head>
|
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan (Midrasj, tekst en commentaar; driewekelijkse aanvulling) Dr.
Marcus van Loopik Midrasj en uitleg |
|
|
'Als je naar Mijn huis komt' |
|||
|
Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 28a: Hij (Hillel) was gewoon te zeggen: 'Indien jij naar Mijn huis komt, kom Ik naar jouw huis.
Naar de plek die Mijn hart liefheeft, daarheen leiden Mij Mijn voeten.'* |
* Andere volgorde in de Babylonische Talmoed, Soeka 53a en
Tosefta Soeka 4,3: 'Naar de plek die Mijn hart lief heeft daarheen leiden Mij
Mijn voeten. Indien jij etc.'
[1] Vgl. parallelteksten in Babylonische Talmoed, Soekka 53a en Tosefta Soekka 4,3. In de Mechilta de Rabbi Jisjma'el, Jitro par. 11, ed. H.S. Horovitz ( p.243) is deze uitspraak van Hillel overgeleverd en uitgelegd op naam van Rabbi Eli'èzer ben Ja'akov. |
|
* Een rechtbank telt minstens drie rechters. |
'De plek die Mijn hart liefheeft' - woorden van God Deze spreuk bevat een typisch voorbeeld van het concept 'midda
ke-nègèd midda'- 'maat tegenover maat'. Dit concept verwijst naar een
beloning die kwalitatief correspondeert met de daad die vergolden wordt.
Wanneer mensen naar Gods Huis komen, zoals de synagoge of het leerhuis - waar
God verblijft, te midden van hen die in Zijn naam verenigd zijn - dan zal
Hijzelf ook komen naar het huis van de gelovigen. »Rabbi Èl' azar ben Ja'akov zegt: 'Indien jij naar Mijn huis komt, kom Ik naar jouw huis; maar indien je niet naar Mijn huis komt, kom (ook) Ik niet naar jouw huis. De plaats die mijn hart liefheeft, daarheen voeren Mij Mijn voeten. Zodoende zegt men:[3] Overal waar tien mensen bijeenkomen in het gebedshuis, daar verblijft de Sjechina met hen, er is immers gezegd: "God staat in de raad van God" (Ps. 82:1). Hoe weten we dat dit ook geldt voor drie man die recht speken? Er is immers gezegd: "Te midden van rechters* (Elohiem) zal Hij een rechtsoordeel vellen" (ibid.). Hoe weten we (dat dit) zelfs met twee personen (zo is)? Er is immers gezegd: "Dan zullen zij die de Eeuwige vrezen zeggen, de een tot de ander: De Eeuwige zal er acht op slaan en luisteren" (Mal. 3:16). En hoe weten we dat dit zelf zo is bij één (persoon). Er is immers gezegd: "Op elke plaats waar Ik Mijn naam zal laten gedenken, daar zal Ik naar jou toe komen en jou zegenen"(Ex. 20:24).'«[4] God getuigt (volgens de woorden van Hillel) tevens - zo in het vervolg van de uitleg - dat Hij ook werkelijk zal willen verblijven en waken in woonsteden (kampementen) van vrome mensen die hun eigen huis en haard verlaten hebben om Gods geliefde verblijfplaats(en) te bezoeken. Terwijl zij bidden in de synagoge of leren in het leerhuis, zal de Eeuwige hun have en goed beschermen. Bezig zijn met Tora, hier in de vorm van gebed en studie, keert telkens als hoofdthema in de uitspraken van Hillel terug.
In noesach ‘b’ van Avot de Rabbi Nathan is net even anders geformuleerd, maar de boodschap is gelijk: »Hillel was gewoon te zeggen: 'Indien jij naar Mijn huis toekomt, kom Ik naar jouw huis' - dat zijn de Israëlieten die hun zilver en goud achterlaten en opgaan naar Jeruzalem voor de drie pelgrimsfeesten, en de Sjechina omringt hen dan en zegent hen, want er is gezegd: ['Ik zal Mijn verblijfplaats te midden van jullie plaatsen, en Mijn ziel zal jullie niet verafschuwen], Ik zal voortdurend te midden van jullie gaan en Ik zal jullie tot God zijn' (Lev. 26:12). « De hier aangevoerde, alternatieve bewijsplaats wijst eveneens op de onafscheidelijkheid van God ten opzichte van Zijn volk, zolang het volk maar gaat naar de plek waar God present wil zijn: Zijn heiligdom. Later is dit 'grote heiligdom' vervangen door het 'kleine heiligdom': synagoge en leerhuis. Het zijn plekken waar God op een bijzondere manier aanwezig wil zijn. Zo lang de gemeenschap die plekken als hun meest geliefde verblijfplaats koestert, wil God ook een veilig wonen en gaan voor de gemeenschap garanderen. |
[2] Zoals ook Rasji meende. Ook de Tosafot (Hasjemittot 261b) laten het woordje 'Ik' verwijzen naar de Sjechina! Men mag zich overigens afvragen of de toewijzing van deze woorden aan God als spreker wel juist is; zie meer hierover beneden.
[3] Hierop volgen de woorden van Rabbi Chalafta, de man uit Kefar
Chananja, als overgeleverd in Misjna, Avot 3,6; zie boven onze uitleg bij
deze traditie in sjioer 46 (bij Avot de -Rabbi Nathan, ed. S. Schechter, p. 18). [4] Mechilta de Rabbi
Jisjma'el, Jitro, par. 11, ed. H.S. Horovitz p. 243. |
|
[5] Zie D. Flusser 'Hillel's Self-Awareness and Jesus'; dit artikel is opgenomen in: Judaism and the Origins of Christianity, Jerusalem 1988, 509-514; Flusser refereert aan S. Liebermann, Tosefta Ki-fsjoeta, Seder Zera'iem, I, New York 1955, 124. D. Flusser, ibid. 511: »S. Liebermann denkt dat in deze uitspraak van Hillel het 'ïk' niet verwijst naar de Wijze zelf maar naar God; maar dit is zeer onwaarschijnlijk in het licht van Hillel's andere uitspraken. Bij die interpretatie zouden de woorden betekenisloos zijn. Bovendien heb ik geen enkele uitspraak gevonden waarin een Joodse Wijze spreekt in de naam van God. Op mijn uitleg is gezinspeeld door W. Bacher.« * In deze uitleg volg ik de volgorde in deze samengestelde spreuk, als weergegeven in Babylonische Talmoed, Soeka 53a en Tosefta Soeka 3,4. . |
We beluisteren volgens die uitleg woorden van een
Tora-leraar die zijn leerlingen nodigt naar het leerhuis te komen. Hillel was
altijd bereid nieuwe leerlingen te aanvaarden. Al wie met goede bedoelingen
naar hem toekwam, kon op zijn liefdevolle aandacht rekenen. Goedwillend als
altijd verklaarde Hillel zich bereid hen op te zoeken om hen dichter bij de
Tora te brengen en onder de vleugels van de Sjechina (zoals boven beschreven
in het verhaal over Hillel die proselieten wierf bij de poort van Jeruzalem).
