|
Naar hoofdpagina:
Avot de-Rabbi Nathan
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi
Nathan
(Midrasj, tekst en commentaar)
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden
gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur
Midrasj, en uitleg, sjioer ..........
|
|
|
Hoofdstuk 25
|
|
|
Wijsheid en kennis
Trouwen of studeren? goede en slechte voortekens
|
|
|
Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 40a:
[1] Ben Azzai zegt: Voor ieder wiens verstand (daat) zich goed
verdraagt met (letterlijk: zich op zijn gemak voelt bij) zijn wijsheid (chochma)
is dit een gunstig teken. Maar voor wie zijn verstand zich niet goed verdraagt met zijn
wijsheid is dit een slecht teken.
[2] Voor ieder wiens verstand (da'at) zich goed verdraagt met zijn
drift(en) (jétzèr) is dit een gunstig teken. Maar voor wie zijn verstand zich
niet goed verdraagt met zijn drift(en) is dit een slecht teken.
Uitleg:
[1] Wijsheid en kennis / Tora-geleerde of filosoof
De woorden van Ben Azzai bezitten diepe lagen. Als was hij een psycholoog maakt hij hier
onderscheid tussen de toestand van een wel en een niet geïntegreerde persoonlijkheid. Een
staat van innerlijke harmonie plaatst hij tegenover een toestand van innerlijk conflict. Chochma
staat voor spiritueel inzicht en geopenbaarde levenswijsheid zoals de Hemel die aan
de mens in de vorm van de Tora heeft geschonken. Tora en wijsheid worden op grond van het
boek Spreuken vanouds met elkaar geïdentificeerd.
Da at staat meer voor wereldse wijsheid, voor realiteitszin,
logisch redenen en door zintuiglijke ervaring bevestigde kennis, de mens van nature
gegeven. Wanneer deze twee vormen van cognitie het spirituele tegenover het
wereldse, levenswijsheid tegenover praktische kennis, ideaal tegenover realiteitszin
niet met elkaar stroken, voorspelt dit onheil voor de toekomst. Een dergelijke
tegenstelling veroorzaakt immers innerlijke verscheurdheid en levert ook het volmaakte
recept voor psychische problemen.
Lessen en verhalen uit de Tora kunnen bijvoorbeeld conflicteren met rationele inzichten
en redeneringen. Voor een innerlijk welbevinden is het belangrijk dat we een eventueel
conflict binnen ons zelf, zoals tussen wetenschappelijk inzicht en de (morele)
levenswijsheid van de Tora, tijdig oplossen. Ook in de tijd van Ben Azzai ondervond de
mensheid al zoiets als botsing van beschavingen. Daartoe behoort ook de
spanning tussen een door Griekse filosofie beïnvloed wereldbeeld enerzijds en Bijbelse
verhalen en op religieuze voorstellingen gebaseerde belevingen anderzijds.
In de middeleeuwen zocht Maimonides als bewonderaar van de filosofie van Aristoteles
naar een bevredigende oplossing voor het conflict tussen rede (daat) en
geopenbaarde (en overgeleverde) wijsheid (chochma). Zo was voor hem de Jesajaanse
utopie (Jes. 11:1-10), dat wolf en lam ooit samen zullen weiden, geen letterlijke
voorspelling van een toekomst met veganistische roofdieren, maar de metaforische
verwoording van een toekomstige politieke werkelijkheid waarin machtige en zwakke naties
vredig naast elkaar zullen samenleven. Metafoor tegenover feitelijke bewering.
De uitspraak van Ben Azzai kunnen we ondermeer associëren met innerlijke
tegenstrijdigheden tussen Tora-kennis en werelds weten. Zijn uitspraak spoort ons aan om
cognitieve conflicten te vermijden of naar een oplossing van zulke conflicten te zoeken.
Wanneer men de mogelijke tegenstelling tussen werelds verstand en Tora-wijsheid niet op
een of andere manier neutraliseert, ontstaat het gevaar dat we de Tora de rug toekeren en
haar levenslessen verder onbeacht laten. Maimonides had zich op Ben Azzai kunnen beroepen
in zijn keuze om verhalen en taalgebruik in de Tora niet altijd in strikt letterlijke zin
op te vatten.
