Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan (24a-24b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur


Raak niet bekend bij de bezettende macht


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

       Sterc.gif (5478 Byte)

** In handschriften ook gelezen 'sar ha-misjtè' - hoofd van het banket.

# Alternatieve versie in gedrukte edities: 'Eerst openen ze voor hem de poort naar wat aangenaam voor hem is, en ten slotte de poort naar wat hard (onaangenaam) voor hem is.'  


Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 24 a

Een andere uitleg van 'Raak niet bekend bij de autoriteiten (de heersende macht)'. Iemands vriend zit op de markt en zegt: 'Moge de Heilige, Hij zij gezegend, die en die (nog meer) gunst bewijzen. Vandaag liet hij zoveel kor* tarwe brengen en zoveel kor gerst! Rovers horen het hem zeggen, komen en omsingelen zijn gehele huis, nemen hem al zijn geld af, en 's morgens heeft hij niets meer. Over hem zegt de Schrift:  'Wie zijn vriend in de ochtend met luide stem zegent, hem wordt het als een vervloeking aangerekend' (Spr. 27:14).   

Een andere uitleg van 'Raak niet bekend bij de autoriteiten.' Dit leert dat een mens er zich niet op moet toeleggen te (kunnen) zeggen: 'Ik ben de gouverneur van de stad of ik ben de vice-gouverneur,'** want deze (lieden) beroven Israël.***

(Nog) een andere uitleg. Laat een mens zich er niet op toeleggen een bestuurlijk ambt te vervullen (in dienst van de bezetter). Want ook al openen ze voor hem eerst de poort en escorteren ze hem (met alle egards), uiteindelijk zullen ze hard tegen hem optreden.#

      Boekklkl.gif (8026 Byte)
* Kor: een grote massa graanzaden (nodig om een gebied van 75.000 vierkante el [ca. 20 ha.] land in te zaaien!)



***  Ed. Avot de-Rabbi Nathan editie Wilna stelt een tekstcorrectie voor: 'Wees er niet op gericht te verkeren bij de gouverneur van de stad of bij de ondergouverneur [ het banket].'

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Vgl. Misjna Sanhedrin 3,3 en Babylonische Talmoed Sanhedrin.


Uitleg:


Rovers op de loer
Hier volgt de verdere uitleg de eerder genoemde waarschuwing van Sjemaja. 'Met 'rovers' zijn ongetwijfeld de belastinginspecteurs en belastinginners aangeduid, die optraden in opdracht van de Romeinse overheid. Wanneer deze 'beambten' toevallig of via informanten vernamen dat iemand overdadig rijk was of dure aankopen deed, was het gevaar groot dat de ongelukkige - al of niet terecht - beschuldigd werd van belastingontduiking of andere misdaden. Niet voor niets golden belastinginners ten tijde van de Romeinse bezetting als notoire 'rovers en 'dieven'. Zij stonden in het volksgeheugen gebeiteld als onbetrouwbare knechten die - in dienst van de Romeinse bezetter - geen gelegenheid voorbij lieten gaan om iemand al zijn geld en goederen afhandig te maken. Bovendien werden zij ervan beschuldigd ook zelf een graantje mee te pikken bij de door de Romeinse bezetter georganiseerde plundering van de bevolking. Dit gold zowel voor de zogeheten 'mosjechiem' - de publicani (belastinginspecteurs) - als voor de gabba'ien - de werkers in het veld en de belastinginners. De laatsten gingen de huizen langs gingen om gelden te innen of om goederen en producten op te eisen. Voor wie  belasting ontdook, dreigde - als gezegd - confiscatie van alle bezittingen. 

Tollenaars stonden als roofzuchtig en onbetrouwbaar bekend, zodat zij niet als getuigen in financiële rechtskwesties mochten optreden. Hun geld mocht zelfs niet aanvaard worden als tzedaka-bijdrage voor de armen, aangezien de gemeenschap dit beschouwde als geroofd geld.[1]  Een echo van die negatieve sfeer rond tollenaars beluisteren we hier in deze tekst van Avot de-Rabbi Nathan.

Bij de gouverneur aan tafel
Leg je er niet op toe om de hoogste functie van gouverneur (letterlijk sar ha-ier, prins van de stad) of vice-gouverneur te vervullen, want deze lieden beroven Israël. De waarschuwing verwijst naar een positie, waarvan het zeer onwaarschijnlijk is dat een gewone Jood die kon bekleden. Daarom stelde de editie Wilna een correctie van de tekst voor. Aan de hand van die correcties kunnen we lezen: 'Een mens moet zich er niet op toeleggen te verblijven bij de gouverneur van de stad of bij de ondergouverneur [andere lezing: of bij een banket* (van hoogwaardigheidsbekleders)], want deze lieden beroven Israël.' Inhoudelijk is deze lezing aannemelijker. Al te nauwe omgang met hoogwaardigheidsbekleders in dienst van de Romeinse bezetter kon men maar beter mijden. Door sociale omgang met deze rovers en uitbuiters maakte men zichzelf gehaat binnen de eigen gelederen en daarmee kwetsbaar! 

In dienst van de bezettende macht
Het was buitendien gevaarlijk een hoog ambt te vervullen in dienst van de Romeinse overheid, aangezien degenen die zo'n ambt bekleedden doorgaans de eigen gemeenschap uitbuitten en daarom verguisd waren. Denunciatie van voor de bezetter nadelige activiteiten kon een collaborerende bestuurder maar al te makkelijk treffen. Hij kon - al of niet valselijk - door vijanden uit eigen volk beschuldigd worden en bij de Romeinse bezetter verdacht worden gemaakt. Hem kon door toedoen van de autoriteiten een nog erger lot treffen dan wat hij de eigen gemeenschap had aangedaan.

De midrasj vertelt elders hoe de Romeinen aan welgestelde Joden de positie van gouverneur aanboden. Op het eerste gezicht was dit een aantrekkelijke positie waarbij men ook zichzelf kon verrijken, maar in de praktijk bleek dit vaak gevaarlijk. Bij tegenvallende belastingopbrengsten werden de hoge beambten zelf persoonlijk verantwoordelijk gesteld. Wie zo'n bedenkelijk ambt aanvaardde, kwam tussen twee vuren terecht. Om de Romeinse bezetter niet te ontrieven moest hij de eigen gemeenschap uitpersen, zich daarmee gehaat en kwestbaar makend voor beschuldigingen en wraak van de kant van ontelbare vijanden. Perste hij de eigen gemeenschap niet uit en vielen de opbrengsten tegen, dan moest hijzelf daarvoor boeten.[2 























 

 

 

 

 

* Zie de varianten, genoemd in editie van S. Schechter, p. 47.















 

 

 




[2] Vgl. in dit verband Midrasj Beresjiet Rabba 67,6.

 

 

Wie niet deugt, zal uiteindelijk zijn geld verliezen

Enkele teksten, overgeleverd in het kleine Talmoedtraktaat Dèrèch Erètz, ademen een identieke sfeer van vijandigheid en dreiging rond personen die zich - tot schade van de eigen gemeenschap - uit eerzucht en gewinzucht afgaven met de Romeinse bezetter. 

»Over belastinginners, confisqueerders, geldwisselaars en publicani (belastinginspecteurs) zegt de Schrift: 'Uw rijkdom en koopwaar , [uw ruilwaren], uw zeelieden, uw matrozen etc. zij zullen wegzinken in het hart van de zee op de dag van uw ondergang' (Ez. 27:27) ... vanwege vier zaken vervalt het geld van huizenbezitters aan de staat. Vanwege (het in bezit houden van) documenten van schulden die al voldaan zijn (met de bedoeling nogmaals geld op te eisen), vanwege hen die geld uitlenen tegen rente, vanwege hen die loon van een huurarbeider achterhouden, vanwege iemand die de macht heeft te protesteren en niet protesteert, en vanwege hen die in het openbaar geld voor liefdadigheid bestemmen maar het niet geven.