In die houding identificeerde Hillel zich met de handelwijze van God
tegenover Israël. |
|
|
|
Midrasj en uitleg
|
|
|
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 29a: Hij (Hillel) placht te zeggen: 'Wanneer ik hier ben, is alles hier; wanneer ik hier niet ben, wie is dan hier?' |
|
|
[1] Zie Babylonische Talmoed, Soekka 53a; zie het commentaar van Rasji en van de Tosafisten aldaar. |
'Hij (Hillel) leerde de menigte in het openbaar opdat zij niet zouden zondigen tegen de Heilige, Hij zij gezegend. "Indien Ik hier ben, is alles hier" - alle tijd dat Ik behagen vind in dit Huis en Mijn Sjechina daarin verblijft, blijft Mijn heerlijkheid hier gehandhaafd en komt iedereen hier naartoe; maar wanneer zij zondigen, dan stijgt Mijn Sjechina op; wie zal dan hier (nog) naartoe komen?'[2] De uitleg van de Tosafisten bij deze passage in de Babylonische Talmoed suggereert alternatieve mogelijkheden tot uitleg. Hier zou Israël aan het woord kunnen zijn, of mogelijk toch Hillel zelf.[3] Het zou ook werkelijk een novum zijn, wanneer Hillel hier, als ware hij een profeet, Gods woorden in de eerste persoon enkelvoud weergeeft. Niet onaannemelijk is dus dat Hillel met 'ik' hier toch ook weer naar zichzelf verwijst, evenals wanneer hij zegt: 'Wanneer ik niet voor mijzelf ben, wie is dan voor mij; wanneer niet nu wanneer dan wel?' |
[2] Rasji ibid.
[3] Tosafot a.l. in verwijzing naar Talmoed Jeroesjalmi. |
|
[4] Tosefta Berachot 6,24 (vgl. Babylonische Talmoed Berachot 63a); de woorden tussen sterretjes (*..*) zijn ontleend aan de kortere Arameese versie van deze overlevering in Sifré Zoeta, ed. H.S. Horovitz, p. 316-317. |
»Op het moment dat men inzamelt, strooi dan uit. En op het moment dat men uitstrooit, zamel dan in. Op het moment dat je ziet dat de Tora geliefd is in Israël en allen zich over haar verheugen, verspreid haar dan. Er is immers gezegd: 'Er is iemand die uitstrooit en nog meer zal worden toegevoegd' (Spr. 11:24). En op het moment dat je ziet hoe de Tora vergeten wordt in Israël en niet allen haar respecteren, zamel dan voor haar in. Er is immers gezegd: 'Het is tijd om te handelen voor de Eeuwige, zij hebben Uw wet gebroken' (Ps. 119:126). *'Op de plek waar geen mensen zijn, wees (jij) daar een mens.'*[4]« Er zijn tijden van bedreiging[5] om in het verborgene Tora-tradities bijeen te garen en vast te houden. In die tijden moet je de Tora niet aan de mensen opdringen. In betere tijden kan men in het openbaar kennis van de Tora verbreiden.[6] Het komt echter aan op de inzet van ieder individu apart om moed te tonen en om Gods Tora zowel te behouden als de kennis van haar te verspreiden. Steeds weer staat in de woorden van Hillel zijn liefde voor de Tora onderricht centraal. |
[5] Mogelijk zinspeelt Hillel hier op bedreigingen van de kant van de Romeinse bezetter. [6] Zie in dit verband de commentaren van Rasji en Radak bij de Psalmen. |
|
Een panacee tegen alle onvolkomenheden Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan (p.
28a) |
|||
* Zie in dit verband W. Bacher, Die Agada der Tannaiten, deel I, p. 11 (verwijzing naar Tosafot op Chagiga 9b). Bacher suggereert dat de namen Ben Bag Bag en Ben He He mogelijk ontleend zijn aan de situatie waarin Hillel een aspirant proseliet aan de hand van kennis over het alfabet overtuigde van de onmisbaarheid van de mondelinge leer naast de schriftelijke leer. Zie Babylonische Talmoed Sjabbat 31 a en ARN cap. 15.
[9] Babylonische Talmoed Chagiga 9b.
[10] Abravanel, commentaar op Misjna Avot 5,22-23.
[11] Zie Misjna Avot 4,10.
[12] Commentaar van Rasji op Lev. 263. |
Deze twee uitspraken zijn elders in Pirké Avot respectievelijk toegeschreven aan Ben Bag Bag en Ben Hé Hé, mogelijk leerlingen van Hillel. Of gaat het om een en dezelfde persoon, misschien wel om Hillel de Oude zelf?
Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin (commentaar op ARN, ed. Wilna
1933) biedt een interessante alternatieve mogelijkheid. Hij suggereert dat
zowel met Ben Bag Bag als met Ben Hé Hé in werkelijkheid is verwezen naar
Hillel de Oude zelf. 'Ben' betekent in dit geval: 'leerling van'. Hillel was
namelijk de leerling van Sjamaja en Avtaljon, het vierde paar van de vroege
Wijzen. Beiden waren naar verluidt nazaten van proselieten (vergelijk
Babylonische Talmoed Gittien 57b en Sanhedrin 96b). Zij zouden door
kwaadwillende tijdgenoten met de scheldnaam Bag Bag en Hé Hé opgezadeld zijn.