|
|
[1] Zie Leo Baeck, Das Wesen des Judentums, Frankfurt 1922, 35-36. |
Excurs
De tegenstelling tussen chochma en da at als
tegenstelling tussen de Tora-wijsheid en wetenschappelijke kennis van de
wereld is niet alleen ongewenst, maar is in feite aan de wijsheid van de Tora als
zodanig vreemd. Tora-wijsheid is in de eerste plaats gericht op levensheiliging, niet op
de vaststelling van historische en wetenschappelijk te verantwoorden feiten. De Tora is
geen geschiedenisboek, wetenschappelijk werk of filosofische leer, maar dogmaloze
zedenles, poëzie en bron van spirituele verdieping. De oplossing van conflicten tussen chochma
en daat vergt geen absolute keuze tussen geopenbaarde levenswijsheid en
wereldlijke kennis, maar is een kwestie van prioriteitstelling. De vraag of dingen zich
feitelijk wel zo toegedragen hebben als de Tora suggereert of beschrijft, blijft
irrelevant in verhouding tot de bewuste keuze voor haar levenslessen. Op geen enkele
manier kan wetenschappelijke of historische kritiek de zeggingskracht van de Tora op dit
vlak buiten werking stellen. Leo Baeck benadrukte het per definitie onwetenschappelijke
karakter van de Tora en haar op levenspraktijk gerichte, voor de wetenschap onaantastbare,
wezen als volgt:
»De religie laat zich niet rangschikken binnen een bepaald weten, en daarom kan ze ook
door geen enkel weten ter discussie gesteld worden. Omdat ze op geen enkele leerstelling
steunt, kan ook geen enkele leerstelling haar ondergraven. Haar vrijheid blijft geborgd en
ze is ongrijpbaar voor de veranderingen van het vorsende weten. Veelbetekenend is dat het
astronomische wereldbeeld van de nieuwe tijd zonder tegenspraak, ja zelfs zonder het
ervaren van een tegengesteldheid aangenomen is.«[1]
|
|
[2] Zie Tosefta Chagiga 2:3-4; en Babylonische Talmoed, Chagiga 14b-15a. |
Ben Azzai een persoonlijk drama
De situatie dat een spiritueel weten (chochma) zich niet laat rijmen met de
ervaring van het aardse bestaan (da at) heeft Ben Azzai op dramatische
wijze (tijdens een ystiekek beleving) persoonlijk ondervonden. Dit gegeven kan mede aan
zijn uitspraak ten grondslag liggen, aangezien hij zelf ervoer hoe schadelijk het kan zijn
wanneer spiritueel en mystiek beleven chochma bots met de
ontnuchterende ervaringen van alle dag. Wie te veel met het hoofd in wolken loopt, kan
allicht de teleurstellingen en tegenslagen van het aardse bestaan niet meer aan. Die
ontnuchterende ontdekking deed Ben Azzai nadat hij als een van de weinige stervelingen in
een mystiek en verheven moment een blik had mogen werpen in het paradijs:
»De Koning bracht mij in Zijn vetrekken (Hoogl. 1:4). Daar leren
wij: Vier zijn het (hemelse) Paradijs binnengegaan: Ben Azzai, Ben Zoma, Elisja ben Avoeja
en Rabbi Akiva. Ben Azzai wierp een blik naar binnen en werd [met gekte] geslagen. Over
hem is er gezegd: Heb je honing gevonden, eet zoveel je genoeg is [en niet
meer dan dat] (Spr. 25:16).«[2]
Het betreden van het hemelse paradijs symboliseert een geestelijk
opstijgen in mystieke vervoering. Ben Azzai werd na zon moment van
vervoering met gekte geslagen. Zijn ziel had zich als het ware overeten aan hemelse
zoetigheden. Waarschijnlijk doorzag Ben Azzai het metaforische en pseudomythische karakter
van mystieke beeldentaal onvoldoende. Hij vatte visionaire beelden en belevingen op als
een realiteit op aards niveau. Daarom kon hij de dingen van boven en
beneden niet langer onderscheiden. Binnen en buiten, innerlijk en uiterlijk,
raakten in elkaar verstrikt. Dat is precies het kenmerk van een psychose. Ben Azzai raakte
door een indringende mystieke beleving het contact met de leefwereld van gewone mensen
kwijt. Alleen Rabbi Akiva bleef na zo'n ingrijpende, hemelse en bovenaardse ervaring
ongeschonden, juist omdat hij zich als halachist bleef centreren op praktische
levensheiliging in het leven van alle dag!
|
|
|
Cognitie en emotie
In het directe vervolg van zijn woorden plaatst Ben Azai kennis op haar beurt tegenover
het driftleven, tegenover lichamelijke en emotionele impulsen. Hij getuigt op dit punt van
psychologisch inzicht. Een eenvoudige interpretatie van zijn woorden is dat Ben Azzaij
hier waarschuwt tegen het toegeven aan hevige, negatieve emoties. Wanneer je verstand, je
geest, rustig blijft onder invloed van Tora-wijsheid en je zelfs in geval van belediging
niet snel tot woede vervalt, is dit een goed voorteken. Wie andersom snel woedend wordt,
handelt in strijdt met de wijsheid van de Tora. De geest van de Allerhoogste wil slechts
verblijven bij nederige en zachtaardige personen, zo stelt de traditie. Lichtgeraaktheid
en woede vormt een bedreiging voor Tora-wijsheid.[3]
De midrasj waarschuwt herhaaldelijk dat woede kennis doet vergeten. Dat overkwam zelfs de
grootste profeet Mosjè bij herhaling. Van ieder die toornt en profeet is, wijkt
zijn profetische gave, zo luidt een Talmoedische uitspraak.[4]
Het gaat bij deze uitleg dus om situaties waarin het redenerende verstand en de meer
praktische eisen van Tora botsen met nukkige prikkels en neigingen die ons als mens nu
eenmaal van nature eigen zijn. De Wijzen beweren zelfs dat in rechtvaardige personen de
zogeheten kwade drijfveer de jétzèr ha-ra sterker is
dan bij andere mensen. Rechtvaardigen slagen er evenwel in om hun kwade impulsen ten goede
om te buigen en aan te wenden. Zelfs de jétzèr ha-ra, de kwade
drijfveer, is volgens chassidische meesters een van oorsprong door God geschonken kracht.
