|
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan Midrasj, tekst en commentaar Dr.
Marcus van Loopik
|
|
||
** In handschriften ook gelezen 'sar ha-misjtè' - hoofd van het banket. |
|
|
||
[1] Vgl. Misjna Sanhedrin 3,3 en Babylonische Talmoed Sanhedrin. |
Tollenaars stonden als roofzuchtig en onbetrouwbaar bekend, zodat zij niet als getuigen in financiële rechtskwesties mochten optreden. Hun geld mocht zelfs niet aanvaard worden als tzedaka-bijdrage voor de armen, aangezien de gemeenschap dit beschouwde als geroofd geld.[1] Een echo van die negatieve sfeer rond tollenaars beluisteren we hier in deze tekst van Avot de-Rabbi Nathan. Bij de gouverneur aan tafel In dienst van de bezettende macht De midrasj vertelt elders hoe de Romeinen aan welgestelde Joden de positie van gouverneur aanboden. Op het eerste gezicht was dit een aantrekkelijke positie waarbij men ook zichzelf kon verrijken, maar in de praktijk bleek dit vaak gevaarlijk. Bij tegenvallende belastingopbrengsten werden de hoge beambten zelf persoonlijk verantwoordelijk gesteld. Wie zo'n bedenkelijk ambt aanvaardde, kwam tussen twee vuren terecht. Om de Romeinse bezetter niet te ontrieven moest hij de eigen gemeenschap uitpersen, zich daarmee gehaat en kwestbaar makend voor beschuldigingen en wraak van de kant van ontelbare vijanden. Perste hij de eigen gemeenschap niet uit en vielen de opbrengsten tegen, dan moest hijzelf daarvoor boeten.[2] |
* Zie de varianten, genoemd in editie van S.
Schechter, p. 47.
|
||
|
|
|
||
# Een parallel van deze uitspraak uit Misjna Pirké Avot (1,11) in Seder Eliahoe Rabba 1 (ed. M. Friedmann p. 12) leest: '... opdat jullie niet een zaak leren die niet uit de Tora is en jullie de dood door de Hemel schuldig worden ... en opdat - moge dit worden verhoed - de naam van de hemel wordt ontwijd.' |
Een andere uitleg: 'slechte wateren' naar zijn (letterlijke) betekenis. Er zijn er die zeggen: Opdat zij niet verbannen worden voor zware (dwang)arbeid. |
|
||
* Tzadok en Boëthus golden als de grondleggers van de twee priesterkasten van de Boëthusiërs en Tzadokieten. Beide groepen geloofden niet in de opstanding van de dood. Mede daarom waren zij extra gericht op materieel welzijn in dit leven. Zij golden in de ogen van velen als opportunisten die gemene zaak maakten met de repressieve heerschappij onder koning Herodus. Dit verklaart de negatieve houding tegenover hen van de kant van de Farizeeën, die doorgaans op gespannen voet met koning Herodus verkeerden.
