Olijf.gif (4574 Byte)

Naar hoofdpagina:   Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan 38a
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

 

(tekst en commentaar - tweewekelijkse aanvulling)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur


Wijsheid en vrees voor overtreding


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)

 

 

   

Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 



 Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

Eind Avot de-Rabbi Nathan 37b (begin 38a)

 

Men vroeg Rabban Jochanan ben Zakkai: ‘Iemand die wijs is en overtreding vreest, waar lijkt hij op?’ Hij antwoordde hun: ‘Wel, dat is een ambachtsman met het gereedschap van zijn ambacht in de hand.’ ‘En een wijze die overtreding niet vreest, waarop lijkt hij?’ Hij antwoordde hun: ‘Wel, dat is een ambachtsman zonder het gereedschap van zijn ambacht in de hand.’ ‘En een ambachtman die geen wijsheid (vakkennis) bezit’? Hij antwoordde hun: ‘Dat is geen ambachtsman, hoewel hij het gereedschap van zijn ambacht in de hand houdt.

 

Uitleg:

Hoewel deze uitleg aangaande wijsheid en vrees voor overtreding – van Rabban Jochanan ben Zakkai – hier in Avot de-Rabbi Nathan volgt op de eerder genoemde woorden van zijn leerling Rabbi Chanina ben Dosa, mogen we toch voorzichtig aannemen dat de volgorde in werkelijkheid omgekeerd is geweest. De opmerkingen van Rabbina Chanina ben Dosa mogen we beschouwen als reactie van een leerling op wat zijn leraar Rabban Jochanan hem eerder had onderwezen.[1]


De reactie van Rabban Jochanan ben spreekt in feite voor zich. Tora-kennis is niet puur theoretisch van aard, maar bestaat bovenal uit ‘vakkennis’. Tora-kennis is gericht op beoefening van levenskunst. Zonder het oogmerk en de vaardigheid om verworven Tora-kennis daadwerkelijk in praktijk te brengen, blijft wat men leert zonder nut. Wanneer we ons richten op de uitoefening van een ambachtelijk vak, maar niet over de nodige kennis daartoe beschikken, zullen we prutsers blijken, niet bepaald echte vakmensen!
Het woord Tora – van de werkwoordsstam ‘jara’ (werpen, iets in een bepaalde richting sturen) geeft al aan dat Tora-wijsheid zich vooral op praktische levenskunst geconcentreerd is. Het is kennis die ons de richting aangeeft, ons wijst op de paden die we voor een succesvol en waardig leven moeten begaan. Tora-kennis helpt de menselijke bestemming als beeld van God waar te maken.

 
Van Rabbi Hosjaja is een nagenoeg identieke overlevering bekend:

 »Rabbi Hosjaja sprak: ‘Iedereen die over wijsheid (Tora-kennis) beschikt maar overtreding niet vreest, zo iemand bezit in werkelijkheid niets, net zo min als een timmerman die geen gereedschappen bezit een goede vakman kan zijn; want de omhulsels die zijn kennis moeten beschermen, bestaan uit vrees voor overtreding; zo is er gezegd:
‘[..wijsheid en kennis], en de vrees voor de Eeuwige is haar schatkamer (otzar)’ (Jes. 33:6).«

 Elders formuleert Rabbi Jochanan het zo:

»Rabbi Jochanan zegt: Indien iemand kennis heeft van Tora maar die niet in praktijk brengt, beter ware het geweest als hij niet geboren was en dat de placenta op zijn gezicht was gekeerd! Daarom is er gezegd: ‘En tot de mens sprak Hij: Wel, vrees voor de Eeuwige, dat is wijsheid’ (Job. 28:28).«[2]

 Wie heeft geleerd hoe het moet en dit aan anderen voorhoudt zonder bereidheid daar zelf naar te handelen, is schaamteloos en hypocriet. Zo iemand kan maar beter helemaal niet bestaan!

