|
Naar hoofdpagina: .
Avot de-Rabbi Nathan (23a-23b)
(Spreuken
der) Vaderen van Rabbi Nathan
Midrasj, tekst en
commentaar
Dr.
Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
De zegen van werk
|
|
|
Tekst Avot de-Rabbi Nathan, begin
p. 23a
Rabbi Sjim'on ben El'azar* zegt: 'Ook de eerste mens
proefde niets voordat hij werk verricht had, er is immers gezegd: 'En Hij liet hem rusten in de hof van Eden om haar te
dienen (te bewerken) en te bewaren' (Gen. 2:15). (En pas daarna is gezegd:) 'Van al het geboomte in de hof mag je naar believen
eten' (Gen. 2:16).
Uitleg:
Menselijke arbeid in een ruimer kader geplaatst
Werk is niet alleen van individueel belang, en
niet alleen een bijdrage aan levensvoldoening en persoonlijke waardigheid.
Werk is naar de mening van Rabbi Sjim'on en Eli'èzèr ook van collectieve - om
niet te zeggen universele - importantie. Werken is dienen, fysiek
bijdragen aan de vervolmaking van Gods schepping en aan de gemeenschap. Dat
is de vorm bij uitstek waarmee een mens zijn Schepper kan dienen.
|
* In Avot de-Rabbi Nathan, noesach b (ed S. Schechter p. 44 [22b]) is deze
uitspraak toegeschreven aan Rabbi Eli'èzèr.
|
[2] Zie M. van Loopik: 'Zes dagen zult ge arbeiden - Arbeid in het Oude
Testament en in de Joodse traditie', in: Speling - Tijdschrift voor
bezinning, (2010/3), p. 70-75.
Vgl. S.S. Cohon, Judaism
a Way of Life, p. 179.
|
Werken in het zweet des aanschijns
»Werken vormt de voorwaarde om van de
opbrengst van Gods tuin te mogen genieten. Werken is een opdracht die de
mensheid vanaf het begin gegeven is. De mens - ‘adam’ betekent
letterlijk ‘aardman’ - is tot in zijn diepste wezen met de aarde verknoopt.
Aan de mens is ten opzichte van moeder aarde een dienende functie toebedeeld.
Daarmee draagt hij ook verantwoordelijkheid voor haar welzijn en
voortbestaan. Naast dienen moet Adam Gods tuin dus ook bewaren
en bewaken.
Klinkt dit niet te mooi en is werk niet toch een door de hemel
gedecreteerde bezoeking? Leeft de mens die de aarde moet bewerken niet onder
een vloek? Is er dan niet gezegd: ‘Vervloekt is de aarde vanwege jou, in
smart zul je van haar eten (…) met het zweet op de neus zul je brood eten
totdat je weerkeert naar de aarde’ (Gen. 3:17-19)? De vloek betreft niet
de arbeid als zodanig, maar de hardvochtige moeite waarmee de mens een aarde
vol doornen en distels zal moeten bewerken (vgl. Gen. 3:19).
Maar zelfs deze vloek van zweet en afmatting kunnen we volgens de
rabbijnen ook op een positieve manier bezien. Toen de Eeuwige Adam meedeelde
dat hij na zijn verdrijving uit de tuin der lusten voortaan zou moeten eten
van het gewas op het veld, riep hij verschrikt uit: ‘Wat, zal ik gedwongen
zijn te eten als de dieren!?’ De Eeuwige troostte hem en sprak: ‘Omdat je
aangezicht (neus) zweet, zul je brood eten.’[1]
Op twee manieren stelde God Adam gerust. Hij zal geen rauwe gewassen
hoeven nuttigen maar mag gebakken brood op tafel zetten. Bovendien zal hij
zich juist gezegend weten door de inspanning van zijn werk. 'In het zweet
des aanschijns’ zal hij zich mogen verheffen boven de wereld van de
redeloze dieren. Juist in het volle bewustzijn van de moeite waarmee hij zijn
brood zal verdienen, kan hij uitstijgen boven het niveau van de overige
schepselen.«[2]
|
[1] Zie Midrasj Beresjiet Rabba 20,11.
|
[3] Zie M. Meiseles, Judaism Thought and Legend, p. 358, in
verwijzing naar Midrasj Nè'èlam.
|
Het grote voorbeeld van de Schepper
»Werk degradeert
een mens niet. Integendeel, het is een
ereteken. De midrasj beantwoordt hen die handarbeid niet passend achten
eens en voor altijd: Wanneer een mens beweert dat hij van edele soort
afstamt, uit een goede familie is en dat het zijn stand niet betaamt om te
werken, dan zeggen we hem: Dwaas! Jouw Schepper is je al voorgegaan in het
werk dat Hij verrichtte nog voordat jij het daglicht aanschouwde, zoals er
gezegd is: 'En God zegende de zevende dag en heiligde deze. Want daarop
rustte Hij] van al het werk dat God schiep door het te maken' (Gen.
2:3).«[3]*
|
|
* [La-'asot] - door de Wijzen ook wel vertaald
met 'om het te doen', opdat de mens een begin maakt met de uiteindelijke
voltooiing van de schepping in al zijn dagelijkse bezigheden.
|
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan
23a
Rabbi Tarfon* zegt: 'Zelfs de
Heilige, Hij zij gezegend, deed zijn Sjechina (goddelijke inwoning) niet
eerder rusten op Israël dan nadat het (volk) werk had verricht, er is immers
gezegd: 'En maakt voor
Mij een heiligdom, dan zal Ik te midden van jullie wonen' (Ex. 25:8).
Zo hebben we
het[4] gehoord ten aanzien van mannen. Hoe weten
we dat dit ook geldt voor vrouwen? Er is immers gezegd: 'Man of vrouw, laten zij geen arbeid
meer verrichten aan de heffing voor het heiligdom' (Ex. 36:6). Hoe weten we dat het ook
geldt voor kinderen? Er is immers gezegd: 'Zo stopte het volk ermee om te brengen' (ibid.).
Rabbi Nathan zegt: Toen Mosjè zich
bezig hield met het werk van het heiligdom, wilde hij de raad van de vorsten
(leiders) van Israël niet aannemen. De vorsten van Israël zaten zwijgend neer
en dachten: 'Nu zal Mosjè ons nodig hebben.' Toen zij een stem in het kamp
hoorden proclameren, zeggend: 'Hun werk (inspanning) was voldoende' (Ex. 36:7), spraken zij 'Wee ons
omdat we niet betrokken waren bij het werk van de tabernakel.' Zij stonden
(daarom) op en voegden uit zichzelf een grote bijdrage toe, er is immers
gezegd: 'En
de leiders brachten onyxstenen en andere edelstenen om te zetten, voor de
ephood etc.'