|
Er rust een grote verantwoordelijkheid op de schouders van allen die
onderwijzen, opdat leerlingen door misverstane woorden niet meegezogen worden
in een richting die voor tot (afvalligheid en) de dood zal leiden. De
uitdrukking 'slechte wateren' kan op metaforische wijze zinspelen op een
omgeving van heidense of sektarische ideeën en gebruiken. Onderricht aan je
leerlingen dus geen zaken die voor misinterpretatie vatbaar zijn en die hen
verwijderen van de geest en ethiek van de Tora. Wees zorgvuldig, duidelijk en
volledig in wat je als leermeester wilt zeggen. Menachem ha-Meïri, Don Jitzchak Abravanel, Ovadja Bertinoro e.a. noemen in hun commentaren bij Misjna Avot (1,11) het voorbeeld van Antigonos van Socho, die sprak: 'Weest niet als knechten die de meester dienen om daarvoor beloning te ontvangen.' Omdat Antigonos er niet zorgvuldig aan toevoegde dat de meeste rechtvaardigen eerst na dit leven hun beloning voor al hun goede daden ontvangen, kwamen zijn leerlingen Tzadok en Boëthus op verkeerde gedachten. Ze werden afvallig en ze spraken: 'Kan het zo zijn dat een arbeider de gehele dag arbeid verricht en zwoegt, en dan 's avonds geen loon ontvangt?'* Een andere uitleg is volgens Don Jitzchak Abravanel juist dat een leermeester niet elke kennis mag overbrengen, en zeker niet aan iedere leerling mag onderwijzen. Er zijn geheimenissen - zoals mystieke overleveringen - die je alleen mag doorgeven aan leerlingen die daarvoor moreel en intellectueel zijn toegerust. Wanneer je op dit punt geen terughoudendheid in betrachting neemt en mystieke overleveringen onderwijst aan daartoe ongeschikte leerlingen, dan kunnen zij het geleerde allicht verkeerd opvatten en sektarische gedachten ontwikkelen die in strijd zijn met de Tora! |
|
||
[6] Zie Babylonische Talmoed Kiddoesjien 66a en Talmoed Jeroesjalmi Chagiga 2,2 [77d]. |
»Maar deze Pollio* voorspelde - toen Herodus een keer op leven en dood
werd aangeklaagd - bij wijze van terechtwijzing aan Hyrcanos en de andere
rechters hoe deze (zelfde) Herodus, die zij nu aan de dood lieten ontkomen,
hen allen nadien zou treffen met (zware) straffen; een aankondiging die
mettertijd werd vervuld, omdat God de woorden die hij gesproken had in
vervulling deed gaan.«[5] Avtaljon zal in zijn kritische houding tegenover de machthebbers allicht geïnspireerd zijn geweest door wat in het bijzonder zijn leermeester Sjim'on Ben Sjètach gebeurde. Eens toen de kwaadwillige koning Jannai gedaagd werd om zich voor het Sanhedrin te verantwoorden in verband met de dood van een slaaf, sommeerde Sjim 'on de koning uit zijn zetel op te staan, opdat getuigen volgens het protocol hun getuigenis konden uitspreken. Daarbij attendeerde Sjim'onj de koning erop, dat men in zo'n situatie in feite niet opstaat voor stervelingen maar voor de Allerhoogste (onder verwijzing naar Deut. 19:17). De Eeuwige is immers bij elk proces present. Koning Jannai was echter uitsluitend bereid te gaan staan, wanneer alle rechters dit openlijk van hem eisten. De andere rechters sloegen daarop hun ogen neer en zwegen uit lafheid. Onmiddellijk verscheen de engel Gavriël en smeet hen tegen de grond, zodat zij stierven. Deze geschiedenis toont een onmiskenbare verwantschap met de waarschuwing van Avtaljon hier in Avot de-Rabbi Nathan.[8]
|
[4] Avtaljon is hier verbasterd van het Griekse Ptollion
naar Pollio (vgl. opmerkingen bij R.T. Herford, The Ethics of the Talmud,
herdr. New York 1962, p.
30-31. De naam Sameas is in dit verband makkelijk herleidbaar tot Sjemaja
(zie echter andere ideeën bij R. T..Herford ibid.). Josephus, Antiquitates XIV,9,4 en XV, 1,1;10,4. * Gedrukte edities noemen hier Sameas, maar volgens een handschriftvariant was Pollio degene die de akelige en kritische voorspelling deed. [5] Zie Flavius Josephus, ibid.
[7] Zie B.M. Lerner, in Ecyclopedia Judaica, sub Avtalyon.