God schept licht em donker, goed en kwaad (vgl. Jes. 45:7). Een verkeerd gerichte 'kwade'
potentie kunnen we sublimeren en juist omvormen tot een prikkel die aanzet tot het doen
van het goede.
Da at staat onder meer voor in het leven toegepaste Tora-kennis,
aanvaardbaar voor het rationeel functionerende verstand. Voor kennis die vaak niet strookt
met emotionele prikkels binnen onszelf. Wie er, zo bezien, in slaagt zijn spirituele
wijsheid (chochma) te vertalen naar praktische en aan de wereldse eisen getoetste
Tora-kennis (da at) is nog altijd niet volledig uit de gevarenzone.
Nog steeds dreigt innerlijke verscheurdheid tussen praktisch verstand en emotie. Zo
gebiedt de Tora ons soms met reden om empathie te tonen, terwijl we toch ongewild woede en
wraakzucht blijven voelen. Of andersom eist de Tora soms met rede toepassing van recht en
terechtwijzing, terwijl we niettemin door positieve gevoelens van empathie worden overmand
en geneigd zijn toeschietelijk te blijven. Wanneer we een dergelijk innerlijk conflict
laten voortbestaan, is dit volgens de les van Ben Azzai een slecht voorteken. Door dieper
inzicht in de Tora is heling mogelijk. Het kan toch goed komen, wanneer we leren begrijpen
dat recht doen juist kan voortkomen uit de eis van empathie; en omgekeerd dat empathie en
souplesse met het hanteren van regels wel degelijk kan stroken met het diepste wezen van
het recht. Aan chochma komt zo het laatste woord toe!
|
[3] Vgl. commentaar van Rabbi Elijahoe van
Delyalin in ARN, ed. Wilna. Vgl. Babylonische Talmoed, Pesachiem 66b; en Morè Nevoechiem
II,36.
[4] Vgl. Babylonische Talmoed, Pesachiem 66b; en Morè Nevoechiem II,36.
|
[6] Zie Babylonische Talmoed, Jevamot 63b.
|
In de Tosefta is een uitspraak overgeleverd op naam van Rabbi Akiva, die past in de
context van wat Ben Azzai hier zegt:
»Voor ieder wiens eigen persoon zich verdraagt met het zijne (zijn
daden) is dit een gunstig teken. Voor wie de eigen persoon zich niet verdraagt met het
zijne, is dit een slecht teken.«[5]
Ook in deze uitspraak staat de schadelijke uitwerking van innerlijk conflict centraal.
Soms zijn we niet bijster tevreden met onszelf, met ons eigen doen en laten. Wanneer we
bijvoorbeeld last hebben van ons geweten en de waarschuwende stem daarvan wegdrukken of
overschreeuwen, laten we innerlijk tegenstrijdigheid voortwoekeren. Dat zal nadelig
uitwerken op zowel ons geestelijke als lichamelijke welbevinden.
Een aan Ben Azzai toegeschreven passage (in het directe vervolg hier in de Tosefta)
brengt naast geestelijk ook lichamelijk welbevinden expliciet ter sprake en werpt mogelijk
extra licht op de passage hier in Avot de-Rabbi Nathan:
»Ben Azzai zegt: Voor ieder wiens lichaam gebrek lijdt vanwege zijn wijsheid
is dit een gunstig teken; wanneer zijn wijsheid lijdt vanwege zijn lichaam, is dit een
slecht teken. Voor ieder wiens kennis verscheurd raakt vanwege zijn wijsheid, is dat een
goed teken. En voor ieder wiens wijsheid verscheurd raakt vanwege zijn kennis, is dat een
slecht teken.«
Ook deze uitspraak toont dat Ben Azzai boven alles prioriteit wil verlenen aan chochma
aan geopenbaarde Tora-kennis. Wijsheid verdient voor hem zelfs prioriteit boven
lichamelijk welzijn! Een zekere neiging tot ascese klinkt in zijn bewering mogelijk door.