(Ex. 35:27).
Uitleg:
'Werken' aan het heiligdom
De logische opeenvolging van de tekst is
hier (zoals in editie van S. Schechter) hinderlijk doorbroken met de
uitspraken van Rabbi Jehoeda ben Bathyra en van Rabbi José. Daarom is in
de editie Wilna gekozen voor een alternatieve volgorde. Deze editie laat de
uitspraak van Rabbi Tarfon direct aansluiten op de mededeling over de bijdrage
van vrouwen aan de bouw van het woestijnheiligdom (in de tekst van S.
Schechter verderop weergegeven). De in deze editie gekozen volgorde is
logischer en inzichtelijker. Daarom kies ik hier voor die alternatieve
weergave.
Rabbi Tarfon voegde het zijne toe. Bijdragen aan de bouw van de
Tempel als spil van een gemeenschap die het leven heiligt, is eveneens gelijk
aan het dienen van de Eeuwige.
Zo kunnen we zowel de uitspraak van Rabbi
Sjim'on ben Eli'èzèr als die van Rabbi Tarfon verbinden met de woorden van
Sjim'on de Rechtvaardige. Deze Wijze doceerde ons, dat de wereld is
gefundeerd op de driepoot van Tora(studie), avoda
(dienen en werken) en gemiloet chasadiem (zorg voor de armen
en zwakken).
Dienen is zowel werken in en aan de wereld als
werken in en aan de Tempel. Een overlevering in Beresjiet Rabba levert bij
deze gedachte het Schriftbewijs: »Een andere uitleg van 'om haar te dienen
(bewerken) en te bewaken' (Gen. 2:15) - dit is een toespeling op de offers;
zo staat immers geschreven: 'Jullie zullen God op Zijn berg dienen'
(Ex. 3:12); en: 'Jullie zullen Mijn offers, Mijn brood, als
vuuroffers, een aangename (letterlijk: rust brengende) reuk voor mij
zullen jullie bewaken (d.w.z.
nauwkeurig in acht nemen)' (Num. 28:2). «[5] Het dienen en bewaken van de tuin is dus evenzeer werk aan de
schepping als (gebed en) offerdienst in de Tempel.
De opeenvolgende generaties van de zoegot (de rabbijnenparen
van Nasie en Av bet dien) na Sjim'on de Rechtvaardige
hebben op hun manier nadere invulling willen geven aan diens maxime.
Antigonos van Socho ging nader in op het 'dienen'. José ben Jo'`ezèr kwam
terug op Tora-studie. José ben Jochanan refereerde aan liefdadigheid in zijn
maanwoord om je huis voor de armen open te stellen. Josjoa ben Perachja
werkte het thema 'Tora-studie' wederom verder uit met de plicht een
leermeester en studiemaat te kiezen. Nittai de Arbeliet vulde hem aan met de
waarschuwing bij het kiezen op te passen voor kwaadwillige personen.
Jehoeda ben Tabbai bracht Tora-studie in
verband met de eisen waaraan een Tora-geleerde als rechter moet voldoen.
Sjim'on ben Sjètach vulde zijn compagnon in verband met dit thema aan.
Sjemaja verbreedde het thema 'dienen' tot het
verrichten van arbeid naast Tora-studie. De samenhang tussen wat die
eerste paren ons hebben geleerd, is bijzonder opvallend.
Ook vrouwen
Op grond van de beginwoorden in de parasja 'Teroema'
- 'spreekt tot de zonen Israëls, laat
zij Mij een gift brengen van iedere man
wiens hart hem daartoe beweegt etc.' - zou je kunnen denken dat alleen
de mannen door hun gaven aan de bouw van het heiligdom moesten bijdragen. Dit
blijkt echter niet zo te zijn.[6] Niet
alleen aan de mannen is de opdracht gegeven 'En maakt Mij een heiligdom',
maar ook aan de vrouwen en zelfs aan de kinderen. Door hun gaven hebben ook
vrouwen (en kinderen) de bouw van Gods heiligdom bijgedragen. Om dit
duidelijk te maken is verderop in de parasja geformuleerd: 'Zo
stopte het (hele) volk
ermee etc.'
Evenzo geldt ook de verplichting van 'de
dienst van het gebed' (in het algemeen) voor heel Israël: mannen,
vrouwen en kinderen. Eveneens vrouwen en kinderen zijn verplicht tot het
reciteren van gebeden (zoals het Achttiengebed en het dankgebed na de
maaltijd).[7]
|
* In Avot de Rabbi Nathan noesach b (ed. S. Schechter p. 44
[22b] is deze uitspraak toegeschreven aan Rabbi José. In noesach
b is buitendien nog een aantal tradities over de verplichting van arbeid
toegevoegd.
[4] Dat wil zeggen: het bericht over het leveren van een actieve bijdrage
aan de bouw van het heiligdom.
[5] Zie Midrasj Be-resjiet Rabba 16,5.
[6] Vgl. het commentaar (Ben Avraham) van Rabbi Eliahoe ben Avraham uit
Delyatin in: Avot de-Rabbi Nathan, ed. Wilna 1933.
[7] Zie Babylonische Talmoed (Misjna en gemara)
Berachot 20a.
|
|
De vorsten van Israël
- de uitleg van Rabbi Nathan
De overlevering van Rabbi Nathan sluit aan bij
de voorafgaande uitspraak van Rabbi Tarfon. Rabbi Nathan zoemt verder in op
het 'dienen' bij de bouw van de tabernakel, zodat de Sjechina te midden van
het volk ten midden van Israël kon wonen. Deze aanvulling op de woorden
van Rabbi Tarfon passen geheel in de context van Avot- de-Rabbi Nathan en het
hoofdthema van Pirké Avot: instructie aan aankomende Tora-geleerden, rechters
en leiders van de gemeenschap.
Juist ook op de leiders van de gemeenschap rustte de verplichting om
eendrachtig samen met de rest van de gemeenschap hun 'steentje' bij te dragen
aan het heiligdom, en daarmee aan het geheiligde leven van de gemeenschap.
Dit alles als voortzetting van het ideaal om studie en praktijk, leren
(besturen) en dienen, met elkaar te verenigen.