Vanwege vier zaken vervallen de bezittingen aan de fiscus: vanwege degenen die uitbetaling van een huurarbeider uitstellen, vanwege degenen die het (belasting)juk van hun eigen nek nemen en dit leggen op de rug van hun naasten, en hoogmoedigheid van geest weegt (in ernst) tegen alle (genoemde zaken) op.«

Wie rijk is en de eigen gemeenschap benadeelt, bouwt een naam op. Zo iemand krijgt de slechte roep veel vermogen te vergaren en weinig uit te geven, zonder empathie met de minder bedeelden binnen de eigen gemeenschap. Rijk worden en blijven over de ruggen van anderen wekt een onbeheersbare stroom van haat op. Wie dat doet, trekt allicht - mede door denunciatie - de aandacht van de fiscale overheid en loopt zo het gevaar dat al zijn bezittingen door de overheid worden geconfisqueerd.[3]





























[3] Zie Massèchèt Dèrèch Èrètz Rabba, cap. 2; en zie mijn commentaar, M. van Loopik: The Ways of the Sages and the Way of the World, p. 66-67 en p. 76-77.

 



** Dat wil zeggen: een plek van heidense of sektarische cultuur en ideeën.

 

# Een parallel van deze uitspraak uit Misjna Pirké Avot (1,11) in Seder Eliahoe Rabba 1 (ed. M. Friedmann p. 12) leest: '... opdat jullie niet een zaak leren die niet uit de Tora is en jullie de dood door de Hemel schuldig worden ... en opdat - moge dit worden verhoed - de naam van de hemel wordt ontwijd.'


Vervolg tekst Avot- de Ranbbi Nathan, slot 24a-24b


Avtaljon zegt: Wijzen, weest voorzichtig met jullie woorden, opdat jullie geen zaak onderwijzen* die niet in overeenstemming is met de studie van de Tora en opdat jullie niet de straf over jezelf afroepen van ballingschap en jullie verbannen worden naar een plek van slechte wateren.**
En evenzo de leerlingen die na jullie komen (die in jullie voetsporen treden), opdat (ook) zij niet uit jullie naam een zaak onderwijzen die niet in overeenstemming is met de studie van de Tora#, en (opdat ook zij niet) de straf van ballingschap over zichzelf afroepen en verbannen worden naar een plek van slechte wateren. Wat zijn (die) slechte wateren? Dat is wat de Schrift zegt: 'En zij vermengden zich met de volkeren en zij leerden hun daden'
(Ps. 106:35).

Een andere uitleg: 'slechte wateren' naar zijn (letterlijke) betekenis.

Er zijn er die zeggen: Opdat zij niet verbannen worden voor zware (dwang)arbeid. 



* Zie uitleg beneden, waarschijnlijk is bedoeld dat men geen oordeel mag vellen waarin de geest van de Tora geweld wordt aangedaan.





     Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Tzadok en Boëthus golden als de grondleggers van de twee priesterkasten van de Boëthusiërs en Tzadokieten. Beide groepen geloofden niet in de opstanding van de dood. Mede daarom waren zij extra gericht op materieel welzijn in dit leven. Zij golden in de ogen van velen als opportunisten die gemene zaak maakten met de repressieve heerschappij onder koning Herodus. Dit verklaart de negatieve houding tegenover hen van de kant van de Farizeeën, die doorgaans op gespannen voet met koning Herodus verkeerden.

 


Uitleg:


Weergave in Misjna Pirké Avot
De weergave van de uitspraak van Avtaljon - afkomstig uit Misjna Pirké Avot 1,11 - is in Avot de-Rabbi Nathan op geparafraseerde en verklarende wijze weergegeven. De formulering in Pirké Avot luidt:

'Weest voorzichtig met jullie woorden, opdat jullie niet de straf van ballingschap over je afroepen en jullie verbannen worden naar een plek van slechte wateren, (en opdat niet ook) de leerlingen die na jullie komen daarvan drinken en sterven, met als gevolg dat de naam van de Hemel ontwijd wordt'.

Er rust een grote verantwoordelijkheid op de schouders van allen die onderwijzen, opdat leerlingen door misverstane woorden niet meegezogen worden in een richting die voor tot (afvalligheid en) de dood zal leiden. De uitdrukking 'slechte wateren' kan op metaforische wijze zinspelen op een omgeving van heidense of sektarische ideeën en gebruiken. Onderricht aan je leerlingen dus geen zaken die voor misinterpretatie vatbaar zijn en die hen verwijderen van de geest en ethiek van de Tora. Wees zorgvuldig, duidelijk en volledig in wat je als leermeester wilt zeggen.
Volgens Abravanel vulde Avtaljon de woorden aan van zijn leermeester Sjim'on ben Sjètach aan, die zei: 'Wees voorzichtig met je woorden (tijdens een proces), opdat men daaruit geen leugens leert.' Wees voorzichtig met wat je zegt, opdat hetgeen je zegt niet voor meervoudige uitleg vatbaar is en opzettelijk verdraaid kan worden door de bij het proces betrokken partijen. Avtaljon vulde deze gedachte aan en waarschuwde dat je ook als Tora-leraar (en niet alleen als rechter) te allen tijde zorgvuldig moet zijn in je formuleren. Maak je woorden ondubbelzinnig, opdat je leerlingen er niet in kunnen horen wat zij er zelf in willen beluisteren. Opdat ze de betekenis van wat je hebt gezegd niet omkeren en er sektarische conclusies uit trekken. Avtaljon zou de ballingschap van zijn volk en de heidense omgeving waarin zij later in hun ballingschap zouden geraken - de 'slechte wateren' - al voorzien hebben. Dit smartelijke lot - ver weg van het zuivere water van de Tora - en deze ontheiliging van het volk in de diaspora zou een ontwijding van Gods naam teweegbrengen.

Menachem ha-Meïri, Don Jitzchak Abravanel, Ovadja Bertinoro e.a. noemen in hun commentaren bij Misjna Avot (1,11) het voorbeeld van Antigonos van Socho, die sprak: 'Weest niet als knechten die de meester dienen om daarvoor beloning te ontvangen.' Omdat Antigonos er niet zorgvuldig aan toevoegde dat de meeste rechtvaardigen eerst na dit leven hun beloning voor al hun goede daden ontvangen, kwamen zijn leerlingen Tzadok en Boëthus op verkeerde gedachten. Ze werden afvallig en ze spraken: 'Kan het zo zijn dat een arbeider de gehele dag arbeid verricht en zwoegt, en dan 's avonds geen loon ontvangt?'*

Een andere uitleg is volgens Don Jitzchak Abravanel juist dat een leermeester niet elke kennis mag overbrengen, en zeker niet aan iedere leerling mag onderwijzen. Er zijn geheimenissen - zoals mystieke overleveringen - die je alleen mag doorgeven aan leerlingen die daarvoor moreel en intellectueel zijn toegerust. Wanneer je op dit punt geen terughoudendheid in betrachting neemt en mystieke overleveringen onderwijst aan daartoe ongeschikte leerlingen, dan kunnen zij het geleerde allicht verkeerd opvatten en sektarische gedachten ontwikkelen die in strijd zijn met de Tora!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie Babylonische Talmoed Kiddoesjien 66a en Talmoed Jeroesjalmi Chagiga 2,2 [77d].