Wat Ben Azzai hier zegt, doet denken aan zijn min of meer ascetische levenskeuze. Volgens
sommige overleveringen stichtte hij namelijk nooit een gezin en bleef hij ongehuwd, met
als doel zich volkomen aan Tora-studie te kunnen wijden. Zijn keuze voor een ongehuwde
staat bleef zeker niet zonder tegenspraak! Aan Ben Azzai wordt de boude uitspraak
toegeschreven, dat wie zich welbewust van voortplanting onthoudt als een moordenaar geldt.
Dit lokte vanzelfsprekend de vraag bij zijn collegae uit waarom juist hij dan de opdracht
tot voortplanting niet in praktijk bracht. Daarop zou Ben Azzai geantwoord hebben:
Wat moet ik anders doen wanneer mijn ziel zo smacht naar de Tora. De wereld kan door
anderen in stand gehouden worden.[6] Het lichaam mag
dus ontbering lijden omwille van de Tora, maar de Tora niet omwille van het lichaam. Chochma
ging Ben Azzai boven alles, zelfs boven de sterkste impuls binnen een mens: de seksuele
drijfveer (jétzèr) en drang om zich voort te planten! Deze geschiedenis werpt
mogelijk extra licht op het conflict tussen daat (praktische Tora-kennis)
en jétzèr, waarmee vaak speciaal de seksuele drijfveer is bedoeld. Het is
overigens opmerkelijk dat Ben Azzai de jétzèr hier niet nader specificeert.
Wie zijn seksuele impuls tot voortplanting volgt, ook al is die in wezen niet
kwaadaardig maar juist nuttig en goed, kan volgens Ben Azzai helaas niet al zijn tijd
besteden aan Tora-studie, aan chochma! Is dit een algemene aansporing tot
zelfverkozen celibaat? De tot ascese neigende zienswijze van Ben Azzai is binnen de Joodse
traditie in ieder geval zeker geen gemeengoed geworden en in veler ogen hoe goed
bedoeld ook in algemenen zin verre van aanbevelenswaardig.
|
[5] Zie Tosefta Berachot 3, 3.
|
[8] Zie in dit verband de uitleg in het commentaar Bené Avraham in ARN ed. Wilna.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 40a:
Voor ieder bij wie de Wijzen zich op hun gemak voelen op het moment van zijn
overlijden, is dit een goed teken. Voor ieder bij wie de Wijzen zich niet op hun gemak
voelen op het moment van zijn overlijden, is dit een slecht teken.
Voor ieder wiens gelaat opwaarts geheven is (op het moment van overlijden), is dit een
goed teken. Voor ieder wiens gelaat neerwaarts is gericht is [andere versie: verduistert]
(op het moment van overlijden), is dit een slecht teken.
Richt iemand (bij zijn overlijden) zijn ogen op mensen, dan is dit een goed voorteken.
Richt hij zijn ogen op de muur, dan is dit een slecht voorteken.
Bij ieder wiens gelaat straalt (op het moment van overlijden), is dit een goed voorteken.
Bij ieder wiens gelaat verdonkert (betrekt), is dit een slecht teken.
Uitleg:
Deze overlevering stelt twee zaken tegenover elkaar. Hier een goed voorteken tegenover
een slecht voorteken, en wel vooral met het oog op het hiernamaals. De spreker hint op het
al of niet deel hebben aan de opstanding en de Komende Wereld. De aansluiting bij het
voorafgaande is echter meer dan formeel. Steeds weer benadrukt de tekst het belang van
zielenrust, een rustig geweten en persoonlijke integriteit. In feite stond dit thema al
centraal in alle voorafgaande overleveringen over de samenhang tussen leren en doen, over
de integratie van kennis in het persoonlijke doen en laten van alle dag. Wie innerlijk
verscheurd is, hypocriet handelt of tegen beter weten in met een slecht geweten leeft, kan
zijn medemensen niet recht in de ogen zien. Zo iemand zal bij zijn overlijden de blik
neerwaarts richten of afwenden. Niet alleen zijn medemensen kan hij niet recht in de ogen
zien, maar ook de Sjechina niet die bij het sterven aanwezig is. Hij slaat de ogen
neer en richt het gelaat neerwaarts. Maar wie het gelaat opwaarts richt, en de Sjechina
bij het sterven in de ogen durft te kijken[7], is
klaarblijkelijk bereid zonder schaamte de hemelse Rechter tegemoet te treden. Dat is een
goed teken.
Herinnerend aan een ontmoeting van Rabbi Chijja met zijn zieke leermeester Rabbi
(Jehoeda ha-Nasi) is in een talmoedische overlevering een vergelijkbare traditie
overgeleverd. Waarschijnlijk gaat het daarbij het om een algemeen verbreide
volkswijsheid:
»Toen Rabbi ziek was, kwam Rabbi Chijja hem opzoeken en trof hem huilend aan.