Rabbi Nathan vertelt hoe de leiders van Israël enigszins buiten spel
kwamen te staan bij hun bijdrage aan de bouw van de tabernakel. Een
uitgebreider versie van zijn exegetische overlevering vinden we in andere
midrasj-verzamelingen. Deze versie belicht het gedrag van de vorsten vanuit
een kritisch gezichtspunt. Zij stelden zelf hun bijdrage uit, opdat ze als
laatsten de puntjes op de 'í' zouden kunnen plaatsen. Want wie zorg draagt
voor de uiteindelijke voltooiing van het werk, ontvangt doorgaans alle eer.
Zij wachtten echter te lang waardoor hun bijdrage overbodig dreigde te
worden. De moraal van het verhaal is, dat je als leider je bijdrage moet
leveren samen met de hele gemeenschap. Je mag er niet naar streven om op de
valreep met de eer te gaan strijken. Het geraffineerde eerbejag van de
vorsten liet de hemel niet onbestraft. In de verkorte weergave van hun naam
werden zij voor altijd negatief gebrandmerkt (zie beneden). In Midrasj
Bemidbar Rabba is de overlevering van Rabbi Nathan in een veel uitgebreidere
en meer uitgewerkte vorm overgeleverd, die de exegetische samenhang in zijn
uitleg inzichtelijker maakt:
|
|
[8] Dat is na de definitieve voltooiing van de tabernakel.
[11] Hier is het woord 'nesi'iem' (vorsten) weer voluit geschreven met
toevoeging van de letter 'jod'.
|
Eén letter verschil - op eer beluste leiders
'En de vorsten van Israël naderden [... en brachten hun offers etc.]'
(Num. 7:2). Waarom beijverden de vorsten zich[8] om als eersten te komen en te offeren, terwijl zij
bij het werk (de bouw) van de tabernakel (juist) talmden en als laatsten
slechts onyxstenen en (andere) edelstenen om te zetten (in de borstplaat
van de Hogepriester) brachten? Dat was hierom. Op het moment dat Mosjè
sprak: 'Laat allen die vrijgevig van hart zijn een (vrijwillige)
schenking brengen voor de Eeuwige' (Ex. 35:5), voor het werk van
de tabernakel, toen sprak hij niet tot de vorsten (in het bijzonder).
Het was slecht in hun ogen dat hij niet (speciaal) tot hen sprak om (hun
vrijwillige gave) te brengen. Daarom zeiden zij (bij zichzelf): 'Laat het
volk brengen wat het aan vrijwillige gaven brengen wil en wat men nog te
kort komt, dat zullen wij aanvullen en vervolmaken.' Heel Israël verheugde
zich over het werk van de tabernakel en zij brachten al hun gaven in
vreugde en met gedrevenheid. Zie wat er geschreven staat: 'En zij
kwamen, zowel mannen als vrouwen' (Ex. 35:22).[9] Want zij verdrongen
elkaar, de een de ander, mannen en vrouwen in een kluwen. En in twee
ochtenden brachten zij alle gaven (die nodig waren voor de bouw). Er is
immers gezegd: 'En zij brachten hem nog meer vrijwillige gaven, ochtend
na ochtend' (Ex. 36:3).
Er staat geschreven: 'En hun inzet was voldoende voor al het werk'
(Ex. 26:7) Na twee dagen wensten de vorsten (ook) hun vrijwillige gaven te
brengen, maar zij konden dit niet, omdat Mosjè (al) had bevolen en met
luide stem had laten proclameren in het kamp, zeggend: 'Laat man noch
vrouw verder nog werk verrichten voor de heilige gaven' (Ex.
36:6). Toen waren de vorsten bedrukt, omdat zij zich niet verdienstelijk
hadden kunnen maken met een vrijwillige gave voor de tabernakel. Zij
spraken: 'Aangezien wij geen verdienste hebben kunnen verwerven door
vrijwillige gaven voor de (bouw van) tabernakel, laten wij dan geven ten
behoeve van de kleding van de Hogepriester.' Vandaar dat is gezegd: 'En
de vorsten brachten onyxstenen etc.' (Ex. 35:27).
Daarop sprak de Heilige, Hij zij gezegend: 'Van Mijn kinderen die zich
beijverd hebben (onmiddellijk) te geven zal geschreven staan: "En
(zij gaven) meer dan genoeg" (Ex. 36:7). Maar bij de vorsten
die talmden zal een letter in hun naam ontbreken.' Zo staat er immers
geschreven: 'En de vorsten' (Ex. 35:27).[10] Echter nadat de tabernakel voltooid was, brachten
zij (bij de wijding van het altaar) vol ijver als eersten een offer,
zodoende is er gezegd: 'En de vorsten[11] van Israël brachten een offer' (Num.
7:2)[12]
|
|
[9] Letterlijk: 'mannen op vrouwen.'
[10] 'We ha-nesi'iem', in het Hebreeuws
verkort genoteerd, zonder de gebruikelijke letter 'jod'.
[12] Zie Midrasj Bemidbar Rabba 12,16; vgl. Midrasj Sifré Numeri piska 45
en Midrasj Tanchoema Tissa en Pekoedé. Aldaar is de uitleg eveneens
toegeschreven aan Rabbi Nathan!
|
|
|
|
|
Het gevaar van ledigheid
|
|
[1] In Avot de-Rabbi Nathan noesach b (ed. S. Schechter p. 44 [22b) is
deze uitspraak toegeschreven aan Rabbi (Jehoeda ha-Nasi).
|
Tekst Avot de-Rabbi Nathan 23a (begin)
Rabbi Jehoeda ben Bathyra[1] zegt: Wanneer een mens
geen werk heeft om te verrichten, wat moet hij dan doen? Wanneer hij een
woeste hof bezit of een woest veld, laat hij dan gaan en zich daarmee bezig
houden; er is immers gezegd: 'Zes dagen zul je werken (dienen) en al je werk doen' (Gen. Ex. 20:9). Waarom zegt de Schrift 'en zul je al je werk doen'?* Dat is om de situatie in te sluiten van iemand
die woeste hoven of velden bezit, hij moet gaan en zich daarmee bezighouden.
|
* Is het dan niet al voldoende wanneer de Schrift zegt dat
je zes dagen moet werken?
|
[2] Zie Commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin in Avot-de
Rabbi Nathan, ed. van Gaon van Wilna.
|
Uitleg:
Werken is een goddelijke opdracht, zelfs voor
mensen die strikt genomen voor hun levensonderhoud niet afhankelijk zijn van
arbeid. Wie geen werk om handen heeft, moet fysieke bezigheden zoeken naast
zijn (haar) studie. Zo legde Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin uit:
'Want alle Tora(kennis) die niet vergezeld gaat van arbeid brengt
uiteindelijk overtreding met zich mee.'[2] De rabbijnen beschikten over psychologisch inzicht. Wanneer iemand
alleen maar studeert en met het hoofd bezig is, blijven de dagelijkse
bezigheden van de gemeenschap buiten zijn blikveld. Wereldvreemdheid en
arrogantie liggen dan op de loer, afgezien van verlies aan door ervaring
gestimuleerde empathie. Studie en praktijkervaring horen elkaar beslist aan
te vullen!