Er is mogelijk een extra (al eerder genoemd) motief waarom Rabbi Jochanan hier zo ongekend scherp uitvalt. Kennis die losgezongen raakt van de praktijk en niet gericht is op het realiseren van een leven overeenkomstig de morele waarden van de Tora, kan ontaarden en misbruikt worden. Zogenaamd zuivere kennis en wetenschap – zonder reflectie over de gevolgen van de toepassing ervan – vormt een potentieel gevaar. Hoe vaak is kennis van de traditie door afvalligen of criticasters niet misbruikt om de rabbijnse traditie in diskrediet te brengen!

In de context van dezelfde midrasj en het citaat uit het boek Job verklaarde Rabbi Chijja bar Abba dat de beloning voor het verrichten van goede daden bestaat uit de vermeerdering van Tora-kennis. In een samenleving waarin mensen naar goede daden streven, zullen wijsheid en Tora-kennis het meest kunnen toenemen. Uit zo’n samenleving kan een generatie van grote Tora-geleerden en Wijzen voortkomen. Godvrezendheid en de positieve motivatie om overeenkomstig verworven inzichten en idealen te handelen scheppen dus de maatschappelijke ruimte voor het bestaan en de menselijke waardigheid van toekomstige generaties.[3].

    

    Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 


Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

[1] Zie J. Neusner, A Life of Rabban Jochanan ben Zakkai, Leiden 1962, p. 30.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Zie Midrasj Sjemot Rabba 40,1.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie de hele context van Midrasj Sjemot Rabba ibid. 

 


Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

[1] Zie de uitleg van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 3,17.

 

 

 

[2] Zie M. van Loopik, De wegen der wijzen en de weg van de wereld, Kampen 1989, p.11-12.

 

[3] Zie in dit verband de uitleg van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 3,17.



.

 

  

Tora en ongeschreven moraal

__________________________________________



Vervolg tekst Avot de Rabbi Nathan 38a
(Misjna Avot 3,17)

Rabbi El’azar ben Azarja zegt: Indien er geen Tora is, is er geen moraal (letterlijk: dèrèch èrètz – weg van de aarde); indien er geen moraal is, is er geen Tora.



Avot de-Rabbi Nathan nosach ‘
b’ (ed. S. Schechter 38a):


Rabbi El’ azar ben Azarja zegt: Indien er geen wijsheid is, is er geen vrees. Indien er geen vrees is, is er geen wijsheid. Indien er geen moraal (dèrèch èrètz – weg van de aarde) is, is er geen Tora. Indien er geen Tora is, is er geen moraal.

Hij placht te zeggen: Indien er geen kennis is, is er geen inzicht. Indien er geen inzicht is, is er geen kennis. Indien er geen meel is, is er geen Tora. Indien er geen Tora is, is er geen meel.

 

 

Uitleg:

Tora en dèrèch èrètz (de weg van de aarde) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zodat niet van het ene sprake kan zijn zonder het andere daarin te betrekken.[1]De uitleg van deze uitspraak is divers, aangezien het begrip dèrèch èrètz – ‘weg van de aarde’ – een veelheid aan connotaties kent. Vier duidingen in dit bestek relevant: 1) werk, arbeid om in dagelijkse levensonderhoud te voorzien; 2) algemene normen van fatsoen en beschaving; 3) morele gedragsregels, zoals de plicht tot liefdadigheid en afwijzing van gedrag dat een ander ook maar op enigerlei wijze kan benadelen; 4) een vrome levenshouding die boven de strikte toepassing van de letter van de wet uitstijgt, aan goeds meer doen dan het gewone.[2]

