Vervolg tekst Avot-de Rabbi Nathan 39a-b
[1]Elisja ben Avoeja zegt: Iemand (let.: een mens) die goede daden verricht en
veel Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Hij lijkt op iemand die eerst bouwt met
natuurlijke stenen en vervolgens (daarbovenop) met bakstenen. Ook als er veel water komt
(zich ophoopt) en aan de (buiten)kant ervan blijft staan, dan zat dit (water) deze niet
van hun plek wegspoelen [wegduwen]. En iemand die geen goede daden heeft verricht en (wel)
Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op iemand die eerst met bakstenen bouwt en
vervolgens (daarbovenop) met natuurstenen. Zelfs als een kleine stroom water komt, dan zal
het deze onmiddellijk omverwerpen.
[2] Hij placht te zeggen: Iemand die goede daden verricht en veel Tora heeft
geleerd, waarop lijkt hij? Op een kalklaag die over natuurlijke stenen is uitgesmeerd, ook
al dalen nog zoveel regens daarop neer dan duwen zij hem (de muur) niet van zijn plek.
Iemand die geen goede daden verricht en veel Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op een
kalklaag die over bakstenen is uitgesmeerd. Zelfs als weinig regen daarop neerdaalt, dan
wordt dit onmiddellijk zacht en spoelt weg.
[3] Hij placht te zeggen: Een mens die goede daden verricht en veel Tora
geleerd heeft, [waarop lijkt hij? Hij] lijkt op een beker die een vierkant voetstuk heeft.
[Ook al zet hij deze los van de hand neer en draait hij (daarbij) op zijn kant (d.w.z.
helt hij naar één kant over)], dan (valt hij toch niet helemaal om en) wordt niet alles
wat erin is vergoten.[1]
Maar iemand die geen goede daden verricht en veel Tora geleerd heeft, lijkt op
een beker die geen vierkant voetstuk heeft. Zodra hij wordt gevuld, draait hij op zijn
kant (d.w.z. helt hij naar één kant over, valt om) en alles wat erin is wordt vergoten.
[4] Hij placht te zeggen: Iemand die goede daden verricht en veel Tora leert,
waarop lijkt hij? Hij] lijkt op een paard met een toom [ander versie: teugels om hem in te
tomen, aangenaam tuig][2] Maar iemand die geen goede daden verricht en veel
Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op een paard dat geen toom heeft. Als iemand erop
wil rijden, werpt het hem meteen (van zich) af.
[5] Hij placht te zeggen: Bij wie Tora leert op jeugdige leeftijd worden de
woorden van de Tora geabsorbeerd door zijn bloed en komen begrijpelijk uit zijn mond. Maar
wie Tora leert op oude leeftijd, diens woorden worden niet door zijn bloed geabsorbeerd en
komen niet begrijpelijk uit zijn mond. En zo luidt het gezegde: Als je in je
jeugdjaren geen behagen in hen schept, hoe zul je ze dan in je ouderdom (nog) eigen
maken?
Uitleg:
Dit hoofdstuk in Avot de-Rabbi Nathan is gewijd aan uitspraken van Rabbi Elisja ben
Avoeja. Deze rabbijn leefde en werkte in de eerste helft van de tweede eeuw van de
jaartelling.
Het is op zich al bijzonder dat zijn uitspraken hier überhaupt zijn overgeleverd,
aangezien hij volledig in ongenade viel bij vrijwel al zijn collegae, vanwege openlijke
afvalligheid van het jodendom. Als ooggetuige geschokt door de onrechtvaardigheden in het
persoonlijke leven van mensen en beslist ook door de barbaarse vervolging van Joden
in Erètz Jsraél door de Romeinen tijdens de opstand van Bar Kochba (ca. 132-135)
verloor Rabbi Elisja volledig zijn geloof in de goddelijke voorzienigheid. In
rabbijnse ogen verwerd hij daarmee tot een Epicureeër voor wie nagenoeg geen
omkeer en heling meer mogelijk is.
Bovendien liet Rabbi Elisja ben Avoeja zich beïnvloeden door hellenistisch en mogelijk
gnostisch gedachtegoed. En nog erger, hij daagde anderen uit door het opzettelijk en in
het openbaar overtreden van Tora-voorschriften. Al zijn medegeleerden, behalve Rabbi
Meir, distantieerden zich van hem en deden hem in de ban. Voortaan werd hij achér
de andere (de afvallige) genoemd. Niettemin is hier in Avot
de-Rabbi Nathan een aantal uitspraken op zijn eigen naam overgeleverd. Opnieuw komt
daarbij het al besproken thema van leren en doen uitgebreid ter sprake, met nog weer
nieuwe aspecten en invalshoeken.
[1] [2] De eerste en tweede metafoor die Elisja ben Avoeja hier aanvoert, doen sterk
denken aan een passage in het Nieuwe Testament, aan het einde van de Bergrede:
»(vs. 24) Ieder dan die deze woorden van mij hoort en ze doet, is te vergelijken met
een verstandig man, die zijn huis gebouwd heeft op de rots (vs. 25). Slagregens daalden
neer, de rivieren kwamen, de winden waaiden en vielen op dat huis aan, maar het viel niet
om. Want het was gegrondvest op de rots (vs. 26). En ieder die de woorden van mij hoort en
ze niet doet, is te vergelijken met een dwaze man, die zijn huis bouwde op het zand (vs.
27). Slagregens daalden neer, de rivieren kwamen, de winden waaiden en vielen op dat huis
aan, het viel en het stortte helemaal in (Mattheüs 7:24-27).«[3]
Alleen degenen die het leren met daarmee overeenkomstige daden verenigen, zullen
bestendigd worden in hun aardse bestaan. Wie naar Gods woord handelt, zal gebouwd worden
als een stevig huis. Wie dat niet doet, zal te gronde gaan. We herkennen een zekere
overeenkomst tussen deze parabels en de tirade tegen valse profetie in het profetenboek
Ezechiël. Daarin dat is opvallend is eveneens sprake is van een muur die
door hevige winden en slagregens tegen de vlakte gaat. Het zal zeker zo kunnen zijn dat
deze profetentekst zowel de schrijver in het Nieuwe Testament als Rabbi Elisja ben Avoeja
geïnspireerd heeft:
En Mijn hand keert zich tegen de profeten, die ijdelheid schouwen en leugens
voorspellen (
) Omdat zij, ja omdat zij Mijn volk hebben misleid, zeggend:
Vrede, en er ís geen vrede! En hier bouwt iemand een pleistermuur en daar
bepleisteren ze hem met (zachte) witkalk. Zeg tegen hen die met witkalk pleisteren dat hij
zal vallen: Er zal een overstromende stortbui zijn en Ik zal geven dat er keigrote
hagelstenen zullen vallen en een stormwind zal losbarsten. En zie, dan zal de muur vallen.
Zal niet tot jullie gezegd worden: Waar is nu het pleisterwerk waarmee jullie
bepleisterd hebben? Daarom zegt de Heer, God, zal Ik in Mijn gramschap een stormwind
doen losbarsten en zal er in Mijn woede een overstromende stortbui komen en keigrote
hagelstenen in Mijn vernietigende gram etc.' (Ez. 13:10-13).
In mijn boek over de Bergrede geef ik het volgende commentaar dat eveneens opgaat voor
de hier besproken les van Rabbi Elisja ben Avoeja:
»De Bergrede plaatst de profetische parabel over het bouwen van een huis of muur in
het rabbijnse perspectief van leren en doen. De samenhang tussen leren en doen is een
geliefd en gewild thema voor de rabbijnen. De gedachte is Bijbels: Hoor Israël,
de verordeningen en de rechtsregels die ik deze dag in jullie oren spreek, opdat jullie ze
zullen leren en jullie ze in acht zullen nemen om ze te doen (Deut. 5:1). Zo
sprak Rav Pappa: Opdat jullie ze leren en in acht nemen (ibid). Ieder die zich
bezighoudt met het doen, is ook bezig met het leren. Ieder die zich niet bezighoudt met
het doen, is ook niet bezig met het leren.[4] Doordat we het geleerde
ook doen, slaat de traditie als het ware haar wortels in de bodem van ons leven. Het
samengaan tussen leren en doen bewerkt een harmonie tussen wat binnen en
buiten is, tussen het innerlijke leven en de wereld om ons heen. Zoals de leer
in ons is, zo zijn de vruchten die de boom van onze kennis draagt.[5]
Jezus verzette zich met zijn parabel tegen mensen die wel een huis of muur bouwen met
de stenen van hun Tora-kennis, maar zonder een stevig fundament van daden waarop het
aankomt. Hun kennis is daarom niet bestendig en zal bij tegenslag waardeloos blijken.
(...) de slotpassages in de Bergrede zijn mogelijk gericht geweest tegen de tendens om de
leer los te maken van de verplichting tot het vervullen van de Wet. Ook de rabbijnen
hebben zich teweer gesteld tegen groeperingen met antinomistische ideeën, groeperingen
die de Wet van Mosjè niet langer bindend achtten. Zulke groeperingen werden onder meer
aangeduid als ha-resja'iem - letterlijk: de slechten.«[6]
De vergelijking met deze nieuwtestamentische passage wijst op een specifiek aspect in
het tweede gedeelte in de gelijkenis van Elisja ben Avoeja, dat van de gepleisterde
stenen. Heel subtiel attendeert hij op de hypocrisie en maskerade in het gedrag van iemand
die wel veel Tora heeft geleerd en zich daarop voorstaat, maar daar niet naar handelt.
Voor de buitenwereld lijkt hij even stabiel en rechtschapen als hij geleerd is. Maar in
werkelijkheid gaat achter zijn intellectuele façade van vrome Tora-geleerdheid de leegte
schuil van een zwakke nietsnut die in werkelijkheid de daad niet bij het woord voegt!
[3] De hier gebruikte metafoor van de omvallende beker lijkt op de eerder geciteerde
gelijkenis van Rabbi Elazar ben Azarja (zie boven ARN 38a en Misjna Avot 3,17), die
over een boom met veel takken maar een miniem wortelgestel. Doen geeft het leren een vaste
en aardse basis. Zonder die aardse basis blijft kennis nutteloos en wordt ze bovendien
snel weer vergeten. Dat komt omdat de leerstof in dat geval niet met de persoonlijkheid en
het dagelijkse doen en laten verweven wordt. Alleen wie overeenkomstig zijn opgedane
kennis handelt, zal voortdurend in zijn dagelijkse bestaan aan de inhoud van zijn kennis
herinnerd worden. Slechts dan raakt het geheugen door actieve herhaling voldoende getraind
om de kennis vast te houden. De Tora en haar voorschriften verlenen het leven bovendien de
noodzakelijke stabiliteit om zich als mens staande te houden, zodat wie door tegenslag
enigszins uit zijn evenwicht raakt niet meteen volledig omvalt en al zijn kennis ziet
wegsijpelen!