Ledigheid is zowel slecht voor de individu
als voor de gemeenschap. Dat wordt met
name inzichtelijk in het boven aangehaalde voorbeeld van de Schepper Zelf.
God heeft de wereld immers niet gemaakt om in Eigen levensonderhoud te
voorzien, maar omdat Hij een realiteit en wezens tegenover Zich wilde
creëren, om daar zorg en liefde aan te kunnen wijden, als voorbeeld voor de
mensheid. Zo moeten ook wij ons voor het behoud van de schepping en de
gemeenschap fysiek inzetten.
Juist die opdracht is aan het adres van
toekomstige Tora-geleerden op zijn plaats. Zij mogen in hun cognitieve
gerichtheid de tastbare schepping en gemeenschap niet uit het oog verliezen,
maar moeten actieve participanten van de samenleving blijven.
|
|
[3] Babylonische Talmoed Berachot 35b; zie M. van Loopik, Balk en
Splinter, Amsterdam 2011, p. 278 v.
|
De rabbijnen hebben – dat is maar gelukkig - doorgaans gewezen op het belang
van arbeid als aanvulling op Tora-studie. Het onderhouden van en de zorg voor
een familie behoort naar hun mening tot de vanzelfsprekendheden van het leven.
Dit realistische standpunt werd met verve verdedigd door Rabbi Jisjma’él:
‘Zodat je je koren, je most en je olie kunt inzamelen’
(Deut. 11:14). Waarom is dit gezegd? Omdat er (elders in de Schrift) gezegd
is: ‘Dit wetboek mag niet wijken uit je mond, maar overpeins het dag
en nacht’ (Joz. 1:8). Is het mogelijk dat de woorden van de
Schrift (hier) letterlijk moeten worden opgevat? (Nee, want) de Schrift zegt
(om die al te letterlijke uitleg te mijden): ‘Zodat je je koren zult
inzamelen’ (ibid). (Dat wil zeggen:) Je moet ermee omgaan volgens de weg
van de wereld (je moet de woorden van de Tora combineren met werk en wereldse
activiteiten). Dit zijn de woorden van Rabbi Jisjma’él.’ [3]
Volgens Rabbi Jisma’el mag je het gebod om dag en nacht Tora te
studeren niet letterlijk opvatten. Je moet het op een realistische manier
uitleggen, conform de minimale eisen die het leven nu eenmaal aan mensen
stelt.
|
|
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 23a
Rabbi José (de Galileeër)* zegt:
Niemand sterft anders dan alleen vanuit ledigheid, er is immers gezegd: '[Toen Ja'akov zijn instructies beëindigd had,]
verscheidde hij, en werd verzameld tot zijn volk' (Gen. 49:33).
Zodoende, wanneer iemand onwel
wordt (een toeval krijgt) en op de vore (van zijn akker) valt en sterft, dan
sterft hij niet anders dan uit ledigheid. Wanneer iemand op het topje dan het
dak staat [op het topje van een fort, op het
topje van een gebouw]* of langs de oever van een rivier, en hij valt
en sterft, dan is het niet anders dan uit ledigheid.
|
* Zo volgens een toevoeging in oude gedrukte weergaven van
de tekst.
|
|
Uitleg:
Het gevaar van niets-doen
Rabbi José gaat nader in op het levensbedreigende
gevaar van ledigheid, want nietsdoen verzwakt de wil tot leven.
Het voorbeeld hiervan bij uitstek is de
passage over het sterfbed van Ja'akov. Op het moment dat de aartsvader de
zegen had uitgesproken over zijn zonen en hun met zijn laatste krachten de
laatste instructies had gegeven, verliet hem de levensgeest. Precies op dat
ogenblik had hij immers geen taken en doelen meer voor ogen die hem 'bij de
leest hielden'. Toen stopte de drijfkracht en energie die zijn verzwakte
lichaam tot het laatst toe nog voortstuwden.
Aangezien het voorbeeld van Ja'akov in feite
alleen opgaat voor een persoon die al stervende is, scherpte de commentator
Rabbi Eliahoe uit Delyatin het voorbeeld met enige fantasie verder aan. Mede
op grond van Genesis 47:28-29 veronderstelde hij dat het leven van Ja'akov
onnodig bekort was door diens nutteloze werkeloosheid in Egypte. Ja'akov zou
ruim 'voor zijn tijd' gestorven zijn, omdat Josef hem in Egypte zo perfect
verzorgde. Omringd met die zorg en door het wegvallen van de gebruikelijke
strijd om het bestaan, kwijnde Ja'akov weg. Erg overtuigend is deze uitleg
niet (Ja'akov bracht toch nog zeventig jaren in Egypte door; bovendien is een
leven van honderdzevenenveertig jaren formidabel lang). De uitleg van Rabbi
Eliahoe bevat echter toch zijn eigen morele waarheid.
Ook de twee andere - hier genoemde - voorbeelden komen
voort uit praktische ervaring. Ongelukken volgen vaak uit gebrek aan
concentratie, wanneer iemand er 'met het hoofd niet bij is'. Wie lang
werkeloos stil staat, kan overvallen worden door een flauwte of duizeling.
Doet men dit op een gevaarlijke plek, dan is een dodelijke val of ongeval
zeker niet denkbeeldig. Daarom is het maar beter om actief bezig te blijven.
Op zich is dit geen diepzinnige gedachte van Rabbi José, maar het is
ongetwijfeld wel een nuttig advies.
Het gehele volk, inclusief vrouwen en kinderen, heeft bijgedragen aan
de bouw van de tent van samenkomst in de woestijn. De waarschuwing dat
ledigheid 'des duivels oorkussen is', is dus ook gericht aan vrouwen en
kinderen, niet uitsluitend aan volwassen mannen. Van de gehele gemeenschap
wordt een actieve bijdrage aan het religieuze en maatschappelijke leven
verwacht.
|
|
[6] Vgl. J. Goldin. A.W.
(p. 62.) vertaalt: 'If one wastes away over the words of the Tora'. Andere
mogelijke vertaling: 'Indien je jezelf vernedert om wille van de woorden van
de Tora'.