Werk en arbeid
In andere culturen dan de Joodse treft men ook wijze mensen aan (zoals eens de Griekse filosofen) die moraal en beschaafd gedrag propageren zonder dat zij over Tora-kennis beschikken. Sommige commentatoren verwerpen de duiding van ‘weg van de aarde’ als verwijzing naar fatsoenlijk gedrag en algemeen gedeelde normen van beschaving.
[3] Zij vatten dit begrip liever eenvoudigweg op als verwijzing naar werk en het voorzien in primaire levensbehoeftes. Zonder de kennis van het concrete bestaan en zonder de ervaring van maatschappelijke omgang met anderen (in de context van arbeid en maatschappelijk verkeer), zal Tora-kennis immers theoretisch blijven en onvolledig. Maar andersom is niet minder waar. Met een lege maag is het nu eenmaal moeilijk studeren. Daarom prefereerden de Wijzen sinds oude tijden dikwijls om hun Tora-studie met een of ander handwerk of een vorm van handel te combineren.
Die laatste connotatie van het begrip dèrèch èrètz is herkenbaar in versie ‘b’ van Avot de-Rabbi Nathan. Zonder meel, zonder dagelijks voedsel, is het moeilijk om te studeren. Maar andersom is ook waar. Zonder Tora-kennis en alle geopenbaarde praktische levensvoorschriften zal het moeilijk zijn om in het maatschappelijke leven te slagen. Een samenleving die met de ethische voorschriften van de Tora geen rekening houdt, zal in materiële zin uiteindelijk weinig succesvol blijken. Ook wereldlijke kennis is van weinig waarde, zonder de levenswijsheid, de normen en de waarden die de religieuze traditie ons biedt!


Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Maimonides, Misjne Tora, Hilchot Melachiem 8,11 volgens een weergave van R. Avraham van Wilna. Zie ook M. Fox, Interpreting Maimonides, London 1990, 132.(i.v.m. alternatieve lezing van deze passage). Zie in dit verband ook I. Grunfeld, inleiding op: Samson Raphael Hirsch – Horeb, A Philosophy of Jewish Laws and Observances, vol. I, London 1962, p. lxxxix vv.

 

Algemenen normen van beschaving en fatsoen, ethisch handelen
De meeste commentatoren kiezen voor de tweede (en derde) connotatie van het begrip ‘weg van de aarde’, als verwijzing naar moraal en beschaafd gedrag.
Tot de normen van de ‘weg van de aarde’ behoort fatsoenlijk en geciviliseerd handelen dat – los van de speciale openbaring aan Israël op de berg Sinai – ook andere volkeren zich op gronde van eigen reflectie (of andere vorm van religieuze inspiratie) eigen gemaakt hebben. Rabbi El’azar ben Azarja benadrukt volgens deze uitleg dat deze algemeen, universeel gedeelde, beschavingsnormen nooit perfect gekend en gerealiseerd worden zonder kennis van Tora en traditie. En omgekeerd, dat Tora-kennis nooit het hoogste peil kan bereiken, zonder Israëls streven overeenkomstig deze universeel gedeelde moraal en beschaving van de ‘weg van de aarde’ daadwerkelijk te handelen. Ook Israël is dus aan de zogeheten (zeven) ‘noachitisch geboden’ gebonden!
Deze uitleg bij de woorden van Rabbi El’azar herkennen we in de positie die Maimonides inneemt tegenover de noachitische geboden. Hoewel de overige volkeren universele gedragsregels kunnen ontlenen aan filosofie en logisch redeneren, geldt – met name voor Israël – toch een andere route als de betere: de weg van de Tora:

»Ieder die de zeven (noachitische) geboden op zich neemt en zich erop richt deze te houden, hoort tot de vromen uit de volkerenwereld en hij heeft deel aan de toekomstige wereld; dit wil zeggen dat hij ze op zich neemt en ze doet omdat God ze in de Tora bevolen heeft en ons heeft bekend gemaakt aan Mozes onze leraar, omdat ze aan de zonen van Noach altijd al bevolen zijn. Maar als hij ze doet op grond van logische overreding, dan is hij geen inwonende vreemdeling en behoort hij niet tot de vromen uit de volkeren van de wereld, noch tot hun wijzen.’«[4]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

  

 

 

[5] Hiermee doelt hij op de ‘kalam’ een rationalistische stroming van islamitische theologen, en op Joodse denkers als Se’adja Gaon die zich op dit punt door de ‘kalam’ liet beïnvloeden.

