de midrasj ondermeer beschouwd als metaforische verwijzing naar het leerhuis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[17] Zie voorafgaande noot.


Aan de hand van het commentaar van Don Jitzchak Abravanel (op Misjna Avot) kunnen we binnen de korte uitspraak van Ben Bag Bag (of Hillel) verschillende lessen onderscheiden. Een les voor jongeren, die nieuwsgierig de Tora van alle kanten moeten bekijken om kennis voor het leven op te doen: 'draai haar om en om.' Een les voor jong volwassenen die dieper op de betekenissen van de Tora willen ingaan: 'mediteer over haar'. Voor ouderen en bejaarden die religieuze en mystieke inzichten in de Tora ontdekken: 'wordt grijs en over haar.' Maar ook voor mensen die zich met andere wetenschappen dan de wijsheid van Tora bezig houden. Voor hen geldt: 'en wijk niet van haar, want er is geen beter maat dan zij.'  Ben Bag Bag noemt de Tora 'maat', omdat men uitsluitend aan háár de waarde van andere wetenschappen en kennis kan afmeten. Het hele leven moet de Tora met een mens meegaan als toetssteen voor alle inzichten die hij verwerft en alle handelen die hij verricht. Zo leren we in de Talmoed:

'Word grijs over haar'
»Rabbi Jonathan sprak: Nooit van zijn leven zal een mens wegblijven uit het leerhuis en niet langer bezig zijn met woorden van Tora, zelfs niet in het uur van zijn sterven, er is immers gezegd: 'Dit is de Tora, wanneer een mens sterft in de tent.'[14] Zelfs in het uur van zijn dood moet hij zich nog bezighouden met Tora. Resj Lakiesj sprak: 'De Tora beklijft uitsluitend in iemand die zich ten dode toe afpijnigt over de Tora etc.'«
[15]

De uitspraken van Ben Bag Bag en Ben Hé Hé in Avot vullen elkaar aan. Ben Bag Bag maakt duidelijk dat Tora-leren een levenslang proces is en dat men de wijsheden van de Schrift nooit volledig kan omvatten en doorgronden, want werkelijk alles is in Tora en traditie aanwezig. Buitendien zal het niet iedereen even gemakkelijk afgaan bij de studie. Juist daarom is het troostrijk te weten, dat je alleen al zult worden beloond voor de inspanning die je hebt verricht en alleen al voor alle pogingen om haar geheimen te ontdekken. Ben Hé Hé leert dat ook al heb je aan het einde van je leven slechts een miniem deel van de wijsheid in de Tora ontdekt, voor alle moeite en eventuele ontberingen zul je passend worden beloond. Het gaat hier bij een beloning overigens om een belofte, niet om het doel van het leren, want leren is al een doel op zich zelf. Het gaat bij studeren dan ook - utilistisch bezien - niet zozeer om de resultaten van de kennis alleen, maar vooral om de bezigheid van het studeren als zodanig. Die bezigheid heeft zijn eigen waarde als maat bepalende en zingevende factor in het menselijk bestaan! Dus dit slot van Avot (1-5) is niet in tegenspraak met de vermaning aan het begin van Avot (woorden van Atigonos van Sokho): 'Weest niet als knechten die hun heer dienen omwille van de beloning.'

H. Reisman geeft in zijn commentaar op Avot een andere oplossing voor het conflict tussen wat Ben Hé Hé belooft en de vermaning 'Weest niet als knechten die hun heer dienen om wille van de beloning'. Antigonos sprak ten aanzien van een beloning voor het doen van de (speciale) mitzwot op zich, maar niet over een beloning voor de inspanning om te leren en om de geboden te doen.[16] Daarvoor wordt men wel al in deze wereld beloond.

Er is overigens nog een andere verklaring denkbaar voor de woorden van Ben Bag Bag, waarbij we hetgeen hij zegt in verband kunnen brengen met een achtergrond als kind (of leerling)* van proselieten. Ben Bag Bag besefte** dat er uiteindelijk geen beter en meeromvattende traditie bestaat dan die van de Tora. Alles waarvan heidense filosofen denken dat zij daarmee het wiel der kennis hebben uitgevonden, blijkt allang in de Tora geopenbaard te zijn. Ook de uitspraak van Ben Hé Hé kunnen we verklaren uit een voorgeschiedenis als proseliet of als nakomeling (leerling) van proselieten. De moeite die een proseliet moet doen om tot het Joodse volk en het jodendom te worden toegelaten, de pijn om het eigen verleden los te laten, de inspanning om al die nieuwe levensvoorschriften te leren, blijken uiteindelijk de moeite dubbel en dwars waard. De vreugde over het leven als Tora-wijze is immers minstens zo groot als de inspanning van het proces dat een proseliet eerst moet doormaken.[17]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 83b en vergelijk Babylonische Talmoed Berachot 63b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[16] Zie H. Reisman, A.W., p. 500.

 

 

* In het geval dat wij hem identificeren met Hillel.

** Als kind of leerling van proselieten, of als proseliet.

    


      Boekklkl.gif (8026 Byte)



Midrasj en uitleg

Een mens mag niet altijd
zijn gehele 'recht' opeisen


 

    

   
      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 28a

Het gebeurde Hillel de Oude dat hij onderweg was en mensen trof die tarwe vervoerden. Hij sprak tot hen: 'Hoeveel kost een sea?' Zij antwoordden: 'twee dinar.' Daarop trof hij andere mensen en vroeg aan hen: 'Hoeveel kost een sea?'[1] Zij antwoordden hem: 'drie dinar.' Hij sprak tot hen: 'Degenen die ik eerder trof zeiden: twee dinar'! Zij spraken tot hem; 'Stupide Babyloniër, weet je dan niet dat de beloning overeenkomstig de inspanning is?' Hij sprak daarop tot hen: 'Jullie dwazen en leeghoofden, op wat ik jullie gevraagd heb, geven jullie mij een dergelijk (grof) antwoord?' Wat deed Hillel met hen? Hij bracht hen op betere gedachten [letterlijk: deed hen tot het goede terugkeren].

 

[1] Sea gelijk aan ongeveer 7,3 liter.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Vgl. Babylonische Talmoed Bava Batra 89a, Joma 9a; Misjné Tora, Mechira 14,1; Sjoelchan Aroech, Chosjèn Misjpat 231,20.

 

 

* 'Lephoem tza'ara agra'- 'Overeenkomstig de inspanning (pijn en moeite) is de beloning', in Pirké Avot 5,22. Deze uitspraak is toegeschreven aan  Ben Hé Hé (volgens sommigen een bijnaam van Hillel). Vgl. verder W. Bacher, Die Agada der Tannaiten, I, p. 11.