* In Avot de-Rabbi Nathan noesach b is deze uitspraak (in
enigszins alternatieve vorm) juist toegeschreven aan Rabbi Akiva; zie ed. S. Schechter, p. 46. Deze versie
spreekt zelfs van 'overnachten' bij de poort.
|
Haat een
publiek ambt
Hoogmoed komt
voor de val
Vervolg tekst Avot de-Rabbvi Nathan, p. 23b
'En haat (heb een afkeer van) een publiek ambt (rabbanoet).'* Hoe is
dat? Dit leert dat een mens niet uit zichzelf een krans op zijn hoofd moet
plaatsen, maar anderen moeten deze voor hem plaatsen. Er is immers
gezegd: 'Laat een
vreemde jou prijzen en niet jouw (eigen) mond; een ander en niet jouw (eigen)
lippen' (Spr. 27:2).
Rabbi Akiva zei: 'Al wie zichzelf verhoogt om (zijn
kennis van) woorden van Tora, waar lijkt zo iemand op? Op een
kadaver dat langs de weg gesmeten is. Iedereen die op de heen - of terugweg
passeert plaats zijn hand op de neus, houdt ruim afstand van hem en
verwijdert zich, er is immers gezegd: "Indien je dwaas gehandeld hebt
[indien je jezelf tot
kadaver maakt] [4] door jezelf te verheffen, indien je op kwaad
gezonnen hebt, (leg dan) de hand op de mond" (Spr. 30:32).'
[Rabbi Sjim'on] Ben Azzai sprak tot
hem: 'Leg de zaak uit naar zijn context (inhoud).[5] Indien een mens zichzelf laat verkommeren (of: zichzelf tot dwaas maakt)[6], om wille van de woorden van de Tora, uitgedroogde dadels eet, morsige kleren draagt,
neerzit en de wacht* houdt bij de poort van de Wijzen, terwijl ieder passant
(bij zichzelf) zegt: "misschien is hij een gek", uiteindelijk zul
je (kennis van) de gehele Tora bij hem aantreffen.'
|
* Dat wil zeggen: het bezitten van autoriteit en macht.
[4] De uitleg van Rabbi Akiva berust op een woordspel. 'Naval' -
dwaas handelen - komt terug in het woord 'nevela' - kadaver. Wie
zichzelf looft om zijn Tora-kennis, maakt zichzelf als het ware tot een
stinkend kadaver.
[5] En meer overeenkomstig de letterlijke inhoud (injan) van het
vers.
|
[8] Zamam in Spr. 30:32 is hier niet vertaald als 'zinnen op
kwaad' maar als 'muilkorven'. Het werkwoord 'zamam' bezit beide betekenissen.
* Rabbi Sjmoe'el bar Nachmani is een Amora uit Eretz Jisra'el (tweede en
derde generatie). Hij leefde te Lod (werd zeer oud). Vriend van Rav Jehoeda.
|
Uitleg:
Haat een publiek ambt
Dit deel van de midrasj komt terug op de
maxime van Sjemaja om een publiek ambt te mijden. Het brengt een corrigerende
nuance aan. Sjemaja bedoelde natuurlijk niet te zeggen, dat openbare ambten
beter geheel onvervuld kunnen blijven. De uitvoering van hoge en publieke
ambten is nu eenmaal nodig. Sjemaja wilde slechts meedelen, dat je een
publiek ambt nooit uit jezelf moet najagen. Je mag zo'n ambt uitsluitend op
je nemen, wanneer anderen jou dit vragen om te doen.
De uiteindelijke schande van wie
geen vragen stelt
De midrasj pikt de gedachte van 'hoogmoed komt
voor de val' op en werkt die gedachte op associatieve wijze verder uit. Een
zekere relatie met het geciteerde vers Spr. 27:2 blijft aanwezig. Men weet
immers niet (vgl. Spr. 27:1) wat de toekomst brengen zal. Wie zichzelf
verhoogd heeft, zal zich des te meer smadelijk vernederd voelen, zo hij niet
succesvol mocht blijken.
Rabbi Akiva
Met de uitspraken van Rabbi Akiva (en Sim'on
ben Azzai) wordt de waarschuwing van Sjemaja speciaal toegespitst op
Tora-geleerden en het leerproces. Wie zich op arrogante wijze de air aanmeet
een groot Tora-geleerde te zijn, roept volgens Rabbi Akiva walging bij andere
mensen op. Zij zullen hem gaan mijden als een stinkend karkas langs de kant
van de weg. Akiva las Spr. 30:32 zo: ''Indien
je dwaas handelt [navalta - ook gelezen als: indien je jezelf toto
kadaver maakt] door je te verheffen ... dan zal men (uit walging) de hand op
de mond leggen.'
Rabbi Akiva leerde dus als volgt. Wie zichzelf
tot een soort rottend kadaver maakt door zichzelf te beroemen op zijn
Tora-kennis en zint op manieren om eer te in de wacht te slepen, voor hem zal
men uiteindelijk vol walging de hand op de mond leggen.
De uitleg van Rabbi Akiva berust op een speels woordspel en verwijdert
zich exegetisch wel wat ver van de letterlijke duiding van het vers. Daarom
corrigeerde Ben Azzai zijn leermeester en collega, hoewel ook de uitleg van
Ben Azzai afwijkt van de letterlijke zin. Ook Sjim'on Ben Azzai legde de
spreuk van Sjlomo uit als les over de juiste houding van een Tora-leerling.
Evenals Akiba las hij de woorden van de spreuk als het stellen van condities:
indien je zo en zo doet, zal dit en dat het gevolg zijn. Wie zichzelf verhoogt, zal worden vernederd; wie
zichzelf vernedert, zal worden verhoogd.
Ben Azzai
Ben Azzai corrigeert zijn leermeester en
collega Akiva door dichter bij de letterlijke tekst te blijven, wat dieper en
duidelijker op de zaak in te gaan. De uitspraak van Ben Azzai haakt in op die
van Akiva, maar zijn woorden voeren ons nog wat verder weg weg van het hier
in de midrasj besproken thema: bekleding van een publiek ambt.
Wat bij Akiva ongezegd blijft, legt Ben Azai in zoveel woorden
uit. Indien iemand zichzelf vernedert en zichzelf in de ogen van anderen
tot dwaas maakt, zal hij ten slotte verhoogd worden en gerespecteerd worden
om zijn grote kennis. Zo interpreteert Ben Azzai het eerste gedeelte van het
vers in Spreuken: 'Indien je jezelf tot dwaas maakt, zul je daardoor verheven
worden.'
