Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan

    (Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

Midrasj,  en uitleg, sjioer ..........



     
      Olijfb.gif (5153 Byte)



Boekklkl.gif (8026 bytes)

 


Hoofdstuk 24

Overleveringen van Elisja ben Avoeja


 

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)
.

 

Leren en doen

De collectieve verantwoordelijkheid van geheel Israël

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Zie onder meer ed. S. Schechter, p. 77 in verwijzing naar gedrukte edities.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Babylonische Talmoed, Jevamot 109b.

 

[5] Zie ook mijn artikelen in Tenachon, over Bijbelse concepten nr. 11, Talmoed oe-ma’asè, (Hilversum 2002).

 

 

 

 

  

Vervolg tekst Avot-de Rabbi Nathan 39a-b

[1]Elisja ben Avoeja zegt: Iemand (let.: een mens) die goede daden verricht en veel Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Hij lijkt op iemand die eerst bouwt met natuurlijke stenen en vervolgens (daarbovenop) met bakstenen. Ook als er veel water komt (zich ophoopt) en aan de (buiten)kant ervan blijft staan, dan zat dit (water) deze niet van hun plek wegspoelen [wegduwen]. En iemand die geen goede daden heeft verricht en (wel) Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op iemand die eerst met bakstenen bouwt en vervolgens (daarbovenop) met natuurstenen. Zelfs als een kleine stroom water komt, dan zal het deze onmiddellijk omverwerpen.

[2] Hij placht te zeggen: Iemand die goede daden verricht en veel Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op een kalklaag die over natuurlijke stenen is uitgesmeerd, ook al dalen nog zoveel regens daarop neer dan duwen zij hem (de muur) niet van zijn plek. Iemand die geen goede daden verricht en veel Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op een kalklaag die over bakstenen is uitgesmeerd. Zelfs als weinig regen daarop neerdaalt, dan wordt dit onmiddellijk zacht en spoelt weg.

[3] Hij placht te zeggen: Een mens die goede daden verricht en veel Tora geleerd heeft, [waarop lijkt hij? Hij] lijkt op een beker die een vierkant voetstuk heeft. [Ook al zet hij deze los van de hand neer en draait hij (daarbij) op zijn kant (d.w.z. helt hij naar één kant over)], dan (valt hij toch niet helemaal om en) wordt niet alles wat erin is vergoten.[1]

Maar iemand die geen goede daden verricht en veel Tora geleerd heeft, lijkt op een beker die geen vierkant voetstuk heeft. Zodra hij wordt gevuld, draait hij op zijn kant (d.w.z. helt hij naar één kant over, valt om) en alles wat erin is wordt vergoten.

[4] Hij placht te zeggen: Iemand die goede daden verricht en veel Tora leert, waarop lijkt hij? Hij] lijkt op een paard met een toom [ander versie: teugels om hem in te tomen, aangenaam tuig][2] Maar iemand die geen goede daden verricht en veel Tora heeft geleerd, waarop lijkt hij? Op een paard dat geen toom heeft. Als iemand erop wil rijden, werpt het hem meteen (van zich) af.

[5] Hij placht te zeggen: Bij wie Tora leert op jeugdige leeftijd worden de woorden van de Tora geabsorbeerd door zijn bloed en komen begrijpelijk uit zijn mond. Maar wie Tora leert op oude leeftijd, diens woorden worden niet door zijn bloed geabsorbeerd en komen niet begrijpelijk uit zijn mond. En zo luidt het gezegde: ‘Als je in je jeugdjaren geen behagen in hen schept, hoe zul je ze dan in je ouderdom (nog) eigen maken?’

Uitleg:

Dit hoofdstuk in Avot de-Rabbi Nathan is gewijd aan uitspraken van Rabbi Elisja ben Avoeja. Deze rabbijn leefde en werkte in de eerste helft van de tweede eeuw van de jaartelling.

Het is op zich al bijzonder dat zijn uitspraken hier überhaupt zijn overgeleverd, aangezien hij volledig in ongenade viel bij vrijwel al zijn collegae, vanwege openlijke afvalligheid van het jodendom. Als ooggetuige geschokt door de onrechtvaardigheden in het persoonlijke leven van mensen – en beslist ook door de barbaarse vervolging van Joden in Erètz Jsra’él door de Romeinen tijdens de opstand van Bar Kochba (ca. 132-135) – verloor Rabbi Elisja volledig zijn geloof in de goddelijke voorzienigheid. In rabbijnse ogen verwerd hij daarmee tot een ‘Epicureeër’ voor wie nagenoeg geen omkeer en heling meer mogelijk is.