[8] Zie in dit verband Babylonische Talmoed Sanhedrin 19a-b). |
||
* Hillel, ca. 75 voor de jaartelling tot 10 van de jaartelling, van oorsprong een Babyloniër (gold als nazaat uit het huis van David); Sjammai ca. 50 voor de jaartelling tot 30 van de jaartelling).
|
HOOFDSTUK 12 Hillel de Oude
Uitleg: Het is opmerkelijk dat Hillel niet zegt dat men moet zijn als
Aharon of als zijn leerlingen, maar dat men tot de leerlingen van Aharon
moet behoren, als ware hij nog in leven. Zoals Aharon
zelf in het streven naar vrede kan
sowieso niemand zijn. Behoor dan in
ieder geval tot zijn leerlingen en streef ernaar hem zo veel mogelijk na te
volgen. Het liefhebben van vrede is Hillel niet genoeg, je moet ook actief omstandigheden creëren waarin vrede kan ontstaan. Sjalom is een situatie van volkomenheid en eenheid, waaraan een mens door actief handelen kan bijdragen. De vrede waarover Hillel spreekt, is gebaseerd op het besef van een wezenlijke eenheid tussen jezelf en de ander, jij en hij, beiden gemaakt naar het beeld van God. Daarom kan echte vrede alleen gebaseerd zijn op liefde voor alle schepselen, die allen gevormd zijn door Gods hand en die allen deel uitmaken van 'am Jisra'él', als ging het om één enkel organisme en één lichaam. De bezielende en scheppende kracht van Tora is wat ieder binnen de gemeenschap met de ander verbindt. Wijs niemand af, maar breng hem tot de Tora. Zo kun je van een goddeloze een tzaddiek maken. Tora veronderstelt en bevordert de harmonie binnen een gemeenschap. Daarom koppelt de Schrift Tora al aan het concept van vrede: 'De Eeuwige moge kracht (d.w.z. Tora) geven aan Zijn volk, Hij moge Zijn volk met vrede zegenen' (Ps. 29:11). Naar aanleiding van dit vers sprak Rabbi Sjim'on ben Chalafta: 'De Heilige, Hij zij gezegend, kon geen beter vat vinden om Israëls zegeningen te bevatten dan de vrede.'[2] Don Jitzchak Abravanel verduidelijkt (in zijn commentaar op Pirké
Avot), dat de vrede waarover Hillel hier spreekt verder gaat dan het
bijleggen van een geschil en meer is dan afwezigheid van strijd. De 'vrede'
van Hillel heeft van doen met een op liefde gebaseerde ervaring van
verbondenheid en volmaaktheid. De volkomenheid - sjelémoet - waarop
Hillel doelt, wordt eerst bereikt door het actief nastreven van het welzijn
van allen binnen een gemeenschap. Abravanel wijst erop dat in Tenach het
woord 'sjalom' ook wel gebruikt wordt in verband met levenloze
zaken. Sjalom geeft immers iets van volkomen perfectie aan, een zaak
of toestand waaraan je niets meer kunt verbeteren of toevoegen, een
ideale harmonie. De vrede moet je niet alleen nastreven, maar ook de
voorwaarden ertoe scheppen, zelfs wanneer de andere partij niet geneigd is
tot het sluiten van vrede! Daarom is gezegd: 'Wijk van het kwade en doe
het goede, zoek de vrede en achtervolg haar'
[wanneer zij van jou weggvlucht] (Ps. 34:15). 'En breng hen nader tot de Tora' - Hillel stelt niet zo hoge eisen aan aspirant leerlingen (zoals Sjammai), opdat hij hen niet afschrikt en zij daardoor geen Tora leren. Want juist de Tora zal hen ten goede veranderen, zodat zij vanzelf na verloop van tijd geschikte leerlingen worden. Rabbi Sjmoe'él ben Me'ir (Rasjbam) legt uit dat Hillel ook bereid was om rechtvaardige zielen uit de volkeren, dus alle schepselen, nader tot de Tora te brengen en als proselieten te accepteren. |
[1] Vgl. boven Avot de-Rabbi Nathan, begin hoofdstuk 3, p. 7b.