 


Uitleg
:

Hillel werd bot bejegend door de tweede groep handelaren die hij onderweg tegenkwam. Ze bleken niet bijster gecharmeerd van de kritische toon waarmee hij op hun mededeling over de prijs reageerde. Ze eisten een prijs voor hun tarwe die de helft hoger was dan die van de andere handelaren. Uit het feit dat zij die hoge prijs zomaar konden eisen, kunnen we opmaken dat er voedselschaarste heerste.
Hoe kunnen we de bittere dialoog tussen Hillel en de handelaren het beste duiden? We mogen gerust stellen dat er afkeuring in Hillels woorden doorklonk. Hij achtte drie dinar een veel te hoge prijs. Die kritiek was dan ingegeven door Hillels streven naar maatschappelijke rechtvaardigheid. Hij verafschuwde ongetwijfeld economisch misbruik van een situatie van voedselschaarste.

Voorafgaande aan de verwoesting van de Tempel is (zoals later wel het geval werd
[2]) waarschijnlijk nog geen sprake geweest van door Munten.jpg (5077 bytes)een bet dien aanbevolen of gedecreteerde maximum prijzen voor primaire levensbehoeften, zoals voor tarwe om brood te bakken.[3] Toch kan uit de reactie van Hillel blijken dat men al streefde naar billijke prijsafspraken. Het argument waarmee de bekritiseerde handelaren (die drie dinar vroegen) zich tegenover Hillel verdedigden, was voor hem te subjectief. De handelaren betoogden - naar is aan te nemen - dat zij het koren over een langere afstand naar de markt moesten vervoeren dan anderen. Daarom meenden ze recht te hebben op een hogere verkoopprijs.
Opvallend is dat zij dit argument onderbouwden met een uitspraak die zij kenden uit de mond van Hillel zelf.* Hun aanspraak met 'stomme Babyloniër' duidt erop dat zij precies wisten wie zij met hun criticaster voor zich hadden. Zij probeerden Hillel - met een door ergernis gevoede ironie - door middel van zijn eigen woorden schaakmat te zetten. Als iemand wist dat een mens beloond wordt naar zijn inspanning was het Hillel wel. Hij had dit inzicht herhaaldelijk onderwezen. Hillel kaatste de bal behendig terug. Ook hij sprak bijtende taal. Dat was niet omdat deze zachtmoedige en chassidische leraar zich persoonlijk beledigd voelde, maar omdat de handelaren met hem alle Babyloniërs schoffeerden. Zo is verklaard waarom hij wel scherp reageerde, maar niettemin de moeite nam met de handelaren in debat te gaan om hun levensinstelling ten goede te veranderen!
[4]
Hillel legde als leraar 'pur-sang' uit dat de maxime 'beloning naar inspanning' slechts opgaat voor geestelijke goederen, zoals studie van de Tora. In het economische leven gelden nu eenmaal andere wetten. Naast rechten bestaan er ook sociale plichten en de eis van barmhartigheid. Mogelijk wees Hillel de handelaren er tevens op dat  God de beloning afmeet in overeenstemming met de geleverde inspanning, maar de mens zelf mag dat niet altijd doen! Bij God gaat het uitkeren van een extra beloning niet ten koste van Zijn rijkdom, laat staan dat de buidel van het Opperwezen ooit leeg zou raken. In onze aardse wereld gaat het anders toe. Wat de een te veel krijgt, komt de ander te kort!

 

 

 

 

 

[2] Zie in dit verband Tosefta Baba Metzia 6,14.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Vgl. het commentaar 'Bene Avraham' van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin op deze passage in Avot de-Rabbi Nathan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter p. 56 (28b).


Het is opmerkelijk dat Avot de-Rabbi Nathan noesach b een afwijkende beschrijving geeft van dit zelfde gebeuren. Hier citeert Hillel zijn eigen maxime en hij past hem wel toe op economische activiteiten. Volgens deze beschrijving is Hillel er juist voorstander van om meer fysieke 'inspanning' extra te belonen:

»Het gebeurde dat een zekere ezeldrijver bij Hillel de Oude kwam en tot hem sprak: 'Rabbi, zie toch waarin wij meer gezegend zijn dan jullie. Want jullie (Babyloniërs) beulen jezelf deze hele weg af om van Babel naar Jeruzalem op te gaan (ter pelgrimage), en ik stap uit de deur van mijn huis en overnacht binnen de poorten van Jeruzalem.' Hillel zweeg een moment en vroeg hem toen: 'Voor hoeveel leen je mij jouw ezel van hier naar Emmaus.[5]  Hij antwoordde: 'voor een dinar.' (Hillel vroeg nogmaals: 'en van hier) naar Lod (Lydda)?' Hij antwoordde: hem: 'voor twee dinar.' 'En hoeveel tot aan Caesarea?' Hij antwoordde: 'voor drie dinar.' Daarop sprak Hillel: tot hem: 'Let op mij, hoe langer ik de weg maak hoe groter jij de beloning (huurprijs) maakt.' Hij antwoordde hem: 'Inderdaad, de beloning is naar verhouding tot de weg (afstand).' Hillel sprak tot hem: 'Is de prijs voor (de weg die ) mijn voeten (afleggen) niet te vergelijken met (de weg die) de voeten van het lastdier (afleggen)? Daarmee bevestigde Hilllel (dus) (zijn spreuk) 'de beloning is overeenkomstig de inspanning.'«[6]

Al met al weerspreken beide versies van Avota de-Rabbi Nathan (a en b) elkaar niet in logische zin. Bij het huren van een ezel gaat het niet om de aanschaf van levensmiddelen en eerste levensbehoeften, zodat extra 'inspanning' in dit geval probleemloos extra beloond mag worden. Misschien is de weergave in noesach b oorspronkelijker en is in noesach a een verdiepte interpretatie van het verhaal. Beide vertellingen bezitten evenwel hun eigen charme en betekenis.

 

 

 

 

 

 

[5] Plaatsje, iets ten westen van Jeruzalem.

 

[7] De tekst moet hier worden gecorrigeerd overeenkomstig het Manuscriptum Vaticanum en overeenkomstig Misjna Avot 2,7.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 28a:


Ook zag hij (Hillel) een schedel drijven aan de oppervlakte van het water. Hij sprak daartegen: 'Omdat jij (een ander) heb doen verdrinken, hebben zij jou doen verdrinken; en zij die jou hebben doen verdrinken zal men zlef laten verdrinken (door de hand van nog weer anderen)'.
[7]

 

 


Uitleg:

Hillel de Oude besefte - toen hij de schedel zag - dat gewelddadigheid eigen is aan alle generaties. Door de geschiedenis van de mensheid loopt een 'bebloede draad' van wraak en vergelding. De commentator Rasji verklaart dat Hillel een van de romp gescheiden hoofd zag drijven. Rasji concludeerde dat het hoofd moet hebben toebehoord aan een rover die zijn slachtoffer had gedecapiteerd en in stukken in de rivier had gesmeten. Wie anders zou een mens zo ruw ombrengen? De moordzuchtige rover wacht het lot om door andere rovers exact zo te worden omgebracht. En te verwachten is dat ook zijn moordenaars op hun beurt - als koekje van eigen deeg - zo'n gruwelijk einde zullen vinden.[8]

 

 

 

[8] Vgl. Rasji, commentaar op Babylonische Talmoed, Soekkot 53a.