Mogelijke historische achtergronden

Naast verklaringen als die van Abravanel, verdient een alternatieve benadering aandacht. Mogelijk is de hier aan Avtaljon toegeschreven waarschuwing terug te voeren op de kritiek die hij uitte op een politiek gekleurde beslissing die een aantal rechters nam tijdens een strafproces tegen Koning Herodus de Grote. Uit lijfsbehoud en opportunisme hielden deze rechters de aangeklaagde koning de hand boven het hoofd, hoewel hij volgens een eerlijke toepassing van Tora-regels ter dood veroordeeld had moeten worden. Deze gebeurtenis vinden we overgeleverd bij de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, in zijn lijvige werk 'Joodse Oudheden'. Josephus noemt twee Farizeeërs: Pollio en diens compagnon (leerling) Sameas.[4] Hiermee doelde hij met grote waarschijnlijkheid op Avtalion en Sjemaja. Over het harde oordeel van deze Pollio ten aanzien van de laffe beslissing van de rechters schreef Josephus:

»Maar deze Pollio* voorspelde - toen Herodus een keer op leven en dood werd aangeklaagd - bij wijze van terechtwijzing aan Hyrcanos en de andere rechters hoe deze (zelfde) Herodus, die zij nu aan de dood lieten ontkomen, hen allen nadien zou treffen met (zware) straffen; een aankondiging die mettertijd werd vervuld, omdat  God de woorden die hij gesproken had in vervulling deed gaan.«[5]

De historische achtergrond van de uitspraak heeft consequenties voor de uitleg van wat Avtaljon zei. Zijn compagnon Sjemaja waarschuwde al voorzichtig te zijn in de omgang met de autoriteiten, om deze niet te paaien of in hun kringen eer na te jagen. Avtalion nuanceerde dit. Hij stelde dat die voorzichtigheid er niet toe mag leiden dat je als rechter volledig naar de pijpen van de overheid gaat dansen. Er moet hoe dan ook sprake blijven van scheiding der machten. Wie op grond van zijn Tora-kennis en halachische kennis een kritisch oordeel ten aanzien van overheidsdienaren (of zelfs de koning) moet vellen, moet kritisch blijven en hij mag zich uitsluitend laten leiden door de Tora. Hij moet ondanks mogelijke dreigingen blijven streven naar implementatie van het in de Tora vervatte recht en naar waarheid. Een Tora-uitleg en beslissing ombuigen onder invloed van politieke belangen en opportunisme is een doodzonde. Zo'n handelwijze zal zeker niet goed aflopen. Avtaljon ondervond dit uit eigen ervaring. Met zijn waarschuwing dat wie verkeerde oordelen velt in ballingschap zal gaan, zinspeelde hij mogelijk op het lot van zijn eigen leermeesters (Sjim'on ben Sjètach en Jehoeda ben Tabbai), die leefden ten tijde van de heerszuchtige koning Jannai. Ten tijde van het conflict tussen deze koning en de Farizeeën vluchtten velen van hen  tijdelijk naar Egypte, het onreine land waaruit God Israël nu juist bevrijd had.[6] Uiteraard kan de waarschuwing eveneens refereren aan strafmaatregelen uit de eigen periode en omgeving van Avtaljon, onder het schrikbewind van koning Herodus de Grote.[7]   

Avtaljon zal in zijn kritische houding tegenover de machthebbers allicht geïnspireerd zijn geweest door wat in het bijzonder zijn leermeester Sjim'on Ben Sjètach gebeurde. Eens toen de kwaadwillige koning Jannai gedaagd werd om zich voor het Sanhedrin te verantwoorden in verband met de dood van een slaaf, sommeerde Sjim 'on de koning uit zijn zetel op te staan, opdat getuigen volgens het protocol hun getuigenis konden uitspreken. Daarbij attendeerde Sjim'onj de koning erop, dat men in zo'n situatie in feite niet opstaat voor stervelingen maar voor de Allerhoogste (onder verwijzing naar Deut. 19:17). De Eeuwige is immers bij elk proces present. Koning Jannai was echter uitsluitend bereid te gaan staan, wanneer alle rechters dit openlijk van hem eisten. De andere rechters sloegen daarop hun ogen neer en zwegen uit lafheid. Onmiddellijk verscheen de engel Gavriël en smeet hen tegen de grond, zodat zij stierven. Deze geschiedenis toont een onmiskenbare verwantschap met de waarschuwing van Avtaljon hier in Avot de-Rabbi Nathan.[8]     

         

[4] Avtaljon is hier verbasterd van het Griekse Ptollion naar Pollio (vgl. opmerkingen bij R.T. Herford, The Ethics of the Talmud, herdr. New York 1962, p. 30-31. De naam Sameas is in dit verband makkelijk herleidbaar tot Sjemaja (zie echter andere ideeën bij R. T..Herford ibid.). Josephus, Antiquitates XIV,9,4 en XV, 1,1;10,4.

 

 

* Gedrukte edities noemen hier Sameas, maar volgens een handschriftvariant was   Pollio degene die de akelige en kritische voorspelling deed.

[5] Zie Flavius Josephus, ibid.

 

 

 

 

 

[7] Zie B.M. Lerner, in Ecyclopedia Judaica, sub Avtalyon.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Zie in dit verband Babylonische Talmoed Sanhedrin 19a-b).

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

 

        Sterc.gif (5478 Byte)

 

* Hillel, ca. 75 voor de jaartelling tot 10 van de jaartelling, van oorsprong een Babyloniër (gold als nazaat uit het huis van David); Sjammai ca. 50 voor de jaartelling tot 30 van de jaartelling).

 

 

 

 

 

 

MHogepriester.jpg (25842 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[3] Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta 12 (Pèrèk ha-Sjalom).

 

 

HOOFDSTUK 12

Hillel de Oude




Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan pagina 24b

Hillel en Sjammai ontvingen (de traditie) van hen. Hillel zegt: 'Behoor tot de leerlingen van Aharon. Heb vrede lief en achtervolg de vrede. Heb de mensen (schepselen) lief en breng hen nader tot de Tora.'

Uitleg:

Heb de vrede lief
Met Hillel* en Sjammai* zijn we aangekomen bij twee voormannen van grote leerscholen met verschillende methodes van benadering, in de omgang met leerlingen en anderen als wat betreft hun halachische uitleg. Hillel was in de omgang met mensen en leerlingen doorgaans opener en toeschietelijker dan Sjammai.[1] De verschillen in halachische uitleg zijn duidelijk. Hillel en zijn school waren doorgaans iets minder streng in hun oordeel en regels, maar ook in dit opzicht zijn - vanwege uitzonderingen - de verschillen met de school van Sjammai moeilijk te systematiseren.
Hillel was van oorsprong Babyloniër maar hij leefde de langste tijd van zijn bestaan in in Èrètz Jisraël. Soms werd hij 'Hillel de Oude' genoemd, vanwege het grote respect voor hem alsook vanwege zijn positie als hoofd van het Grote Sanhedrin. Op grond van zijn herkomst uit Babylonië noemde men hem ook wel 'Hillel de Babyloniër'. Zijn menslievendheid, bescheidenheid en vredelievendheid, alsook zijn ruimhartige beleid bij het toelaten van leerlingen komen in deze spreuk duidelijk tot hun recht. 

Het is opmerkelijk dat Hillel niet zegt dat men moet zijn als Aharon of als zijn leerlingen, maar dat men tot de leerlingen van Aharon moet behoren, als ware hij nog in leven. Zoals Aharon zelf in het streven naar vrede kan sowieso niemand zijn. Behoor dan in ieder geval tot zijn leerlingen en streef ernaar hem zo veel mogelijk na te volgen. 
Juist in het zoeken naar vrede moet je als het ware handelen naar het 'levende' voorbeeld van Aharon. Mogelijk is het beeld van Aharon als vredestichter mede geïnspireerd door een uitspraak bij de profeet Mal'achi over Levi: 'Hij wandelde met Mij in vrede en rechtschapenheid, en velen heeft hij afgewend van ongerechtigheid' (Mal. 2:6).