[6] Maimonides, Sjomonè perakiem, (Inleiding op Misjna Avot), cap. 6; zie voor verdere verwijzingen M. Fox, a.w., p. 124-151.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Zie J. Sacks, Exodus – boek van de bevrijding. vert. uit het Engels door K. van Klaveren, Zierikzee 2019, p.277.

 

Morele voorschriften onderscheidt Maimonides expliciet van aan logica ontleende gedragsregels en wijsheid. Ethiek is geen zuiver product van het verstand maar berust – als het goed is – op religieus geïnspireerde keuzes, op het besluit om Gods wil te volgen. Zoals bij een esthetisch oordeel over mooi en lelijk, kan het verstand nooit zelfstandig ethische keuzes afdwingen over goed en kwaad. Goed en kwaad vertegenwoordigen nu eenmaal een ander soort waarheid dan die van het mathematische ‘twee maal twee is vier’. Sprekend over de noachitische geboden zegt Maimonides heel gedecideerd: ‘Sommigen van onze latere Wijzen die geïnfecteerd zijn met de ziekte van de redeneerders[5] noemen de [noachitische geboden] rationele voorschriften.’[6]

In wezen verwerpt hij hier (volgens de hier geciteerde lezing van zijn tekst) de geldigheid van natuurrecht en een op menselijke redenatie gebaseerde morele standaard, omdat de perfectie van een stelsel van morele regels en beschaafd gedrag uiteindelijk alleen gefundeerd zijn op traditie en openbaring. Uitsluitend in dat geval is de juistheid ervan werkelijk gewaarborgd. Ook filosofen onder de volkeren, zoals Aristoteles, erkenden universele humane en morele waarden op grond van eigen logisch redeneren. Maar ook de wijsgeren en denkers uit de volkeren dienen hun humane waarden volgens Maimonides op de Tora te baseren wanneer ze (zoals christenen en moslims) haar inhoud hebben eenmaal hebben leren kennen.

Een samenleving die regels voor sociale interacties louter baseert op logisch redeneren of allerlei menselijke rationalisaties loopt het gevaar ten prooi te vallen aan ‘de waan van de dag’. In werkelijkheid gedreven door individuele en collectieve wensen en zelfzuchtige belangen. Natuurrecht blijkt in de praktijk maar al te vaak beïnvloed door veranderlijke filosofische gezichtpunten, economische omstandigheden, belangen en politieke ontwikkelingen!

Alleen wijsheid ontleend aan wat de mens met zijn aardse eigen perspectief overstijgt, kan de ware bron van waarachtig inzicht zijn.[7] Tegelijkertijd zal Tora-studie niet succesvol blijken wanneer mensen zich niet op voorhand gedreven weten tot de realisatie van een morele en sociaal betrokken samenleving, zichtbaar en voelbaar gemaakt in de praktijk van alle dag.

Meer dan het gewone
De vierde betekenis van de term ‘weg van de aarde’ komt tot uitdrukking in een uitleg van Rabbi Menachem Me’iri bij Misjna Avot (ibid.). Niet alle van de mens verlangde handelingen in sociale omgang met anderen staan in de Tora en traditie omschreven. We moeten daarom in het sociale verkeer voordurend eigen keuzes en afwegingen maken. De les van de ‘weg van de aarde’ roept op tot inventiviteit en dwingt om meer te doen dan het gewone en dan wat de geschreven wet eist. De ‘weg van de aarde’ impliceert om meer te doen dan de letter van Tora en traditie voorschrijven. Alleen wie vanuit zo’n open en willige houding Tora studeert, zal haar diepste wijsheid leren kennen. We zullen nooit het leven van een wijs en rechtvaardig mens kunnen realiseren zonder kennis van diezelfde Tora met haar basisvoorwaarden voor het leven. Zoals (als eerder vermeld) Rabbi Hillel de Oude het zei: ‘Een am ha-arètz (ongeletterde) kan geen chasied zijn.’