Bovendien liet Rabbi Elisja ben Avoeja zich beïnvloeden door hellenistisch en mogelijk gnostisch gedachtegoed. En nog erger, hij daagde anderen uit door het opzettelijk en in het openbaar overtreden van Tora-voorschriften. Al zijn medegeleerden, behalve Rabbi Me’ir, distantieerden zich van hem en deden hem in de ban. Voortaan werd hij ‘achér’ – ‘de andere’ (de afvallige) – genoemd. Niettemin is hier in Avot de-Rabbi Nathan een aantal uitspraken op zijn eigen naam overgeleverd. Opnieuw komt daarbij het al besproken thema van leren en doen uitgebreid ter sprake, met nog weer nieuwe aspecten en invalshoeken.

[1] [2] De eerste en tweede metafoor die Elisja ben Avoeja hier aanvoert, doen sterk denken aan een passage in het Nieuwe Testament, aan het einde van de Bergrede:

»(vs. 24) Ieder dan die deze woorden van mij hoort en ze doet, is te vergelijken met een verstandig man, die zijn huis gebouwd heeft op de rots (vs. 25). Slagregens daalden neer, de rivieren kwamen, de winden waaiden en vielen op dat huis aan, maar het viel niet om. Want het was gegrondvest op de rots (vs. 26). En ieder die de woorden van mij hoort en ze niet doet, is te vergelijken met een dwaze man, die zijn huis bouwde op het zand (vs. 27). Slagregens daalden neer, de rivieren kwamen, de winden waaiden en vielen op dat huis aan, het viel en het stortte helemaal in (Mattheüs 7:24-27).«[3]

Alleen degenen die het leren met daarmee overeenkomstige daden verenigen, zullen bestendigd worden in hun aardse bestaan. Wie naar Gods woord handelt, zal gebouwd worden als een stevig huis. Wie dat niet doet, zal te gronde gaan. We herkennen een zekere overeenkomst tussen deze parabels en de tirade tegen valse profetie in het profetenboek Ezechiël. Daarin – dat is opvallend – is eveneens sprake is van een muur die door hevige winden en slagregens tegen de vlakte gaat. Het zal zeker zo kunnen zijn dat deze profetentekst zowel de schrijver in het Nieuwe Testament als Rabbi Elisja ben Avoeja geïnspireerd heeft:

En Mijn hand keert zich tegen de profeten, die ijdelheid schouwen en leugens voorspellen (…) Omdat zij, ja omdat zij Mijn volk hebben misleid, zeggend: ‘Vrede’, en er ís geen vrede! En hier bouwt iemand een pleistermuur en daar bepleisteren ze hem met (zachte) witkalk. Zeg tegen hen die met witkalk pleisteren dat hij zal vallen: Er zal een overstromende stortbui zijn en Ik zal geven dat er keigrote hagelstenen zullen vallen en een stormwind zal losbarsten. En zie, dan zal de muur vallen. Zal niet tot jullie gezegd worden: ‘Waar is nu het pleisterwerk waarmee jullie bepleisterd hebben?’ Daarom zegt de Heer, God, zal Ik in Mijn gramschap een stormwind doen losbarsten en zal er in Mijn woede een overstromende stortbui komen en keigrote hagelstenen in Mijn vernietigende gram etc.' (Ez. 13:10-13).

In mijn boek over de Bergrede geef ik het volgende commentaar dat eveneens opgaat voor de hier besproken les van Rabbi Elisja ben Avoeja:

»De Bergrede plaatst de profetische parabel over het bouwen van een huis of muur in het rabbijnse perspectief van leren en doen. De samenhang tussen leren en doen is een geliefd en gewild thema voor de rabbijnen. De gedachte is Bijbels: ‘Hoor Israël, de verordeningen en de rechtsregels die ik deze dag in jullie oren spreek, opdat jullie ze zullen leren en jullie ze in acht zullen nemen om ze te doen’ (Deut. 5:1). Zo sprak Rav Pappa: ‘Opdat jullie ze leren en in acht nemen’ (ibid). Ieder die zich bezighoudt met het doen, is ook bezig met het leren. Ieder die zich niet bezighoudt met het doen, is ook niet bezig met het leren.’[4] Doordat we het geleerde ook doen, slaat de traditie als het ware haar wortels in de bodem van ons leven. Het samengaan tussen leren en doen bewerkt een harmonie tussen wat ‘binnen’ en ‘buiten’ is, tussen het innerlijke leven en de wereld om ons heen. Zoals de leer in ons is, zo zijn de vruchten die de boom van onze kennis draagt.[5]