 


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 28a-b (begin):

Ook sprak hij in de Babylonische taal (het Aramees) (deze) vier woorden (aforismen): 'Wie zijn naam groot maakt, verliest zijn naam; wie de Wijzen niet dient, verdient de dood; wie niet toevoegt, verliest (wat hij al heeft); wie misbruik maakt van de kroon zal teloorgaan en verdwijnen.'

'Wie zijn naam groot maakt, verliest zijn naam.' Hoe is dit? Dit leert dat een man zijn naam niet moet verbreiden (d.w.z. geen naamsbekendheid moet verwerven) in het koninkrijk.
[9]
Want wanneer hij zijn naam verbreidt in het koninkrijk, dan richten zij uiteindelijk hun ogen op hem, doden hem en nemen hem zijn geld af.

 

 

 

 

 

[9] Hiermee zijn de Romeinse bezetter en de autoriteiten bedoeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[12] Volgens de halacha  moet iemand die buiten een stadsdistrict en in het open veld gesneuveld is ter plekke worden begraven. Het dode lichaam verwerft als het ware de grond waarop het wordt aangetroffen; vgl. Babylonische Talmoed Sanhedrin 47b e.a..

[13] Zie Dèrèch Erètz Zoeta VIII, 14b (ed. M. van Loopik, The Ways of the Sages and teh Way of the World, p. 297-298).

*[...] Deze laatste woorden zijn nog toegevoegd in de versie van dit verhaal in Talmoed Jeroesjalmi l.c.


Uitleg
:

De vier Arameese aforismen zijn overgeleverd in Misjna Avot 1, 13. Zij zijn al genoemd en uitvoerig besproken naar aanleiding van Avot de-Rabbi Nathan (ed.
S. Schechter) p. 24b.

Opmerkelijk is evenwel de alternatieve weergave van het tweede aforisme: 'wie de Wijzen niet dient ...'. De hier gebruikte voorstelling van 'het dienen der Wijzen' verwijst naar een leerproces dat gestimuleerd wordt door een dagelijks dienend verkeren met de Wijzen. In de omgang met de leermeester ontvangt een leerling praktisch en aanschouwelijk onderricht in het dagelijkse doen en laten van een voorbeeldig persoon die de Wet in zijn leven incorporeert. In Misjna Avot (1,13) is een andere formulering gebruikt dan hier in Avot de-Rabbi Nathan: 'Wie niet "leert" - jaléf, verdient de dood.' We mogen 'het dienen van de Wijzen' beschouwen als een nadere toelichting op de enigszins onbekende term 'jaléf'[10] (leert) in Misjna Avot. Zonder intieme omgang en een hechte band met de Wijzen blijft kennis van een leerling theoretisch en vatbaar voor misinterpretatie. Zonder aan de praktijk getoetste kennis is het onmogelijk volkomen wetsgetrouw te leven, want daartoe moet men alle finesses van de dagelijkse religieuze levenspraktijk kennen. Zoiets leer je nu een maal nooit perfect uit de boeken. De formulering van de spreuk als hier in Avot de-Rabbi Nathan is in de Jeruzalemse Talmoed overgeleverd op naam van Rabbi Akiva, samen met een aanschouwelijk verhaal als voorbeeld.[11] We geven het verhaal hier weer, zoals het is opgenomen in Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta:


»Rabbi Akiva sprak: 'Wie de woorden van de Wijzen overtreedt, verdient de dood ...'
Rabbi Akiva sprak: 'Zo begon mijn dienstbare omgang met de Wijzen. Een keer was ik onderweg, toen ik een dode aantrof die overeenkomstig de wet begraven diende te worden
[12]; ik bekommerde mij om hem [en droeg hem vier mijlen ver] totdat ik hem naar een begraafplaats had gebracht. Toen ik nu kwam en deze gebeurtenissen ten overstaan van Rabbi Eli'è’zèr en Rabbi Jehosjoea vertelde, spraken deze tot mij; "Werkelijk bij iedere stap die je gezet hebt, wordt het je aangerekend alsof je onschuldig bloed hebt vergoten." Ik sprak daarop: "Als ik mij al schuldig gemaakt heb terwijl ik de intentie had iets goeds te doen, hoeveel te meer dan (maak ik mij schuldig) zonder de intentie iets goeds te doen." Vanaf dat moment ben ik niet meer opgehouden de Wijzen te dienen.' [Hij sprak: 'Wie de Wijzen niet dient, verdient de dood'][13]«

 

 

 

 

 

 

 

[10] Mogelijk verwant aan het werkwoord 'lafaf ': is zich vastklampen aan, hechten aan.

 

[11] Zie Talmoed Jeroesjalmi Nazier VII,1 (56b).

 


De teneur van het (hier in Avot- de-Rabbi Nathan volgende verhaal over een chassidische hogepriester is dezelfde als die in het verhaal over Rabbi Akiva. Zonder dienende dagelijkse omgang met de Wijzen kan een leerling nooit voldoende praktische kennis verwerven om foutloos naar de regels van de Wet te leven.

 


[15] 'Middat chasidoet', letterlijk: de maat (richtlijn)van vroomheid.

[16] Zo de lezing in Ben Avraham, commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin in ARN ed. Wilna. Jochahan ben Zakkai zou nog een van de laatste leerlingen van Hillel geweest zijn.

* Nadat de olie verwarmd was om hem wat vloeibaarder te maken.

** De leerling verbaasde zich erover waarom de man de olie niet door middel van de oven verwarmde die daar ook aanwezig was. Zou het kunnen dat de oven verontreinigd was en de man ten onrechte dacht dat het zich daarbij bevindende fornuis wel wel rein was gebleven? Zie uitleg van Binjan Jehosjoea hier op Avot de-Rabbi Nathan.


Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 28b

'Wie de Wijzen niet dient, verdient de dood'. Hoe is dit? Men vertelt dat het volgende een man uit Bet Rama[14] overkwam die streefde naar een vrome levenswijze.[15]
Rabban Jochanan ben Zakkai stuurde een leerling naar hem toe om hem te onderzoeken. [Hij (Hillel) stuurde een leerling naar hem toe, (namelijk) Rabban Jochanan ben Zakkai.]
[16]
Deze ging en trof hem aan terwijl hij (een kruik met) olie nam en deze op het fornuis [of een kleine haard] zette, vervolgens nam hij de olie van het fornuis* en goot hem uit over een (schaal) met bonen. Hij vroeg hem: 'Wat ben je aan het doen?'** Hij antwoordde: 'Ik ben hogepriester en ik eet het hefoffer in staat van reinheid.' Hij vroeg hem: 'Is dit fornuis rein of onrein?' Hij antwoordde hem: 'Staat er dan iets in onze Tora over een onrein fornuis? Is het dan niet zo dat de Tora uitsluitend spreekt over een oven die onrein is, er is toch gezegd: "En alles wat erin is, zal onrein zijn?" (Lev. 11:33)'[17] Hij (de leerling) antwoordde: 'Zoals in onze Tora gesproken wordt over een onreine oven, zo  wordt in onze Tora gesproken over een fornuis dat onrein is, er is immers gezegd: "Hetzij een oven hetzij een fornuis, het zal in stukken gebroken worden, ze zijn (beiden) onrein" (Lev. 11:35).' Hij sprak: 'Indien je zo gewoon bent te doen, dan heb je van zijn levensdagen geen rein hefoffer gegeten!'  

 

 

[14] Bet Rama (Bet Rima), plaatsje iets ten noordwesten van Jeruzalem.

 

 

 

[17] Deze tekst in Leviticus handelt over voorwerpen die onrein worden als gevolg van aanraking door het kadaver van bepaalde onreine dieren. Gebeurt dit met een oven of fornuis, dan dienen zij te worden stuk geslagen en verwijderd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[18] Ed. S. Schechter p. 57.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[20] Deze mogelijkheid oppert Rabbi Eliahoe ben Avraham van Dalyatin in zijn commentaar bij Avot de-Rabbi Nathan. Zie i.v.m. het kopen van het hogepriesterschap Babylonische Talmoed Joma 18a.


Uitleg
:

Het betreft een boeiend verhaal, dat onder meer wat zegt over de verhouding tussen Farrizeeën en Sadduzeeën! Het is bekend dat de Farrizeeën kritisch stonden tegenover priesters, en met name  hogepriesters, die dienst deden in de Tempel. Aangezien de Sadduzeeën doorgaans de mondelinge tradities van de Rabbijnen niet als bindend aanvaardden, ontbrak het bij velen van hen aan diepgaande kennis over de halacha. Bovendien verschilde Farrizeeën en Sadduzeeën op een aantal punten van mening over rituelen en andere zaken. Met name ook over complexe reinheidsvoorschriften kon verwarring ontstaan. Het was dan ook vanzelfsprekend dat een leerling eropuit gestuurd werd om een hooggeplaatste priester aan de tand te voelen.
De zich als hogepriester bekend makende man wilde - zo vertelt het verhaal - leven overeenkomstig de 'middat chasidoet'. Hij streefde er dus naar te handelen overeenkomstig de leefregels van de chassidiem. Dat betrof een stroming wier aanhangers vooral nadruk legden op ethiek en moreel handelen. Soms letten zij daarbij wat minder op de finesses van zaken als reinheidsvoorschriften. Het chassidische streven van de man komt nog uitdrukkelijker naar voren in noesach b van Avot de-Rabb Nathan:

»Het gebeurde een chassidische priester in Ramat Bené Anat**, dat Rabbi Jehosjoea naar hem toe ging om met hem te praten, en zij hielden zich bezig met de halachische regels van de chasidiem. Toen nu de tijd van de maaltijd aanbrak, sprak hij (de chasied) tot zijn vrouw: 'Doe wat druppels olie op de bonen.' etc.«[18]

Uitgaande van de chassidische levensinstelling van de hogepriester, kan het zijn dat we hier bovendien een zekere Farizeese kritiek beluisteren tegenover de houding van de zogeheten 'vroege chasidiem'. Deze laatsten stelden - als gezegd - het belang van doen (liefdadigheid) boven dat van het leren! Op een aantal punten pasten zij de regels van de halacha extra streng toe, met name in geval van verantwoordelijkheden tegenover de medemens. Maar in andere opzichten lieten zij in de ogen van strenge Farrizeeën steken vallen. De leerling is er duidelijk op uit gestuurd om een soort twistgesprek te voeren. Zo moest hij de wetsgetrouwheid en wetskennis van de betreffende priester en chasied aan de praktijk toetsen. Als achtergrond voor discussies tussen Jezus en de Farizeeën in het Nieuwe Testament kan dit verhaal een boeiende bijdrage leveren. Mede ook vanwege de hyperbolische dreiging, waarmee het voorval is ingeleid: 'Wie de Wijzen niet dient, verdient de dood.'

In Midrasj ha-Gadol vinden we overigens een weergave van het verhaal, waaruit blijkt dat deze hogepriester zich juist identificeerde met de Farizeesche traditie en dat hij zichzelf tot de Persroesjiem rekende:

»Onze Wijzen leren: Het gebeurde met iemand uit Bet Rammata die gewoon was om zichzelf waardigheid aan te meten en de levenswijze van Farizeeërschap (perisjoet, letterlijk: afgescheidenheid), dat Rabban Jochanan ben Zakkai iemand stuurde om hen te onderzoeken etc.«[19]

De hogepriester was dus geen aanhanger van de partij van de Sadduzeeën maar van de 'peroesjiem', de Farizeeën of 'afgescheidenen'. Kennelijk wilde hij zich zich verre houden van onreinheid en van mensen die niet strikt volgens de halacha leefden. Dat is opmerkelijk voor iemand die hogepriester was of (als oud-hogepriester) de titel van hogepriester voerde. Opmerkelijk is ook dat hij zichzelf ongevraagd aan de leerling voorstelde als hogepriester: 'Ik ben hogepriester en eet het hefoffer in staat van reinheid.' Het is moeilijk denkbaar dat de leerling (of was het Rabban Jochanan ben Zakkai) de in functie zijnde hogepriester niet kende. Voor die zelfaankondiging als hogepriester zijn verschillende verklaringen denkbaar. 1) De man was een ex-hogepriester die deze titel nog altijd voerde. 2) Hij was nog maar net als hogepriester aangesteld, en hij was zo'n personage dat deze titel had verworven en gekocht tegen betaling van een som geld aan de heersende autoriteiten.[20] 3) Aannemelijker is evenwel, dat de leerling van te voren wel degelijk wist dat de man hogepriester was. Want juist vanwege diens hoge positie had hij van zijn leermeester de opdracht ontvangen om de man op de proef te stellen. De man bracht zijn hogepriesterschap echter toch ter sprake, omdat hij de leerling daarmee van zijn wetsgetrouwheid en kennis wilde overtuigen. Alsof zijn titel als hogepriester op zich al garant kon staan voor gedegen wetskennis en wetsgetrouwheid. 