Kennis en inzicht

In noesach ‘b’ is nog toegevoegd: ‘Indien er geen kennis is, is er geen inzicht. Indien er geen inzicht is, is er geen kennis.’
Kennis’(da’at) en ‘inzicht’ (bina) zijn eveneens twee kwaliteiten die niet los van elkaar denkbaar zijn. ‘Kennis’ staat voor een weten dat gericht is op (empirisch controleerbare) feiten en causale verbanden. Daarom staat het begrip ‘da’at’ voor wetenschap. ‘Bina’ staat voor inzicht in het wezen van dingen als zodanig, en in andersoortige verbanden dan puur causale. Waar wetenschap vaak alleen de verklaring heeft voor het hoe, geeft bina ook antwoorden op de vraag waarom. Met ‘bina’ (‘bein’ betekent ‘tussen’!) kan me als het ware ook tussen de dingen kijken en andere relaties leren doorzien dan die van oorzaak en gevolg.
Tora-kennis veronderstelt naast empirische kennis van de wereld tegelijkertijd inzicht in bijvoorbeeld emotionele relaties en spirituele ervaringen. Die laatste zijn nooit geheel in een feitenrelaas te vatten, maar hebben daarmee wel van doen. Tora is geen wetenschap, maar staat daarvan ook weer niet los.
De kennis, het inzicht en de wijsheid strekken veel verder dan rationaliteit en op economisch systeemdenken, verder dan de irrationele rationaliteit van een vertechniseerde samenleving waarin (in de geest van de kritiek bij Marcuse) de welvaart van het individu als belangrijker geldt dan het welzijn van een inclusieve gemeenschap. Rabbijn Jonathan Sachs bracht het verschil tussen Tora-kennis en een zich zinvol verhouden tot de wereld als volgt onder woorden:

»Tora wordt niet alleen geleerd. Ze smeekt ons ook om geleefd te worden. De Tora is ook niet alleen een gedragscode voor ons persoonlijke leven. Ze is gericht op de vraag hoe we een samenleving opbouwen. Ja, als we de Tora in dialoog brengen met de maatschappij waarin we leven, laat ze nieuwe facetten zien van haar inzicht in het menselijke bestaan.« [8]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Vgl. ook het commentaar op Misjna Avot 3,9 in Tif’èrèt Jisra’él van Rabbi Jisra’él ben Gedalja (1782-1860).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

Woord en daad

_____________________________________________


Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 38a
(Misjna Avot 3,17)

Hij (Rabbi El’ azar ben Azarja) placht te zeggen: Iemand die over goede daden beschikt en veel Tora geleerd heeft, waarop lijkt hij? Op een boom die aan het water staat, met weinig takken en veel wortels; zelfs als de vier winden van de wereld (over hem) komen, dan verwijderen ze hem niet van zijn plek; er is immers gezegd is: ‘En hij zal zijn als een boom, geplant aan waterstromen’ (Ps. 1:3). (Maar) iemand die niet over goede daden beschikt en [veel] Tora geleerd heeft, waarop lijkt hij? Op een boom die in de woestijn staat, met veel takken en weinig wortels; als de wind op hem blaast, ontworteld hij hem en werpt hem omver. Er is immers gezegd: ‘Want hij zal zijn als een tamarisk in de woestijn’ (Jer.17:6).

Avot de-Rabbi Nathan 38a, noesach ‘b’ (Misjna Avot 3,17).

Hij (Rabbi El’azar ben Azarja) zegt: Ieder wiens wijsheid meer is dan zijn daden zijn, waarop lijkt hij? Op een boom die vele takken heeft en weinig wortels. Wanneer de wind komt, ontwortelt deze hem en werpt hem omver. En ieder wiens daden meer zijn dan zijn wijsheid is, waarop lijkt hij? Op een boom die veel taken heeft en veel wortels. Zelfs als alle winden van de wereld komen en op hem blazen, dan verwijderen ze hem niet van zijn plek.