Jezus verzette zich met zijn parabel tegen mensen die wel een huis of muur bouwen met de stenen van hun Tora-kennis, maar zonder een stevig fundament van daden waarop het aankomt. Hun kennis is daarom niet bestendig en zal bij tegenslag waardeloos blijken. (...) de slotpassages in de Bergrede zijn mogelijk gericht geweest tegen de tendens om de leer los te maken van de verplichting tot het vervullen van de Wet. Ook de rabbijnen hebben zich teweer gesteld tegen groeperingen met antinomistische ideeën, groeperingen die de Wet van Mosjè niet langer bindend achtten. Zulke groeperingen werden onder meer aangeduid als ha-resja'iem - letterlijk: ‘de slechten’.«[6]

De vergelijking met deze nieuwtestamentische passage wijst op een specifiek aspect in het tweede gedeelte in de gelijkenis van Elisja ben Avoeja, dat van de gepleisterde stenen. Heel subtiel attendeert hij op de hypocrisie en maskerade in het gedrag van iemand die wel veel Tora heeft geleerd en zich daarop voorstaat, maar daar niet naar handelt. Voor de buitenwereld lijkt hij even stabiel en rechtschapen als hij geleerd is. Maar in werkelijkheid gaat achter zijn intellectuele façade van vrome Tora-geleerdheid de leegte schuil van een zwakke nietsnut die in werkelijkheid de daad niet bij het woord voegt!

[3] De hier gebruikte metafoor van de omvallende beker lijkt op de eerder geciteerde gelijkenis van Rabbi El’azar ben Azarja (zie boven ARN 38a en Misjna Avot 3,17), die over een boom met veel takken maar een miniem wortelgestel. Doen geeft het leren een vaste en aardse basis. Zonder die aardse basis blijft kennis nutteloos en wordt ze bovendien snel weer vergeten. Dat komt omdat de leerstof in dat geval niet met de persoonlijkheid en het dagelijkse doen en laten verweven wordt. Alleen wie overeenkomstig zijn opgedane kennis handelt, zal voortdurend in zijn dagelijkse bestaan aan de inhoud van zijn kennis herinnerd worden. Slechts dan raakt het geheugen door actieve herhaling voldoende getraind om de kennis vast te houden. De Tora en haar voorschriften verlenen het leven bovendien de noodzakelijke stabiliteit om zich als mens staande te houden, zodat wie door tegenslag enigszins uit zijn evenwicht raakt niet meteen volledig omvalt en al zijn kennis ziet wegsijpelen!






 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Kelonas: bit of toom. Zie de verschillende tekstversies in ARN ed. S. Schechter, noten p. 77.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie ook Luc. 6:47-49.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie M. van Loopik, Balk en splinter, Amsterdam 2011, hoofdst 28, p. 319 vv.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] In dit deel benadrukt Elisja ben Avoeja het sturende karakter van Tora. Haar regels geven de richting aan die we tijdens ons leven moeten inslaan, en de wegen die we moeten volgen. Zonder dat is ons bestaan stuurloos en zinloos, en komen we vroeg of laat volledig ten val.

[5] Tot slot wijst Elisja ben Avoeja hier met nog grotere verbeeldingskracht op de idee dat we door praktische toepassing van onze Tora-kennis – vanaf de jeugdjaren – deze in onze gehele persoonlijkheid absorberen. De Tora gaat ons dan zo te zeggen in het bloed zitten. Dit komt overeen met wat psychologen als het ‘herinneringsvermogen van het lijf’ kenmerken. Herhaalde rituelen en morele handelingen kunnen het geheugen prikkelen en zo bijdragen aan de herinneringskracht ervan. Kennis wordt dan als het ware deel van het totale zelf, in geprent in lichaam en geest.