Meester, sprak hij tot hem, waarom huil je? Het volgende wordt toch
gezegd: Wanneer iemand lacht, dan is dat een goed teken voor hem; maar wanneer hij huilt,
is dat een slecht teken voor hem. Wanneer zijn gelaat opwaart gericht is, dan is dit een
goed teken voor hem; maar wanneer zijn gelaat neerwaarts is gericht, is dit een slecht
teken voor hem. Wanneer zijn gelaat gericht is op omstanders, dan is dit een goed teken
voor hem; maar wanneer zijn gelaat naar de muur is gewend, is dit een slecht teken voor
hem. Wanneer zijn gelaat betrokken is, dan is dit en slecht teken voor hem; maar wanneer
zijn gelaat stralend en blozend, is dit een goed teken voor hem. Sterven op de avond
waarmee de Sjabbat begint, is een goed teken; maar sterven op de avond waarmee de Sjabbat
eindigt, is een slecht teken. Sterven op de dag waarmee Grote verzoendag begint, is een
slecht teken; maar de avond dat Grote Verzoendag eindigt, is een goed teken. Sterven aan
diarree is een goed teken, want de meeste rechtvaardigen sterven aan diarree«[8]
Bij deze lessen past ook het hier in ARN volgende verhaal over het verscheiden van
Rabban Jochanan ben Zakkai. Kennelijk is geen sterveling perfect en zonder innerlijke
twijfel of tegenstelling. Zelfs de grote rechtvaardige Rabbi Jochanan ben Zakkai was dit
niet en hij verliet de wereld met onrustig gemoed!
|
[7] Zie in dit verband de uitleg in het commentaar Bené Avraham in ARN ed. Wilna. |
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 40a:
Op het moment dat Rabban Jochanan ben Zakkai verscheidde, weende hij met luide
stem. Zijn leerlingen spraken tot hem: O, hoge zuil[9],
licht (lamp) der wereld, krachtige hamer, waarom huil je? Hij antwoordde hun:
Moet ik soms aantreden voor het aangezicht van slechts een koning van vlees en
bloed, wiens toorn, als hij kwaad op mij is, zich slechts in deze wereld zal doen gelden;
en wiens straf, als hij mij straffen wil, slechts in deze wereld plaats vindt; en wiens
doodvonnis, als hij mij doden wil, zich slechts in deze wereld zal voltrekken? En niet
alleen dit, maar ik zou hem bovendien vredig kunnen stemmen [andere versie: bestelen] met
woorden en hem omkopen met geld! Ik ga ik echter niet anders dan verschijnen voor het
aangezicht van de Koning der koningen, De Heilige, Hij zij gezegend. Wiens toorn, als Hij
kwaad op mij is, zich zowel in deze wereld als in de komende wereld zal doen gelden; en
Wie ik niet vredig kan stemmen met woorden of kan omkopen met geld. Daar komt nog bij dat
ik twee wegen voor me heb, één leidend naar Gan Eden en de ander naar Gajhinnom. En ik
weet niet of Hij mij zal bestemmen tot Gajhinnom, of dat Hij mij Gan Eden zal doen
binnengaan. En hieromtrent (de dood) zegt de Schrift: Voor Zijn aangezicht
zullen (dan) allen knielen die zullen afdalen tot het stof en wie zijn ziel niet in leven
weet te houden (Ps. 22:30).[10]
|
[9] In de versie van de
Babylonische Talmoed (Berachot 28b) is geformuleerd: zuil aan de rechterhand.
10] Zie i.v.m. dit psalmvers Midrasj Be-Midbar Rabba 14, § 22. Zie voor
de vele handschriftvarianten L. Finkelstein, Mavo le-Massèchtot Avot we-Avot de Rabbi
Natan, p. 158. |
|
Uitleg:
Volgens de weergave van dit gebeuren in de Babylonische Talmoed noemden de leerlingen
van Rabban Jochanan hun leermeester: zuil van de rechterhand, daarmee
verwijzend naar het rechts gepositioneerde exemplaar van de twee zuilen die voor de ingang
van de Tempel stonden, Boaz (links) en Jachin (rechts). Die rechterzuil vertegenwoordigt
volgens oude mystieke tradities Gods barmhartigheid, de linkerzuil de eigenschap van Zijn
recht. Mogelijk maakten de leerlingen hier een toespeling op het compassievolle karakter
van hun leermeester. De meer complete versie van het verhaal in de Babylonische Talmoed
sluit niet af met het citaat van Ps. 22:30, maar met een korte en laatste discussie van
Rabban Jochanan ben Zakkai met zijn leerlingen:
Zou ik dan niet huilen? Zij spraken tot hem: Meester, zegen
ons! Hij sprak tot hen: Moge het Gods wil zijn dat de vrees voor de Hemel
evenzeer op jullie zal rusten als de vrees voor vlees en bloed. Zijn leerlingen
spraken tot hem: Alleen tot daaraan toe? Hij antwoordde: Mocht het toch
zo zijn; jullie moeten weten dat wanneer iemand een overtreding begaat, hij zegt: Als geen
mens me maar ziet.[11] Op het moment van zijn heengaan sprak hij tot
hen: Ontdoe het huis van vaten (dingen) vanwege onreinheid, en stel een zetel klaar
voor Chizkia, de koning van Juda die komt.
Een goed teken of een slecht teken
Voert het einde van de menselijke levensweg na het sterven naar Gajhinnom of naar Gan
Eden? Zelfs de grote Rabbi Jochanan ben Zakkai wist dit niet met zekerheid, want de
beslissing daarover komt uitsluitend toe aan de Allerhoogste. Rabbi Jochanan ben Zakkai,
ooit leerling van Hillel, zou naar verluidt evenals Mosjè en Rabbi Akiva de
uitzonderlijke hoge leeftijd van honderdentwintig jaar bereikt hebben. Hij zou veertig
jaren aan zakelijke activiteiten hebben gewijd, veertig jaren aan Tora-studie en veertig
jaren aan onderwijs als leermeester. En nog altijd was hij niet zeker van zijn toekomstige
lot in het hiernamaals! Hij die vlak na de verwoesting van de Tempel een aardse vorst, in
de persoon van de latere keizer Vespasianus, onder ogen was gekomen en het er goed van af
had gebracht, moest nu treden voor het aangezicht van een oneindig veel grotere Koning! De
ontmoeting met de Koning der koningen wachtte Rabban Jochanan nog. De uitslag van dit
treffen was voor hem vooralsnog ongewis. De onverwachte wending aan het slot van het
geciteerde citaat uit Psalm 22 kondigt aan dat er onder allen die voor God buigen en in
het stof neerdalen ook personen zullen zijn die na hun dood niet meer tot leven worden
gewekt. Zelfs al zouden ze knielen en omkeer doen. Volgens Rasji gaat het daarbij om
bloedvergieters en vijanden van de Tora.[12] Hoe zou de
edele Rabban Jochanan ben Zakkai zich tot dergelijke miserabele figuren hebben kunnen
rekenen? In de verdere bespreking gaan we op deze vraag nader in.
De laatste les van Rabbi Jochanan ben zakkai
De leerlingen vragen Rabbi Jochanan verbaasd waarom hij de vrees voor God koppelt aan die
voor mensen. Doet dit geen afbreuk aan de speciale vrees voor God? In zijn laatste zegen
en les aan zijn leerlingen herinnert Rabban Jochanan aan een Schriftuitleg die
hijzelf eerder in zijn leven gaf. Het gaat om een Tora-les waarin vrees voor de Eeuwige
eveneens gekoppeld is aan de vrees voor mensen. Toentertijd stelde hij de vraag waarom
volgens de Tora (verborgen) diefstal soms zwaarder moet worden bestraft dan (openlijke)
beroving. Een rover vergoedt in alle gevallen het dubbele. Een dief in sommige gevallen
zelfs het vier- of vijfvoudige. Dat komt omdat een rover God en mens aan elkaar
gelijkstelt voor zover het hem niet kan schelen wanneer God of een mens getuige is van
zijn wandaad. Zodoende steelt hij doodleuk overdag. Hij beledigt God daarmee evenzeer als
een mens, zonder onderscheid. De dief steelt echter heimelijk en bij voorkeur in de nacht,
omdat hij vreest dat een sterveling hem zal betrappen. Hij is dus uitsluitend bang om
ontdekt te worden door een mens. Daarbij veronderstelt hij kennelijk hoe beledigend!
dat God zijn wandaden niet zal opmerken in het donker. Nota bene God Die het licht
geschapen heeft en zelfs de diepste gedachten van een mens kent![13]
|
[11] Hoeveel te meer zou hij dan moeten zeggen: Als God me maar
niet ziet. Zie Babylonische Talmoed, Berachot 28b.
[12] Zie de uitleg van Rasji en van David Kimchi bij dit psalmvers.
[13] Zie Tosefta Bava Kamma 7,1-2 en Babylonische Talmoed, Bava Kamma .79b.Vgl. in dit
verband J. Neusner, A life of Rabban Yochanan ben Zakkai, Leiden 1962, p. 90 en p.
173. Zie eventueel ook Mechilta de-Rabbi Jisjmaél, Nezikien, 12.
|
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 40a:
Van Mosjè is gezegd: [En hij (Avraham) gaf de geest, stierf en werd
verzameld tot zijn volk (vgl. Gen. 25:8). En er is gezegd:] En ik zal
Mijn hand wegnemen (en je zult Mijn achterzijde zien, maar mijn voorzijde (gelaat) zal
niet gezien worden (Ex. 33:23).
En er is gezegd: En Hij spreidde die (boekrol) voor mijn aangezicht uit, deze
was van voren (paniem) en van achteren (achor) beschreven (Ez. 2:10). Van
voren verwijst naar Deze Wereld. En van achteren verwijst naar de
Komende Wereld.
Een andere uitleg (van dit vers): Van voren verwijst naar het lijden
van de rechtvaardigen in deze wereld en de onbekommerde rust van de wettelozen in Deze
Wereld; van achteren verwijst naar de beloning van de rechtvaardigen in
de Komende Wereld en de bestraffing van de wettelozen in gajhinnom. En er
stonden klaagzangen in geschreven, jubeltoon en wee(klacht) (ibid.).
Klaagzangen verwijst naar de bestraffing van de wettelozen in Deze Wereld,
zoals er (ook) gezegd is: Dit is een klaaglied dat zij zullen zingen, de
dochters van de volkeren zullen het zingen (Ez. 32:16). Jubeltoon
verwijst naar de beloning van de rechtvaardigen in de Komende Wereld, er is immers gezegd:
Op het tiensnarige instrument en op de luit, met snarenspel en op de harp (Ps.
92:4). Wee(klacht) verwijst naar de bestraffing van de wettelozen in de
Komende Wereld, er is immers gezegd: Ramp zal op ramp volgen en gerucht op
gerucht (Ez. 7:26).
Uitleg:
Het citaat over Mosjè behoort evenals de direct erop volgende exegetische verklaringen
rond paniem en achor (van voren en van achteren)
niet tot de oorspronkelijke geschiedenis van het overlijden van Rabbi Jochanan ben Zakkai.
Dit gedeelte van de tekst zal op associatieve wijze en om mnemotechnische redenen zijn
toegevoegd. Het direct aansluitende citaat van Ex. 33:20 (geen mens kan God zien en leven)
levert extra bewijs dat ieder mens bij zijn overlijden de Sjechina ontmoet en zich van
aangezicht tot aangezicht zal moeten verantwoorden. In levende lijve kan men evenals
Mosjè dat niet kon God niet zien; maar voor wie God het leven wegneemt, wordt de Sjechina
zichtbaar.
|
|
[1] Zie Babylonische Talmoed, Berachot 28b: Op het moment van zijn heengaan sprak
hij tot hen: Ontdoe het huis van vaten (dingen) vanwege onreinheid, en stel een
zetel klaar voor Chizkia, de koning van Juda, die komt.
[2] Babylonische Talmoed, Sanhedrien 98b-99a.
[3] Zie in dit verband G. F. Moore, Judaism, II, p. 347.
[5] Zie in dit verband M. van Loopik, Het Messiaanse perspectief van
de synagogale liturgische cyclus, Amsterdam 1992, 37-38, en aldaar in Appendix §
V).Zie ook J. Neusner, A.W., 228 vv.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 40b:
Hij (Rabban Jochanan ben Zakkai) sprak: Maak het huis leeg vanwege onreinheid
en stel een troon bereid voor Chizkia, de koning van Juda.
Zo eindigden de laatste woorden van Rabban Jochanan ben Zakkai ook overeenkomstig het
bericht van zijn afscheid in de Babylonische Talmoed.[1] Hij
gaf vlak voor zijn laatste ademtocht nog de opdracht om het huis leeg te maken, dat wil
zeggen: te ontdoen van voorwerpen die verontreinigd konden worden vanwege de aanwezigheid
van een dood lichaam.
Mogelijk verwachtte Rabban Jochanan ben Zakkai de terugkeer van koning Chizkia als de
messias. Of in ieder geval hoopte hij op de komst van een of andere messiaanse persoon met
deze naam. In de Babylonische Talmoed wordt gesuggereerd dat Chizkia, koning uit het huis
van David, in het verleden de messias had kunnen zijn, ware het niet dat zijn generatie er
niet rijp voor was geweest.[2] De hoop op terugkeer van deze
voorbeeldige koning als messias heeft waarschijnlijk van doen met zijn hervorming en de
herintroductie van Gods wetten (tijdens de reformatie van Chizkia), maar is eveneens
gestimuleerd door de Bijbelse overlevering omtrent de wonderbaarlijke vernietiging van
Babylonische legertroepen tijdens zijn bewind (zie. II Kon. 18:13-19,36).[3]
Andere verklaarders opperen de suggestie dat Rabban Jochanan ben Zakkai een toespeling
maakte op de Zelotische en Galileese vrijheidsstrijder met die naam (Chizkia) ten tijde
van de opstand tegen de Romeinen. Misschien ook zinspeelde hij op een bepaalde Rabbi die
hij na zijn overlijden verwachtte te ontmoeten.[4] Waarschijnlijker is
echter dat Rabban Jochanan ben Zakkai hier speciaal zinspeelde op Rabban Gamliél II
(de patriarch) die hem als Nasi van de door hem gestichte academie te Javne opvolgen zou.
Rabban Gamliél zette het op de oude geschiedenis van koning Chizkia
geïnspireerde hervormende initiatief voort. Vermoedelijk verraden de
laatste woorden van Rabbi Jochanan een poging zichzelf te troosten, aangezien hij met
reden kon twijfelen aan eigen succes in zijn leven.[5] Rabbi
Jochanan ben Zakkai was waarschijnlijk niet voor niets kritisch over zichzelf, toen hij
aan het einde van zijn toch beslist verdienstelijke leven de balans opmaakte. Hij zal
zeker gefrustreerd geweest zijn omdat hij er niet in geslaagd was om de onderlinge
verdeeldheid in Israël te helen, tijdens de zo fataal eindigende gewapende opstand tegen
de Romeinen. Het moet een blamage in eigen ogen zijn geweest om het verzet tegen de
opzettelijke vernietiging van de laatste voedselvoorraden door radicale Joodse rebellen
(met als doel de bevolking tot gewapend verzet te dwingen) te moeten opgeven. Om zijn
leven te redden had hij in weerwil van de waarheid en zichzelf zijn ware bedoelingen en
standpunt tegenover onder meer zijn neef Ben Bajta moeten verbloemen en was daarna
gevlucht.[6] Aan de op het eerste gezicht
willekeurige volgorde van teksten in ARN ligt dus mogelijk ook deze aparte
associatie ten grondslag. De ervaringen van Rabban Jochanan ben Zakkai tijdens de opstand
tegen de Romeinen levert immers een aanschouwelijk voorbeeld van de les van Ben Azzai,
waarin deze leerling van Rabbi Akiva waarschuwde tegen de vernietigende uitwerking van
innerlijke verscheurdheid en innerlijke conflicten. Rabban Jochanan ben Zakkai heeft
pijnlijk moeten ervaren hoe moeilijk het is als hogere wijsheid, realiteitszin en emoties
binnen jezelf met elkaar botsen. Het is zeker niet onmogelijk dat juist de terugblik op de
moeilijke morele keuzes en strijdige gevoelens van solidariteit tijdens de opstand deze
geestelijk leider de mogelijkheid ontnomen hebben om de wereld met een geheel gerust
gemoed achter zich te laten!
|
[4] Zie ARN. ed. Goldin, p. 198, n. 10. En zie J. Neusner, A Life of Rabban
Jochanan ben Zakkai, p. 173-174.
[6] Zie voor details Midrasj Echa Rabbati 1.5.31 als genoemd en becommentarieerd door
J. Neusner, A.W., p. 16 vv. Vgl. ook de iets afwijkende versie van deze geschiedenis in
Babylonische Talmoed, Gittin 56b. |
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 40b:
Hij (Ben Azzai) placht te zeggen: Wanneer iemand sterft met kalm gemoed, is dat
voor hem een gunstig teken; maar wanneer (hij sterft) met verscheurd gemoed, is dat een
slecht teken. Wanneer (hij) sprekend (sterft), is dat voor hem een gunstig teken; maar
wanneer zwijgend, is dat voor hem een slecht teken. Over dingen van Tora( sprekend), is
dat voor hem een gunstig teken; maar (sprekend) over zakelijke aangelegenheden, is dat
voor hem een slecht teken. (Wanneer hij sterft) tijdens het uitvoeren van een gebod, is
dat voor hem een gunstig teken; maar (wanneer hij sterft) tijdens het uitvoeren van een
ijdele zaak, is dat een voor hem een slecht teken. (Als hij sterft) in vreugde, is dat
voor hem een goed teken; maar in droefenis, is dat voor hem een slecht teken. Wanneer
(hij) onder gelach (sterft), is dat voor hem een gunstig teken; maar (zo hij sterft) onder
geween, is dat voor hem een slecht teken. Wanneer hij op de Sjabbat-avond (bij het begin
van de Sjabbat) sterft, is dat voor hem een gunstig teken; maar (zo dit gebeurt) bij het
beëindigen van de Sjabbat, is dat voor hem een slecht teken. Zo hij sterft op de avond
waarmee Grote Verzoendag begint, is dat voor hem een slecht teken; maar (zo dit gebeurt)
bij het beëindigen van Grote Verzoendag, is dat voor hem een goed teken.
Uitleg:
Na een korte onderbreking met een beschrijving van het verscheiden van Rabban Jochanan
ben Zakkai, zet de midrasj hier de woorden van Ben Azzai voort. Een vergelijkbare
uiteenzetting over goede en slechte voortekenen bij het sterven treffen we (zie ook boven)
aan in de Babylonische Talmoed.[7] Vreugde over Tora en over
Gods geboden is het beste medicijn tegen een onrustig en bedroefd gemoed. Die vreugde is
daarom ook een werkend medicijn om deze wereld bij het sterven welgemoed te kunnen
verlaten. Hier spreekt het psychologische inzicht, dat niet een terugblik op rijkdom en
materiële successen het sterven lichter maakt, maar het besef de juiste keuzes tijdens
het leven, hoe kort en moeilijk mogelijk ook, te hebben gemaakt.
|
[7]Zie Babylonische Talmoed, Ketoevot 103b.
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Terug naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 39):
Ga naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 41):
Ga naar begin en overzicht van cursus:
Home:
|
|
|
|
|