Uitleg:

Deze beeldende uitspraak sluit inhoudelijk aan bij de voorafgaande lessen van Rabbi Chanina ben Dosa en Rabbi Jochanan ben Zakkai: leren door te doen. Leren en doen behoren onafscheidelijk bijeen. Het doel van Tora studie blijft hoe dan ook het goede doen en het slechte laten, tot behoud van Gods schepping!
Noesach ‘a’ toont enkele opmerkelijke verschillen met noesach ‘b’, alsook met de weergave in Misjna Avot. Versie ‘a’ betreft een kwestie van wel of niet. Versie b’ betreft een kwestie van meer of minder. Een boom met weinig takken en veel wortels blaast de wind niet zomaar omver, in tegenstelling tot een boom met veel takken en weinig wortels die juist alle wind vangt en daarom sneller zal omvallen. De les die Rabbi El’azar ons met dit beeld voorhoudt, is als volgt. Kennis die goed ‘geaard’ is doordat ze concrete vorm aanneemt in ons dagelijkse doen en laten is allicht bestendiger dan kennis die theoretische van aard blijft, zo te zeggen los van de aarde. Wie bij het leren de praktijk van goede daden als hoofddoel voor ogen houdt en zijn inzichten in het sociale leven concreet gestalte geeft, lijkt op een boom met veel wortels en weinig takken. Daarop zal de wind niet makkelijk vat krijgen. Zelfs uitzonderlijk veel Tora-kennis maakt de prioriteit van goede daden nog niet ongedaan! Wie zijn kennis evenwel niet implementeert in goede daden, diens kennis is als een boom met veel takken en weinig wortels. De takken steken in de lucht, maar missen de basis van een stam met wortels die hem in de aardbodem verankeren.
In Noesach ‘b’ gaat het niet om wel of geen goede daden, maar om de kwantitatieve verhouding tussen studie en praktijk. Hier verleent de metafoor van de boom een extra betekenis aan de hoeveelheid takken. Weinig of veel takken staat hier voor weinig of veel studie. Weinig of veel wortels voor weinig of veel goede daden. De slechtst denkbare combinatie is die van veel takken en weinig wortels. De boodschap van beide versies is overigens nagenoeg gelijk. Studie en goede daden horen onlosmakelijk bijeen. Beide activiteiten zijn onontbeerlijk, hoewel het doen einddoel blijft. Louter filosoferen zonder praktische verbondenheid met de wereld van alle dag resulteert allicht in onwaarachtigheid en sofistische luchtfietserij.




 Boekklkl.gif (8026 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Samson Raphael Hirsch begint zijn bespreking van Joodse begrippen en gebruiken (in Horeb) met deze intrigerende en in dit verband veelzeggende uitspraak:

»Het leven zoals het geleefd wordt zou de bloem moeten zijn van kennis. Maar opdat het leven moge opbloeien uit kennis, is kennis alleen niet genoeg. De kennis waarmee je jouw geest hebt verrijkt, moet toegepast worden op jezelf; je moet wat je weet herkennen als iets dat op jou van toepassing is; je moet haar overbrengen van de geest naar het hart, dat de loop van je handelen bepaalt; het moet door en door bij je binnendringen, het moet deel van jezelf worden. Dan alleen zal het de basis worden van jouw activiteit. Het zal jouw leven worden.«[1]

 

 

 

 

[1] Zie S.R. Hirsch, Horeb – A Philosophy of Jewish Laws and Observances, London 1962, p. 3.

.

 

 

 

 Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

  

 

[2] Enkele handschriften hebben de uitspraak van Rabban Gamli’él aan die van Rabbi Josjoea ben Perachja (in Misjna Avot 1,6) aangepast, maar dat is ten onrechte; zie ARN ed. S. Schechter, noot 6.

[3] Vgl. de commentaren van Rasji, Maimonides en Don Jitzchak Abravanel bij Misjna Avot 1,16.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Vgl. in dit verband de uitleg van Me’ iri op Misjna Avot 1,16.

 

 

 
Het zekere voor het onzekere nemen

______________________________________________


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 38a
(Misjna Avot en 1,16 en 1,6)

Rabban Gamli’él zegt: Voorzie jezelf van een leraar, houd jezelf verre van twijfel en draag niet veelvuldig tienden af door giswerk.