Uit het antwoord van de man bleek dan ook vooral zelfingenomenheid. Van een hogepriester mag men inderdaad verwachten dat hij krachtiger en wijzer is dan zijn broeders in het priesterschap, maar een garantie is dat niet.[21] Zijn woorden klinken arrogant en scherpen de ironie in het verhaal extra aan. Als hogepriester bleek de man nota bene niet eens elementaire regels van de reinheidswetten te kennen, hoewel toegegeven moet worden dat een juiste interpretatie van de reinheidsvoorschriften soms zeer complex is. Bovendien getuigde zijn zelfvoldane toon al helemaal niet van een chassidische levenshouding! De leerling wist de verwatenheid van de man met gemak door te prikken. Extra wrang was dat de zo te schande gemaakte 'chasied' de belangrijkste persoon betrof in priesterkringen, en dat hij zich er bovendien op voorstond als 'afgescheidene' (Farizeeër) de wet te kennen en te leven volgens 'dèrech (middat) chasidiem' - de gebruiken en belevingswereld van de (vroege) chasidiem. Wie echt vroom wil zijn, moet de Wet evenwel tot in de puntjes kennen, dat kan niet zonder sjimmoej chachamiem, niet zonder de dagelijkse dienende en bescheiden omgang met de Wijzen. Dit verhaal doet onwillekeurig denken aan een verwante uitspraak van Hillel de Oude: 'Een ongeletterde kan geen chasied zijn.' Toch is er een subtiel verschil. De hogepriester uit het verhaal is zeker geen ongeletterde in letterlijke zin. Toch bleek hij geen echte chasied, omdat hij niet gewend was dagelijks met de Wijzen te verkeren in een intieme en dienstbare verbondenheid (sjimmoesj chachamiem).[22]

Ten onrechte veronderstelde de hogepriester, dat alleen een oven waarin dingen geplaatst worden daarop onreinheid kan overbrengen. Dat zou dan niet gelden voor een fornuis waarop dingen worden geplaatst. Vandaar zijn argumentatie: 'En alles wat erin is, zal onrein zijn.'
De leerling wees hem er fijntjes op dat in Leviticus 1:35 een oven en een fornuis halachisch duidelijk op één lijn gesteld worden. Wat voor een oven geldt, geldt niet minder voor een fornuis. Beiden kunnen onreinheid overbrengen, of iets er nu in of bovenop is geplaatst, maakt op dit punt niets uit! Beiden moeten na de daar geëxpliceerde verontreiniging volgens de Tora worden afgebroken.
[23]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

** De naam van het plaatsje is hier duidelijk verbasterd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[19] Zie de weergave en beoordeling van deze versie in Midrasj ha-Gadol (Sjemini 11): L. Finkelstein, Mavo le-Massechtoto Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, New Yorl 1950, p. 151-152. Zie daar de bespreking van de tekstvarianten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[21] Zie Babylonische Talmoed Joma, ibid.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[22] Zo de uitleg in het commentaar Binjan Jeshosjoea op deze passage in Avot de-Rabbi Nathan.

 

 

[23] Vgl. ook het commentaar Binjan Jehosjoea hier op Avot de-Rabbi Nathan.

 

 

 

       Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Midrasj en uitleg

Nogmaals het belang van studie


 

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

    Sterc.gif (5478 Byte)

Vervolg tekst Avot de Rabbi Nathan 28b

Wie niet toevoegt, verliest (wat hij heeft). Hoe is dit? Dit leert dat wanneer een mens een, twee of drie (Talmoed)traktaten leert en daaraan niet (kennis van andere traktaten en tradities) toevoegt hij dan wat hij eerder geleerd heeft weer zal vergeten.

Wie gebruik maakt van de kroon, zal te gronde gaan en heengaan. Hoe is dat? (Dit leert:) ieder die gebruik maakt van de uitgesproken Naam[1], heeft geen aandeel aan de Komende Wereld. 

 

 

[1] Dat wil onder meer zeggen: van het Tetragrammaton en van andere daarmee samenhangende namen van God.

 

 

* Resj Lakiesj, Rabbi Sjim’on ben Lakiesj: Amora uit Èrètz Jisra’el, derde eeuw van de jaartelling. Vooral werkzaam in Tiberias. Gehuwd met dochter van Rabbi Jochanan.

 

[1] Zie Jeruzalemse Talmoed, Berachot 9 (14d).

 

 

 

 

[2] Seder Eliahoe Zoeta (Pirke Dèrèch Èrètz 1) per. 16, ed. M. Friedmann, p. 8.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] D.w.z: iemand die het Tetragrammaton overeenkomstig zijn vier letters uitspreekt (en niet als vervanging  'Adonai' of 'ha-Sjem' gebruikt).


Uitleg
:

Steeds maar weer leren

Hier geeft de midrasj bij de woorden van Hillel een didactische instructie. De midrasj laat iets zien van de klassieke methode van studie. Belangrijk is permanent te leren en om de regelmaat van het leerproces niet te onderbreken, zeker niet voor langere tijd.

»Rabbi Sjim'on ben Lakiesj* sprak: 'In de rol van de chasidiem vindt men (de Tora-woorden) geschreven: "Wanneer jij haar mij één dag verzaakt, zal ik jou twee dagen verzaken." Men kan dit vergelijken met twee personen die op weg gaan - de ene vanuit Tiberias en de andere vanuit Sepphoris - en die elkaar op een bepaalde plek treffen (passeren). Dan volstaat het dat de één een mijl aflegt en de ander (ook) één mijl aflegt om twee mijlen van elkaar verwijderd te raken.'«[1]

Zo betekent één dag niet leren de kennis van twee dagen vergeten! Dramatischer nog klinkt de waarschuwing van Rabbi El'azar ben Elisja:

»Kan het zijn dat een mens tien jaren lang leert om het binnen twee jaren weer te vergeten?  Hoe kan dit? Indien iemand tien maanden inactief blijft en niet leert, dan noemt hij wat rein is onrein, en wat onrein is rein. Als hij twaalf maanden niet leert, dan verwart hij de Wijzen met elkaar. Wanneer hij achttien maanden niet leert, vergeet hij de namen (beginwoorden) van de hoofdstukken. Leert hij vierentwintig maanden niet, dan is hij de namen van de traktaten kwijt. En omdat hij rein onrein noemt, en onrein rein, de Wijzen met elkaar verwart en zowel de namen van de hoofdstukken als die van de traktaten vergeten is, zit hij uiteindelijk stom en zwijgend neer etc.«[2]