Het liefhebben van vrede is Hillel niet genoeg, je moet ook actief omstandigheden creëren waarin vrede kan ontstaan. Sjalom is een situatie van volkomenheid en eenheid, waaraan een mens door actief handelen kan bijdragen. De vrede waarover Hillel spreekt, is gebaseerd op het besef van een wezenlijke eenheid tussen jezelf en de ander, jij en hij, beiden gemaakt naar het beeld van God. Daarom kan echte vrede alleen gebaseerd zijn op liefde voor alle schepselen, die allen gevormd zijn door Gods hand en die allen deel uitmaken van 'am Jisra'él', als ging het om één enkel organisme en één lichaam. De bezielende en scheppende kracht van Tora is wat ieder binnen de gemeenschap met de ander verbindt. Wijs niemand af, maar breng hem tot de Tora. Zo kun je van een goddeloze een tzaddiek maken. Tora veronderstelt en bevordert de harmonie binnen een gemeenschap. Daarom koppelt de Schrift Tora al aan het concept van vrede: 'De Eeuwige moge kracht (d.w.z. Tora) geven aan Zijn volk, Hij moge Zijn volk met vrede zegenen' (Ps. 29:11). Naar aanleiding van dit vers sprak Rabbi Sjim'on ben Chalafta: 'De Heilige, Hij zij gezegend, kon geen beter vat vinden om Israëls zegeningen te bevatten dan de vrede.'[2]

Don Jitzchak Abravanel verduidelijkt (in zijn commentaar op Pirké Avot), dat de vrede waarover Hillel hier spreekt verder gaat dan het bijleggen van een geschil en meer is dan afwezigheid van strijd. De 'vrede' van Hillel heeft van doen met een op liefde gebaseerde ervaring van verbondenheid en volmaaktheid. De volkomenheid - sjelémoet - waarop Hillel doelt, wordt eerst bereikt door het actief nastreven van het welzijn van allen binnen een gemeenschap. Abravanel wijst erop dat in Tenach het woord 'sjalom' ook wel gebruikt wordt in verband met levenloze zaken. Sjalom geeft immers iets van volkomen perfectie aan, een zaak of  toestand waaraan je niets meer kunt verbeteren of toevoegen, een ideale harmonie. De vrede moet je niet alleen nastreven, maar ook de voorwaarden ertoe scheppen, zelfs wanneer de andere partij niet geneigd is tot het sluiten van vrede! Daarom is gezegd: 'Wijk van het kwade en doe het goede, zoek de vrede en achtervolg haar' [wanneer zij van jou weggvlucht] (Ps. 34:15).
Geheel in de lijn met de vrede binnen de gemeenschap die Hillel nastreefde, is een uitspraak als die van Rabbi Jehosjoea: 'Groot is de vrede, want Israël wordt "vrede" genoemd, er is immers gezegd: "Want als het zaad van vrede [zal de wijnstok haar vrucht geven en het land zijn opbrengst geven ..."] (Zach. 8:12). Aan wie behoort de vrede? Aan het zaad van vrede.'[3]

'En breng hen nader tot de Tora' - Hillel stelt niet zo hoge eisen aan aspirant leerlingen (zoals Sjammai), opdat hij hen niet afschrikt en zij daardoor geen Tora leren. Want juist de Tora zal hen ten goede veranderen, zodat zij vanzelf na verloop van tijd geschikte leerlingen worden. Rabbi Sjmoe'él ben Me'ir (Rasjbam) legt uit dat Hillel ook bereid was om rechtvaardige zielen uit de volkeren, dus alle schepselen, nader tot de Tora te brengen en als proselieten te accepteren.

      Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Vgl. boven Avot de-Rabbi Nathan, begin hoofdstuk 3, p. 7b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



 

 

 

[2] Zie Babylonische Talmoed (Misjna), Oeketzien 3,12.

 

 

 









      Sterc.gif (5478 Byte)









    Torakroon.gif (40972 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 





















 

 

 

[5] Babylonische Talmoed Sjabbat 31a.








 







          Sterc.gif (5478 Byte)































[7] Babylonische Talmoed Sanhedrin 99a.

[8] Babylonische Talmoed Rosj Ha-Sjana 23a.

 

De kroon van de Tora


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 24b

Hij was gewoon te zeggen: 'Wie zijn naam groot maakt, verliest zijn naam. Wie niet toevoegt (aan wat hij leert) doet het(geen hij weet) eindigen. Wie niet (voortdurend) leert, verdient de dood. Wie gebruik maakt van de kroon, zal teloorgaan en verdwijnen.'

Uitleg:

Tora en bescheidenheid
'Wie zijn naam groot maakt ...' Het is opvallend dat deze uitspraak in het Aramees is geformuleerd en niet in het Hebreeuws. Waarschijnlijk gaat het om een oude uitspraak van Hillel, nog uit Babylonië en speciaal gericht tot de Babyloniërs die zich op hun kennis voorstonden.

De commentatoren betrekken deze uitspraak van Hillel op de opdracht om Tora te leren. Wie leert om daarmee zijn naam groot te maken, om 'rabbi' of 'chacham' (wijze) genoemd te worden, zal zijn naam juist verliezen. Al eerder wezen wij op het belang dat de rabbijnen hechten aan 'tzeni'oet' - bescheidenheid - als voorwaarde om te kunnen leren en vragen te durven stellen. Wie arrogant is en denkt de wijsheid in pacht te hebben, stelt geen vragen en blijft niet doorleren. Daardoor zal hij zijn kennis, omdat die niet meer constant gevoed wordt, snel verliezen en daarmee de naam die hij meent te hebben opgebouwd. Buitendien zullen de mensen vanwege de ergernis over iemands arrogantie, al snel geen acht meer op zijn woorden slaan en hun achting voor hem verliezen.[4] Wie zich daarentegen als onwetende beschouwt, zal ijverig nieuwe kennis blijven verwerven.
De bescheidenheid en lankmoedige openheid van Hillel de Oude zijn legendarisch, zoals blijkt uit dit veelzeggende verhaal dat is  opgetekend in de Babylonische Talmoed:

 


»Het gebeurde eens dat twee mannen onderling een weddenschap aflegden. Wie in staat zou zijn de toorn van Hillel op te wekken, zou het forse bedrag van 400 zoez ontvangen. Zo niet, dan moest hij dit bedrag aan de ander betalen. Een van beiden vatte moed en ging op weg, om Hillel kwaad te maken. Die dag was het toevallig een Sjabbat-dag en Hillel was bezig zijn hoofd te wassen. Bij de deur van het huis riep hij: 'Is Hillel hier, is Hillel hier?' Hillel droogde zich, sloeg een doek om en ging naar de deur: 'Mijn zoon, wat wil je van me?' De uitdager antwoordde: 'Ik zou je graag een vraag willen stellen.'  'Stel je vraag mijn zoon', reageerde hij. Daarop stelde de uitdager zijn vraag: 'Waarom hebben Babyloniërs toch van die merkwaardige ronde hoofden?' 'Mijn zoon', antwoordde Hillel, 'je hebt zo even een interessante vraag gesteld. Het komt, omdat zij geen geschikte vroedvrouwen hebben.' De uitdager ging weg, wachtte een momentje en kwam toen weer terug. Opnieuw riep hij: 'Is Hillel hier, is Hillel hier?' Hillel - nog steeds niet klaar met zijn wasbeurt - droogde zich opnieuw en sloeg een doek om. Hij sprak: 'Mijn zoon, wat wil je me vragen?'  De uitdager: 'Ik wil je een vraag stellen.' 'Vraag, mijn zoon', sprak Hillel. Toen stelde hij zijn vraag: 'Waarom zijn de ogen van de inwoners van Palmyra zo dof?', vroeg hij. Hillel antwoordde: 'Mijn zoon, je hebt een belangwekkende vraag gesteld. Het komt, omdat zij op plaatsen wonen met veel zand.' Hij ging weg, wachtte even, kwam terug en riep (nogmaals): 'Is Hillel hier, is Hillel hier?' Hillel sloeg opnieuw een kledingstuk om, ging naar hem toe en sprak: 'Mijn zoon, wat wil je van mij?' 'Ik wil je een vraag stellen', sprak hij. 'Vraag, mijn zoon', sprak Hillel. En hij vroeg: 'Waarom zijn de voeten van de Afrikanen zo breed?' Hillel antwoordde: 'Mijn zoon, je hebt (wederom) een belangwekkende vraag gesteld. Het komt, omdat zij op drassige grond leven.' 'Ik heb heel veel vragen te stellen', sprak hij, 'maar ik vrees dat je boos zult worden.' Daarop kleedde Hillel zich, ging voor hem zitten en sprak: 'Stel mij alle vragen die je hebt.' 'Ben jij Hillel die Nasi (vorst) van Israël wordt genoemd?' 'Ja, dat ben ik', antwoordde hij. 'Indien jij dat bent', sprak hij, 'moge er dan niet vele van jou in Israël zijn.' 'Waarom dat, mijn zoon?, vroeg Hillel. Hij klaagde 'Omdat ik door jou vier honderd zoez heb verloren.' Hillel antwoordde: 'Beheers je, ik, Hillel, ben het waard dat je vierhonderd zoez en nog eens vierhonderd zoez door mij zult kwijtraken, maar Hillel zal zijn beheersing niet verliezen'.«[5]


Op ieder van ons rust de plicht om Tora te studeren, zoals ‘Hillel de Oude’ al zij: ‘Een ongeletterde kan geen vroom mens (chasied) zijn’.[6] Wie niet voortdurend Tora leert, mist de intuïtieve fijnzinnigheid waarmee hij overal en altijd onderscheid tussen goed en slecht kan maken. Het is immers niet alleen genoeg wanneer we de duidelijke weg van gemeenschappelijke halacha kunnen volgen. We moeten ook de finesses kennen en in staat zijn om de vele onbetreden paden van het individuele leven veilig te begaan, paden die halacha nooit volledig omvatten kan.