[2] Zie Babylonische Talmoed (Misjna), Oeketzien 3,12.
|
||
[5] Babylonische Talmoed Sjabbat 31a.
|
De kroon van de Tora Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 24b Uitleg: De commentatoren betrekken deze uitspraak van Hillel op de opdracht
om Tora te leren. Wie leert om daarmee zijn naam groot te maken, om 'rabbi'
of 'chacham' (wijze) genoemd te worden, zal zijn naam juist verliezen. Al
eerder wezen wij op het belang dat de rabbijnen hechten aan 'tzeni'oet'
- bescheidenheid - als voorwaarde om te kunnen leren en vragen te durven
stellen. Wie arrogant is en denkt de wijsheid in pacht te hebben, stelt geen
vragen en blijft niet doorleren. Daardoor zal hij zijn kennis, omdat die niet
meer constant gevoed wordt, snel verliezen en daarmee de naam die hij meent
te hebben opgebouwd. Buitendien zullen de mensen vanwege de ergernis over
iemands arrogantie, al snel geen acht meer op zijn woorden slaan en hun
achting voor hem verliezen.[4] Wie zich
daarentegen als onwetende beschouwt, zal ijverig nieuwe kennis blijven
verwerven.
Aan het eind van hoofdstuk twaalf van Avot de-Rabbi Nathan vinden we
de uitspraak van Hillel toegelicht: 'Wat betekent dit? Het leert dat wanneer
iemand een traktaat heeft geleerd, of zelfs twee of drie, en hij voegt
daaraan niets (persoonlijks) toe, dan zal hij wat hij in het begin geleerd
heeft weer vergeten.' Je moet daarom op zodanige wijze leren dat je het geleerde in persoonlijk verrijkte vorm aan anderen kunt doorgeven, uitgebreider en meer verdiept dan de kennis zoals je die zelf van voorafgaande generaties ontvangen hebt. Een mens moet niet alleen voor zichzelf leren, maar ook onderwijzen en daarmee anderen met inzichten te verrijken. Je zou dit een vorm van 'actief horen en luisteren' kunnen noemen. Met een persoon of generatie die met het geleerde niets doet en er niet aan toevoegt, zou het leerproces stokken en als het ware indrogen. Studeren houdt dus de plicht in om ook te onderwijzen. Sterker nog, het onderwijzen maakt deel uit van het leerproces. In Num. 15:3 staat geschreven: 'Maar de persoon die iets met opgeheven hand doet, van de ingezetenen en van de vreemdelingen, die de Eeuwige belastert, zo iemand moet uit het midden van zijn volk weggesneden worden; want hij heeft het woord van de Eeuwige veracht en Zijn gebod verbroken.' Deze verschrikkelijke overtreding wordt in de uitleg onder meer toegeschreven aan sektariërs en lieden die het openbaringskarakter van de Tora ontkennen. Rabbi Me'ir gaf echter deze opvallende uitleg: 'Dat is hij die Tora studeert maar niet onderwijst.'[7] Rabbi Jochanan gebruikte dit bloemrijke beeld: 'Ieder die wel studeert maar niet onderwijst, is als een mirtestruik in de wildernis.'[8] De heerlijke geur ervan gaat nutteloos in niemandsland verloren. Een andere verklaring is: wie geen goede daden toevoegt aan hetgeen hij geleerd heeft, zal zijn kennis en al wat hij geleerd heeft snel verliezen. |
[4] Vgl. H. Reisman, commentaar op Pirké Avot a.l.
[6] Misjna Avot 2,5.
|
||
|
|
[9] Mattheüs 25:14-30.
|
||
* Rabbi José (bar Chalafta,) zie sjioer 7, noot 7. |
|
|
||
[11] Vergelijk uitleg bij Menachem ben Sjlomo
Me'iri (1249-1316), commentaar op Misjna Avot 1,13. * Rabbi Jochanan ben Beroka, Tanna'iet uit begin tweede eeuw van jaartelling; onder meer leerling van Rabbi Jehoesjoea ben Chananja. ** Rabbi Zadok, Tanna eind eerste eeuw voor christelijke jaartelling en begin jaartelling Voorzag de val van de tempel en vastte daarom vier decernnia lang. Volgde Rabban Jochanan ben Zakkai na de val van de tempel naar Javne. .