 

 

 


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 39b

Hij placht te zeggen: De woorden van de Tora zijn evenals gouden vaten moeilijk te verwerven, en als glaswerk makkelijk te vernietigen (breken). Want er is gezegd: ‘Goud en glas kan zich niet met haar waarde meten, noch kan ze ingeruild worden tegen vaten van fijn goud’ (Job. 28:17). Goud en glas worden (met elkaar) vergeleken: voor gouden vaten is herstel (nog) mogelijk nadat ze gebroken zijn, maar voor glazen vaten is geen herstel (meer) mogelijk nadat ze zijn gebroken, tenzij zij weer in hun oorspronkelijke staat worden teruggebracht (d.w.z. opnieuw worden gesmolten). En hoe moet ik de woorden interpreteren ‘noch kan ze ingeruild worden tegen vaten van fijn goud’? Dit wil zeggen dat ieder die zich inspant voor hen (om ze te verwerven) en ze ook uitvoert, diens gezicht zal blinken als fijn goud; maar dat ieder die zich voor hen inspant (om ze te verwerven) maar ze niet uitvoert, diens gezicht donker zal zijn als glas.

Uitleg:

Ook deze vergelijking spreekt sterk tot de verbeelding. Tora-kennis vergt enorme inspanning om zich deze eigen te maken, zoals de aanschaf van gouden voorwerpen veel geld kost dat eerst verdiend moet worden. Maar zoals glas breekbaar is, wordt Tora-kennis ook weer snel vergeten als ze niet mede in daden beklijft.

In het vervolg van de gelijkenis herkennen we een toespeling op omkeer en herstel – tesjoeva. Wie gewend is goede daden te verrichten, zijn Tora-lessen in het leven daadwerkelijk waarmaakt, maar toch een keer in de fout gaat, kan heel wat makkelijker omkeer doen dan iemand die zijn Tora-kennis nooit in de praktijk van het leven heeft bewaarheid. De laatste persoon is als glas, dat eenmaal gebroken zijnde niet eerder hersteld kan worden dan nadat het eerst in de oorspronkelijke staat en afzonderlijke elementen is teruggebracht. Een dergelijk iemand moet zijn vergeten Tora-kennis helemaal opnieuw verwerven en in het dagelijks bestaan leren integreren, voordat hij in staat zal blijken werkelijk omkeer te doen en zijn leven op stabiele wijze te verbeteren. Herstel is dan vrijwel uitgesloten!

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1]Vgl. een verwante anonieme overlevering in Midrasj Misjlé parasja 1 (ed. S. Buber p. 22a. En zie Seder Elijahoe Zoeta.

 

 

 

 

 

 


 

Vervolg Avot-de Rabbi Nathan 39b

Hij placht te zeggen: Een mens kan tien jaar lang Tora studeren en het binnen twee jaar weer vergeten. Hoe dat zo? Wanneer hij zes maanden lang (in ijdelheid) neerzit en (wat hij geleerd heeft) niet repeteert [erover zwijgt], dan zal blijken dat hij wat onrein is rein noemt, en wat rein is onrein. Wanneer hij twaalf maanden niet repeteert, zal het gebeuren dat hij de Wijzen met elkaar verwart. Wanneer hij acht maanden niet repeteert, zal blijken dat hij de openingswoorden van de hoofdstukken vergeten is. Wanneer hij vierentwintig maanden niet repeteert, zal blijken dat hij de openingswoorden van de traktaten vergeten is. Uiteindelijk zit hij er zwijgend bij. Sjlomo sprak: ‘Ik kwam langs het veld van een luie man en de wijngaard van een mens zonder verstand; en zie deze was helemaal vol gegroeid met netels, distels bedekten zijn oppervlak, en zijn stenen muur was afgebroken’ (Spr. 24:30-31). Zodra de muur van de wijngaard is omgevallen, raakt de gehele wijngaard verwoest.[1]

Uitleg
:

Opnieuw is het onderwerp Tora-studie. Hier geeft Rabbi Elisja ben Avoeja het praktische advies om de leerstof te blijven herhalen, aangezien hetgeen men heeft geleerd anders snel weer uit het geheugen verdwijnt. Men moet de leerstof bovendien systematisch repeteren, in de volgorde waarin het voorheen is geleerd.[2]

Het repeteren van leerstof functioneert als een beschermende muur om het veld (de akker) van studie. Zonder die beschermende muur zal het ingezaaide veld weinig of geen oogst opbrengen, maar wel veel onkruid, doornen en distels. Met andere woorden: zonder repeteren blijft de leerstof niet alleen slecht in het geheugen hangen, maar wordt daardoor ook misvormd. De goede en verstandige richtlijnen van Tora traditie verworden dan tot schadelijke en misleidende gedachten en impulsen. Wat de Tora onrein verklaart, herinnert men zich als onrein en andersom.