Bij deze kwaadwillige lasteraraars kunnen we allicht denken aan aanhangers
van de Hasjmoneeën-vorsten en aan de kring rond koning Herodus.
Diens wandaden stelde dit tweetal aan de kaak en zij wilden Herodus
openlijk laten veroordelen,. Dit alles met dodelijke dreigementen van de
koning en trawanten tot gevolg. Volgens Flavius Josphus (Antiquitates 15, 370
en 14, 172 ) schoffeerden zij Hyrcanus en companen samen met anderen in het
Sanhedrin vanwege hun lafheid tegenover de machtspolitiek van Herodus (in die
context is volgens de ene versie een zekere Pollio de criticus en in
een andere Samaias; allicht horen we hierin de namen van Avtaljon en
Sjemaja doorklinken). »Onze rabbijnen vertellen: Het gebeurde dat toen een hogepriester uit het heiligdom kwam, heel de wereld (d.w.z. de gehele aanwezige gemeenschap) hem (uit eerbied) volgde, maar toen zij Sjemaja en Avtaljon in het oog kregen, lieten zij hem in de steek en gingen achter Sjemaja en Avtaljon aan. Ten slotte gingen Sjemaja en Avtaljon naar hem toe om (eervol) van de hogepriester afscheid te nemen. (Maar) hij sprak tot hen: 'Moge de zonen uit de (heidense) volkeren komen in vrede.' Zij antwoorden hem: 'Moge de zonen uit de volkeren die het werk van Aharon verrichten (d.w.z. die zich vreedzaam en verzoenend opstellen) komen in vrede, maar moge de zoon van Aharon die niet het werk van Aharon doet, niet komen in vrede!'«[7] We lezen nu de overlevering overeenkomstig de versie die elders in Avot niet aan Hillel maar aan Ben Bag Bag en Ben Hé Hé is toegeschreven: »Ben Bag Bag zegt: Draai haar (de Tora) om en om, want alles is in haar. Mediteer over haar, word grijs en oud (afgeleefd) over haar, wijk niet van haar, want er is geen deel (maat) beter dan zij. Ben Hé Hé zegt: De beloning is overeenkomstig de (gedane) moeite.«[8] De spreuk lijkt op het eerste gezicht lucide, maar hoe moeten we hem exact verstaan? Lees de Tora steeds opnieuw en bij elke herhaling zul je toch weer nieuwe inzichten verwerven. Tora studeren is nooit genoeg. Indien je de tekst bestudeerd hebt, moet je hem opnieuw bestuderen. Zo zeggen de wijzen: 'Iemand die zijn les honderd keer herhaalt, is niet gelijk aan (haalt het niet bij) iemand die zijn les honderd en één keer herhaalt!'[9] De Tora geeft uiteindelijk op alle vragen een antwoord. Er kan de mens in zijn leven niets beters ten deel vallen dan de Tora. Zij is het beste aandeel (midda - het deel dat iemand wordt toegemeten [madad = meten]). Het kost mogelijk veel moeite om Tora te studeren, maar die moeite zal rijkelijk worden beloond. Het goede aandeel (midda) en het succes als gevolg van Tora-studie is volgens de uitleg van Don Jitzchak Abravanel[10] niet alleen geestelijk maar ook stoffelijk van aard. Hij citeert daarom in dit verband onder meer I Kon. 2:3: '...opdat je voorspoedig mag zijn in al wat je doet en overal waarheen je je wendt.' Een overlevering op naam van Rabbi Me'ir werpt nog wat extra licht op de woorden van Ben Hé Hé: »Rabbi Me'ir zegt: 'Houd je weinig bezig met zakelijke dingen, maar houd je bezig met Tora. En wees bescheiden van geest tegenover ieder mens. Wanneer je jezelf niet bezighoudt met de Tora, zullen je vele dingen op je pad tegenkomen die je onledig houden (zodat je niet bezig kunt zijn met zakelijke dingen). Maar wanneer je moeite doet omwille van Tora(studie), zal de beloning overeenkomstig de (gedane) moeite zijn.'«[11] Wanneer je andere bezigheden opzijzet om Tora te kunnen studeren, dan zal je zakelijk ondernemen slagen. Wanneer je echter de Tora-studie verwaarloost om al je krachten te kunnen stoppen in wereldse zaken, dan zul je veel nuttige kennis ontberen en daardoor juist weinig maatschappelijk succes boeken. In de Tora is namelijk alles aanwezig, zowel religieuze diepgang alsook ook praktische levenswijsheid die je nodig hebt om je in de wereld staande te houden! Bezig zijn met de Tora - 'asak ba-Tora' - omvat zowel studie als het vervullen van de geboden. Zo leren we het ook van Rasji in zijn uitleg bij Leviticus 26:3: 'Indien jullie overeenkomstig mijn verordeningen zullen wandelen' - men zou dit kunnen opvatten als het doen van de geboden. Wanneer de Schrift echter zegt: 'En Mijn geboden zullen jullie in acht nemen en jullie zullen ze doen' (ibid.), dan slaat dat op het vervullen van de geboden. Hoe maak ik dan de woorden waar 'indien jullie overeenkomstig mijn verordeningen zullen wandelen'? - dat betekent dat jullie je zullen inspannen voor Tora teneinde Tora-kennis te verwerven).«[12] Alles is in de Tora. De Tora is een soort panacee, een wondermiddel dat bescherming kan bieden tegen alle kwalen en tekortkomingen in het leven. In dit verband citeert Don Jitzchak Abravanel (in zijn commentaar bij Pirké Avot) deze aansprekende overlevering op naam van Rabbi Jehoesjoea ben Levi: |
[7] Babylonische Talmoed Joma
71b; vgl. E E. Urbach, The Sages, London herdr. 1987, p. 575.
[8] Zie Misjna Avot 5,22. |
|
[13] Babylonische Talmoed Eroevien 54a. |
|
|
|
[14] Het woord 'tent' wordt in de midrasj ondermeer beschouwd als metaforische verwijzing naar het leerhuis.