'Wie niet toevoegt (aan wat hij leert) doet het(geen hij weet) eindigen.'
Het is de bedoeling om het geleerde binnen het persoonlijke leven te integreren, erover na te denken en aan de traditie iets persoonlijks toe te voegen. Wanneer iemand alleen maar studeert en de 'gewone' wereld van persoonlijke ervaring daarin niet betrekt, verval je allicht tot een compromisloze en immorele houding. Je zult kennis bezitten, maar je wijsheid verliezen. Deze gedachte sluit ook aan bij de uispraak van Hillels voorganger Sjemaja om werk lief te hebben en de eer van het 'rabbijn zijn' (rabbanoet) te mijden.

Aan het eind van hoofdstuk twaalf van Avot de-Rabbi Nathan vinden we de uitspraak van Hillel toegelicht: 'Wat betekent dit? Het leert dat wanneer iemand een traktaat heeft geleerd, of zelfs twee of drie, en hij voegt daaraan niets (persoonlijks) toe, dan zal hij wat hij in het begin geleerd heeft weer vergeten.'
Kennis beklijft slechts wanneer deze ook in praktijk gebracht wordt en op een persoonlijke manier wordt verwerkt. Blijft kennis abstract en theoretisch, los van persoonlijke emoties en vragen, dan is ze ook snel weer vergeten. 

Je moet daarom op zodanige wijze leren dat je het geleerde in persoonlijk verrijkte vorm aan anderen kunt doorgeven, uitgebreider en meer verdiept dan de kennis zoals je die zelf van voorafgaande generaties ontvangen hebt. Een mens moet niet alleen voor zichzelf leren, maar ook onderwijzen en daarmee anderen met inzichten te verrijken. Je zou dit een vorm van 'actief horen en luisteren' kunnen noemen. Met een persoon of generatie die met het geleerde niets doet en er niet aan toevoegt, zou het leerproces stokken en als het ware indrogen.

Studeren houdt dus de plicht in om ook te onderwijzen. Sterker nog, het onderwijzen maakt deel uit van het leerproces. In Num. 15:3 staat geschreven: 'Maar de persoon die iets met opgeheven hand doet, van de ingezetenen en van de vreemdelingen, die de Eeuwige belastert, zo iemand moet uit het midden van zijn volk weggesneden worden; want hij heeft het woord van de Eeuwige veracht en Zijn gebod verbroken.' Deze verschrikkelijke overtreding wordt in de uitleg onder meer toegeschreven aan sektariërs en lieden die het openbaringskarakter van de Tora ontkennen. Rabbi Me'ir gaf echter deze opvallende uitleg: 'Dat is hij die Tora studeert maar niet onderwijst.'[7] Rabbi Jochanan gebruikte dit bloemrijke beeld: 'Ieder die wel studeert maar niet onderwijst, is als een mirtestruik in de wildernis.'[8] De heerlijke geur ervan gaat nutteloos in niemandsland verloren.

Een andere verklaring is: wie geen goede daden toevoegt aan hetgeen hij geleerd heeft, zal zijn kennis en al wat hij geleerd heeft snel verliezen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Vgl. H. Reisman, commentaar op Pirké Avot a.l.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 








 

 

 

 

 

[6] Misjna Avot 2,5.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


De volgende gelijkenis uit het Nieuwe Testament raakt direkt aan de les van Hillel, dat men het geleerde en de woorden van de Tora persoonlijk met uitleg moet vermeerderen:


Parabel van de talenten

»Want het is als een mens, die bij zijn vertrek zijn knechten riep en aan hen het beheer van zijn bezittingen toevertrouwde. Aan de een nu gaf hij vijf talenten, aan een ander twee en aan nog een ander één, aan ieder overeenkomstig zijn eigen mogelijkheden, en hij reisde af. Onmiddellijk ging hij, die de vijf talenten ontvangen had op weg, deed er zaken mee en verdiende er vijf andere [talenten] bij. Op dezelfde manier verdiende hij die de twee [talenten] ontvangen had er nog twee bij. Maar hij die het ene ontvangen had, ging heen, groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn meester. Na lange tijd kwam de meester van die knechten en maakte de rekening met hen op. Hij die de vijf talenten ontvangen had, trad nader en overhandigde nog vijf talenten, zeggend: ‘Meester, vijf talenten heeft u mij toevertrouwd. Zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend’. Zijn meester sprak tot hem: ‘Welgedaan, goede en trouwe knecht. Over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je aanstellen. Ga in tot het feest van je meester’. Ook hij die de twee talenten ontvangen had trad nader en sprak: ‘Meester, twee talenten heeft u mij toevertrouwd. Zie, ik heb er twee talenten bij verdiend’. Zijn meester sprak [ook] tot hem:  ‘Welgedaan, goede en trouwe knecht. Over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je aanstellen. Ga in tot het feest van je meester’. Nu trad ook hij die het ene talent ontvangen had nader en sprak: ‘Meester, ik wist van u dat u een hard mens bent, die maait waar u niet hebt gezaaid, die bijeenbrengt vanwaar u niet hebt uitgestrooid. Bevreesd ben ik heengegaan en ik heb uw talent in de grond begraven. Zie, hier hebt u het uwe. Zijn meester antwoordde hem en sprak: tot hem: ‘Slechte en luie knecht, wist je dat ik maai waar ik niet heb gezaaid, en dat ik bijeenbreng vanwaar ik niet heb uitgestrooid? Dan had je mijn geld aan de bankiers moeten brengen, ik zou bij mijn komst het mijne met rente hebben opgevraagd.' Neemt hem dan het talent af en geef het aan hem die de tien talenten heeft. Want aan ieder die heeft zal gegeven worden en hij zal in overvloed bezitten. Maar van wie niet heeft zal ook wat hij heeft, ontnomen worden. Werpt de nutteloze knecht in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het knarsen van tanden.«[9]


Deze nieuwtestamentische parabel - veelzeggend verteld in de context van 'actief horen'! - komt overeen met de wijsheid in het boek Spreuken: 'Geef aan de wijze en hij zal nog wijzer worden; onderwijs een rechtvaardige en hij zal inzicht vermeerderen' (Spr.9:9 ). Daarom wordt de knecht die het hem toevertrouwde niet benut, alles ontnomen. Wie zijn talent -de hem toevertrouwde schat van Tora-kennis, -vermeerdert, ontvang een dubbele hoeveelheid wijsheid.





































 

 

 

 

 

 

 

[9] Mattheüs 25:14-30.










 

 

 

 

 

 

* Rabbi José (bar Chalafta,) zie sjioer 7, noot 7.



Een tweede rabbijnse parabel sluit bij het inzicht van de eerste aan:


Waarom de wijzen nog meer wijsheid geschonken krijgen, en de dwazen niet!