[15] Zie Babylonische Talmoed Megilla 28b;
genoemd in Midrasj Sjmoe'el (commentaar op Misjna Avot) van Rabbi Sjmoe'el
ben Jitzchak di Ozida (geb. 1540), kabbalist en leerling van Rabbi Jitzchak
Loeria. [17] Midrasj Sjmoe'el (commentaar op Misjna Avot) van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida. |
'Wie gebruik maakt van de kroon, zal teloorgaan en verdwijnen' - Hillel besluit zijn waarschuwing af met te zeggen dat wanneer een leerproces niet belangeloos plaatsvindt - om wille van zichzelf en niet om wille van de hemel - dit zal voeren tot de dood en de ondergang van een individu of generatie. Mogelijk zinspeelt Hillel bij het 'misbruiken van de kroon' ook op het zich uit puur eigenbelang dienstbaar maken aan en het uit opportunisme verkeren met Tora-geleerden, om daarvan alleen maar zelf beter te worden.[11] Dezelfde gedachten vinden we elders in Misjna Avot bevestigd. Leren moet je doen om wille van de gemeenschap en niet om daarmee persoonlijke eer of voordeel mee te verwerven: »Rabbi Jisjma'él, zijn zoon (de zoon van Rabbi Jochanan ben Beroka*), zegt: 'Wanneer iemand leert om te onderwijzen, wordt het hem in zijn macht gegeven om zowel te leren als te onderwijzen; wanneer iemand (ook) leert om te doen, wordt het hem in zijn macht gegeven om te leren en te onderwijzen, om te bewaren en te doen.' Rabbi Tzadok** zegt: 'Maak er geen kroon van om jezelf mee te tooien, en evenmin een spade om mee te graven.' En zo sprak Hillel: 'Hij die gebruik maakt van de kroon, zal verdwijnen.' Zo leer je: Ieder die profijt trekt uit de woorden van de Tora, neemt zijn (eigen) leven weg uit (deze) wereld.«[12] In dit kader past de traditie die aanbeveelt om gratis Tora-onderwijs
te geven. Een leraar die kinderen de schriftelijke Tora onderwijst, wordt in
principe betaald voor zijn taak als begeleider en oppasser van de kinderen,
en niet voor het Tora-onderricht als zodanig. Daarom dient men onderwijs
in Misjna en Talmoed aan volwassenen - als het enigszins kan - gratis te
bieden, behalve wanneer de leraar voor zijn levensonderhoud volledig van zijn
onderwijstaak afhankelijk is. Later is met deze aanbeveling iets ruimhartiger
omgegaan, maar het ideaal van gratis onderricht is altijd gebleven. In
principe mag je dus voor onderricht in de mondelinge leer uitsluitend loon
ontvangen, wanneer je van die inkomsten voor het levensonderhoud afhankelijk
bent of wanneer je daardoor andere belangrijke inkomsten derft.[13] De essentie van deze uitleg en van wat Hillel echt bedoeld kan hebben naderen we aan de hand van het commentaar waarmee Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida scherper op de woorden van Hillel inzoomde. Met name op de door Hillel gebruikte uitdrukking 'hisjtammesj be-tagga'- 'gebruikmaken van de kroon.' Hij verwees naar de uitleg van deze woorden in de Babylonische Talmoed: »Wij hebben elders geleerd: 'Ieder die gebruik maakt van de kroon, verdwijnt uit de wereld.' En Resj Lakiesj verklaarde: 'Dit heeft betrekking op iemand die de diensten benut van een persoon die halachot kan repeteren (uit het hoofd opzeggen).' Oella sprak: 'Men mag de diensten benutten van iemand die de vier (hoofd)delen* van de Misjna kan repeteren, maar niet van iemand die deze ook kan onderwijzen (en uitleggen).' Dit kan men illustreren aan de hand van het volgende verhaal over Resj Lakiesj. Een keer reisde hij over een weg toen hij bij een waterpoel aankwam; een man verscheen, nam hem op de schouders en begon hem naar de overzijde te dragen. Hij vroeg die man toen: 'Kun je de Schrift lezen (en uitleggen)? 