Het Hebreeuws leest Ben Azzai als volgt:
'Indien je jezelf tot dwaas maakt om wille van de Tora, zul je ook om wille
van haar worden verhoogd.' ** Zo vinden we in een van de kleine Talmoed-traktaten
de uitleg:
»Al wie zichzelf vernedert, zal worden verhoogd; en zo zegt de
Schrift: 'Het zal niet blijven zoals het was. Wat laag is, omhoog ermee,
wat hoog is omlaag ermee' (Ez. 21:31[26]).«[7]
Iemand lijkt misschien een dwaas in de ogen van anderen, wanneer hij
openlijk zijn gebrek aan kennis laat blijken. Hij maakt allicht een
ongeleerde indruk als hij van het leerhuis niet wijkt om maar zoveel mogelijk
bij te leren, zeker als hij ook alsmaar vragen blijft stellen. Maar wie dat
toch doet, zal uiteindelijk zeer geleerd en wijs worden, alom geprezen vanwege
zijn indrukwekkende kennis.
Kennis verwerven is een zaak van discussie,
kritische dialoog en vragen durven stellen. Wie daar uit arrogantie niet toe
in staat blijkt, zal onwetend blijven. Dit is de diepere gedachte achter de
uitspraak van Ben Azzai.
Het tegenovergestelde is het geval volgens de tweede helft van het
vers in Spreuken. Dit deel beschrijft iemand die zijn lippen muilkorft
(zamam)[8], geen vragen durft te stellen, en niet in discussie
durft te gaan met zijn leermeester, hoewel hij twijfels koestert over diens
uitleg. Uiteindelijk zal hij op vernederende wijze de hand voor de mond
moeten slaan, wanneer men zijn oordeel verlangt. Zo iemand hem in de toekomst
naar een Tora-uitleg mocht vragen, zal hij onwetend moeten zwijgen.
Deze uitleg van Rabbi Sjim 'on ben Azzai
vinden we bevestigd in de Babylonische Talmoed in een uitspraak op naam van
Rabbi Sjmoe'el bar Nachmani:*
|
* Gewoonlijk betekent het werkwoord naval 'dwaas
handelen', maar Akiva interpreteert het speels als 'jezelf tot kadaver maken'
(van neveila = kadaver).
** Het Hebreeuwse 'behitnassé' in Spr. 30:32 is door ben
Azzai als het ware in tweeën geknipt. Hij leest: 'bah titnassé' - (wanneer je
je verlaagt) 'om wille van haar', zul je 'door haar' verheven
worden.
[7] Zie mijn
aantekeningen n.a.v. Massèchèt Derèch Erètz Zoeta cap. 8; M. van Loopik, The
Ways of the Sages and the Way of the World, Tübingen 1991, p. 291 en p.
297! De Gaon van Wilna leest in dit traktaat (op grond van afwijkende
handschriften): 'Iedereen die de Wijzen dient, stelt precies de tradities
vast zoals hij die heeft gehoord, maar iedereen die niet precies de traditie
vaststelt zoals hij die heeft gehoord, verdient de dood.' Zie de daar de door
mij genoemde parallelplaatsen.
|
[9] Zie uitleg Rasji: 'Omdat
hij vragen stelt aan zijn leermeester over dingen waarvan hij niet zeker is,
ook al lachen de daarbij aanwezige vrienden hem daarom uit.
[11] Babylonische Talmoed, Berachot 63b.
|
»Rabbi Sjmoe'el bar Nachmani zegt: 'Wat is
de betekenis van dit vers "Indien je dwaas gehandeld hebt door
jezelf te verheffen, indien je op kwaad gezonnen hebt, (leg dan) de hand op
de mond" (Spr. 30:32)?'
Ieder die zichzelf vernedert (tot dwaas
maakt) (menabbél atzmo) om wille van woorden van de Tora[9], zal uiteindelijk verhoogd worden. Maar wanneer
hij zichzelf muilkorft (zamam),[10] zal hij de hand op zijn mond leggen.«[11]
De uitleg van Rabbi Sjmoe'el bar Nachmani gaat duidelijk terug op die van
Ben Azzai, zoals blijkt in een variant, overgeleverd in Midrasj Be-resjiet
Rabba:
»Indien je dwaas gehandeld hebt door je te verheffen etc.' Ben Azzai en
Rabbi Akiva (bediscussiëren dit). Ben Azzai zegt: 'Indien je jezelf
vernedert (tot dwaas maakt) om wille van de woorden van de Tora, zul je
daardoor uiteindelijk verhoogd worden. Maar indien je (je mond muilkorft),
(zul je) je hand op de mond (moeten leggen). Indien woorden achter jou
gemuilkorft (afgestopt) worden, (dan zul je) de hand op de mond (moeten leggen).
Eén weet, twee weten niet'«[12]
Deze enigszins kryptische weergave van de woorden van Sjim 'on ben
Azzai is met behulp van de uitleg van Rasji bij de overlevering van
Sjmoe'el bar Nachmani beter te begrijpen. Wie zichzelf vernedert door
vragen te stellen aan zijn leermeester en door zich duidelijk te uiten
wanneer hij een redenering niet begrijpt, lijkt in de ogen van de
medeleerlingen misschien niet al te pienter. Maar door zijn actieve
betrokkenheid bij het leren, zal hij de anderen in kennis gaan overtreffen.
Leren doe je immers bij uitstek door middel van dialoog en het stellen van
vragen. Wanneer de leerling zichzelf - omdat hij bang is onwetend over te
komen - inhoudt en de woorden die hij wil spreken muilkorft en achterhoudt,
zal uiteindelijk met een mond vol tanden komen te staan. Hij zal het
antwoord op vragen naar de juiste Tora-uitleg in de toekomst schuldig
blijven. Juist in geval van een halachische of logische redenering is het
belangrijk bij twijfel met je leermeester in discussie te treden. Want zo
leert het slot van de overlevering: 'Een weet, twee weten niet'. Bij een
dergelijke redenering kan in principe immers maar één persoon de juiste
uitleg geven en gelijk krijgen, niet twee! Wanneer de leerling zijn
twijfels over zo'n redenering niet met de leermeester uitpraat, zal hij
altijd in onzekerheid blijven over de juiste interpretatie. Daarom zal hij
op allerlei vragen geen eensluidend antwoord kunnen geven.[13]
|
|
[10] Zie uitleg Rasji op de Talmoed en bij de tekst: 'Wanneer je je mond
muilkorft (afsluit) om vragen te stellen ... dan zul je uiteindelijk je hand
op je mond leggen, zo men je iets vraagt en je het niet weet.'