Uitleg:

Met Rabban Gamli’él is hier Rabban Gamli’él ha-Zakén (Gamli’él de Oude) bedoeld, die leefde voorafgaande aan de verwoesting van de Tweede Tempel. Zijn spreuk lijkt op de les van Rabbi Josjoea ben Perachja: ‘Voorzie jezelf van een leermeester, verwerf een studiegenoot en beoordeel je naaste naar zijn verdienste (ten goede)’( Misjna Avot 1,6 en Avot de-Rabbi Nathan 18a).[2] Rabbi Jehosjoea wijst op het verwerven van een Tora-leraar. Rabban Gamli’él heeft mogelijk vooral de expertise van een vakgenoot op het oog, van een goed onderlegde raadgever bij het nemen van een halachische beslissing. Daarom spreekt Raban Gamli’él niet ook van een studiegenoot (zoals Rabbi Jehoesjoea wel doet).[3] Een goed onderlegde raadgever en in die zin leermeester is van belang, omdat men als leider of rechter soms een halachische en gerechtelijke beslissing moet nemen. Zo’n beslissing kan belangrijke financiële en persoonlijke consequenties hebben voor betrokkenen.
Het is een terechte vraag wat het begin van de uitspraak van Rabban Gamli’él met het vervolg ervan – over de tienden – te maken heeft. Volgens Rasji mogen we deze slotopmerking over de tienden in metaforische zin opvatten.
[4] Probeer bij het nemen van een beslissing zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan, luidt dan de boodschap. Raadpleeg een deskundige of leermeester, want niemand moet zonder advies van anderen belangrijke halachische besluiten nemen.[5] Laat geen ruimte voor twijfel, zoals dat ook niet bij het afwegen van de tienden het geval mocht zijn!

De (soorten) tienden van de oogst, die (in oude tijden toen de Tempel nog bestond) apart moesten worden gezet (of vrijgekocht) van de rest van de oogst, waren bovenal bestemd voor de Levieten en voor de armen. Men mocht niet te weinig geven, maar extra aan tienden toevoegen was evenmin de bedoeling. De Tora spreekt immers niet over zo’n extra gave. De hoeveelheid van de tienden kon men uiteraard nooit tot op de laatste appel of korenaar bepalen. Daarom is het voorbeeld van de tienden een geschikt beeld voor beslissingen over zaken waarbij het moeilijk is om exact grenzen te bepalen. In dat geval vereist de praktijk van het leven dat je – ondanks het ontbreken van exacte zekerheid – niet eindeloos blijft twijfelen en wachten met nemen van een definitieve beslissing.

Rabban Gamli’él spreekt van een enkele leermeester en niet van leermeesters in het meervoud, want wie zijn beslissing laat afhangen van de raadgevingen van meerdere leermeesters tegelijk, zal als gevolg van hun uiteenlopende meningen mogelijk niet snel tot een evenwichtig besluit komen en door twijfel achtervolgd blijven. De boodschap – in aansluiting bij de context hier in Avot de-Rabbi Nathan – is dan als volgt: blijf niet eindeloos discussiëren en dubben, maar kom tijdig tot een wettig besluit. Zoals Rabbi El’azar ben Azarja meende is het doel immers niet kennisverwerving zodanig maar toepassing van de regels uit de Tora in het dagelijks leven. Als voorbeeld van overdreven nauwgezetheid bij het nemen van een wettelijke beslissing kan men de handelwijze van Rav Asji aanvoeren. Deze rabbi zou niet minder dan tien slachters de opdracht hebben gegeven om een dier met een orgaanafwijking te onderzoeken, alvorens het vlees ervan koosjer (of niet koosjer) te verklaren. De verantwoordelijkheid voor een beslissing kan zwaar wegen, maar redelijkheid ten aanzien van de voortgang van het dagelijkse leven weegt eveneens zwaar! [6]

Wie het slot van de uitspraak over de tienden wel in letterlijke zin opvat, moet (op grond van de situatie sinds de verwoesting van de Tempel) aan een alternatieve vorm van tienden denken: armenzorg en giften. Met dit verschil dat meer geven (dan strikt een tiende) in geval van giften geen punt van discussie vormt.[7]

 

 

 

  Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

[4]Vgl. ook het commentaar van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 1,16.