[17] Zie voorafgaande noot. |
'Word grijs over haar' De uitspraken van Ben Bag Bag en Ben Hé Hé in Avot vullen elkaar aan. Ben Bag Bag maakt duidelijk dat Tora-leren een levenslang proces is en dat men de wijsheden van de Schrift nooit volledig kan omvatten en doorgronden, want werkelijk alles is in Tora en traditie aanwezig. Buitendien zal het niet iedereen even gemakkelijk afgaan bij de studie. Juist daarom is het troostrijk te weten, dat je alleen al zult worden beloond voor de inspanning die je hebt verricht en alleen al voor alle pogingen om haar geheimen te ontdekken. Ben Hé Hé leert dat ook al heb je aan het einde van je leven slechts een miniem deel van de wijsheid in de Tora ontdekt, voor alle moeite en eventuele ontberingen zul je passend worden beloond. Het gaat hier bij een beloning overigens om een belofte, niet om het doel van het leren, want leren is al een doel op zich zelf. Het gaat bij studeren dan ook - utilistisch bezien - niet zozeer om de resultaten van de kennis alleen, maar vooral om de bezigheid van het studeren als zodanig. Die bezigheid heeft zijn eigen waarde als maat bepalende en zingevende factor in het menselijk bestaan! Dus dit slot van Avot (1-5) is niet in tegenspraak met de vermaning aan het begin van Avot (woorden van Atigonos van Sokho): 'Weest niet als knechten die hun heer dienen omwille van de beloning.' H. Reisman geeft in zijn commentaar op Avot een andere oplossing voor het conflict tussen wat Ben Hé Hé belooft en de vermaning 'Weest niet als knechten die hun heer dienen om wille van de beloning'. Antigonos sprak ten aanzien van een beloning voor het doen van de (speciale) mitzwot op zich, maar niet over een beloning voor de inspanning om te leren en om de geboden te doen.[16] Daarvoor wordt men wel al in deze wereld beloond. Er is overigens nog een andere verklaring denkbaar voor de woorden van Ben Bag Bag, waarbij we hetgeen hij zegt in verband kunnen brengen met een achtergrond als kind (of leerling)* van proselieten. Ben Bag Bag besefte** dat er uiteindelijk geen beter en meeromvattende traditie bestaat dan die van de Tora. Alles waarvan heidense filosofen denken dat zij daarmee het wiel der kennis hebben uitgevonden, blijkt allang in de Tora geopenbaard te zijn. Ook de uitspraak van Ben Hé Hé kunnen we verklaren uit een voorgeschiedenis als proseliet of als nakomeling (leerling) van proselieten. De moeite die een proseliet moet doen om tot het Joodse volk en het jodendom te worden toegelaten, de pijn om het eigen verleden los te laten, de inspanning om al die nieuwe levensvoorschriften te leren, blijken uiteindelijk de moeite dubbel en dwars waard. De vreugde over het leven als Tora-wijze is immers minstens zo groot als de inspanning van het proces dat een proseliet eerst moet doormaken.[17] |
[15] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 83b en vergelijk Babylonische Talmoed Berachot 63b.
[16] Zie H. Reisman, A.W., p. 500.
* In het geval dat wij hem identificeren met Hillel. ** Als kind of leerling van proselieten, of als proseliet. |
|
|
|
|
|
|
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 28a |
[1] Sea gelijk aan ongeveer 7,3 liter. |
|
[3] Vgl. Babylonische Talmoed Bava Batra 89a, Joma 9a; Misjné Tora, Mechira 14,1; Sjoelchan Aroech, Chosjèn Misjpat 231,20.
* 'Lephoem tza'ara agra'- 'Overeenkomstig de inspanning (pijn en
moeite) is de beloning', in Pirké Avot 5,22. Deze uitspraak is toegeschreven
aan Ben Hé Hé (volgens sommigen een bijnaam van Hillel). Vgl. verder W. Bacher, Die Agada der
Tannaiten, I, p. 11. |
|
[2] Zie in dit verband Tosefta Baba Metzia 6,14.
[4] Vgl. het commentaar 'Bene Avraham' van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin op deze passage in Avot de-Rabbi Nathan. |
|
[6] Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter p. 56 (28b). |
»Het gebeurde dat een zekere ezeldrijver bij Hillel
de Oude kwam en tot hem sprak: 'Rabbi, zie toch waarin wij meer gezegend zijn
dan jullie. Want jullie (Babyloniërs) beulen jezelf deze hele weg af om van
Babel naar Jeruzalem op te gaan (ter pelgrimage), en ik stap uit de deur van
mijn huis en overnacht binnen de poorten van Jeruzalem.' Hillel zweeg een
moment en vroeg hem toen: 'Voor hoeveel leen je mij jouw ezel van hier naar
Emmaus.[5] Hij
antwoordde: 'voor een dinar.' (Hillel vroeg nogmaals: 'en van hier) naar Lod
(Lydda)?' Hij antwoordde: hem: 'voor twee dinar.' 'En hoeveel tot aan
Caesarea?' Hij antwoordde: 'voor drie dinar.' Daarop sprak Hillel: tot hem:
'Let op mij, hoe langer ik de weg maak hoe groter jij de beloning (huurprijs)
maakt.' Hij antwoordde hem: 'Inderdaad, de beloning is naar verhouding tot de
weg (afstand).' Hillel sprak tot hem: 'Is de prijs voor (de weg die ) mijn
voeten (afleggen) niet te vergelijken met (de weg die) de voeten van het
lastdier (afleggen)? Daarmee bevestigde Hilllel (dus) (zijn spreuk) 'de
beloning is overeenkomstig de inspanning.'«[6] Al met al weerspreken beide versies van Avota de-Rabbi Nathan (a en
b) elkaar niet in logische zin. Bij het huren van een ezel gaat het niet om
de aanschaf van levensmiddelen en eerste levensbehoeften, zodat extra
'inspanning' in dit geval probleemloos extra beloond mag worden. Misschien is
de weergave in noesach b oorspronkelijker en is in noesach a een
verdiepte interpretatie van het verhaal. Beide vertellingen bezitten evenwel
hun eigen charme en betekenis. |
[5] Plaatsje, iets ten westen van Jeruzalem. |
|
[7] De tekst moet hier worden gecorrigeerd overeenkomstig het Manuscriptum Vaticanum en overeenkomstig Misjna Avot 2,7. |
|
|
|
|
Hillel de Oude besefte - toen hij de schedel zag - dat gewelddadigheid
eigen is aan alle generaties. Door de geschiedenis van de mensheid loopt een
'bebloede draad' van wraak en vergelding. De commentator Rasji verklaart dat
Hillel een van de romp gescheiden hoofd zag drijven. Rasji concludeerde
dat het hoofd moet hebben toebehoord aan een rover die zijn slachtoffer had
gedecapiteerd en in stukken in de rivier had gesmeten. Wie anders zou een
mens zo ruw ombrengen? De moordzuchtige rover wacht het lot om door andere
rovers exact zo te worden omgebracht. En te verwachten is dat ook zijn
moordenaars op hun beurt - als koekje van eigen deeg - zo'n gruwelijk einde
zullen vinden.[8] |
[8] Vgl. Rasji, commentaar op Babylonische Talmoed, Soekkot 53a. |
|
|
|
[9] Hiermee zijn de Romeinse bezetter en de autoriteiten bedoeld. |
|
[12] Volgens de halacha moet iemand die buiten een stadsdistrict en in het open veld gesneuveld is ter plekke worden begraven. Het dode lichaam verwerft als het ware de grond waarop het wordt aangetroffen; vgl. Babylonische Talmoed Sanhedrin 47b e.a.. [13] Zie Dèrèch Erètz Zoeta VIII, 14b (ed. M. van Loopik, The Ways of the Sages and
teh Way of the World, p. 297-298). *[...] Deze laatste woorden zijn nog toegevoegd in de versie van dit verhaal in Talmoed Jeroesjalmi l.c. |
|
[10] Mogelijk verwant aan het werkwoord 'lafaf ': is zich vastklampen aan, hechten aan.
[11] Zie Talmoed Jeroesjalmi Nazier VII,1 (56b). |
|
|
|
|
|
[16] Zo de lezing in Ben Avraham, commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin in ARN ed. Wilna. Jochahan ben Zakkai zou nog een van de laatste leerlingen van Hillel geweest zijn. * Nadat de olie verwarmd was om hem wat vloeibaarder te maken. ** De leerling verbaasde zich erover waarom de man de olie niet door middel van de oven verwarmde die daar ook aanwezig was. Zou het kunnen dat de oven verontreinigd was en de man ten onrechte dacht dat het zich daarbij bevindende fornuis wel wel rein was gebleven? Zie uitleg van Binjan Jehosjoea hier op Avot de-Rabbi Nathan. |
'Wie de Wijzen niet dient, verdient de
dood'. Hoe is dit? Men vertelt dat het volgende een man uit
Bet Rama[14] overkwam
die streefde naar een vrome levenswijze.[15] |
[14] Bet Rama (Bet Rima), plaatsje iets ten noordwesten van Jeruzalem.
[17] Deze tekst in Leviticus handelt over voorwerpen die onrein worden als gevolg van aanraking door het kadaver van bepaalde onreine dieren. Gebeurt dit met een oven of fornuis, dan dienen zij te worden stuk geslagen en verwijderd. |
|
[18] Ed. S. Schechter p. 57.
[20] Deze mogelijkheid oppert Rabbi Eliahoe ben Avraham van Dalyatin in zijn commentaar bij Avot de-Rabbi Nathan. Zie i.v.m. het kopen van het hogepriesterschap Babylonische Talmoed Joma 18a. |
»Het gebeurde een chassidische priester in
Ramat Bené Anat**, dat Rabbi Jehosjoea naar hem toe ging om met hem te
praten, en zij hielden zich bezig met de halachische regels van de chasidiem.
Toen nu de tijd van de maaltijd aanbrak, sprak hij (de chasied) tot zijn
vrouw: 'Doe wat druppels olie op de bonen.' etc.«[18] Uitgaande van de chassidische levensinstelling van de hogepriester,
kan het zijn dat we hier bovendien een zekere Farizeese kritiek beluisteren
tegenover de houding van de zogeheten 'vroege chasidiem'. Deze laatsten
stelden - als gezegd - het belang van doen (liefdadigheid) boven dat van het
leren! Op een aantal punten pasten zij de regels van de halacha extra
streng toe, met name in geval van verantwoordelijkheden tegenover de
medemens. Maar in andere opzichten lieten zij in de ogen van strenge
Farrizeeën steken vallen. De leerling is er duidelijk op uit gestuurd om een
soort twistgesprek te voeren. Zo moest hij de wetsgetrouwheid en wetskennis
van de betreffende priester en chasied aan de praktijk toetsen. Als
achtergrond voor discussies tussen Jezus en de Farizeeën in het Nieuwe
Testament kan dit verhaal een boeiende bijdrage leveren. Mede ook vanwege de
hyperbolische dreiging, waarmee het voorval is ingeleid: 'Wie de Wijzen niet
dient, verdient de dood.' In Midrasj ha-Gadol vinden we overigens een weergave van het verhaal,
waaruit blijkt dat deze hogepriester zich juist identificeerde met de
Farizeesche traditie en dat hij zichzelf tot de Persroesjiem
rekende: »Onze Wijzen leren: Het gebeurde met iemand uit Bet Rammata die gewoon
was om zichzelf waardigheid aan te meten en de levenswijze van Farizeeërschap
(perisjoet, letterlijk: afgescheidenheid), dat Rabban Jochanan ben
Zakkai iemand stuurde om hen te onderzoeken etc.«[19] De hogepriester was dus geen aanhanger van de partij van de
Sadduzeeën maar van de 'peroesjiem', de Farizeeën of
'afgescheidenen'. Kennelijk wilde hij zich zich verre houden van onreinheid
en van mensen die niet strikt volgens de halacha leefden. Dat is opmerkelijk
voor iemand die hogepriester was of (als oud-hogepriester) de titel van
hogepriester voerde. Opmerkelijk is ook dat hij zichzelf ongevraagd aan de
leerling voorstelde als hogepriester: 'Ik ben hogepriester en eet het
hefoffer in staat van reinheid.' Het is moeilijk denkbaar dat de leerling (of
was het Rabban Jochanan ben Zakkai) de in functie zijnde hogepriester niet
kende. Voor die zelfaankondiging als hogepriester zijn verschillende
verklaringen denkbaar. 1) De man was een ex-hogepriester die deze titel nog
altijd voerde. 2) Hij was nog maar net als hogepriester aangesteld, en hij
was zo'n personage dat deze titel had verworven en gekocht tegen betaling van
een som geld aan de heersende autoriteiten.[20] 3) Aannemelijker is evenwel, dat de leerling van te voren wel
degelijk wist dat de man hogepriester was. Want juist vanwege diens hoge
positie had hij van zijn leermeester de opdracht ontvangen om de man op de
proef te stellen. De man bracht zijn hogepriesterschap echter toch ter
sprake, omdat hij de leerling daarmee van zijn wetsgetrouwheid en kennis
wilde overtuigen. Alsof zijn titel als hogepriester op zich al garant kon
staan voor gedegen wetskennis en wetsgetrouwheid. Uit het antwoord van de man bleek dan ook
vooral zelfingenomenheid. Van een hogepriester mag men inderdaad
verwachten dat hij krachtiger en wijzer is dan zijn broeders in het
priesterschap, maar een garantie is dat niet.[21] Zijn woorden klinken arrogant en scherpen de ironie
in het verhaal extra aan. Als hogepriester bleek de man nota bene niet eens
elementaire regels van de reinheidswetten te kennen, hoewel toegegeven moet
worden dat een juiste interpretatie van de reinheidsvoorschriften soms zeer
complex is. Bovendien getuigde zijn zelfvoldane toon al helemaal niet van een
chassidische levenshouding! De leerling wist de verwatenheid van de man met
gemak door te prikken. Extra wrang was dat de zo te schande gemaakte
'chasied' de belangrijkste persoon betrof in priesterkringen, en dat hij zich
er bovendien op voorstond als 'afgescheidene' (Farizeeër) de wet te kennen en
te leven volgens 'dèrech (middat) chasidiem' - de gebruiken en
belevingswereld van de (vroege) chasidiem. Wie echt vroom wil zijn,
moet de Wet evenwel tot in de puntjes kennen, dat kan niet zonder sjimmoej
chachamiem, niet zonder de dagelijkse dienende en bescheiden omgang
met de Wijzen. Dit verhaal doet onwillekeurig denken aan een verwante
uitspraak van Hillel de Oude: 'Een ongeletterde kan geen chasied zijn.' Toch
is er een subtiel verschil. De hogepriester uit het verhaal is zeker geen
ongeletterde in letterlijke zin. Toch bleek hij geen echte chasied, omdat hij
niet gewend was dagelijks met de Wijzen te verkeren in een intieme en
dienstbare verbondenheid (sjimmoesj chachamiem).[22] Ten onrechte veronderstelde de hogepriester, dat alleen een oven waarin
dingen geplaatst worden daarop onreinheid kan overbrengen. Dat zou dan
niet gelden voor een fornuis waarop dingen worden geplaatst. Vandaar
zijn argumentatie: 'En alles wat erin
is, zal onrein zijn.' |
** De naam van het plaatsje is hier duidelijk verbasterd.
[19] Zie de weergave en beoordeling van deze versie in Midrasj ha-Gadol (Sjemini 11): L. Finkelstein, Mavo le-Massechtoto Avot we-Avot de-Rabbi Nathan, New Yorl 1950, p. 151-152. Zie daar de bespreking van de tekstvarianten.
[21] Zie Babylonische Talmoed Joma, ibid.
[22] Zo de uitleg in het commentaar Binjan Jeshosjoea op deze passage in Avot de-Rabbi Nathan.
[23] Vgl. ook het commentaar Binjan Jehosjoea hier op Avot de-Rabbi Nathan. |
|
|
|
|
|
|
Midrasj en uitleg |
|
|
|
Vervolg tekst Avot de Rabbi Nathan 28b Wie gebruik maakt van de kroon, zal te gronde gaan
en heengaan. Hoe is dat? (Dit leert:) ieder die gebruik maakt van de
uitgesproken Naam[1],
heeft geen aandeel aan de Komende Wereld. |
[1] Dat wil onder meer zeggen: van het Tetragrammaton en van andere daarmee samenhangende namen van God. |
|
* Resj Lakiesj, Rabbi Sjim’on ben Lakiesj: Amora uit Èrètz Jisra’el, derde eeuw van de jaartelling. Vooral werkzaam in Tiberias. Gehuwd met dochter van Rabbi Jochanan.
[1] Zie Jeruzalemse Talmoed, Berachot 9 (14d).
[2] Seder Eliahoe Zoeta (Pirke Dèrèch Èrètz 1) per. 16, ed. M. Friedmann, p. 8. [4] D.w.z: iemand die het Tetragrammaton overeenkomstig zijn vier letters uitspreekt (en niet als vervanging 'Adonai' of 'ha-Sjem' gebruikt). |
»Rabbi Sjim'on ben Lakiesj* sprak: 'In de rol van de chasidiem vindt
men (de Tora-woorden) geschreven: "Wanneer jij haar mij één dag
verzaakt, zal ik jou twee dagen verzaken." Men kan dit vergelijken
met twee personen die op weg gaan - de ene vanuit Tiberias en de andere
vanuit Sepphoris - en die elkaar op een bepaalde plek treffen (passeren). Dan
volstaat het dat de één een mijl aflegt en de ander (ook) één mijl aflegt om
twee mijlen van elkaar verwijderd te raken.'«[1] Zo betekent één dag niet leren de kennis van twee dagen vergeten!
Dramatischer nog klinkt de waarschuwing van Rabbi El'azar ben Elisja: »Kan het zijn dat een mens tien jaren lang leert om het binnen twee
jaren weer te vergeten? Hoe kan dit? Indien iemand tien maanden
inactief blijft en niet leert, dan noemt hij wat rein is onrein, en wat
onrein is rein. Als hij twaalf maanden niet leert, dan verwart hij de Wijzen
met elkaar. Wanneer hij achttien maanden niet leert, vergeet hij de namen
(beginwoorden) van de hoofdstukken. Leert hij vierentwintig maanden niet, dan
is hij de namen van de traktaten kwijt. En omdat hij rein onrein noemt, en
onrein rein, de Wijzen met elkaar verwart en zowel de namen van de
hoofdstukken als die van de traktaten vergeten is, zit hij uiteindelijk stom
en zwijgend neer etc.«[2] Uiteraard is met deze uitleg bij de woorden van Hillel ook bedoeld,
dat je het geleerde niet louter en alleen uit het hoofd mag leren. Ook in die
zin moet je toevoegen. Je moet de leerstof becommentariëren en pogen de
leerstof op je persoonlijke situatie toe te passen. Anders zal nieuw
verworven kennis niet in hoofd en hart beklijven. In de praktijk behoort bij
het uitbreiden van kennis ook het voortdurende herhalen ervan. Door de
lesstof te repeteren, ga je het geleerde beter begrijpen. Het is, zeggen de
Wijzen, als met een vijgenboom. Hoe langer en vaker je in de vijgenboom
zoekt, hoe meer vruchten je zult vinden. Zo is het ook met kennis die je
ontleent aan de Tora.[3] Gods verborgen Naam »Ook wie in niet-canonieke boeken leest en wie (een magische spreuk)
fluistert over een wond en zegt: 'Alle ziekte (plagen) die Ik over Egypte
heb gebracht, zal Ik over jou niet brengen, Ik ben de Eeuwige, jouw God.'
(Ex. 15:26). Abba Sja'oel zegt: 'Ook iemand die de Naam uitspreekt
overeenkomstig zijn letters.'[4]«[5] De magie bestaat hier - althans conform de woorden van Rabbi Akiva -
niet louter uit het hoorbaar uitspreken van Gods volledige Naam. Een
knieval voor de magie blijkt alleen al uit de gedachte, dat je genezing kunt
bewerkstelligen door het fluisteren van een schriftvers. Van magie is
sprake zodra je genezing loskoppelt van oprecht gebed en omkeer en laat
afhangen van een magisch uitgesproken tekst. De mening van Abba Sja'oel - dat
je het Tetragrammaton niet voluit en overeenkomstig de geschreven
letters hoorbaar mag uitspreken - kan ook in dit licht worden bezien. |
[3] Zie Babylonische Talmoed, Eroevien 54b. Zie verder I.B.H. Abram - Joodse traditie als permanent leren, Waddinxveen 1980, p. 151 v.
[5] |
|
|
Hoofdstuk 13 |
|
|
[1] Zie Misjna Avot 1,16.
|
'Maak je Tora-studie tot een vaste gewoonte' -
hoe is dat? Dit leert dat wanneer iemand woorden (lessen) hoort uit de mond van
een Wijze in het leerhuis, hij dit niet tot iets incidenteels
(bijkomstigs) moet maken maar tot een vaste gewoonte.[2] En wat een mens
leert, moet hij ook doen en het aan anderen onderrichten opdat ook zij het
doen, er is immers gezegd: 'Jullie zullen ze (Mijn inzettingen) leren en in acht nemen om ze te
doen' (Deut. 5:1). En
zo is gezegd van Ezra: 'Want
Ezra heeft zijn hart erop gericht (gezet) om de Tora van de Eeuwige uit te
leggen en te doen' en
daarna 'om in Israël
inzettingen en rechtsregels te onderwijzen' (Ezra 7:10). |
[2] Hij moet het tot een vaste gewoonte maken om de lessen van die Wijze (op reguliere tijden) bij te wonen. Een aanvullende verklaring is dat men ook het geleerde tot iets van vastigheid moet maken, d.w.z. tot een 'inzetting', tot vaste norm; vgl. A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud, I, p. 81. |
|
[6] Zie Babylonische Talmoed, Berachotb 35b.
* Vgl. een uitspraak van Rav Hamnoena in Babylonische Talmoed, Sanhedrin 7a;
zie aldaar Tosafot en Chiddoesjé Maharsja; zie ook commentaar Limmoedé Avot,
ed. H. Rabbinovitz, New York
1946, 34. * Zie ook onze opmerkingen n.a.v. Avot de-Rabbi Nathan 8a--b.
[12] Zie Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter, p. 47
(24a).
[13] Dat wil zeggen: geploegd ter voorbereiding van een voorgenomen nieuwe zaaiing.
[14] Dus ten tijde van uitzonderlijke armoede stond Sjammai dit wel toe!
[15] Zie Tosefta Sjevi'iet 3,10. Vgl. Encyclopedia Judaica, XIV, 1292, onder Shammai. |
Uitleg: Vaste studietijden »Kom en zie hoe de vroegere generaties verschillen van de latere. De
vroegere generaties maakten hun Tora tot hoofdzaak (een vaste
aangelegenheid) en van hun werk een bijkomende zaak. Beide waren succesvol in
hun handen. Bij de latere generaties die van hun werk een hoofdzaak
maakten en van hun Tora een bijkomend iets bleef zowel het ene als
het andere zonder succes.«[6] Wie zich alleen op materiële belangen richt zonder vaste tijden in te
lassen voor studie en reflectie, zal onbevredigd blijven en daarmee ook
succesloos. Je kunt niet straffeloos het lijf voeden en daarbij de ziel - die
hongert naar geestelijk voedsel en zingeving - verwaarlozen. Dan blijft ook
de arbeid zonder betekenis en zullen alle inspanningen uiteindelijk niets van
werkelijke waarde voor je opleveren. »'En je zult over deze (woorden) spreken' (Deut. 6:7) - Over
deze en niet over andere dingen. Rabbi Acha zegt: 'Maak van deze (woorden)
een vaste zaak en niet een bijkomende zaak.' Rava zegt: 'Wie zich begeeft in
profane conversatie, overtreedt een positief gebod, er is immers gezegd:
"En je zult over deze dingen spreken"- (dat betekent:)
over deze maar niet over andere (triviale) zaken!'«[7] Wanneer iemand voor het laatste oordeel moet verschijnen, zal men eerst
vragen of hij betrouwbaar en mensvriendelijk gehandeld heeft, vervolgens zal
men hem vragen of hij vaste tijden heeft ingeruimd voor Torastudie. Correct
handelen is immers zonder Tora-studie niet mogelijk.* Ga respectvol om met wat je hebt geleerd Tora - dat wil zeggen - geschreven Tora en de daaruit afgeleide
halacha behoort een vaste zaak te zijn, onafhankelijk van plaats en tijd.
Hoewel er natuurlijk ook ruimte moet blijven voor verschillende plaatselijke
gewoontes, is halacha in principe universeel geldig. Er moeten zeer dringende
redenen zijn om van die vastgelegde regels tijdelijk af te wijken! S.
Goldstein formuleert deze gedachte in zijn commentaar bij Misjna Avot zo:
'Wij hebben historisch gezien en wat jodendom betreft niet zoiets als
Amerikaans jodendom, of Frans jodendom, of Duits jodendom.'[11] »'Maak van je Tora een vaste zaak' - opdat iemand niet (in
zijn uitleg de norm) licht maakt voor zichzelf, en zwaar (strikt) voor
anderen. Of dat hij (de norm) licht maakt voor anderen en zwaar maakt voor
zichzelf. Maar zoals je (de norm) licht maakt voor jezelf, moet je hem licht
maken voor anderen. En zoals je (de norm) zwaar (strikt) maakt voor jezelf,
moet je hem zwaar maken voor anderen. Er is immers gezegd: 'Want
Ezra had zijn hart erop gericht om de Tora van de Eeuwige te verklaren en te
doen' en (meteen ) daarna staat geschreven: 'om
Israël in verordeningen en rechtsregels te onderrichten'
(Ezra 7:10).« Volgens deze uitleg roept Sjammai op tot de erkenning van één wet
voor allen, zonder enig aanzien des persoons. We bespeuren hier mogelijk een
zekere spanning met de neiging van de zogeheten 'vroege chasidiem' om aan
jezelf striktere regels op te leggen dan aan anderen, en om jezelf
strenger te beoordelen dan je naaste.[12] Sommigen maken dankbaar gebruik (misbruik) van de uitspraak van
Sjammai. Zij bombarderen hem tot woordvoerder van de Joodse orthodoxie,
waarvan de aanhangers niet geneigd zijn om halacha en traditie aan te passen
aan de eisen van veranderende tijden en omstandigheden. De eenmaal in codices
vastgelegde hallacha dient volgens hen hoe dan ook onveranderlijk te blijven.
Hillel en zijn school representeren daartegenover de houding van het liberale
jodendom, dat op positieve wijze streeft naar halacha die zich flexibel en op
humane wijze aanpast aan veranderende tijden en maatschappelijke
omstandigheden.* Dit beeld van Sjammai blijkt veel te eenzijdig, te eenvoudig
en onnodig polariserend!
Leren en doen |
[5] Zie Sefer Magen Avot van Sjim'on Tzèmach Duran, bij Misjna Avot 1,16.
[7] Babylonische Talmoed, Berachot 19b.
[9] Zo het commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin, A.W. p. 32b.
[10] Zo E. Levi, Misjna Mephoerèsjèt, Tel Aviv 1954, p. 532.
[11] S.Goldstein, Ethics
of the Fathers, New York 1923, p. 32. * Zie de uitleg van J. Levisson, Chapters on Ethical Maxims, or
Ethics of the Fathers, Chigago 1915, p. 35. |
|
[18] Zijn aandeel zal dus klein zijn in de Komende Wereld, omdat hij zijn
deel aan heil en zegen al in Deze Wereld ontvangen heeft.
|
Het verrichten van wereldse zaken - uit puur eigenbelang - is een
ander verhaal. In dat geval bezit Tora-studie natuurlijk wel prioriteit boven
het doen. Daarop wijzen de commentatoren die hier naar aanleiding van de
uitspraak van Sjammai refereren aan een uitspraak van Rabbi Jehoeda ben Ilai,
elders in Avot de-Rabbi Nathan en in de Babylonische Talmoed overgeleverd: »Ieder die de woorden van de Tora prioriteit verleent (tot een
vaste zaak vast maakt)[16] en zijn werk (wereldse zaken - 'de weg van de aarde') tot een ondergeschikte
(bijkomende) zaak, aan hemzelf verleent men prioriteit in de Komende Wereld.[17]
maar wie prioriteit verleent aan wereldse zaken en de woorden van de Tora
daaraan ondergeschikt maakt, hem zal men van ondergeschikt belang maken in de
Komende Wereld.«[18] In zijn uitleg op Spreuken der Vaderen bracht Rabbi Menachem Me'iri
het verband tussen de woorden van Sjammai en deze gedachten over studie en
werk helder naar voren: »Sjammai zegt: 'Maak
je Tora tot een vaste zaak'. Dat wil zeggen dat je werk iets
incidenteels moet blijven, afhankelijk van de gelegenheid die zich daartoe
voordoet. Maar je Tora-studie moet een vaste (op regelmatige tijden
vastgelegde) zaak zijn: zozeer dat zelfs ten tijde dat je arbeid verricht je
(strikt) gericht moet blijven op wat je nodig hebt voor je eigen fysieke
bestaan en dat van je familie (huis), zodat je gedachten daarna weer (ten
volle) gericht zijn op het verwerven van Tora-kennis en wijsheid.«[19]
|
[16] In verschillende weergaven van deze overlevering is hier zowel het woord 'kèva' (vaste zaak) gebruikt als het woord 'ikkar' (kern, hoofdzaak).
[17] Dat wil zeggen dat hij verzekerd zal zijn van zijn een groot aandeel in het heil en de zegen van de Komende Wereld, hoewel hij in deze wereld mogelijk een pover bestaan leidt.
[19] Menachem Me'iri op Misjna Avot 1,16. |
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum |
|
|
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl |
|