[12] Midrasj Beresjiet Rabba 81,2. Vgl. Midrasj ha-Gadol op Gen. 35:1.
[13] Vgl. in dit verband het commentaar Chiddoesjé Radal (Rabbi David
Luria) op Beresjiet Rabba 81,2; en vgl. het commentaar Ben Avraham van Rabbi
Eliahoe ben Avraham van Delyatin op Avod de-Rabbi Nathan h.l.
H. Freedman, Genesis Rabba, London/New York1983 (p. 745) geeft een
ander interpretatie aan de woorden van Ben Azzai (wie met laster wordt
geconfronteerd, kan beter de hand op de mond leggen en zwijgen (vgl. Ook
Jastrow, Dictionary, onder 'zamam').
|
|
Wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd
|
|
|
Vervolg tekst Avot-
de-Rabbi Nathan, p. 23b
Rabbi José* zegt: 'Daal
neerwaarts (en je stijgt) opwaarts. (Stijg) opwaarts (en je daalt)
neerwaarts. Ieder die zichzelf verhoogt door de woorden van de Tora, hem zal
men uiteindelijk verlagen. Ieder die zichzelf verlaagt om wille van de woorden
van de Tora, hem zal men uiteindelijk verhogen.'*
|
* Zie parallel in Massèchèt Derèch Erètz Zoeta cap. 8:
Ieder die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden, want zo zegt de Schrift ,
'Het zal niet blijven zoals het was. Wat laag is omhoog ermee, wat hoog
is omlaag ermee' (Ez.21:31 [26].
|
* Rabbi José = Rabbi José ben Chalafta (ook gewoon
Rabbi José genoemd). Een erudiet Tanna'iet uit het midden van de tweede eeuw
van de jaartelling. Hij leidde een academie in Sepphoris en was leerling van Rabbi
Akiva en van Rabbi Tarfon. Ook hij werd ten tijde van keizer Hadrianus
geordonneerd tot rabbi door Rabbi Jehoeda ben Bava (Babylonische Talmoed
14a). Hij was collega van Rabbi Sjim'on ben Gamliël en voornamelijk bedreven
in halacha.
|
Uitleg
Wie zich verhoogt, zal vernederd
worden
Ook de uitspraak van Rabbi José volgt in
het kader van het uitgangspunt: streef niet (uit jezelf) naar rabbanoet,
streef niet uit jezelf naar een openbaar ambt, en naar macht en autoriteit
die aan zo'n ambt verbonden zijn.
Versie 'b' van Avot de-Rabbi Nathan belicht
hier ook nog een ander aspect. Een openbaar ambt is zwaar. Het doet een
beroep op je verantwoordelijkheidsgevoel. Het brengt ook vaak spanningen en
allerlei dreigingen met zich mee. Kortom, het bekleden van een openbaar ambt
bekort de levensverwachting. Als voorbeeld van een bekort leven als gevolg
van een hoge positie noemt de midrasj Josef. Hoewel hij veel jonger was,
stierf hij eerder dan zijn andere broers (zie Ex. 1:6: 'Toen Josef
gestorven was, en al zijn broers, en die hele generatie.' )[1]
|
[1] Zie Avot de-Rabbi Nathan, noesach b,
ed. S. Schechter 23b (p. 46).
|
* Rabbi Jehoejoea de-Siknien was een
Amora uit Erètz Jisra'él van de vierde generatie. Hij was vooral bedreven in
aggada.
|
Welgemanierdheid van de echte Wijzen
De uitspraak van Rabbi José doet allicht denken aan een ervaring
met de plaats die men volgens de Wijzen moest nemen bij het aanzitten aan
de dis, waarbij naar gewoonte over de Tora gediscussieerd werd. Wie uit zichzelf
'hogerop' ging zitten, liep het gevaar van een vernederende behandeling.
Wanneer de gastheer al een andere persoon op het oog had om (hoog) dicht
bij hem aan te liggen, verwees hij zo iemand naar een lagere plek bij de
voeten of nog verderop, verder weg van zichzelf. Wie in eerste instantie
met een minder eervolle plek genoegen nam, kon soms het lovenswaardige
genoegen smaken dat de gastheer hem hogerop en dichterbij zichzelf noodde.
Een voorbeeld van dit inzicht is overgeleverd in Midrasj Wa-jikra Rabba:
»Rabbi Jehosjoea uit Siknien*, legde dit
vers uit: 'Het is beter dat men tot je zegt: "Kom hogerop
hierheen", dan om vernederd te worden ten overstaan van de
prominenten' (Spr. 25:7). Rabbi Akiva leerde in naam van Ben Azzai:
'Verwijder je twee of drie zetels (lager) van je plek en ga zitten, totdat
men tot je zegt '
"kom hogerop (dichterbij) zitten"; en ga niet (uit
jezelf) hogerop zitten, opdat men jou niet zal gebieden "ga lager
(verderop) zitten, lager!"'
En zo was Hillel gewoon te zeggen: 'Mijn vernedering is mijn verhoging, en
mijn verhoging is mijn vernedering.' Wat is de reden (achter deze
opmerking)? 'Hij die hoog zit, zal (laag) moeten zitten; wie
zich laag opstelt, (verhoogt men) om (hem) te zien'
(Ps. 113:5).
Je vindt dat toen de Heilige, Hij zij gezegend , Zich aan Mosjè openbaarde
vanuit de doornstruik, deze zijn gelaat voor Hem bedekte, zoals er gezegd
is: 'En Mosjè bedekte zijn gelaat etc.' (Ex. 3:6). Daarop sprak de
Heilige, Hij zij gezegend, tot hem: 'Welu, ga (kom dichterbij) en Ik
zal jou naar Farao zenden' (Ex. 3:10).« [2]
|
|
[2] Zie Midrasj Wa-jikra Rabba I,5
|
[3] Als vermeld in H.A.
Savitz, A Jewish Physician’s Harvest, New York 1979, p. 75-76.
|
'Word niet al te bekend bij de heersende macht'
De krachtpatser en de zwakkeling
Een chassidisch verhaal
»Het is te vergelijken met twee bedelaars die van stad tot stad wandelden.
De een was sterk en gezond, zonder enige kwaal. De andere bedelaar was
juist het tegendeel hiervan. Van het hoofd tot aan zijn voeten was hij een
en al kwaal. De gezonde bedelaar had de gewoonte om hem te beledigen en
belachelijk te maken. Tegelijkertijd pochte hij op zijn eigen perfecte
gezondheid. Zodoende huilde de arme, zieke bedelaar stilletje bij zichzelf,
tot de Eeuwige biddend om hem niet alleen te bevrijden van zijn ziekte maar
ook van de beledigingen en beschimpingen van zijn laaghartige maat. God
verhoorde zijn gebeden.