Door de Wijzen is overigens alleen het opzettelijk vergeten van Tora-voorschriften beoordeeld als zo’n zwaar vergrijp dat de hemel ook een zware straf zal eisen.[3]

  

 

    Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Vgl. het commentaar Bene Avraham (op ARN) van Avraham ben Elijahoe van Delyatin a.l.

 

[3] Vgl. in dit verband de discussie in Babylonische Talmoed, Menachot 99b. Zie ook vervolg hier in ARN.

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

Slot Avot de-Rabbi Natan 39b

[1] Hij placht te zeggen: ‘Ieder die zijn naaste een bepaald (Tora-) gebod doet uitvoeren, rekent de Schrift het aan alsof hij dit in eigen persoon gedaan heeft.
[2] [Er is gezegd: ‘Alleen, behoed jezelf en bescherm je ziel (leven) ten zeerste, opdat je de dingen die je ogen gezien hebben niet vergeet’ (Deut. 4:9).][4]

Waarmee is dit te vergelijken? Het lijkt op een koning van vlees en bloed die een vogel ving en deze aan een van zijn dienaren gaf, en tot hem sprak: ‘Wees voorzichtig met deze vogel. Want als je er voorzichtig mee omgaat, is het goed. Maar zo niet, dan zal ik jouw leven nemen in plaats van het zijne.’ Zo sprak de Heilige, Hij zij gezegend, tot Israël: ‘De woorden van Tora die Ik jullie gegeven heb, indien jullie deze bewaren, dan is het goed; maar zo niet, dan zal ik jullie levens nemen in haar plaats.’ Er is immers gezegd: ‘Alleen, behoed jezelf en bescherm je ziel (leven) ten zeerste, opdat je de dingen die je ogen gezien hebben niet vergeet’ (Deut. 4:9). En er is gezegd: ‘Want het is geen geringe zaak voor jullie, want het is jullie leven!’ (Deut. 32:47).

 

 

 

[4] Zie de versie van de uitspraak in Midrasj Jalkoet Sjim’oni, Tora § 873 en ibid. Misjlé § 961. Vgl. de weergave in J. Goldin, The Fathers according to Rabbi Nathan, 104-105.

 

 

 

 

 



 

 

 

 

 

 

 

[7] Vergelijk ook Babylonische Talmoed, Menachot 99b.

 

 

 

 

 

 

[8] Op andere plekken lezen we met Israël als onderwerp het meervoud ‘wa-jachanoe.

 

 

Uitleg:

[1] Dit gedeelte van de uitspraak van Rabbi Elisja ben Avoeja is in de Babylonische Talmoed overgeleverd op naam van Rabbi Abbahoe, in een iets andere en exegetisch beargumenteerde vorm:

»Rabbi Abbahoe sprak: Hij die zijn naaste een Tora-gebod doet uitvoeren, rekent de Schrift het aan alsof hij dit in eigen persoon gedaan heeft, er is immers gezegd: ‘De Eeuwige sprak tot Mosjè: jouw staf waarmee je de (rivier de) Nijl sloeg’ (Ex. 17:5). Sloeg Mosjè haar zelf? Aharon sloeg haar! Maar wie zijn naaste een gebod doet vervullen, wordt het door de Schrift aangerekend alsof hij het zelf heeft gedaan.«[5]

Uit de context in de Talmoed blijkt overigens dat alleen wie door opzettelijke nalatigheid Tora-kennis vergeet aansprakelijk is.

[2] Op het eerste gezicht is het verband tussen het begin van de uitspraak van Elisja ben Avoeja en de erop volgende parabel niet helder. In een aangepaste weergave (ARN ed. Soncino)[6] is daarom voorgesteld een uitspraak als die van Rabbi Dostai ben Jannai (uit Misjna Avot 3,8) als verbindende schakel met de parabel tussen te voegen:‘Wie één woord van zijn Tora-studie vergeet, rekent de Schrift het aan alsof hij zijn leven verschuldigd is.'[7]

Aannemelijker is echter, dat de parabel oorspronkelijke werd ingeleid met de Schriftwoorden: ‘Alleen, behoed jezelf en bescherm je ziel (leven) ten zeerste, opdat je de dingen die je ogen gezien hebben niet vergeet’ (Deut. 4:9) Het is immers gewoonte in de midrasj een uitleg te openen met een Schriftcitaat en dit zelfde citaat na enkele exegetische opmerkingen en conclusies aan het slot nog een keer aan te herhalen.

Zo n tussenvoeging als inleiding op de parabel is hier voor een goed begrip evenwel niet zonder meer noodzakelijk. De openingsuitspraak en de erop volgende parabel draaien immers om één gezamenlijk thema: de gedeelde, collectieve verantwoordelijkheid van heel Israël voor het vervullen van Tora-geboden. Overeenkomstig het rabbijnse gezegde ‘Heel Israël is verantwoordelijk, de een voor de ander.’ Slechts op één enkele plek is binnen de Tora (ter aanduiding van het opzetten van een legerkamp door Israël) het enkelvoud ‘wa-jichan Jisra’él’ gebruikt – ‘en (daar) sloeg Israël een kamp op’ (Ex. :19:2).[8] Het volk stond dus als ware het één man aan de voet van de Sinai om de Tora in ontvangst te nemen, de een borg staand voor de ander! Zodoende wordt het iedere Israëliet aangerekend als eigen verdienste, wanneer hij (zij) een ander binnen de gemeenschap tot het doen van een positieve mitzwa brengt. Andersom geldt het als eigen overtreding wanneer hij de ander bewust niet van een misstap weerhoudt. Volgens deze uitleg van deze passage in ARN is de inhoudelijke verbinding tussen de opening en de erop volgende parabel sowieso vanzelfsprekend. Met name wanneer we in onze uitleg de bij de parabel geciteerde twee Schriftverzen betrekken: Deut.4:29 en Deut. 32:47. De hier gebruikte meervoudsvormen verwijzen beide naar collectieve verantwoordelijkheid voor alle Israëlieten als broeders en hoeders van de Tora. Uitsluitend individueel en voor zichzelf geboden vervullen, maar anderen binnen de gemeenschap kritiekloos misstappen laten begaan, is even schadelijk als zichzelf aan overtredingen schuldig maken. En wanneer iemand een ander tot het doen van een mitzwa brengt, komt dat hemzelf ten goede. Het is alsof hijzelf in eigen persoon die miztwa heeft vervuld. Zo geïnterpreteerd vormen de woorden van Elisja ben Avoeja hier dus een logisch samenhangend geheel en is het voor een goed verstaan in feite niet nodig extra verbindende tekst als inleiding op de parabel tussen te voegen (zie noot 9).

Het vervullen van een Tora-gebod garandeert het leven van de gemeenschap. Op vele plaatsen in de traditie vinden we dit benadrukt, zoals bijvoorbeeld in deze midrasj:

»Een ander uitleg van ‘Dit zijn de woorden (die Mosjè tot geheel Israël gesproken heeft) (Deut. 1:1) Zoals honing van de bij zoet is maar zijn angel venijnig, zo zijn ook de woorden van de Tora. Ieder die ze overtreedt, wordt daarvoor gestraft, zoals er gezegd is: ‘Zowel de overspelige man als de overspelige vrouw zullen ter dood gebracht worden’ (Lev. 31:14). Maar ieder die de Tora vervult, verdient leven, zoals er gezegd is ‘Opdat je dagen verlengd zullen worden in het land dat de Eeuwige. jouw God, je geeft.’ (Ex. 20:12).«[9]

 

 

 

 

[5] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 99b.

 [6]Uitspraak van Rabbi Dostai bar Jannai (in naam van Rabbi Me’ir) in Misjna Avot 3,8. Zie A. Cohen ed., The Minor Tractates of the Talmud (Soncino press), vol. II, p. 121, in verwijzing naar Gaon van Wilna.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zie Midrasj Devariem Rabba, I,6.


© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum


Ga terug naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 38b): Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naar volgende pagina(Avot de-Rabbi Nathan p. 40):  Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naar begin en overzicht van cursus: Basisknop.jpg (1021 bytes)