Uiteraard is met deze uitleg bij de woorden van Hillel ook bedoeld, dat je het geleerde niet louter en alleen uit het hoofd mag leren. Ook in die zin moet je toevoegen. Je moet de leerstof becommentariëren en pogen de leerstof op je persoonlijke situatie toe te passen. Anders zal nieuw verworven kennis niet in hoofd en hart beklijven. In de praktijk behoort bij het uitbreiden van kennis ook het voortdurende herhalen ervan. Door de lesstof te repeteren, ga je het geleerde beter begrijpen. Het is, zeggen de Wijzen, als met een vijgenboom. Hoe langer en vaker je in de vijgenboom zoekt, hoe meer vruchten je zult vinden. Zo is het ook met kennis die je ontleent aan de Tora.[3]

Gods verborgen Naam
Hillel waarschuwt mogelijk tevens tegen het gebruik van Gods naam voor magische doeleinden. Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin wijst (in zijn commentaar bij ARN) in dit verband op het gebruik van de werkwoordsvorm - 'hitpa'el'. Daarmee zou Hillel aangeven dat we Gods naam niet zonder geldige reden of uit egoïstische motieven voor eigen doeleinden mogen inzetten. In situaties van 'noodzaak' zou het gebruik van Gods naam wel zijn toegestaan. Zoals bij de genezing van een zieke.
Het is onduidelijk of deze laatste uitleg wel volledig juist is, aangezien de Wijzen vanouds afwijzend stonden tegenover elke vorm van magisch gebruik van Tora-teksten, zelfs in geval van calamiteiten en ernstige ziekte. Zo is uit naam van Rabbi Akiva in de Misjna overgeleverd (in het kader van de opsomming van personen die geen aandeel zullen hebben aan de Komende Wereld):

»Ook wie in niet-canonieke boeken leest en wie (een magische spreuk) fluistert over een wond en zegt: 'Alle ziekte (plagen) die Ik over Egypte heb gebracht, zal Ik over jou niet brengen, Ik ben de Eeuwige, jouw God.'  (Ex. 15:26). Abba Sja'oel zegt: 'Ook iemand die de Naam uitspreekt overeenkomstig zijn letters.'[4]«[5]

De magie bestaat hier - althans conform de woorden van Rabbi Akiva - niet louter uit het hoorbaar uitspreken van Gods volledige Naam. Een knieval voor de magie blijkt alleen al uit de gedachte, dat je genezing kunt bewerkstelligen door het fluisteren van een schriftvers. Van magie is sprake zodra je genezing loskoppelt van oprecht gebed en omkeer en laat afhangen van een magisch uitgesproken tekst. De mening van Abba Sja'oel - dat je  het Tetragrammaton niet voluit en overeenkomstig de geschreven letters hoorbaar mag uitspreken - kan ook in dit licht worden bezien.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie Babylonische Talmoed, Eroevien 54b. Zie verder I.B.H. Abram - Joodse traditie als permanent leren, Waddinxveen 1980, p. 151 v.

 

 

 

 

 

 

 

 

[5]

    

 

Hoofdstuk 13

 

 

 

[1] Zie Misjna Avot 1,16.

 

 

         Sterc.gif (5478 Byte)


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 28b:


Sjammai zegt: Maak je studie van de Tora tot een vaste gewoonte, zeg weinig en doe veel; ontvang ieder mens met een vriendelijk en aangenaam gelaat.[1]

'Maak je Tora-studie tot een vaste gewoonte' - hoe is dat? Dit leert dat wanneer iemand woorden (lessen) hoort uit de mond van een Wijze in het leerhuis, hij dit niet tot iets incidenteels (bijkomstigs) moet maken maar tot een vaste gewoonte.[2] En wat een mens leert, moet hij ook doen en het aan anderen onderrichten opdat ook zij het doen, er is immers gezegd: 'Jullie zullen ze (Mijn inzettingen) leren en in acht nemen om ze te doen' (Deut. 5:1). En zo is gezegd van Ezra: 'Want Ezra heeft zijn hart erop gericht (gezet) om de Tora van de Eeuwige uit te leggen en te doen' en daarna 'om in Israël inzettingen en rechtsregels te onderwijzen' (Ezra 7:10).

[2] Hij moet het tot een vaste gewoonte maken om de lessen van die Wijze (op reguliere tijden) bij te wonen. Een aanvullende verklaring is dat men ook het geleerde tot iets van vastigheid moet maken, d.w.z. tot een 'inzetting', tot vaste norm; vgl. A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud, I, p. 81.


[3] Vgl. het gebruik van het begrip 'kèva' voor 'vast tijdstip zoals het benut is ter aanduiding van vaste gebedstijden: Tosefta Berachot 3,1; Misjna Berachot 4,1 e.a.





[4] Zie in dit verband ook de opmerkingen in editie van S. Schechter, Avot de Rabbi Nathan, p. 56-57, noot 3.

 

 

 

 

[6] Zie Babylonische Talmoed, Berachotb 35b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Vgl. een uitspraak van Rav Hamnoena in Babylonische Talmoed, Sanhedrin 7a; zie aldaar Tosafot en Chiddoesjé Maharsja; zie ook commentaar Limmoedé Avot, ed. H. Rabbinovitz, New York 1946, 34.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Zie ook onze opmerkingen n.a.v. Avot de-Rabbi Nathan 8a--b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[12] Zie Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter, p. 47 (24a).
Hoe anders was bijvoorbeeld de houding van Rabban Gamli'él die de wet speciaal voor zichzelf verzwaarde en het Sjema reciteerde gedurende zijn eerste huwelijksnacht, vgl. Misjna Berachot 2:5-8.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] Dat wil zeggen: geploegd ter voorbereiding van een voorgenomen nieuwe zaaiing.

 

[14] Dus ten tijde van uitzonderlijke armoede stond Sjammai dit wel toe!

 

[15] Zie Tosefta Sjevi'iet 3,10. Vgl. Encyclopedia Judaica, XIV, 1292, onder Shammai.

Uitleg:

Vaste studietijden
Volgens een meervoudige verklaring van de woorden van Sjammai, moet men zowel de activiteit van het leren van Tora als de inhoud van het geleerde tot een vaste praktijk maken. Een mogelijke zienswijze is: maak het leren tot een vast gebruik door op regelmatige tijden te studeren, bij voorkeur in het leerhuis.
[3] Het inruimen van vaste tijden op een dag ten behoeve van studie impliceert dat je de prioriteit bij studie legt en niet bij andere bezigheden. Tenzij het gaat om het doen van geboden en het in praktijk brengen van Tora.[4] De uren dat je werkt voor je brood zullen zich richten naar de vaste tijden die je hebt gekozen voor Tora-studie. Wie de zaken omdraait en studie als van secundair belang beschouwt, zal uiteindelijk zowel in zijn studie als in zijn wereldse bezigheden geen voldoeningen ervaren en geen succes boeken. Alleen al daarom wordt zo iemand gekenschetst als niet-succesvol.[5] Sommigen laten Sjammai in hun uitleg verwijzen naar het Bet ha-Midrasj als vaste plek om te studeren, want daar wordt een leerling altijd weer op nieuwe gezichtspunten gewezen.  