»'En Ik zal hem vervullen van Gods geest, met wijsheid ...'  (Ex. 31:3) - want er was reeds wijsheid in hem. Een dame uit de hogere stand vroeg eens aan Rabbi José bar Chalafta:* ‘Wat betekent het dat geschreven staat: "Hij schenkt wijsheid aan de wijzen" (Dan. 2:21)? Er had geschreven moeten staan: "aan de dwazen". Hij sprak tot haar: ‘Mijn dochter, indien twee mensen naar je toe zouden komen, de een arm en de ander rijk, en zij zouden de behoefte hebben om geld van je te lenen. Aan wie van hen beiden zou je het dan lenen?’ Zij antwoordde hem: ‘Aan de rijke [natuurlijk]’. Hij vroeg haar: ‘Waarom dan wel?’ Zij antwoordde hem: ‘Indien hij een [financieel] verlies zou lijden, dan zou hij [mij toch nog kunnen [terug]betalen. Maar indien de arme zou verliezen, waarvan zal hij het dan [terug]betalen?’ Hij sprak tot haar: ‘Mogen je oren horen wat je mond spreekt! Indien nu de Heilige, Hij zij gezegend, wijsheid zou schenken aan de dwazen, dan zouden zij verblijven op toiletten [onreine plaatsen], in theaters en badhuizen en zich er [verder] niet mee bezighouden. De Heilige, Hij zij gezegend, gaf haar [d.w.z. de wijsheid] echter aan de wijzen, want zij verblijven in de raad van de ouden [oude wijze mannen], in synagogen en in leerhuizen en houden zich met haar bezig. Daarom dan staat geschreven: "Hij schenkt wijsheid aan de wijzen en kennis aan hen die inzicht bezitten " (Dan. 2:21).[10]

 























 

 

 




[10] Zie Tanchoema Jasjan Wa-jakhel § 2 en Kohelet Rabba I,7 [§ 5]).

          Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

[11] Vergelijk uitleg bij Menachem ben Sjlomo Me'iri (1249-1316), commentaar op Misjna Avot 1,13.


* Rabbi Jochanan ben Beroka, Tanna'iet uit begin tweede eeuw van jaartelling; onder meer leerling van Rabbi Jehoesjoea ben Chananja.

** Rabbi Zadok, Tanna eind eerste eeuw voor christelijke jaartelling en begin jaartelling Voorzag de val van de tempel en vastte daarom vier decernnia lang. Volgde Rabban Jochanan ben Zakkai na de val van de tempel naar Javne. .

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Zie Babylonische Talmoed Megilla 28b; genoemd in Midrasj Sjmoe'el (commentaar op Misjna Avot) van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida (geb. 1540), kabbalist en leerling van Rabbi Jitzchak Loeria.
















































[17] Midrasj Sjmoe'el (commentaar op Misjna Avot) van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida.


'Wie niet leert, verdient de dood' -
dit zou Hillel gezegd hebben over iemand die in het geheel niet leert. Wie in het geheel niet studeert, is de dood schuldig. Natuurlijk niet in letterlijke zin, want op niet-studeren staat niet de doodstraf! Wie in het geheel niet leert, is echter als een levende dode, want alleen de doden leren niet.[11]  Hij verdient het te sterven door de hand van de hemel en hij zal het eeuwige leven niet verwerven, omdat hij niet tot het goede door de Tora gecorrigeerd wordt.

'Wie gebruik maakt van de kroon, zal teloorgaan en verdwijnen' - Hillel besluit zijn waarschuwing af met te zeggen dat wanneer een leerproces niet belangeloos plaatsvindt  - om wille van zichzelf en niet om wille van de hemel - dit zal voeren tot de dood en de ondergang van een individu of generatie. Mogelijk zinspeelt Hillel bij het 'misbruiken van de kroon' ook op het zich uit puur eigenbelang dienstbaar maken aan en het uit opportunisme verkeren met Tora-geleerden, om daarvan alleen maar zelf beter te worden.[11]

Dezelfde gedachten vinden we elders in Misjna Avot bevestigd. Leren moet je doen om wille van de gemeenschap en niet om daarmee persoonlijke eer of voordeel mee te verwerven:

»Rabbi Jisjma'él, zijn zoon (de zoon van Rabbi Jochanan ben Beroka*), zegt: 'Wanneer iemand leert om te onderwijzen, wordt het hem in zijn macht gegeven om zowel te leren als te onderwijzen; wanneer iemand (ook) leert om te doen, wordt het hem in zijn macht gegeven om te leren en te onderwijzen, om te bewaren en te doen.' Rabbi Tzadok** zegt: 'Maak er geen kroon van om jezelf mee te tooien, en evenmin een spade om mee te graven.' En zo sprak Hillel: 'Hij die gebruik maakt van de kroon, zal verdwijnen.' Zo leer je: Ieder die profijt trekt uit de woorden van de Tora, neemt zijn (eigen) leven weg uit (deze) wereld.«[12]

In dit kader past de traditie die aanbeveelt om gratis Tora-onderwijs te geven. Een leraar die kinderen de schriftelijke Tora onderwijst, wordt in principe betaald voor zijn taak als begeleider en oppasser van de kinderen, en niet voor het Tora-onderricht als zodanig. Daarom dient men onderwijs in Misjna en Talmoed aan volwassenen - als het enigszins kan - gratis te bieden, behalve wanneer de leraar voor zijn levensonderhoud volledig van zijn onderwijstaak afhankelijk is. Later is met deze aanbeveling iets ruimhartiger omgegaan, maar het ideaal van gratis onderricht is altijd gebleven. In principe mag je dus voor onderricht in de mondelinge leer uitsluitend loon ontvangen, wanneer je van die inkomsten voor het levensonderhoud afhankelijk bent of wanneer je daardoor andere belangrijke inkomsten derft.[13]

Het meest aannemelijke is om, zoals hierboven, de 'kroon' waarover Hillel spreekt te betrekken op de Tora. Deze uitleg zagen we bevestigd in de verklaring van Rabbi Tzadok.
Er bestaan echter ook ander exegeses, zoals aan het eind van Avot de-Rabbi Nathan, hoofdstuk 12. Daar is gesuggereerd dat Hillel hier  sprak over het misbruiken van Gods meest heilige naam voor onheilige doeleinden; als vlag die een onheilige lading moet dekken. Ovadja Bertinoro sprak in zijn verklaringen bij Pirké Avot van 'sjem ha-mefoerasj' - (het uitspellen van Gods verborgen naam) - hetgeen zou kunnen duiden op magisch gebruik van Gods geheime namen.
[14]

De essentie van deze uitleg en van wat Hillel echt bedoeld kan hebben naderen we aan de hand van het commentaar waarmee Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida scherper op de woorden van Hillel inzoomde. Met name op de door Hillel gebruikte uitdrukking 'hisjtammesj be-tagga'- 'gebruikmaken van de kroon.' Hij verwees naar de uitleg van deze woorden in de Babylonische Talmoed: 

»Wij hebben elders geleerd: 'Ieder die gebruik maakt van de kroon, verdwijnt uit de wereld.' En Resj Lakiesj verklaarde: 'Dit heeft betrekking op iemand die de diensten benut van een persoon die halachot kan repeteren (uit het hoofd opzeggen).' Oella sprak: 'Men mag de diensten benutten van iemand die de vier (hoofd)delen* van de Misjna kan repeteren, maar niet van iemand die deze ook kan onderwijzen (en uitleggen).'