Zij kwamen aan in de hoofdstad en hoorden
dat de sterkste man in het koninkrijk was gestorven, iemand die de trots
van de koning en zijn hof was geweest. Tezelfdertijd stierf was ook de
beroemdste arts van het land gestorven. De koning wenste zich twee mannen
die de lege plaatsen konden innemen, die ontstaan waren door de dood van
zijn twee befaamde onderdanen. Zijn soldaten gingen op pad op zoek naar
zulke mannen. Na enige tijd te hebben gezocht, vonden zijn soldaten twee
mogelijke kandidaten. De koning was buitengewoon voldaan, maar hij wilde
wel beproeven of zij echt even voortreffelijk waren als de mannen wier
plaatsen zij moesten innemen.
De sterke man, de reus, sprak: 'Breng mij de
sterkste man en ik zal hem met één vinger vellen.' De geneesheer sprak
toen: 'Breng mij het meest ingewikkelde en moeilijke geval en ik zal de
patiënt genezen.'
En zo gaf de koning zijn dienaren de
opdracht om het experiment uit te voeren. Boden werden overal heen gestuurd
om zulke mensen bij de koning te brengen. Zij stootten op de twee
bedelaars, stopten hen in een kooi en brachten hen voor de koning. De
gezonde bedelaar pochte als gebruikelijk: 'Het is alleen dankzij mij dat je
voor de koning wordt gebracht.' De zieke bedelaar stortte zijn hart uit
voor God zonder een woord te uiten.
De gezonde man werd gebracht voor de koning
samen met de sterke man die op het punt stond zijn buitengewone kracht ten
toon te spreiden. Met één tik werd hij neergeveld; de sterke man bewees
zijn aanspraken en won de titel van sterkste man.
Vervolgens werd de zieke bedelaar geplaatst
onder de zorg van de arts en hij werd genezen van al zijn pijn en lijden.«[3]
|
|
|
|
Slot Avot de-Rabbi Nathan 23b
'En raak niet bekend bij de heersende macht (autoriteiten)'. Hoe is dat? Dit leert dat een mens
geen naam(sbekendheid) moet verwerven bij de heersende machthebber (vanwege
zijn rijkdom). Wanneer zijn naam bekend raakt bij de autoriteiten, zullen
deze uiteindelijk hun blikken op hem werpen, hem doden en al zijn geld
afnemen. Hoe komt dat zo? Zijn kameraad zit op de markt en zegt: 'Moge de
Heilige, Hij zij gezegend, die en die (nog meer) gunst bewijzen. Vandaag
kwamen uit zijn huis honderd ossen, honderd schapen en honderd geiten!' Een
(Romeinse) officier hoort hem dit (misschien) zeggen, gaat heen en vertelt
het aan de gouverneur. Deze onderneemt actie, omsingelt zijn huis en ontneemt
hem al zijn geld. Over zo iemand zegt de Schrift: 'Wie zijn vriend in de ochtend met luide stem zegent,
hem wordt het als een vervloeking aangerekend' (Spr. 27:14).
|
|
[4] Vgl. bijv. Babylonische Talmoed Pesachiem 112b, Tosefta Ma'aser
Sjeni 3,8 e.a.
[5] Het commentaar Ben Avraham, in Avot de-Rabbi Nathan, ed. Gaon van
Wilna, wilna 1933, p. 28a.
|
Uitleg:
Pas op voor de bezetter
Deze overlevering geeft tekst en uitleg bij
het slot van de waarschuwing van Sjemaja om niet de aandacht van de heersende
macht op je te vestigen door pochen of door opzichtig gedrag. Je mag de
aandacht van de bezettende macht ook niet gewild of ongewild op anderen
vestigen! Een opzichtige levensstijl en in het openbaar treden met je
bezittingen liep bij de bezettende Romeinse machthebbers allicht in de gaten.
Dit kon vergaande gevolgen hebben. Exorbitante rijkdom kon in de ogen van de
Romeinse bezetter reden en excuus zijn voor de beschuldiging van
belastingontduiking. Als strafmaatregel werden in een dergelijk geval alle bezittingen
van de ontduiker geconfisqueerd.[4] Een
ander gevaar was, dat men valselijk beschuldigd werd van een of andere
misdaad. Alle bezittingen van een ter dood veroordeelde vervielen na een
executie aan de staat. Rabbi Elijahoe ben Avraham van Delyatin noemt enkele
voorbeelden. Daaronder ook het wrange lot van Navot, die door koning Achav -
op instigatie van de verdorven en doortrapte Izèvèl - valselijk ter dood werd
veroordeeld om hem zijn wijngaard afhandig te kunnen maken (vgl. I Kon.
21:1-16).[5] Een tweede, voorbeeld is
dat van koning Chizkia die aan de gezanten van Babel vol trots alle
paleisschatten liet zien. Daarop sprak de profeet Jesjaja onmiddellijk op
bestraffende toon tot hem: 'Zie, er komen dagen dat alles wat er in uw
huis is en wat uw vaderen op deze dag hebben opgeslagen, naar Babel zal
worden weggevoerd' (II Kon. 20:17).
De waarschuwing hier is ook gericht tegen loslippigheid over het
welzijn van bekenden, hoe goed misschien ook bedoeld (zie de
woorden: 'Moge de Heilige, Hij zij gezegend, die en die nog meer gunst
bewijzen'). Door te pochen op de welgesteldheid van je vrienden, kun je hen
in groot gevaar brengen. Mogelijk ook is het woord 'kameraad'
cynisch bedoeld. Het kan hier gaan om een vermomde vijand die zich voordoet
als kameraad, maar in feite zijn overdadig rijke naaste juist met zoveel
ijver ('in de ochtend') en met zo'n 'luide stem' prijst,
dat kwaadwillende personen dit kunnen horen en daar het hunne mee doen. 'Al
te luidruchtige vriendelijkheid is verdacht.'[6]
|
[6] Vgl. B. Gemser, Spreuken II ..., Groningen 1931, p. 31.
|
|
|
|
|
©
2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Naar
vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 22):
|
|
|
Naar
het begin van de cursus (Avot
de-Rabbi Nathan p. 1):
|
|
|
Naar
volgende pagina (Avot de- Rabbi Nathanp. 24)
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|