'Hij antwoordde: 'Jazeker, dat kan ik.' 'Kun je (ook) de vier ordes van de misjna opzeggen (en verklaren).'Hij antwoordde: 'Ik kan (ook) de vier ordes van de misjna opzeggen.' Resj Lakiesj sprak daarop: 'Je hebt vier rotsen uitgehouwen, en jij draagt Resj Lakiesj op je schouder? Gooi de zoon van Lakiesj (maar) in het water!' Hij antwoordde: 'Het zou me liever zijn dat u, eerwaarde, mij iets vertelt (en leert) etc.'«[15] Resj Lakiesj wilde niet onverdiend gedragen worden
door deze wijze man, en hij wilde hem niet van zijn studie afhouden door zich
te laten dragen. Het was de man echter liever Resj Lakiesj niet in het water
te gooien en hem daartoe geen reden te
geven. Daarom wilde hij Resj Lakiesj een motief bieden om de
hulp en het dragen wel van hem te aanvaarden, namelijk als dank en
wederdienst voor een of andere onderwijzing. Verkeer je echter met een echte Wijze die wel uitleg kan geven en met
wie je discussiëren kunt, dan mag je niet zomaar van zijn diensten
gebruikmaken. In dat geval maar moet je actief aan het leerproces deelnemen,
opdat je niet 'misbruik maakt van de kroon'. Dat is de reden waarom Resj
Lakiesj zich niet over het water wilde laten dragen, zonder zelf eerst ook
iets aan de ontmoeting met de hulpvaardige wijze te hebben bijgedragen! Leerling van een andere Meester Ook hier voert het commentaar van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida ons nog wat verder. Met 'de leerling van een ander man', is ook de Allerhoogste bedoeld. Het commentaar wijst ons ondermeer op deze overlevering uit de Babylonische Talmoed: »[Rabbi Abbahoe sprak uit naam van Rabbi El'azar:] ''Waarom werd onze vader Avraham gestraft en werden zijn kinderen gedoemd om gedurende tweehonderd en tien jaren in slavernij te dienen in Egypte? Omdat hij Tora-geleerden dwong hem te dienen, zoals er geschreven staat: 'Hij bewapende zijn geoefende mannen (zijn geleerden), die geboren waren in zijn huis' (Gen. 14:14). En zo zijn er die taga - kroon - uitleggen als een afkorting ('notarikon'): talmied gabra achrena (leerling van ene andere man of meester). Zo is iemand het verboden om gebruik te maken van Tora-geleerden die niet van hem zijn. Zoals men ook niet gaat rijden op het paard van de koning en men geen gebruik maakt van zijn scepter, evenzo is het verboden om gebruik (misbruik) te maken van Tora-geleerden vanwege de eer van de Koning der wereld; zodoende (sprak Hillel): Wie misbruik maakt van de kroon, verdwijnt (uit de wereld).«[17] |
[13] Zie Babylonische Talmoed Nedariem 37a en vgl. Maimonides Misjné Tora, Hilchot Talmoed Tora 1,7; zie vooral Sjoelchan Aroech, Jorè Dea, Hilchot Talmoed Tora, § 246,5.
[14] Zie de verklaring van Rabbi Ovadja Bertinoro in zijn commentaar op Misjna Avot 1,13.
* 1) Mo'ed (feesten), 2) Nasjiem (zaken rond vrouwen), 3) Nezikien (rechtspraak) en 4) Kodasjiem( heilige zaken). Zera'iem (zaden; agrarische zaken) en Toharot (zaken rond rein en onrein) werden kennelijk na de val van de tempel van minder acuut belang geacht.
** * Men gaf de voorkeur aan personen die mondelinge leer uit het hoofd kenden, maar toch geen notie hadden van hetgeen zij uit het hoofd hadden geleerd. De kans dat zulke personen (juist) vanwege hun kennis van de inhoud onwillekeurig (of zelfs opzettelijk) iets aan de tekst van de overlevering zouden veranderen, was bij hen het kleinst.
[16] Rabbi Ovadja Bertinoro, commentaar op Misjna Avot, a.l. |
||
|
|
|
||
|
Onoverdraagbare verantwoordelijkheid
|
|
||
[3] Zie Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Avot 1,14. Deze uitleg vinden we ook in Midrasj Sjmoe'el (commentaar op Misjna Avot) van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida (geb. 1540), kabbalist en leerling van Rabbi Jitzchak Loeria. |
Vervolg tekst Avot-de Rabbi Nathan p. 24b Hij (Hillel) placht te zeggen: 'Wanneer ik niet voor mijzelf ben, wie is dan voor mij?; en wanneer ik (dan) voor mijzelf ben, wat ben ik dan (nog)? Wanneer niet nu, wanneer dan wel?' Uitleg: Menachem Me'iri Wanneer iemand zich er niet persoonlijk toe zet om geestelijk te groeien en om een moreel hoger niveau te bereiken, wie zou dat dan voor hem kunnen doen? Hoe zou een ander zich ervoor kunnen inspannen om jouw wegen te verbeteren? Dat zal jij zelf moeten doen. De beslissing is uitsluitend aan jouw zelf. Niemand anders brengt ons ertoe of weerhoudt ons ervan. Een vergaand idee van plaatsvervangend handelen is aan de rabbijnse traditie vreemd. Alleen iemand zelf kan bepalen of hij zich al of niet inspant voor de verheffing van zijn persoon en ziel. Alleen hijzelf bepaalt of hij uitsluitend vervulling van lichamelijke en materiële behoeftes nastreeft, of meer wil dan dat en ook geestelijk wil groeien.[2] En wanneer hij inderdaad alleen lichamelijke en materiële interesses toont, wat is hij dan in feite meer dan een dier? Doen de dieren niet precies hetzelfde?! Of een ander verklaring. Wanneer iemand op de goede manier voor zichzelf opkomt en geestelijke groei nastreeft, wat is hij dan nog? Zelfs indien hij poogt een gaver mens te worden en niet materialistisch is ingesteld, dan bestaat er nog geen geldige reden om daar trots op te zijn en zelfvoldaan. Het is eenvoudigweg een voor ieder mens met de schepping gegeven opdracht om zijn ziel te 'verfraaien'. Bovendien zal iedere sterveling in het aangezicht van een volmaakte God sowieso onvolmaakt blijven. Zolang het nog kan, onmiddellijk en nu, moet een mens aan de verbetering van zijn ziel werken, nog voordat ouderdom en de dood hem inhalen: 'Wat je hand vindt om (goed) te doen, doe dat met al je vermogen. Want er is geen daad, geen gedachte, geen kennis en geen wijsheid in Sje'ool (de onderwereld) waar je naartoe gaat' (Pred. 9:10).Wie een moreel leven wil leiden, moet daarmee al in zijn jeugd beginnen. Hij moet zeker niet wachten tot hij oud en broos is geworden. Want dan beletten ingesleten gewoontes hem om nog te veranderen en zichzelf te verbeteren. Don Jitzchak Abravanel »Maar indien ik me mij bezig houdt (met Tora) ten bate van mijzelf en mijn ziel, en niet voor een ander doeleinde dat buiten mij ligt en van mij onderscheiden is, welnu wat ben ik dan (hoe groot ben ik dan wel niet)! Het hier vermelde 'wat' ('hoe') is niet een uitdrukking van geringschatting, maar een uitdrukking van grootheid (hoogachting), zoals in 'Hoe groot is Uw goedheid' (Ps.31:20) of 'Hoe vele (groots) zijn Uw werken, o Eeuwige' (Ps. 92:6), of 'Hoe goed en hoe aangenaam' (Ps. 133:1).[3] Hij zegt: 'En wanneer ik me voor mezelf inspan, dan verricht ik iets groots', want dan is zijn Tora omwille van haarzelf. En vanuit dit gezichtspunt bezien zijn woorden terecht, wanneer hij zegt: 'Wie niet toevoegt, doet eindigen; en wie (in het geheel) niet leert, verdient de dood.' De bedoeling is te zeggen, dat iemand moet studeren en dat hij aan zijn Tora(kennis) moet toevoegen om zichzelf te vervolmaken; maar niet met als doel (hiermee) dit ten toon te spreiden; en hij moet dit doen (in het hier en nu), omdat Deze Wereld de wereld is van de dienst (het werken) en de Komende Wereld de wereld van beloning (en vergelding)«.[4] |
[2] Deze tegenstelling tussen de waardering van geestelijke en lichamelijke zaken is typisch voor middeleeuwse commentaren en is naar mijn mening niet in de oorspronkelijke uitspraak van Hillel aanwezig.
[4] Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Avot, 1,13. |
||
|
|
|
||
[5 Letterlijk: 'gaf hij hem [een groet van] vrede'; hij vroeg dan naar diens vrede en welzijn. Volgens Avot de-Rabbi Nathan noesach b groette Aharon zelfs de 'afvalligen van Israël'; zie ed. S. Schechter p. 25a (49). |
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 24b
(begin (25a) |
|
||
[6] Oorspronkelijk gaat het om aparte verklaringen; zie voor verder verwijzingen bij deze uitleg van Mal. 2:5-:6: M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, p.350.
* Rabbi Chizkia was de zoon van Rabbi Chijja en een amora van de eerste generatie (tijdgenoot van Bar Kappara). |
Uitleg: Aharon de vredestichter In Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta 11 (Pèrèk ha-Sjalom) is dezelfde
traditie in iets uitgebreidere vorm overgeleverd op naam van Rabbi Sjim'on ben
Gamli'él: »Groot is vrede, want Aharon de (Hoge)priester wordt geprezen vanwege
vrede, want hij [had vrede lief], hij achtervolgde vrede en hij was als
eerste in het brengen van een vredegroet en hij vestigde vrede [andere
lezing: en hij antwoordde met een groet van vrede], er is immers gezegd: 'Hij
wandelde met Mij in vrede' (Mal. 2:6). Dit leert dat wanneer hij twee
mensen zag die elkaar haatten, dan ging hij naar een van beiden toe en vroeg:
'Waarom haat jij die en die? Hij is al naar mijn huis toegekomen en heeft
zichzelf voor mij ter aarde geworpen, zeggend: "Ik heb verkeerd
gehandeld tegenover die en die, ga en stem hem tot vrede."' En dan
verliet hij deze man en ging naar de tweede toe en sprak tot hem zoals hij
tot de eerste gesproken had. En zo stichtte hij vrede en vriendschap tussen
een man en zijn naaste. In verband hiermee is gezegd: 'En velen heeft hij
afgewend van ongerechtigheid.' (Mal. ibid.).«[6] De exegetisch achtergrond is hier explicieter aangegeven. 'Hij
wandelde in vrede' - betekent dat Aharon iedereen onderweg steevast een
vredegroet bracht, of die persoon nu wel of niet goedaardig was. 'En
velen heeft hij afgewend' - is verklaard als inzet om hoe dan ook en
waar mogelijk vrede te stichten. In deze versie is nog duidelijker dat Aharon
het niet zo nauw met de waarheid nam om wille van de vrede. Hij verzon een
verhaal om twee mensen die elkaar haatten tot bezinning te brengen en vredig
te stemmen.
|
[7] Zie Perek ha-Sjalom (Massèchèt
Dèrèch Erètz Zoeta 11). Vgl.
verder Wajjikra Rabba 9,9. |
||
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum |
|
||
|
|
|||
|
|
|||
|
|
|||
|
Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl |
|
||
|
|
|