Rabbi bar Bar Channa sprak in naam van Rabbi Jochanan, die (het weer) namens Rabbi Jehoeda ben Ilai overleverde:

»Kom en zie hoe de vroegere generaties verschillen van de latere. De vroegere generaties maakten hun Tora tot hoofdzaak (een vaste aangelegenheid) en van hun werk een bijkomende zaak. Beide waren succesvol in hun handen. Bij de latere generaties die van hun werk een hoofdzaak maakten en van hun Tora een bijkomend iets bleef zowel het ene als het andere zonder succes.«[6]

Wie zich alleen op materiële belangen richt zonder vaste tijden in te lassen voor studie en reflectie, zal onbevredigd blijven en daarmee ook succesloos. Je kunt niet straffeloos het lijf voeden en daarbij de ziel - die hongert naar geestelijk voedsel en zingeving - verwaarlozen. Dan blijft ook de arbeid zonder betekenis en zullen alle inspanningen uiteindelijk niets van werkelijke waarde voor je opleveren.
De eis om van studie hoofdzaak te maken in het leven is afgeleid uit de Tora:

»'En je zult over deze (woorden) spreken' (Deut. 6:7) - Over deze en niet over andere dingen. Rabbi Acha zegt: 'Maak van deze (woorden) een vaste zaak en niet een bijkomende zaak.' Rava zegt: 'Wie zich begeeft in profane conversatie, overtreedt een positief gebod, er is immers gezegd: "En je zult over deze dingen spreken"- (dat betekent:) over deze maar niet over andere (triviale) zaken!'«[7]

Wanneer iemand voor het laatste oordeel moet verschijnen, zal men eerst vragen of hij betrouwbaar en mensvriendelijk gehandeld heeft, vervolgens zal men hem vragen of hij vaste tijden heeft ingeruimd voor Torastudie. Correct handelen is immers zonder Tora-studie niet mogelijk.*

Ga respectvol om met wat je hebt geleerd
Maak het geleerde - de inhoud van je studie - eveneens tot een vaste zaak waarop je steeds terugziet, zodat de verworven kennis in de herinnering en in je levenswijze beklijft! Maak het tot een vastgelegde zaak, verankerd in je hart.
[9] Een aantal commentatoren wijst hier op het opvallende gegeven dat Sjammai formuleert: 'Maak je Tora tot een vaste zaak', en niet: 'maak je leren tot een vaste zaak.' Daarom zou 'een vaste zaak' (kèva) eveneens betrekking kunnen hebben op de onveranderlijkheid van de traditie. Breng niet op eigen houtje veranderingen aan in de halacha die je van je leermeester hebt gehoord. Geef zijn woorden (in zijn naam) precies zo door als je ze uit zijn mond hebt gehoord. Sjammai zou deze waarschuwing hebben geuit vanwege de vele sekten en sektarische opvattingen in zijn tijd. Hiermee wierp hij een dam op tegen nieuwlichterij.[10] Deze uitleg is mijns inziens niet onwaarschijnlijk, mede ook vanwege de vele en felle discussies die tussen de school van Sjammai en die van Hillel gevoerd werden. Misschien was Sjammai bang voor sofistisch redeneren en meende hij dat al die discussies de mens van het ware handelen, waar het werkelijk op aankomt, kunnen afhouden. Die houding past dan ook bij zijn terughoudendheid in het aanvaarden van leerlingen. Sjammai wilde er zeker van zijn dat aspirant leerlingen over de juiste studie- en levenshouding beschikten en niet alleen maar gedreven werden door het verlangen om met spitsvondigheden en de door hen te verwerven kennis te kunnen gloreren.*

Tora - dat wil zeggen - geschreven Tora en de daaruit afgeleide halacha behoort een vaste zaak te zijn, onafhankelijk van plaats en tijd. Hoewel er natuurlijk ook ruimte moet blijven voor verschillende plaatselijke gewoontes, is halacha in principe universeel geldig. Er moeten zeer dringende redenen zijn om van die vastgelegde regels tijdelijk af te wijken! S. Goldstein formuleert deze gedachte in zijn commentaar bij Misjna Avot zo: 'Wij hebben historisch gezien en wat jodendom betreft niet zoiets als Amerikaans jodendom, of Frans jodendom, of Duits jodendom.'[11]

In Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, vinden we de zienswijze bevestigd, dat 'kèva' niet zozeer slaat op vaste tijden van leren maar op de onveranderlijke eenduidigheid van de leer zelf. Dezelfde waarden en normen voor iedereen!

»'Maak van je Tora een vaste zaak' - opdat iemand niet (in zijn uitleg de norm) licht maakt voor zichzelf, en zwaar (strikt)  voor anderen. Of dat hij (de norm) licht maakt voor anderen en zwaar maakt voor zichzelf. Maar zoals je (de norm) licht maakt voor jezelf, moet je hem licht maken voor anderen. En zoals je (de norm) zwaar (strikt) maakt voor jezelf, moet je hem zwaar maken voor anderen. Er is immers gezegd: 'Want Ezra had zijn hart erop gericht om de Tora van de Eeuwige te verklaren en te doen' en (meteen ) daarna staat geschreven: 'om Israël in verordeningen en rechtsregels te onderrichten' (Ezra 7:10).«

Volgens deze uitleg roept Sjammai op tot de erkenning van één wet voor allen, zonder enig aanzien des persoons. We bespeuren hier mogelijk een zekere spanning met de neiging van de zogeheten 'vroege chasidiem' om aan jezelf striktere regels op te leggen dan aan anderen, en om jezelf strenger te beoordelen dan je naaste.[12] 

Sommigen maken dankbaar gebruik (misbruik) van de uitspraak van Sjammai. Zij bombarderen hem tot woordvoerder van de Joodse orthodoxie, waarvan de aanhangers niet geneigd zijn om halacha en traditie aan te passen aan de eisen van veranderende tijden en omstandigheden. De eenmaal in codices vastgelegde hallacha dient volgens hen hoe dan ook onveranderlijk te blijven. Hillel en zijn school representeren daartegenover de houding van het liberale jodendom, dat op positieve wijze streeft naar halacha die zich flexibel en op humane wijze aanpast aan veranderende tijden en maatschappelijke omstandigheden.* Dit beeld van Sjammai blijkt veel te eenzijdig, te eenvoudig en onnodig polariserend!