Dit kan men illustreren aan de hand van het volgende verhaal over Resj Lakiesj. Een keer reisde hij over een weg toen hij bij een waterpoel aankwam; een man verscheen, nam hem op de schouders en begon hem naar de overzijde te dragen. Hij vroeg die man toen: 'Kun je de Schrift lezen (en uitleggen)? 'Hij antwoordde: 'Jazeker, dat kan ik.' 'Kun je (ook) de vier ordes van de misjna opzeggen (en verklaren).'Hij antwoordde: 'Ik kan (ook) de vier ordes van de misjna opzeggen.' Resj Lakiesj sprak daarop: 'Je hebt vier rotsen uitgehouwen, en jij draagt Resj Lakiesj op je schouder? Gooi de zoon van Lakiesj (maar) in het water!' Hij antwoordde: 'Het zou me liever zijn dat u, eerwaarde, mij iets vertelt (en leert) etc.'«[15]

Resj Lakiesj wilde niet onverdiend gedragen worden door deze wijze man, en hij wilde hem niet van zijn studie afhouden door zich te laten dragen. Het was de man echter liever Resj Lakiesj niet in het water te gooien en hem daartoe geen reden te geven. Daarom wilde hij Resj Lakiesj een motief bieden om de hulp en het dragen wel van hem te aanvaarden, namelijk als dank en wederdienst voor een of andere onderwijzing.
De les is, dat je je tegenover de 'kroon' - dat wil zeggen: de wijzen die veel kennis van de traditie bezitten - niet puur consumptief mag opstellen. Je mag slechts van hun diensten gebruik maken in het kader van een interactief leerproces waar jij als leerling ook zelf aan bij draagt en zo te zeggen iets terug doet!
Kan iemand inderdaad alleen tradities uit het hoofd opzeggen zonder de betekenis te kennen, dan mag je van zijn diensten gebruik maken. In dat geval is er ook niet sprake van een echt leerproces.**

Verkeer je echter met een echte Wijze die wel uitleg kan geven en met wie je discussiëren kunt, dan mag je niet zomaar van zijn diensten gebruikmaken. In dat geval maar moet je actief aan het leerproces deelnemen, opdat je niet 'misbruik maakt van de kroon'. Dat is de reden waarom Resj Lakiesj zich niet over het water wilde laten dragen, zonder zelf eerst ook iets aan de ontmoeting met de hulpvaardige wijze te hebben bijgedragen!
Zo uitgelegd, vormt het slot van de woorden van Hillel een logische voortzetting van de eraan voorafgaande waarschuwing. Aan het leren moet je ook zelf toevoegen. Je mag niet alleen voor jezelf informatie inwinnen en studeren, maar je moet 'lernen' en daarmee bijdragen aan een altijd voortgaand leerproces. Doe je dat niet en studeer je uitsluitend voor jezelf, dan maak je misbruik van de kroon.

Leerling van een andere Meester
Rabbi Ovadja Bertinoro gaf nog weer een andere uitleg. 'Kroon' - het Arameese 'Taga'- zou Hillel bedoeld hebben als speelse afkorting van 'talmied gavra achrena' - 'de leerling van een andere man (meester).' Daarmee keurde hij het scherp af wanneer iemand gebruik maakt van de diensten van andermans leerlingen.
[16]

Ook hier voert het commentaar van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida ons nog wat verder. Met 'de leerling van een ander man', is ook de Allerhoogste bedoeld. Het commentaar wijst ons ondermeer op deze overlevering uit de Babylonische Talmoed:

»[Rabbi Abbahoe sprak uit naam van Rabbi El'azar:] ''Waarom werd onze vader Avraham gestraft en werden zijn kinderen gedoemd om gedurende tweehonderd en tien jaren in slavernij te dienen in Egypte? Omdat hij Tora-geleerden dwong hem te dienen, zoals er geschreven staat: 'Hij bewapende zijn geoefende mannen (zijn geleerden), die geboren waren in zijn huis' (Gen. 14:14). En zo zijn er die taga - kroon - uitleggen als een afkorting ('notarikon'): talmied gabra achrena (leerling van ene andere man of meester). Zo is iemand het verboden om gebruik te maken van Tora-geleerden die niet van hem zijn. Zoals men ook niet gaat rijden op het paard van de koning en men geen gebruik maakt van zijn scepter, evenzo is het verboden om gebruik (misbruik) te maken van Tora-geleerden vanwege de eer van de Koning der wereld; zodoende (sprak Hillel): Wie misbruik maakt van de kroon, verdwijnt (uit de wereld).«[17]


























[12] Misjna Avot 4,5.







 

 

 

 

[13] Zie Babylonische Talmoed Nedariem 37a en vgl. Maimonides Misjné Tora, Hilchot Talmoed Tora 1,7; zie vooral Sjoelchan Aroech, Jorè Dea, Hilchot Talmoed Tora, § 246,5.

 

 

 

[14] Zie de verklaring van Rabbi Ovadja Bertinoro in zijn commentaar op Misjna Avot 1,13.

 

 

 

 

 

 

 

 

* 1) Mo'ed (feesten), 2) Nasjiem (zaken rond vrouwen), 3) Nezikien (rechtspraak) en 4) Kodasjiem( heilige zaken). Zera'iem (zaden; agrarische zaken) en Toharot (zaken rond rein en onrein) werden kennelijk na de val van de tempel van minder acuut belang geacht.

 

 

 

 

 

 

 

** * Men gaf de voorkeur aan personen die mondelinge leer uit het hoofd kenden, maar toch geen notie hadden van hetgeen zij uit het hoofd hadden geleerd. De kans dat zulke personen (juist) vanwege hun kennis van de inhoud onwillekeurig (of zelfs opzettelijk) iets aan de tekst van de overlevering zouden veranderen, was bij hen het kleinst. 

 

 

 

 

[16] Rabbi Ovadja Bertinoro, commentaar op Misjna Avot, a.l.

 

 

 

  

     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

Onoverdraagbare verantwoordelijkheid



 

 

     Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

    

          Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

















[3] Zie Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Avot 1,14. Deze uitleg vinden we ook in Midrasj Sjmoe'el (commentaar op Misjna Avot) van Rabbi Sjmoe'el ben Jitzchak di Ozida (geb. 1540), kabbalist en leerling van Rabbi Jitzchak Loeria.

 

Vervolg tekst Avot-de Rabbi Nathan p. 24b

Hij (Hillel) placht te zeggen: 'Wanneer ik niet voor mijzelf ben, wie is dan voor mij?; en wanneer ik (dan) voor mijzelf ben, wat ben ik dan (nog)? Wanneer niet nu, wanneer dan wel?'

Uitleg:

Menachem Me'iri
Ook deze woorden van Hillel zijn cryptisch in hun kortheid. Daarom vinden we uiteenlopende commentaren bij zijn woorden. Hier volgt eerst in vrije bewoordingen de uitleg zoals die onder meer te vinden is bij Menachem (ben Sjlomo) Me'iri.[1]

Wanneer iemand zich er niet persoonlijk toe zet om geestelijk te groeien en om een moreel hoger niveau te bereiken, wie zou dat dan voor hem kunnen doen? Hoe zou een ander zich ervoor kunnen inspannen om jouw wegen te verbeteren? Dat zal jij zelf moeten doen. De beslissing is uitsluitend aan jouw zelf. Niemand anders brengt ons ertoe of weerhoudt ons ervan. Een vergaand idee van plaatsvervangend handelen is aan de rabbijnse traditie vreemd. Alleen iemand zelf kan bepalen of hij zich al of niet inspant voor de verheffing van zijn persoon en ziel. Alleen hijzelf bepaalt of hij uitsluitend vervulling van lichamelijke en materiële behoeftes nastreeft, of meer wil dan dat en ook geestelijk wil groeien.[2] En wanneer hij inderdaad alleen lichamelijke en materiële interesses toont, wat is hij dan in feite meer dan een dier? Doen de dieren niet precies hetzelfde?!

Of een ander verklaring. Wanneer iemand op de goede manier voor zichzelf opkomt en geestelijke groei nastreeft, wat is hij dan nog? Zelfs indien hij poogt een gaver mens te worden en niet materialistisch is ingesteld, dan bestaat er nog geen geldige reden om daar trots op te zijn en zelfvoldaan. Het is eenvoudigweg een voor ieder mens met de schepping gegeven opdracht om zijn ziel te 'verfraaien'. Bovendien zal iedere sterveling in het aangezicht van een volmaakte God sowieso onvolmaakt blijven.

Zolang het nog kan, onmiddellijk en nu, moet een mens aan de verbetering van zijn ziel werken, nog voordat ouderdom en de dood hem inhalen: 'Wat je hand vindt om (goed) te doen, doe dat met al je vermogen. Want er is geen daad, geen gedachte, geen kennis en geen wijsheid in Sje'ool (de onderwereld) waar je naartoe gaat' (Pred. 9:10).Wie een moreel leven wil leiden, moet daarmee al in zijn jeugd beginnen. Hij moet zeker niet wachten tot hij oud en broos is geworden. Want dan beletten ingesleten gewoontes hem om nog te veranderen en zichzelf te verbeteren.

Don Jitzchak Abravanel
Don Jitzchak Abravanel biedt een alternatieve en opvallende uitleg van 'en wanneer ik voor mijzelf ben, wat ben ik dan?': 

»Maar indien ik me mij bezig houdt (met Tora) ten bate van mijzelf en mijn ziel, en niet voor een ander doeleinde dat buiten mij ligt en van mij onderscheiden is, welnu wat ben ik dan (hoe groot ben ik dan wel niet)! Het hier vermelde 'wat' ('hoe') is niet een uitdrukking van geringschatting, maar een uitdrukking van grootheid (hoogachting), zoals in 'Hoe groot is Uw goedheid' (Ps.31:20) of 'Hoe vele (groots) zijn Uw werken, o Eeuwige' (Ps. 92:6), of 'Hoe goed en hoe aangenaam' (Ps. 133:1).[3]

Hij zegt: 'En wanneer ik me voor mezelf inspan, dan verricht ik iets groots', want dan is zijn Tora omwille van haarzelf. En vanuit dit gezichtspunt bezien zijn woorden terecht, wanneer hij zegt: 'Wie niet toevoegt, doet eindigen; en wie (in het geheel) niet leert, verdient de dood.'  De bedoeling is te zeggen, dat iemand moet studeren en dat hij aan zijn Tora(kennis) moet toevoegen om zichzelf te vervolmaken; maar niet met als doel (hiermee) dit ten toon te spreiden; en hij moet dit doen (in het hier en nu), omdat Deze Wereld de wereld is van de dienst (het werken) en de Komende Wereld de wereld van beloning (en vergelding)«.[4] 

    




 

 



[1] Commentaar op Misjna Avot 1,14.

 

 

 

[2] Deze tegenstelling tussen de waardering van geestelijke en lichamelijke zaken is typisch voor middeleeuwse commentaren en is naar mijn mening niet in de oorspronkelijke uitspraak van Hillel aanwezig.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Don Jitzchak Abravanel, commentaar op Misjna Avot, 1,13. 

  

 

    

 

 

 

[5 Letterlijk: 'gaf hij hem [een groet van] vrede'; hij vroeg dan naar diens vrede en welzijn. Volgens Avot de-Rabbi Nathan noesach b groette Aharon zelfs de 'afvalligen van Israël'; zie ed. S. Schechter p. 25a (49). 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 24b (begin (25a)

'Heb de vrede lief.' Hoe is dat? Dit leert dat een mens vrede moet liefhebben in Israël, tussen de een en de ander; er is immers gezegd: 'De Tora van waarheid was in zijn mond, onrecht werd niet op zijn lippen gevonden. Hij wandelde met Mij in vrede en rechtschapenheid, en velen heeft hij afgewend van ongerechtigheid' (Mal. 2:6).
Rabbi Me'ir zegt: 'Wat bedoelt de Schrift met "En velen heeft hij afgewend van ongerechtigheid?" Wanneer Aharon onderweg was en hij stuitte [op een slecht of] kwaadwillig persoon, dan groette hij hem.[5] Wanneer deze man de volgende morgen een overtreding wilde begaan, sprak hij (bij zichzelf): "Wee mij, hoe kan ik daarna mijn ogen nog opslaan en Aharon aanzien? Ik schaam me voor hem want hij heeft mij gegroet." Het gevolg is dat die man zichzelf van een overtreding weerhoudt.'

 

 

 

    Sterc.gif (5478 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Oorspronkelijk gaat het om aparte verklaringen; zie voor verder verwijzingen bij deze uitleg van Mal. 2:5-:6: M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, p.350.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* Rabbi Chizkia was de zoon van Rabbi Chijja en een amora van de eerste generatie (tijdgenoot van Bar Kappara).

Uitleg:

Aharon de vredestichter
In de midrasj begint men uit te leggen wat Hillel bedoelde met de vrede liefhebben en bovendien ook nog achtervolgen, wanneer de vrede je dreigt te ontglippen. Beide deugden - de vrede liefhebben en achtervolgen - zijn ontleend aan de woorden van de profeet Mal'achi.

In Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta 11 (Pèrèk ha-Sjalom) is dezelfde traditie in iets uitgebreidere vorm overgeleverd op naam van Rabbi Sjim'on ben Gamli'él:

»Groot is vrede, want Aharon de (Hoge)priester wordt geprezen vanwege vrede, want hij [had vrede lief], hij achtervolgde vrede en hij was als eerste in het brengen van een vredegroet en hij vestigde vrede [andere lezing: en hij antwoordde met een groet van vrede], er is immers gezegd: 'Hij wandelde met Mij in vrede' (Mal. 2:6). Dit leert dat wanneer hij twee mensen zag die elkaar haatten, dan ging hij naar een van beiden toe en vroeg: 'Waarom haat jij die en die? Hij is al naar mijn huis toegekomen en heeft zichzelf voor mij ter aarde geworpen, zeggend: "Ik heb verkeerd gehandeld tegenover die en die, ga en stem hem tot vrede."' En dan verliet hij deze man en ging naar de tweede toe en sprak tot hem zoals hij tot de eerste gesproken had. En zo stichtte hij vrede en vriendschap tussen een man en zijn naaste. In verband hiermee is gezegd: 'En velen heeft hij afgewend van ongerechtigheid.' (Mal. ibid.).«[6]

De exegetisch achtergrond is hier explicieter aangegeven. 'Hij wandelde in vrede' - betekent dat Aharon iedereen onderweg steevast een vredegroet bracht, of die persoon nu wel of niet goedaardig was. 'En velen heeft hij afgewend' - is verklaard als inzet om hoe dan ook en waar mogelijk vrede te stichten. In deze versie is nog duidelijker dat Aharon het niet zo nauw met de waarheid nam om wille van de vrede. Hij verzon een verhaal om twee mensen die elkaar haatten tot bezinning te brengen en vredig te stemmen.

 

Zoeken en achtervolgen

»Rabbi Chizkia* sprak: 'Groot is de vrede, want ten aanzien van alle geboden in de Tora staat geschreven: "Indien je (de ezel van je vijand) ziet" (Ex.23:5), "Indien je (een verdwaald rund of ezel van je vijand) aantreft" (Ex. 23:4), "Indien je (een nieuw huis) bouwt" (Deut. 22:8). (Alleen) indien (het vervullen van) een gebod binnen jouw bereik komt, ben je verplicht het uit te voeren. Maar ten aanzien van de vrede staat geschreven: "Zoek de vrede en achtervolg hem" (Ps. 34:15). Dit betekent: zoek de vrede op jouw plaats (wanneer hij voor handen is) en achtervolg hem (indien hij van je weg vlucht) naar een andere plaats.'«

Met vrede is het niet zo als met andere geboden. Je moet normaal gesproken afwachten of er zich een situatie voordoet, waarin je een bepaald gebod kunt vervullen. Je handelt dan zodra er een beroep op je wordt gedaan. Vele geboden beginnen dan ook met het voorwaardelijke 'indien' ('wanneer'). Zoals de situatie wanneer je de ezel van een vijand onder zijn last ziet bezwijken. In dat geval moet je toch de helpende hand bieden (Ex. 23:5). Of indien je stuit op een dier van je vijand dat ontsnapt en weggelopen is. Dan moet je toch het dier naar zijn eigenaar terugbrengen (Ex. 23:4). Of indien je een nieuw huis bouwt, dan ben je verplicht een borstwering rond het dak aan te brengen, zodat niemand eraf kan vallen.
Met vrede is het evenwel anders gesteld. Ieder moet zelf de situatie creëren waarin hij dit gebod van vrede kan verwezenlijken, ook wanneer dit niet voor de hand ligt en de tegenpartij geen toenadering zoekt en zich van de vrede afwendt. Wees dan de eerste om je naaste tot vrede te bewegen. Iedereen blijft te allen tijde verplicht zelf de eerste stappen op het pad van vrede en verzoening te zetten.
[7] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie Perek ha-Sjalom (Massèchèt Dèrèch Erètz Zoeta 11). Vgl. verder Wajjikra Rabba 9,9.

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  23):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan 25):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)