|
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan (idrasj, tekst en commentaar Dr.
Marcus van Loopik
|
|
|
[1] Editio Wilna: 'doet '.
|
(Eind tekst 24b) begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 25a: En evenzo, wanneer twee mensen met elkaar twistten, dan ging Aharon bij één van hen zitten en sprak tot hem: 'Mijn zoon, let op wat jouw kameraad zegt;[1] terwijl hij zich op de borst [let. het hart] slaat en zijn kleren scheurt,[2] zegt hij: "Wee mij, hoe kan ik mijn ogen opheffen en mijn kameraad aanzien? Ik schaam mij voor hem, want ik heb verachtelijk tegenover hem gehandeld!''' Hij bleef dan bij hem zitten totdat hij de vijandigheid (naijver) uit zijn hart had verdreven. Dan ging Aharon bij de ander zitten en sprak (ook) tot hem: 'Mijn zoon, let op wat jouw kameraad zegt; terwijl hij zich op de borst slaat en zijn kleren scheurt, zegt hij: "Wee mij, hoe kan ik mijn ogen opheffen en mijn kameraad aanzien? Ik schaam mij voor hem, want ik heb verachtelijk tegenover hem gehandeld."' Hij bleef (ook) bij hem zitten totdat hij de vijandigheid (ook) uit zijn hart verdreven had. Wanneer zij elkaar (vervolgens) troffen, omarmden ze elkaar en kusten elkaar. Daarom is er gezegd: 'En zij huilden om Aharon dertig dagen (lang), het gehele huis Israëls' (Num. 20:20). |
|
|
|
Uitleg: {'En evenzo ...' - Aharon deed alles om de indruk te wekken dat beiden personen door berouw werden gekweld om wat zij hun naaste hadden aangedaan. In 'handschrift Epstein' (van Avot-de Rabbi Nathan) is - na: 'terwijl hij zich op de borst slaat en zijn kleren scheurt ...' (ten teken van berouw en omkeer) - nog toegevoegd: 'oe-mechannék da'ato'; letterlijk: 'en zijn geest verstikt'. In 'handschrift Vaticanum is toegevoegd: 'wechonék et atzmo' - 'en zichzelf verstikt', of 'en zich verhangt'. 'Handschrift New York' voegt toe: 'oe-mechannék da'ato oe-metallesj sa'aro' - 'en zijn geest verstikt en (zich) de haren uit (het hoofd) trekt'. Evenzo in Jalkoet Sjim'oni, Mal'achi, par. 588. Het gaat hier duidelijk om een hyperbolische aanduidingen van diepe spijt.}[3] Waarheid en vrede »[Rabbi Sprak: Alle leugens zijn verboden, maar het is toegestaan een leugen te uiten om vrede te bewaren, zoals we vinden met betrekking tot Sara ...]* »Bar Kappara sprak: Groot is de vrede, want zo vinden wij dat de Tora een leugen gesproken heeft om vrede te stichten tussen Avraham en Sara, er is immers gezegd: 'Want Sara lachte in zichzelf (zeggend): Zal ik wellust ondervinden nadat ik verwelkt ben, terwijl mijn heer (al) oud is?' (Gen. 18:12). De engel veranderde (haar woorden om wille van de vrede), (haar woorden als volgt weergevend en) zeggend: 'Zal ik werkelijk baren, terwijl ik oud ben geworden?' (Gen. 18:13).« »Bar kappara sprak: Groot is de vrede, want zo vinden we (ook) ten aanzien van de profeten, dat zij een leugen hebben gesproken om vrede te stichten tussen Manoach en zijn echtgenote, want de Schrift zegt: 'Je bent onvruchtbaar' (Richt. 13:3), maar uiteindelijk spreekt hij (de engel) ten aanzien van haar helemaal niet over onvruchtbaarheid.«[4] Niet alleen in de Tora zien we de waarheid soms opgeofferd aan het belang van de vrede, maar ook bij de profeten. Het boek Richteren behoort tot de zogeheten 'vroege profeten'. Een engel benaderde volgens dit boek de vrouw van Manoach aldus: 'Zie toch, jij die onvruchtbaar bent en nooit hebt gebaard, jij zult zwanger worden etc.' (Richt. 13:3). Wanneer de vrouw van Manoach later de woorden van de engel aan haar echtgenoot weergeeft, geeft zij datgene wat de engel werkelijk heeft gezegd bewust in een verkorte vorm weer: 'Hij zei tot mij: Zie je bent zwanger en je zult een zoon baren' (Richt. 13:7). Dit profetische geschrift laat dus kritiekloos de vrouw een halve waarheid tot haar man spreken. Dit gebeurde immers om wille van de vrede. Een Jiddisch spreekwoord zegt: 'Een halve waarheid is een hele leugen.' En zo'n 'hele leugen' mag je soms uitspreken, omdat - als het erop aankomt - vrede boven de strikte waarheid behoort te gaan. |
* Tussen haken is hier een alternatieve opening van de midrasj weergegeven.
[4] Dčrčch Erčtz Zoeta 11 (Pčrčk ha-Sjalom); zie mijn opmerkingen en verdere verwijzingen: M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, p. 340-341.
|
|
* Zie uitleg beneden.
[6] Avot de-Rabbi Nathan, noesach b, ed. S. Schechter p.25b (50). |
[Een - op grond van de weergave in Jalkoet Sjim'oni - voorgestelde en gecorrigeerde tekst luidt: »Een andere verklaring: Waarom weenden (alle) Israëlieten om Aharon, dertig dagen lang, zowel de mannen als de vrouwen? Omdat Mosjč een oordeel velde (strikt) overeenkomstig zijn waarheid. Maar Aharon sprak nooit tot een man 'Jij hebt verachtelijk gehandeld', of tot een vrouw 'Jij hebt verachtelijk gehandeld'. Daarom is er gezegd: 'En het gehele huis Israëls huilde om hem, dertig dagen lang.' Maar van Mosjč die hen met harde bewoordingen terechtwees, is gezegd: 'En de zonen Israëls weenden om Mosjč' (Deut. 34:8).]«[5] Uitleg: Zoals aangegeven in Noesach b van Avot de-Rabbi Nathan: Daarom weenden juist ook de vrouwen en de kinderen[7] bij de dood van Aharon, vanwege hun persoonlijke
erkenning voor de bemiddelende rol die hij had gespeeld als vredestichter!
Aharon sprak - als 'mediator' - geen hard oordeel uit zoals Mosjč dat deed -
als rechter - met een absolute scheiding tussen schuldige en onschuldige.
Aharon sprak wel een waarachtig oordeel uit, 'overeenkomstig
zijn waarheid.' Dat wil zeggen een oordeel waarin recht werd gedaan aan de
volledige waarheid van alle bij het rechtsgeding betrokken personen.
Aharon had oog voor de complexiteit van een twist en hij schonk aandacht aan
het grote of kleine gelijk van beide partijen. Hij oordeelde niet in
puur zwar-wit, maar erkende de grijstinten van onderlinge menselijke
verhoudingen. Hij wist dat doorgaans beide partijen hun aandeel
hebben in de totstandkoming van een ruzie en een daaruit resulterend
rechtsgeding. Hij wenste de schuld niet als een onaangedaan beoordelaar
eenzijdig bij een van beide partijen te leggen. Hij wilde geen eensluidend
gerechtelijk vonnis vellen, vanuit de praktische overweging dat het recht nu
eenmaal eist dat een schuldige en een onschuldige wordt aangewezen. De rol
van 'mediator' was Aharon meer op het lijf geschreven dan die van een rechter
die zich altijd exact aan de toepassing van regels houdt. |
* Deze toegevoegde gedachte is mede ontleend aan de weergave van deze traditie in Jalkoet Sjim'oni.
** Zo In editie S. Schechter en in vertaalde weergave van A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud, I, p. 72.
[5] Zo de weergave in editie J. Goldin, The Fathers According to Rabbi
Nathan, p. 64; zie Jalkoet Sjim'oni Deut. par. 764; vgl. ook de
aantekeningen in Avot de-Rabbi Nathan, ed. S. Schechter. Wij geven hier
toch de voorkeur aan de niet gecorrigeerde tekst, zoals direct hierboven
weergegeven.
[7] Zie in dit verband ook L. Ginzberg, The Legends of the Jews, III, p. 328-329; zie Jalkoet Sjim'oni, I, § 787 en Midrasj Lekach Tov op Deut. 31:14.
|
|
|
»Rabbi Eli'čzčr, de zoon van Rabbi José de Gallileeër, zegt: Het is verboden (bij een gerechtelijk vonnis te bemiddelen (en een compromis te sluiten); en wie bemiddelt (en een compromis sluit), begaat (daarmee) een overtreding; en wie een bemiddelaar zegent, veracht (het recht van) de Eeuwige, er is immers geschreven: 'Hij die een bemiddelaar ('botzéa') zegent, veracht de Eeuwige' (Ps. 10:3). Maar laat het recht (liever) de berg doorklieven,[8] er staat immers geschreven: 'Want het rechtsoordeel is aan de Eeuwige' (Deut. 1:17). [9] En zo placht Mosjč te zeggen: 'Laat het recht de berg doorklieven.' Maar Aharon had de vrede lief, hij achtervolgde de vrede en hij bewerkstelligde vrede tussen een mens en zijn naaste. Er is immers gezegd: 'De Tora van waarheid (waarachtig recht) was in zijn mond, ongerechtigheid werd niet gevonden op zijn lippen, hij wandelde met Mij in vrede en hij heeft velen afgehouden van ongerechtigheid' (Mal. 2:6).«[10] In Noesach b van Avot de-Rabbi Nathan, wordt Mosjč dienovereenkomstig exclusief als 'rechter' aangemerkt. Aharon was geen rechter maar alleen 'mediator': »Waarom weende geheel Israël om Aharon en weende om Mosjč slechts een gedeelte van hen (.d.w.z. de Israëlieten)? Mosjč was evenwel een rechter. Het is een rechter niet mogelijk om twee procederende personen tegelijkertijd onschuldig te verklaren, maar slechts de een onschuldig en de ander schuldig. Aharon was geen rechter maar iemand die vrede tussen een man en zijn naaste bewerkstelligde. Daarom huilde bij (het verscheiden van) Aharon geheel Israël, en huilde bij (het verscheiden) van Mosjč slechts een deel van hen.« Deze uitleg past uitsteken bij de mening van Rabbi Eli'čzčr (de zoon van Rabbi José ha-Gelili) die het sluiten van een compromis door een rechter wilde verbieden, maar dit wel wilde toestaan aan een 'mediator' (die niet officieel als rechter bij het rechtsgeding functioneert). |
[9] Menselijke overwegingen moeten daarom bij de toepassing van het recht buiten beschouwing blijven. |
|
[12] Babylonische Talmoed, ibid. Vgl. verder Sifré Devariem par. 17; Tosefta, Sanhedrin 1:2-3; Talmoed Jeroesjalmi 1,1 [18b].
[13] D.w.z.: toon jezelf meegaand bij het begin van het geding, maar sta je op het punt de zaak te beslechten, geef dan het verder zoeken naar een compromis op.
[14] Zie Maimonides, Misjné Tora Hilchot Sanhedrien 22:,4; Sjoelchan Aroech, Chosjčn Misjpat 12,2). |
Uit onderzoek van de bronnen blijkt mogelijk, dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen twee vormen van schikking. 1) Een gerechtelijk compromis in geval van een civiel geschil tussen de procederende partijen, uitgesproken door een officieel gerechtshof: pesjara (grondbetekenis: 'oplossing'). 2) Schikking (vergelijk) door 'mediation' door andere bevoegde
beoordelaars van het conflict (dan de rechters van en gerechtshof): 'bitzoea'.
a) Poging tot schikking is verplicht en de mogelijkheid daartoe moet bij ieder (civielrechtelijk) geschil als eerste mogelijkheid worden onderzocht. Deze mening lijkt op die van Rabbi Jehosjoea ben Korcha. Hij was de
mening toegedaan dat het zoeken naar een vergelijk tussen de partijen moet
worden opgevat als een gebod. Alleen wanneer een vergelijk totaal niet lukt,
zal een rechter bij het vonnissen de knoop uiteindelijk toch moeten
doorhakken. Als bewijs van deze stelling voert hij Zech. 8:16 aan: 'Spreekt
waarheid en een rechtsoordeel van vrede in
jullie poorten.' 'Zeker, waar strikt recht heerst, daar heerst geen (volledige) rechtvaardigheid (en ontferming); en waar rechtvaardigheid heerst, daar heerst geen (volledig) recht. Maar wat is dan het recht dat samengaat met rechtvaardigheid (en ontferming)? Wij moeten zegen: dat is schikking (het compromis).'[12] b) Schikking (bitzoea) is voor een gerechtshof in feite verboden, maar het bewerkstelligen van een compromis is wel mogelijk als alternatieve oplossing buiten de rechtspraak om. Dit lijkt op de visie van Rabbi Eli'čzčr, de zoon van Rabbi José de Gallileeër, zoals hierboven weergegeven. Het slot van zijn uitspraak suggereert dat hij het zoeken naar een compromis als zodanig - zoals in het voorbeeld van Aharaon - niet ongunstig waardeert. Sommigen hebben juist 'arbitrage' door een 'mediator' buiten het gerechthof om (bitzoea) willen tegengaan, opdat een gerechtshof bij het beoordelen van gevoelige zaken niet te snel afziet van de plicht om zelf vonnis te vellen. Dit verzet tegen een vergelijk buiten het recht om impliceert dus niet dat men zich ook uitspreekt tegen een pesjara - een door het gerechtshof zelf bewerkstelligd compromis. Alleen bitzoea wordt afgewezen: schikking buiten het gerechtshof om. Zulke subtiele verschillen, zoals die tussen pesjara en bitzoea, maakt analyse van de verschillende opinies vrij complex. c) Het zoeken naar een gerechtelijk compromis is (ook voor een gerechtshof) toegestaan, maar schikking is niet verplicht. Zo was de mening van Rabbi Sjim'on ben Menasja. Het sluiten van een compromis is noch een gebod, noch verboden. In eerste instantie mag de rechter eventueel een compromis tussen beide partijen adviseren. Alleen wanneer hij alle relevante feiten heeft gewikt en gewogen en tot een vast oordeel is gekomen, mag hij niet langer aansturen op een compromis. Als bewijs voerde Rabbi Sjim'on ben Menasja aan: 'Als het doorlaten van water is het begin van een rechtsgeding, geef het op voordat het geding losbreekt' (Spr. 17:14).[13] De halacha |
[11] In het vervolg van de Talmoed-passage wordt echter verondersteld dat David niet een schikking trof, maar op een andere, creatieve manier recht en compassie combineerde. Hij wees eerst met strikte toepassing van het recht een schuldige en een onschuldige aan. Zo stelde stelde hij de crediteur in zijn recht, maar hij betaalde vervolgens voor de insolvente debiteur de rekening uit eigen zak, om ook aan diens waarheid (armoede en nood) recht te doen.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 25a En er zijn er die zeggen, dat hierom gezegd is: 'En het gehele huis Israëls huilde om hem, dertig dagen lang' (Num. 20:20). Hoe zou iemand die Mosjč onze leraar zag staan huilen niet (ook zelf) huilen?! En er zijn er die zeggen: Wie El'azar en Pinchas - die twee Hoge Priesters waren** - zag staan huilen, hoe zou hij niet (ook zelf) huilen?! |
** Niet in werkelijkheid hogepriesters, maar hier beiden zo genoemd omdat zij de plek van hun overleden vader innamen; vgl. commentaar (Ben Avraham) van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin a.l.; vgl. ook editie ARN. van J Goldin, 189, noot 8. |
|
* Zie echter ook noot 6 in de voorafgaande les! [1] Zie ook L. Ginzberg, The Legends of the Jews, III, p. 328-330; vgl. Jalkoet Sjim'oni, I, § 787; Massčchčt Kalla Rabbati 3,6 e.a.
* Zie echter de Ethiopische midrasj beneden, volgens welke de echtgenote en kinderen van Mosjč vlak voor zijn dood nog in leven waren. |
Huilden bij de dood van Mosjč alleen een groot aantal mannen. Bij de
dood van Aharon huilden alle mannen, en bovendien vrouwen en kinderen!* Vele
duizenden in Israël beseften dat zij zonder de onophoudelijke pacificerende
inzet van Aharon bij huwelijkse twisten zelfs nooit geboren waren.[1] Toen zij al die duizenden zagen huilen, barstte
tenslotte 'geheel Israël' (Num. 20:20) in snikken uit.
|
|
|
[5] Midrasj Sjier ha-Sjiriem Rabba 4,5 § 1. Vgl. Bemidbar Rabba 2,1: Achttien maal ontvingen Aharon en Mosje gelijkelijk een opdracht van de Allerhoogste. |
Op dat moment vroeg Mosjč om een dood zoals de dood van Aharon, omdat hij zag dat de baar van Aharon met grote eer was toebereid en dat vele groepen engelen om hem rouwklaagden. Deed hij dit verzoek in tegenwoordigheid van iemand anders? Nee, hij deed dit verzoek bij zichzelf en de Heilige, Hij zij gezegend, hoorde zijn gefluister. [Hoe weten wij dit dan?] Er is immers gezegd: 'Sterf op de berg die je bestijgt en word verzameld tot jouw volk, zoals Aharon jouw broer stierf op de berg Hor' (Deut. 34:8). Hieruit leer je dat Mosje om een dood vroeg als de dood van Aharon. Uitleg: Zowel Mosjč als Aharon verlieten deze wereld - volgens de midrasj -
op eervolle wijze, door middel van een kus van God. Dit concluderen
de Wijzen uit de uitdrukking 'door de mond van God' (al pi ha-Sjém).
Zo is over de dood van Aharon medegedeeld: 'En Aharon, de priester,
besteeg de berg Hor op bevel van de Eeuwige (letterlijk: door de
mond van de Eeuwige)' (Num. 33:38). Dezelfde uitdrukking keert terug in
het bericht over de dood van Mosjč: 'En daar stierf Mosjč, de knecht van
de Eeuwige, in het land Moab op bevel van de Eeuwige (door de mond
van de Eeuwige) ' (Deut. 34:5). Beide broers stierven dus niet door het
zwaard van de doodsengel maar door een kus van de Sjechina.
|
[3] Zie Tosefta, eind van Keritot. |
|
[6] Mosjč leerde Tora, en waar iemand neer zit om Tora te studeren heeft de engel des doods geen toegang.
|
|
|
|
[8] Zie Midrasj Tanchoema, ed. S. Buber, We-etchanan, § 6, p. 12. |
Mosjč was een van de grootste rechtvaardigen die ooit hebben geleefd.
Als enige profeet heeft hij met God van aangezicht tot aangezicht gesproken.
Het boek Spreuken zegt het al: 'Rechtvaardigheid redt van de doodt.'
In feite zouden rechtvaardige mensen eigenlijk niet mogen sterven. Dit
standpunt verklaart de wat merkwaardige overleveringen over rechtvaardigen,
wier lichaam na hun doodt niet aan bederf onderhevig was. Van negen
rechtvaardigen wordt zelfs beweerd, dat zij levend het paradijs hebben
betreden, zonder eerst te sterven. Tot hen behoren onder meer: 'Henoch, Elia,
de messias, Eli'čzčr de dienstknecht van Avraham, Chiram de koning van Tyrus,
Bitja de dochter van Farao en Sčrach de dochter van Asjčr.[7] De dood van Mosjč is daarom in feite een probleem. Waarom moest deze
grote profeet en rechtvaardige aller tijden sterven? Zijn dood is niet
vanzelfsprekend. Daarom zijn er in de loop der tijden vele aggadische
verhalen ontstaan die zijn dood aannemelijk proberen te maken. Een vergelijkbare midrasj biedt meer inzicht. Daar treedt Mosjč
actief met de Allerhoogste over zijn naderende dood in discussie. God
rechtvaardigde de dood van Mosjč als volgt en gaf hem dit veel betekenende
antwoord:
De Tora van Mosjč is eeuwig, maar zijn persoon als zodanig was
slechts van betekenis voor zijn eigen generatie. Iedere generatie heeft zijn
eigen leiders nodig. Daarom moest Mosjč sterven, omdat de gemeenschap
centraal staat en niet de persoon van de leider! Scherper dan in deze midrasj
kun je dit niet stellen, het was of Mosjč, of Israël. De keuze voor de
gemeenschap bleek ook voor Mosjč zelf de enige juiste keuze ! |
[7] Zie Massčchčt Dčrčch Erčtz Zoeta 1. |
|
|
|
|
|
|
De dood van Mosjč |
|
|
* Woorden, gesproken door Avigajil (Abigaël) tot David . |
Niet alleen de ziel van Mosjč is verborgen onder de
Troon van Heerlijkheid, maar (al) de zielen van de rechtvaardigen zijn
verborgen onder de troon van heerlijkheid. Er is immers gezegd 'Moge de ziel van mijn heer gebundeld worden in de
bundel van de levenden, bij de Eeuwige jouw God'*
(I Sam. 25:29).
Is het mogelijk dat het de ziel van de goddelozen evenzo vergaat? Nee, daarom
luidt de Schrift: 'en
de ziel van jouw vijanden moge hij wegslingeren vanuit de "hand" (holte) van de slinger' (I Sam. ibid.). |
** Zoememot - letterlijk: gemuilkorfd. Zie het commentaar van Rasji op de Babylonische Talmoed Sjabbat b152b, daar in de betekenis van : gevangen gehouden, vastgehouden (als een steen in een slinger); of waarschijnlijke nog: als dolende zielen gevangen gehouden in de de ondermaanse wereld. Vgl.commentaar van Eliahoe ben Avraham van Delyatin ARN, editio Wilna; daar is zomemot uitgelegd als: zinnend op kwaad, vol met (kwade) gedachten. |
|
[1] Babylonische Talmoed, Sjabbat 152b. In uitspraak overgeleverd op naam van Rabbi Eli'ezer.
[2] Zie Midrasj Kohčlčt Rabba 3,21 § 1; en vgl. Jalkoet Sjim'oeni Sjmoe'el § 134. |
»Maar de zielen van de goddelozen blijven gekerkerd. Terwijl één engel
aan het ene einde van de wereld staat, staat een tweede engel aan het andere
einde, en zij slingeren hen naar elkaar toe; er is immers gezegd: 'en
de ziel van jouw vijanden moge Hij wegslingeren vanuit de "hand"(holte)
van de slinger' (I Sam. ibid.).«[1] De zielen van overleden rechtvaardigen stijgen op en vinden (als
voorlopige beloning) een rustplaats onder Gods Troon van Heerlijkheid,
wachtend om aan het einde der tijden bij de opstanding met een vernieuwd
lichaam herenigd te worden. Hoe anders vergaat het de zielen van de
goddelozen na hun overlijden. Hun zielen mogen het hemelse paradijs niet
binnengaan. Noch vinden zij ergens een rustplaats. Ze blijven rondzwerven in
deze wereld als voortdurend heen en weer geworpen stenen die nooit de grond
raken en nooit een plek zullen vinden om rustig op te blijven liggen.
Goddelozen worden onderworpen aan het eindeloze en treurige lot van dode
zielen, die altijd maar doelloos blijven rondzwerven, tot zwijgen gebracht
(zie beneden) en zonder doel voor ogen. In die context van deze overlevering uit de Babylonische Talmoed
wordt nog een alternatieve traditie overgeleverd als antwoord op de vraag wat
het lot zal zijn van de zielen van de zogeheten middelmatigen (benoni'iem)
- doorsnee mensen wier goede en slechte daden min of meer tegen elkaar
opwegen, waarbij niet helder is of ze tot de rechtvaardigen of de goddelozen
behoren. Hun zielen worden samen met die van de goddelozen tijdelijk onder de
hoede geplaatst van de engel Doema. De naam suggereert 'stilte' of 'zwijgen.'
Betekend 'zoememot' in dit verband gemuilkorfd in de zin van 'tot
zwijgen gebracht'? De voorstellingen van de aggada zijn niet vastomlijnd, zeker niet
voorstellingen rond het leven na de dood. Zo bestaat de idee van een hemels
paradijs waar de zielen tot de jongste dag wachten om met het lichaam
herenigd te worden. De goddelozen hebben aan de opwekking van de doden geen
deel. Hun zielen blijven altijd zonder behuizing en omhulsel rondzwerven.
Volgens een andere voorstelling zullen hun zielen afdalen in het Gajhinnom om
daar voor eeuwig te lijden. Zo lezen we in het boek Daniël: 'Velen van
hen die slapen in het stof, zullen ontwaken, deze tot eeuwig leven en anderen
voor hoon en huiver tot in eeuwigheid' (Dan. 12:2). Daarnaast bestaat
nog de voorstelling dat zielen van slechterikken slechts tijdelijk in een
soort hel verblijven om hun zonden volledig uit te boeten. Uit een parallelle overlevering vernemen we dan ook dat de zielen van
de goddelozen weliswaar het lichaam ontstijgen, zoals de zielen van de
rechtvaardigen, maar daarna worden zij weer ter aarde geworpen of belanden ze
in het gajhinnom: »Het lot van de zielen der rechtvaardigen is als dat van de zielen
van de goddelozen. Zij stijgen allen op naar omhoog. Maar de zielen van de
rechtvaardigen worden in de (hemelse) schatkamer geplaatst. Terwijl de zielen
van de goddelozen ter aarde worden geworpen. Avigajil sprak immers tot David
door middel van de heilige geest: 'Moge
de ziel van mijn heer gebundeld worden in de bundel van de levenden, bij de
Eeuwige jouw God' (I Sam. 25:29). Een Matrona vroeg aan Rabbi José bar Chalafta: 'Wat is de betekenis
van de Schrifttekst: "Wie weet of de adem (geest) van
mensenkinderen opstijgt naar boven?" (Pred. 3:21) Hij antwoordde:
'Dit verwijst naar de zielen van de rechtvaardigen die in de hemelse
schatkamer worden geplaatst (...) Je zou (ten onrechte) kunnen denken dat dit
ook zal gebeuren met de zielen van de goddelozen; daarom is er gezegd: "en
de ziel van jouw vijanden moge hij wegslingeren vanuit de 'hand' (holte) van
de slinger" (I Sam. ibid.). Zij vroeg hem: 'En wat betekent dan:
"En of de adem (geest) van de dieren neerdaalt, naar beneden, naar
de aarde" (Pred. ibid.)?' Hij antwoordde: 'Dit verwijst naar de
zielen van de goddelozen die afdalen naar Gajhinnom beneden, zoals er gezegd
is: "Op de dag dat hij neerdaalde naar de onderwereld liet
Ik rouwen en dekte ik de oervloed omwille van hem af" (Ez.
31:15).'«[2] |
|
|
|
Opnieuw sprak de Heilige, Hij zij gezegend, tot de
engel des doods: 'Ga en breng mij de ziel van Mosjč.' Hij ging naar zijn
(gewoonlijke verblijf)plaats en zocht hem, maar hij vond hem niet. Hij ging
naar de grote zee (oceaan) en vroeg haar: 'Is Mosjč hier gekomen?' Zij
antwoordde: 'Vanaf het moment dat de Israëlieten door mij heen trokken
heb ik hem niet meer gezien.' Hij ging naar de bergen en heuvels en vroeg:
'Is Mosjč hier gekomen?' Zij antwoordden hem: 'Vanaf het moment dat de
Israëlieten de Tora hebben ontvangen op de berg Sinai heb ik hem niet meer
gezien.' Hij ging naar Sje'ool en Abaddon* en vroeg hen: 'Is Mosjč hier
gekomen'? Zij antwoordden hem: 'Zijn naam hebben we gehoord, maar we hebben
hem niet gezien.' Hij ging naar de dienstengelen en vroeg hen: 'Is Mosjč hier
gekomen?' Zij antwoordden hem: 'God begrijpt zijn weg en Hij kent zijn plaats'(vgl. Job 28:23). God heeft hem in bewaring genomen
(verborgen) voor het leven van de Komende Wereld, en geen enkel schepsel weet
(waar). Er is immers gezegd: 'Maar wijsheid, waar vind je haar? En waar is de plaats van inzicht? De
mens kent haar waarde niet, noch vind je haar in het land der levenden. De
diepzee zegt: "Zij is niet in mij"; en de zee zegt: "Zij is
niet bij mij." (...) Abbadon (destructie) en de dood zeggen: "Met
onze oren hebben wij een gerucht vernomen"' (Job. 28:13 - 15, 22). Ook Jehosjoea zat neer en treurde om Mosjč, totdat
de Heilige, Hij zij gezegend tot hem sprak: 'Waarom treur je om Mosjč? 'Mosjč, mijn knecht, is dood' (Joz. 1:2). |
* Letterlijk: plek van destructie, een Bijbelse term voor de onderwereld; hier de diepste krochten van de onderwereld aangevend. |
|
[3] Vgl. het commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin (Bené Avraham a.l.), opgenomen in Avot de Rabbi Nathan, ed. Wilna p.29). |
Niemand wist waar Mosjč was, noch de zee, noch het land. Het was noch
op aarde, noch boven in de hemel, noch beneden in de onderwereld bekend.[4] Werkelijk niemand wist het. Bovendien had - uit
liefde voor Mosjč - sowieso niemand zijn kennis over de verblijfplaats
van Mosjč ooit aan Sama'el willen verraden! Zijn zoektocht was, als door God
voorzien, volkomen vergeefs. |
[4] In parallelteksten is de te vergeefse zoektocht van Sama'el nog meer
uitgesponnen om de totale onvindbaarheid van de ziel van Mosjč te
onderstrepen. |
|
[5] Josephus, Antiquitates IV, 8, 48. |
De traditie over de ziel van Mosjč die bewaard werd onder de troon
van de Allerhoogste werkte - in combinatie met de gedachte dat Mosjč (lichaam
en ziel) volmaakt onvindbaar bleef - in op de fantasie. Mosjč zou in feite
nooit gestorven zijn, hoewel God hem zijn eigen dood liet beschrijven. Die
verleidelijke veronderstelling vinden we door de historicus Flavius Josephus
vermeld: »Daarop omarmde hij (Mosjč) El'azar en Jehosjoea, en terwijl hij nog
met hen praatte, daalde plotseling een wolk op hem neer en hij verdween in
een zeker dal. In de heilige boeken schreef hij echter (van zichzelf) dat hij
stierf; hetgeen hij deed uit vrees dat zij het zouden speculeren en zeggen
dat hij wegens zijn wegen zijn uitzonderlijke deugdzaamheid naar God was
gegaan. «[5] De gedachte van de onsterfelijkheid van Mosjč is door sommigen
daadwerkelijk verdedigd: »Er zijn er die zeggen dat Mosjč nooit gestorven is, maar dat hij
staat en dient in den hoge. Hier staat geschreven: 'En Mosjč stierf daar'
(Deut. 34:5); en elders is geschreven: 'En hij is daar bij
de Eeuwige' (Ex. 34:28). Zoals hij daar (volgens het laatste vers) staat en
dient, zo staat en dient hij ook hier (d.w.z. in Deut. 34:5).«[6] God had de ziel van Mosjč meegenomen naar de hoogste hemelen om daar
te verblijven onder de Troon van Heerlijkheid, samen met de Serafiem,
Ofaniem, Cheroeviem en andere engelen![7] |
[6] Zie Midrasj Tanna'iem, ed. D. Hoffmann, p. 224; vgl. Babylonische Talmoed, Sota 13b en Sifré Devariem, § 357. [7] Vgl. Midrasj Devariem Rabba 11,10. Midrasj Petirat Mosjč, p. 128-129 e.a. |
|
[8] Uit: The Jews in
Literature and Art, ed. SH. Keller (s.l et s.a.) p. 116-117; in
verwijzing naar 'The Death of Moses', in: Falasha Anthology , ed. J. Obermann, Yale 1951. |
Engelen waren Mosjč te slim af
»'Waarom huil je? Is
het omdat je de aarde gaat verlaten, of omdat je bang bent voor de dood?'
Mosjč sprak tot God: 'Mijn twee kinderen en mijn vrouw doen mij
huilen. Haar vader, Jitro, is gestorven en mijn broeder Aharon is eveneens
gestorven. Indien ik sterf, aan wie zal ik hen dan toevertrouwen?' God
antwoordde Mosjč: 'Toen je geboren was en je moeder Jochčvčt je in een
mandje verborg en dit in het water wierp, heb Ik jou toen soms vergeten? Ik
snoerde Farao, de koning van Egypte, de mond; en Ik zorgde dat hij daar geen
woorden meer mee kon spreken; ook zorgde ik ervoor dat Tarmoet, de dochter
van Farao, jou ten zeerste liefhad en je "mijn kind" noemde,
en je bleef (daar) veertig jaren. Sta nu op, neem je staf en sla daarmee de
Rode Zee.' Daarop stond Mosjč op en sloeg de zee. Toen hij uit de
zee kwam vond hij een grote rolsteen. God sprak tot Mosjč: 'Sla op
deze rolsteen.' En hij sloeg de steen, die in stukken brak. Binnen
in de steen trof hij een kleine worm aan die groen gras at en sprak: 'Gezegend
zij God die mij tot aan deze dag niet vergeten heeft, terwijl ik me in de
diepte van de zee bevond.' God sprak toen tot Mosjč: 'Zie
je niet dat Ik de worm niet vergeten ben terwijl hij in een rolsteen in de
zee verbleef? En denk jíj nu dat Ik jouw kinderen zal vergeten wanneer zij
tot Mij bidden? Jouw kinderen zullen veilig bij Mij zijn. Nu dan, kus je
kinderen en je vrouw, want zij die jouw ziel zullen halen, naderen al en je
zult hier niet meer binnengaan.' Zijn vrouw omarmde hem, zij weende
hartstochtelijk en Mosjč weende met haar mee. Daarna verliet hij zijn huis en
liet zijn vrouw en kinderen achter. Hij liep met een zwaar gemoed en een wit
gelaat en wist niet welke weg te gaan. Hij ontmoette drie knappe jonge
mannen, die een graf aan het delven waren. Hij sprak tot hen: 'Vrede
zij met jullie, en moge Gods vrede met jullie zijn.' Daarop vroeg
hij aan hen: 'Voor wie graven jullie dit graf?' Zij
antwoordden hem: 'Wij delven het voor een man die bij God geliefd
is.' Mosjč sprak daarop tot hen: 'Indien je graaft voor een
man die geliefd is bij God, dan wil ik jullie helpen en samen met jullie
graven.' Toen zij het graf voltooid hadden, sprak Mosjč tot hen:
'Breng het lichaam zodat we het kunnen begraven.' De jonge
mannen spraken - en zij waren engelen die verschenen in de gestalte van een
mens - 'Wij zij bang dat de plek te klein zal zijn voor degene die
we gaan begraven, hij is ongeveer van jouw grootte, postuur en voorkomen;
stap in het graf en controleer de maat voor ons.' Mosjč begaf zich
in het graf en trof daar de engel des doods aan. De engel des doods sprak tot
Mosjč: 'Vrede zij met jou, Mosjč, zoon van Amram.' Mosjč sprak
tot de engel des doods: 'Moge deze groet naar jou terugkeren.'
Zo stierf Mosjč en de engelen begroeven hem.[8] |
|
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum |
|
|
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl |
|
|
|
|
|