Sjammai - vasthoudend maar bewogen

We mogen de woorden van Sjammai niet te veel buigen in de richting van het gepolariseerde beeld dat wij mogelijk van hem hebben, als het volmaakte tegenbeeld van de gemoedelijke en meer flexibele Hillel. In een aantal gevallen geeft Sjammai in zijn halachische beslissingen juist blijk van een buigzamere houding dan Hillel! Juist Sjammai kon soms mild en ruimhartig oordelen uit pure bewogenheid met de situatie van mensen, zoals blijkt uit dit voorbeeld in de Tosefta.

»Een veld dat veredeld[13] is (gedurende het zevende jaar, het Sjabbatsjaar), dat zaait men niet in (bij het uitgaan van) het zevende jaar (d.w.z. in het achtste jaar). Wat is een veld dat veredeld is? Dat is een veld dat zes maal geploegd is, terwijl ieder ander het vijf maal ploegt; of een veld dat zeven maal is geploegd, terwijl ieder ander het zes maal ploegt. Sjammai de Oude zegt: 'Indien het vrije (voorspoedige) tijden zijn dan verorden ik dat het niet mag worden ingezaaid.[14] Het gerechtshof dat na Sjammai kwam verordende dat het (sowieso) niet mag worden ingezaaid.«[15]

Uit dit voorbeeld blijkt dat Sjammai soms bereid was van een bestaande strenge regel af te wijken, rekening houdend met omstandigheden. Ten tijde van armoede is het een te harde beslissing dat mensen het extra veredelde veld ook gedurende het achtste jaar niet opnieuw mogen inzaaien! Hier blijkt Sjammai toch geen man die zonder scrupules vasthoudt aan regels, omdat ze door de interpretatie van de Wijzen nu eenmaal zo zijn vastgesteld!

Leren en doen
Leer door regelmatige studie om vaste gewoonten en normen uit je lessen te ontwikkelen, praktische kennis die je weer aan anderen moet overdragen. Laat het geleerde niet iets zijn dat het ene oor in- en het andere oor meteen weer uitgaat. Laat de kennis beklijven tot vaste lessen, regels en normen die je leven en dat van de Joodse gemeenschap om overal blijvend richting en sturing geven, dat is de boodschap van Sjammai.

 

 

 

 

 

[5] Zie Sefer Magen Avot van Sjim'on Tzèmach Duran, bij Misjna Avot 1,16.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Babylonische Talmoed, Berachot 19b.

 

 

 

 

 

[9] Zo het commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin, A.W. p. 32b.

 

 

 

[10] Zo E. Levi, Misjna Mephoerèsjèt, Tel Aviv 1954, p. 532.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[11] S.Goldstein, Ethics of the Fathers, New York 1923, p. 32.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Zie de uitleg van J. Levisson, Chapters on Ethical Maxims, or Ethics of the Fathers, Chigago 1915, p. 35.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[18] Zijn aandeel zal dus klein zijn in de Komende Wereld, omdat hij zijn deel aan heil en zegen al in Deze Wereld ontvangen heeft.
Zie Avot de-Rabbi Nathan (a) Cap. 28 (slot), ed. S. Schechter p. 86; en zie notities Avot de-Rabbi Nathan ed. S. Schechter p. 56-57 (noot 3). Vgl. het commentaar van Don Jitzchak   Misjna Avot 1,16.

 


'Zeg weinig en doe veel.'
Don Jitzchak Abarbanel ontdekte in de woorden van Sjammai een subtiel verschil met de houding van Hillel bij het stellen van prioriteit. We proberen de gedachtegang van Abarbanel - die overigens niet geheel vrij van tegenstellingen lijkt - te begrijpen.
Waar Hillel de hoogste prioriteit verleent aan het leren zelf, benadrukt Sjammai in reactie daarop vooral het handelen: 'zeg weinig en doe veel.' Met die nadruk op de praktijk wijst Sjammai uiteraard op geboden en plichten. Met name geboden en plichten die te maken hebben met intermenselijk verkeer, ben adam le chavero - 'tussen de mens en zijn naaste'. Dat blijkt ook uit de vermaning van Sjammai om ieder mens met een vriendelijk gelaat te bejegenen. Niet iedereen op aarde verkeert in de fortuinlijke omstandigheden dat hij naar hartenlust kan studeren. Daarom is het genoeg een aantal vaste tijden voor studie te reserveren. Het doel van studie is uiteindelijk toch om Gods geboden te vervullen in het dagelijkse doen en laten. Dus voorzien in de dagelijkse levensbehoeften is zeker nodig en goed, maar maak van broodwinning als zodanig geen prioriteit. Alweer een voorstelling van Sjammai als een milde beslisser!

Het verrichten van wereldse zaken - uit puur eigenbelang - is een ander verhaal. In dat geval bezit Tora-studie natuurlijk wel prioriteit boven het doen. Daarop wijzen de commentatoren die hier naar aanleiding van de uitspraak van Sjammai refereren aan een uitspraak van Rabbi Jehoeda ben Ilai, elders in Avot de-Rabbi Nathan en in de Babylonische Talmoed overgeleverd:

»Ieder die de woorden van de Tora prioriteit verleent (tot een vaste zaak vast maakt)[16] en zijn werk (wereldse zaken - 'de weg van de aarde') tot een ondergeschikte (bijkomende) zaak, aan hemzelf verleent men prioriteit in de Komende Wereld.[17] maar wie prioriteit verleent aan wereldse zaken en de woorden van de Tora daaraan ondergeschikt maakt, hem zal men van ondergeschikt belang maken in de Komende Wereld.«[18]

In zijn uitleg op Spreuken der Vaderen bracht Rabbi Menachem Me'iri het verband tussen de woorden van Sjammai en deze gedachten over studie en werk helder naar voren:

»Sjammai zegt: 'Maak je Tora tot een vaste zaak'. Dat wil zeggen dat je werk iets incidenteels moet blijven, afhankelijk van de gelegenheid die zich daartoe voordoet. Maar je Tora-studie moet een vaste (op regelmatige tijden vastgelegde) zaak zijn: zozeer dat zelfs ten tijde dat je arbeid verricht je (strikt) gericht moet blijven op wat je nodig hebt voor je eigen fysieke bestaan en dat van je familie (huis), zodat je gedachten daarna weer (ten volle) gericht zijn op het verwerven van Tora-kennis en wijsheid.«[19]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[16] In verschillende weergaven van deze overlevering is hier zowel het woord 'kèva' (vaste zaak) gebruikt als het woord 'ikkar' (kern, hoofdzaak).

 

[17] Dat wil zeggen dat hij verzekerd zal zijn van zijn een groot aandeel in het heil en de zegen van de Komende Wereld, hoewel hij in deze wereld mogelijk een pover bestaan leidt.

 

 

 

[19] Menachem Me'iri op Misjna Avot 1,16.

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 


Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  27): 
Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 29) Basisknopkl.jpg (825 bytes)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl