|
Naar hoofdpagina:
Avot de-Rabbi Nathan
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi
Nathan
(Midrasj, tekst en commentaar)
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden
gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur
Midrasj, en uitleg, sjioer
|
|
[1] Vgl. bijvoorbeeld het commentaar van Rasji en van
Rabbi Jona op Misjna Avot a.l..
[2] Zie ook het commentaar van
Maimonides en van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot.
[3] Zie het commentaar Jajin
le-Levanon, van Rabbi Naftali Herz p. 279-280.
|
Iedereen en alles kent zijn eigen tijd en plaats
__________________________________________________
Tekst Avot de-Rabbi Nathan 38b (Misjna Avot 4,3)
Hij (Rabbi Nehorai) placht te zeggen: Veracht geen enkel mens en misken
geen enkel ding (woord; of: acht geen enkel ding onmogelijk), want er is
gezegd: Wie een woord (een voorschrift, iets) veracht, zal daardoor geschaad worden,
maar wie een gebod vreest zal worden beloond (Spr. 13:13).
Uitleg:
Nagenoeg dezelfde uitspraak is in Pirké Avot toegeschreven aan Ben Azzai (Pirke
Avot 4,3). Enkele opmerkelijke verschillen met de woorden van Rabbi Nehorai vallen in het
oog:
Hij (Ben Azzai) placht te zeggen: Veracht geen enkel mens en misken geen enkel
ding, want er is voor jou geen mens die niet zijn uur heeft, en er is voor jou geen enkel
ding dat niet zijn plek heeft.
We duiden eerst deze verwante uitspraak van ben Azzai. Ieder mens is naar Gods beeld
geschapen en kent een tijdstip (ogenblikken) tijdens het leven waarop hij (of zij) er op
unieke wijze toe doet. Ieder menselijk wezen speelt een rol, hoe gering in onze eigen ogen
ook, binnen het geheel van Gods scheppingswerk. Minachting voor welke menselijke persoon
dan ook staat gelijk aan minachting voor God Zelf. Want ieder mens is geschapen naar Zijn
beeld. Zelfs iemand met de laagste status die ons bovendien kwaad heeft gedaan, verdient
nog een zeker respect. Al was het alleen maar omdat hij als Gods schepsel met een vrijwe
wil omkeer kan doen.[1]
Rabbi Menachem Meiri legt in zijn commentaar op Misjna Avot uit hoe mogelijk
aan ieder mens ook als we deze voorheen waardeloos achtten een plek en
tijdstip is toebedeeld waarop we van die persoon afhankelijk zijn. Op zon moment zou
die ander ons ter genoegdoening schade kunnen berokkenen. Andersom zou hij ons eveneens
van dienst kunnen zijn. Mogelijk zal hij zelfs in speciale omstandigheden ons leven kunnen
redden.[2]
Elk ding en wezen, hoe gering ogenschijnlijk ook, heeft een door God geschonken
plek en bestemming. Dit herinnert ons aan wat Ben Zoma zei: Wie is geëerd? Hij die
de schepselen (beriot) eert (Misjna Avot 1,4).[3] Elk creatuur en onderdeel
van de natuur kent zijn tijdstip. Minachting of misachting van welk ding of
wezen dan ook, betekent een affront tegenover de Schepper. Dus alleen al uit praktisch
oogpunt is het prudent om geen enkel mens, ding of wezen minachtend of afwijzend te
bejegenen! Een treffend voorbeeld hiervan is het volgende verhaaltje dat over koning David
wordt verteld:
»Eens zag David, de herder, spinnen hun web weven. Toen sprak hij: Heerser
over de wereld, welk nut heeft deze spin, die U geschapen hebt? Het hele jaar door weeft
zij haar web en het dient nergens toe, zij heeft helemaal geen nut.Toen antwoordde
God: David, jij spot over dit nietige schepsel? Onthoud, er zal een tijd komen, dat
jij het nodig hebt!Toen koning Sjaoels (Sauls) toorn over David kwam, vluchtte
David naar de grot Adoelam en verborg zich daar. Toen zond God een spin. Ze weefde een web
voor de hele ingang van de grot een groot web en sloot zo de ingang af. Sjaoel en
zijn gevolg achtervolgden David en zij kwamen bij de ingang van de grot Adoelam.
Sjaoel zag het spinnenweb en zei: Hier is beslist geen mens naar binnen
gegaan. Als hier iemand naar binnen gegaan zou zijn, had hij het web kapot moeten
maken.Sjaoel ging niet de grot in, maar vervolgde zijn weg. Toen David uit de
grot kwam en de spin in haar web zag zitten, kuste hij haar en zei: Je hebt mijn
leven gered. Geprezen zei je schepper, en geprezen bent U, Heerser over de aarde! Kan
iemand iets scheppen zoals U?! Al Uw daden zijn van groot belang!«[4]
|
.
[4]I.Z. Kanner, Oude & nieuwe sprookjes en verhalen,
Hoogeveen/Genk 1988, p. 70-71 (uit de midrasj). |
|
Rabbi Nehorai:
Bij Rabbi Nehorai is de spreuk hier in Avot de-Rabbi Nathan meer toegespitst op het
thema: leren en doen van Tora. Hij waarschuwt om elk woord van de Tora te eerbiedigen en
daaraan evenveel aandacht te schenken. Want elk woord van de Tora is herleidbaar naar de
Eeuwige. Wat opgaat voor de woorden van de Tora, geldt ook voor mensen. Ieder mens is als
het ware een woord van God en vormt een verwijzing naar de Eeuwige. Diens wedervaren kan
voor ons zoals elk woord uit de Tora een zinvolle levensles bevatten! Zowel
in positieve als negatieve zin, als voorbeeld om iets te doen of om juist iets te laten.
Dit gezichtspunt doet denken aan wat Ben Zoma sprak: Wie is wijs? Hij die van
iedereen leert, want er is gezegd: Door al mijn leermeesters ben ik verstandig
geworden (Ps. 119:99).[5]
In het commentaar Jajin le-Levanon van Rabbi Naftali Herz, is het verband tussen
respect voor de medemens en het gebod uit Spr. 13:13 treffend samengevat: Maak niet
de fout bij jezelf te zeggen: wanneer ik een dwaas veracht, dan bega ik daarmee geen
vergrijp tegen de Alaanwezige, Hij zij gezegend. Want hij overtreedt daarmee Zijn gebod.
Hij zondigt daarmee. En zo zegt Sjlomo, geïnspireerd door Gods heilige geest: "Wie
zijn naaste minacht, is zonder verstand; maar een verstandig man zwijgt" (Spr.
11:12). Ieder mens te respecteren is een belangrijk gebod uit de Tora. De
overtreding van wie anderen minacht, zal op zijn eigen hoofd weerkeren! Minachting voor
wie dan ook blijft een zonde tegen het centrale gebod in de Tora: Heb je naaste lief
als jezelf, want ook hij is zoals jijzelf naar Gods beeld geschapen.[6]
|
[5] Zie boven, begin van hoofdstuk 23.
|
[7] De hier geschetste gedragingen komen overeen met de bewegingen tijdens de
paringsdans van een haan, die met zijn vleugelspitsen de aarde aanraakt en met de kop
schudt.
[8] Zie L. Ginzberg, The Legends,
vol. I, 43 en notities in vol V, 60; in verwijzing naar onder meer Babylonische Talmoed,
Sjabbat 77b; en Eroevien 100b (uitspraken van Rabbi Chijja en van Rabbi Jochanan). Zie ook
de weergave van enkele passages uit Pèrèk Sjira bij Josef Albo (1360-1340), Séfèr
Ikkariem, cap. III, § 1.
|
Wanneer we de woorden van Ben Azzai met die van Rabbi Nehorai verbinden, moeten we
zeggen dat ieder persoon zijn (haar) tijd en plaats kent. We concluderen dan dat we uit
het wedervaren en de levenservaring van ieder persoon op aarde een les kunt trekken, zoals
uit ieder woord van de Tora! Ook elk onderdeeltje van de schepping bevat een levensles.
Uit het kleinste element in de natuur kunnen we nog iets leren, zoals uit elk tekentje van
de Tora. Juist daarom horen leren en doen, studeren en ervaringen uit het dagelijkse leven
bij elkaar:
»Niet alleen is het zo dat alle creaturen de mens dienen en bijdragen aan zijn
welbevinden, maar God voedt ons ook op door middel van de dieren die op de aarde leven.
Hij maakt ons wijs door middel van de vogelen des hemels. Hij voorzag vele dieren met
opmerkelijke morele capaciteiten als voorbeeld tot navolging door de mens. Indien de Tora
ons niet geopenbaard zou zijn, dan zouden we welgemanierdheid hebben kunnen leren van de
kat die zijn uitwerpselen bedekt met aarde; respect voor het eigendom van anderen van de
mieren, die zich nooit iets toe-eigenen van wat een ander bijeen heeft gezameld; en het in
acht nemen van welgemanierdheid van de haan, die - wanneer hij wil paren met de hen - haar
belooft een mantel te kopen die zo lang is dat hij tot de grond reikt, en die als zij hem
vervolgens aan die belofte herinnert zijn kam schudt en zegt: Moge ik beroofd worden
van mijn kam, wanneer ik - zo ik de middelen daartoe wel bezit - deze (mantel) niet
koop.[7] Ook de krekel kan de mens een lesje leren. Gedurende de hele zomer zingt
hij, totdat zijn buik op springen staat en de dood hem opeist. Hoewel hij zijn toekomstige
lot kent, blijft hij toch doorzingen. Zo moet ook de mens zijn verplichtingen tegenover
God nakomen, wat de gevolgen hiervan ook mogen zijn. De ooievaar zou men in twee opzichten
tot voorbeeld moeten nemen. Hij bewaakt vol vuur de zuiverheid van zijn familieleven, maar
tegenover soortgenoten is hij vol compassie en mededogend. Zelfs een kikker kan de mens
tot leermeester dienen. Aan de waterkant leeft een soort dieren dat alleen blijft bestaan
door het eten van creaturen die in het water leven. Wanneer de kikker merkt dat één van
hen honger heeft, gaat hij er uit eigen beweging naar toe en biedt zichzelf als voedsel
aan, daarmee het bevel vervullend: Wanneer je vijand honger heeft, geef hem dan
brood te eten; en indien hij dorst heeft, geef hem dan water te drinken (vgl. Spr.
25:21).«[8]
|
|
|
|
|
[1] Zie voor verschillende versies van de tekst: L. Finkelstein, Mavo le-Massechtot
Avot de-Rabbi Nathan, p. 150. Een meer eenvoudige variant is: En wie Tora leert
op oude leeftijd, waarop lijkt hij? Op een koe die men op oude leeftijd getemd heeft.
|
Jong geleerd, oud gedaan
____________________________________________
Vervolg tekst Avot de Rabbi Nathan 38b (vgl. Misna Avot 4,20):
[1] Hij (Rabbi Nehorai) placht te zeggen: Wie in zijn jeugd Tora leert,
waarop lijkt hij? Op een kalf dat men temt als het klein is, want er is gezegd: En
Efraïm is een kalf dat geleerd heeft om gewillig te dorsen (Hos. 10:11). En wie
Tora leert op oude leeftijd lijkt op een koe die men pas op oude leeftijd getemd heeft,
want er is gezegd: Want Israël is opstandig, als een onhandelbare koe (Hos.
4:16).[1]
Hij placht te zeggen: Wie in zijn jeugd Tora leert, lijkt op een vrouw die
(deeg) kneedt met warm water. Wie op oude leeftijd Tora leert, lijkt op een vrouw die
kneedt met koud water.
[2] Rabbi Elazar ben Jaakov zegt: Wie in zijn jeugd Tora leert,
lijkt op een brief die op nieuw papier geschreven is. Wie Tora op oude leeftijd leert,
lijkt op een brief die geschreven is op oud papier.
[3] Rabban Gamliél [andere versie: Rabbi Sjimon ben
Gamliél] voegt hieraan toe: Wie in zijn jeugd Tora leert, lijkt op een jonge man
die een jong meisje huwt dat bij hem past en hij bij haar. Zij werpt zich op hem en hij
werpt zich op haar. Wie Tora leert op oude leeftijd, waar lijkt hij op? Op een oude man
die een jong meisje huwt dat bij hem past, maar hij niet bij haar. Zij werpt zich op hem,
maar hij houdt afstand van haar. Er is immers gezegd: Als pijlen in de hand van een
machtige held zo zijn de kinderen van de jeugd. En in het directe vervolg staat
geschreven: Gelukkig is de man die zijn pijlkoker daarmee gevuld heeft. Zij worden
niet beschaamd wanneer zij spreken met vijanden in de poort (Ps. 127:4-5).
[4] Wie leert en vergeet, is als een vrouw die kinderen baart en die
(vervolgens) begraaft, want er is gezegd: Zelfs als zij hun kinderen grootbrengen,
zal Ik hen (daarvan) beroven, zodat geen mens overblijft; lees niet zal ik hen
beroven(sjikkaltim), maar zal Ik hen doen vergeten
(sjikkachtim) (Hos. 9:12).
[5] Rabbi Sjimon ben Elazar [andere versie: Sjimon bar
Jochai] zegt: Wie in zijn jeugd Tora leert, lijkt op een geneesheer bij wie men komt om
een wond te behandelen en die een scalpel heeft om erin te snijden en medicijnen om te
genezen. Wie op oude leeftijd Tora leert, lijkt op een geneesheer bij wie men komt om een
wond te behandelen en die (weliswaar) een scalpel heeft om te snijden maar geen medicijnen
om te genezen.
[6] Laat daarom de woorden van de Tora voor jou onderscheiden zijn, het ene apart
van het andere, zoals er gezegd is: Bind ze aan je vingers, schrijf ze op de tafel
van je hart (Spr. 7:3). En er is gezegd: Bind ze bestendig op je hart, hang ze om je
hals (Spr. 6:21).
|
|
[2] Zie in dit verband een overlevering
rond Abbajé die het betreurde niet al in zijn jeugdjaren ervaring te hebben opgedaan
waardoor bepaalde instructies vanzelfsprekend voor hem geworden zouden zijn; zie
Babylonische Talmoed, Sjabbat 21b en Rasji aldaar.
[5] Zie ook het commentaar van Don
Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 4,20.
[6] Zie het commentaar Ben Avraham van Rabbi Eliahoe ben Avraham
[7] Zie het commentaar Ben Avraham van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin a.l.
[8] Vgl. in dit verband
BabylonischeTalmoed, Kiddoesjien 30b; en commentaren van Sforno en S.R. Hirsch n.a.v. Ps.
127:5.
|
Uitleg:
[1] Met Tora-studie moet men zo vroeg mogelijk beginnen. Dit is volgens Rabbi Nehorai
omdat wie jong is niet alleen sneller leert en beter kennis in het geheugen opslaat, maar
eveneens een voller proces van praktisch leren doorloopt. Gedurende zijn (in tijd)
uitgebreidere leergang gaat de leerstof en de daarbij behorende levenspraktijk onderdeel
uitmaken van de persoonlijkheid.[2] Wie pas op latere leeftijd Tora begint te studeren,
leert langzamer en zal gewend geraakt aan zelf gekozen vrijheden en aannames
niet makkelijk daarmee strijdige instructies accepteren. De tijd voor integratie van de
opgedane kennis in het sociale leven mogelijk ook minder intensief. Hij zal zich mogelijk
gedragen als een onhandelbare koe die, niet gewend aan tucht, zich niet zo makkelijk meer
laat onderwerpen.
Ook Rabbi Sjimon bar Jochai benadrukt volgens de midrasj het intellectuele nadeel
van iemand die veel te laat in het leven met Tora-studie begint, verwijzend naar het boek
Spreuken: In de winter ploegt de luiaard niet, in de oogsttijd zal hij zoeken maar
niets vinden (Spr. 20:4). Wie pas op zijn oude dag Tora gaat studeren, begint als de
luiaard uit het boek Spreuken zo te zeggen te laat met ploegen. Hij wacht tot de herfst
voorbij is en de winter al heeft ingezet, zodat ploegen en zaaien moeizaam wordt en weinig
tijd overblijft. Zodoende zal hij niet samen met anderen in oogsttijd de volle oogst
kunnen binnenhalen.[3]
[2] Zeker zo verhelderend is de metafoor van Rabbi Elazar ben Jaakov over
inkt en papier. In de Misjna Avot (4,20) is nagenoeg dezelfde uitspraak overgeleverd op
naam van Rabbi Elisja ben Avoeja.[4] De geest van wie als jeugdig persoon met Tora-studie
begint, lijkt op nog maagdelijk papier. Daarop steekt de inkt van een nieuwe tekst helder
en contrastrijk af. Een bejaarde student heeft echter meer weg van oud stuk papier waarop
reeds andere teksten zinnebeeld voor aangeleerde gewoontes en ervaringen hun
sporen hebben nagelaten. De letters daarvan moeten eerst worden uitgevlakt of gewist om
dit papier opnieuw te kunnen beschrijven. Het daardoor ruw geworden papier neemt de inkt
van nieuwe tekst slechts gebrekkig en ongelijkmatig op, waarbij de storende resten van
verwijderde letters blijven doorschemeren. Dit pakkende beeld vult de uitspraak van Rabbi
Nehorai inzichtelijk aan. Een persoon die pas op latere leeftijd met Tora- studie begint,
moet eerst de tekst van zijn ingesleten ondeugden en vanzelfsprekendheden uitvlakken. Dan
pas kan hij het sleets geworden papier van zijn bejaarde ziel opnieuw beschrijven met de
voor hem nog onbekende instructies en wijsheden van de Tora. Eerst dan kan hij nieuw
verworven inzichten in zijn persoonlijkheid en dagelijkse doen integreren. Maar altijd zal
een zekere rest van oude ideeën en vanzelfsprekendheden in het logboek van zijn geest
achterblijven, waardoor nieuw geschreven tekst aan leesbaarheid en helderheid inboet.[5]
Rabbi Nehorai vult zijn metafoor aan met die van een vrouw die haar deeg met warm water
kneedt, in tegenstelling tot een vrouw die ditzelfde doet met koud water. Met warm water
is deeg makkelijker hanteerbaar, zoals de geest van een jongere wendbaarder is dan de
geest van een oud iemand. Warm deeg zal ook hoger en sneller rijzen dan koud deeg. Zo is
de studie van een jongere meer belovend dan van iemand, wiens belegen persoonlijkheid al
een vaste mogelijk taaie vorm heeft aangenomen en slecht met moeite te
modelleren is.
[3] Rabban Gamliél gebruikt om het onderscheid bij studie tussen jong en oud een
nog al onverbloemde metafoor. Jong en oud verschillen niet alleen in cognitief vermogen
maar vooral ook in temperament en lustbeleving.[6] De Tora stelt hij zich voor als een
jong meisje dat naar de lichamelijke liefde van haar minnaar smacht.[7] Een jonge minnaar
zal daaraan kunnen voldoen, want ook hij is nog vol pit en levensvuur. Wie echter pas op
oude leeftijd begint met Tora-studie lijkt op een bejaarde minnaar die door afnemende
viriliteit zijn jonge echtenoot allicht in haar vleselijk verlangen zal teleurstellen. Met
zijn geslonken geestdrift en levenskracht kan hij zich nu eenmaal moeilijk meten met de
onbevangen nieuwsgierigheid en het vuur een jongeling.
Het door Rabban Gamliél geciteerde psalmvers (127:4-5) vertelt nog meer. Het
citaat suggereert dat wie op jonge leeftijd kinderen krijgt meer gelegenheid heeft om hen
met vol elan voor te bereiden op de strijd van het leven. Hij kan hen vroegtijdig oefenen
in gevechtstechnieken die later nodig zijn om vijanden te bestrijden, met echte wapens dan
wel met het wendbare zwaard van de tong. Zowel op het slachtveld als in het leerhuis.
David Kimchi verklaart in zijn commentaar bij de hier geciteerde psalm hoezeer David het
betreurde dat hij Sjlomo niet al van jongs af aan had kunnen voorbereiden op de zware
taken en verantwoordelijkheden die hem als opvolger van de troon wachtten. Sjlomo zou pas
twaalf jaar geweest zijn, toen David stierf en hij zijn vader opvolgde. Het verdient de
voorkeur om op zo jong mogelijke leeftijd met Tora-onderricht te beginnen, opdat een
nieuwe generatie de volle gelegenheid krijgt zich voor te bereiden op de confrontatie met
het leven en haar problemen. Daartoe behoren eveneens de vijanden bij de
poort, in metaforische zin: negatief gemotiveerde critici en disputanten. Wie van
jongs af aan in de gevechtstechnieken van Tora getraind is, kan zijn
polemische criticasters als volleerde boogschutter trefzeker van repliek dienen.[8]
[4] Het vervolg van de tekst brengt hier opnieuw het verschil van cognitieve vermogens
tussen jong en oud ter sprake. Het geheugen van wie op hoge leeftijd Tora studeert, is
doorgaans slechter dan van een jongere leerling die het geleerde minder snel vergeet. Het
aangehaalde citaat suggereert zelfs dat de vergeetachtigheid van iemand die op latere
leeftijd Tora gaat leren een gepaste straf van God is! Deze overlevering in de Tosfeta
onderstreept de ernst van deze tekortkoming op niet mis te verstane wijze:
|
[3] Zie Midrasj Devariem Rabba, 8, par 6.
[4] Zie over deze Rabbi beneden in hoofdstuk 24. |
10] Zie het commentaar van Rabbi Elia
ben Avraham van Delyatin a.l.!
|
Rabbi Jehosjoea zegt: Wie leert en zich niet inspant (om het geleerde te
doen) lijkt op iemand die wel zaait maar niet oogst. En hij die Tora leert en (het
geleerde) vergeet, lijkt op een vrouw die kinderen baart en deze begraaft.[9]
[5] Wanneer iemand met een verwonding naar een geneesheer gaat, zal deze eerst de
ontstoken en bevuilde delen (randen) van de wond wegsnijden, opdat een ontsteking zich
niet verder zal kunnen verbreiden en de wond beter kan worden gesloten. Daarna zal de arts
medicijnen toedienen, onder meer om de wond verder te ontsmetten. Zo is het ook met de
Tora waaraan in de traditie een genezende werking wordt toegedicht. De Tora snijdt de lust
tot overtreding en misstappen uit onze ziel. Dat is het begin van het genezingsproces van
tesjoeva. Maar om herhaling te voorkomen moet de boeteling dit proces met goede daden
het medicijn worden aangevuld om het genezingsproces voort te zetten. Wie op
oudere leeftijd Tora studeert en zo te zeggen met zijn wonden en misstappen bij de
geneesheer komt, zal het genezingsproces moeilijk kunnen voltooien. Het ontbreekt hem aan
medicijn, aan het vermogen om de vele instructies van de eigen te maken en te
onthouden.[10] Mogelijk zal de wond dan niet goed genezen!
[6] De relatie tussen het voorafgaande een deze slotopmerking is niet direct
herkenbaar. Toch is het mogelijk dit slot te interpreteren als relativering van het
veronderstelde cognitieve onvermogen om op leeftijd gekomen noch met succes Tora te leren.
Als de oudere maar de goede raad ter harte neemt om de leerstof als extra geheugensteun op
systematische wijze te ordenen, in herkenbare categorieën in te delen en te markeren.
Wanneer hij dan persistent blijft repeteren kan ook hij de leerstof in behoorlijke mate
meester worden. De Tora moet hij constant nabij blijven, haar als het ware dragen als een
ketting om zijn hals, en haar zoals iedere dag de gebedsriemen om zijn vingers winden.[11]
Bij al zijn doen en laten moet hij haar betrekken.
|
[9] Tosefta Ohelot 16,8.
[11] Zie voorafgaande noot.
|
|
|
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Terug naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 38a):
Ga naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 39):
|
|