[5] Vgl. het commentaar van Rabbi e n Midrasj Sjmoe’él op Misjna Avot.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[6] Zie Babylonische Talmoed, Horajot 2b; vgl. ook M. van Loopik in: Zorg voor de aarde – herstel van de wereld, ed. B. van den Berg, Amsterdam 2021, p. 57-58.

  

 

 

Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Vgl. Babylonische Talmoed, Sjabbat 88b; en Massèchèt Dèrèch Erètz Rabba II, 13, ed. M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, p. 68. Zie Midrasj Sjmoe’él op Misjna Avot 1,17 in verwijzing naar Rasbatz (Rabbi Simcha Boenam).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zwijgen is goud
______________________________________

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 38a (Misjna Avot 1, 1,17.)

Sjim’on zijn zoon zegt: Al mijn dagen ben ik opgegroeid te midden van wijzen en ik heb niets beters voor het lichaam gevonden dan om te zwijgen. Voor wijzen is zwijgen al mooi, hoeveel te meer dan voor dwazen. Wijsheid brengt geen woorden voort, en woorden brengen geen wijsheid voort – maar daden (doen dat). Ieder die veel woorden voortbrengt, brengt overtreding voort; er is immers gezegd: ‘Waar veel woorden zijn zal overtreding niet ontbreken’ (Spr. 10:19); en er is gezegd: ‘Ook een dwaas, zo hij zwijgt, wordt als wijze beschouwd’ (Spr. 7:28).

Uitleg:

Rabbi Sjim’on, de zoon van Rabban Gamli’él ha-Zakén, kwam om in de tijd van de verwoesting van de Tweede Tempel. De betekenis van het zwijgen leerde hij van zijn omgang met prudente leermeesters. Zij beperkten hun conversatie zo veel mogelijk tot de Tora en spraken daarbij niet meer dan nodig.[1] Kennelijk had Rabbi Sjim’on de woordkarigheid van zijn leermeesters ervaren als functionele bijdrage aan lichamelijk welbevinden. Daarom beweerde hij dat er niet beters voor het lichaam bestaat dan zwijgen. Een mogelijke verheldering hiervan is dat Rabbi Sjim’on zwijgen beschouwde als een adequate en gezond makende reactie op smaad en beschimping. Gekrenkte gevoelens, woede en het koesteren van wrok kunnen immers aantoonbaar de gezondheid van een mens schaden.[2] Mogelijk impliceert deze vaststelling ook dat een verbaal geschil al snel in een fysiek gevecht kan ontaarden, waarbij ook lichamelijk welzijn in het geding is.

Midrasj Sjmoe’él (commentaar bij Misjna Avot) leert dat elke reactie op beschimpingen en beledigingen, ook als die verbaal van aard zijn, een conflict alleen maar verergert en doet escaleren. Rabbi Sjim’on heeft kennelijk zelf aan den lijve ervaren hoe zwijgen in geval van een woordenstrijd het beste verdedigingswapen is:

»’En ik heb niets beters voor het lichaam gevonden dan zwijgen’ – zelfs wanneer men hem verachtte en beledigde, bleef hij zwijgen, zoals Sjlomo zegt: ‘Antwoord een zot niet overeenkomstig zijn dwaasheid’ (Spr. 26:4). En een van de Wijzen sprak als advies tot zijn zoon: ‘Wie ‘één (scheld)woord niet verdraagt, zal vele (scheld)woorden te horen krijgen.’ Een ander zei: ‘Je kunt niet beter strijden met een dwaas dan door te zwijgen en hem daarmee te vernederen en zo de aanval van zijn zwaard terug te ketsen.’ En de Wijzen, zij zijn gezegend, zeggen dat de Schrift over iemand die zijn beschimping aanhoort en niet beantwoordt dit zegt: ‘Maar wie Hem liefhebben, zijn als de opkomende zon in haar kracht’ (Richt. 5:31). Men vergelijkt iemand die zijn beschimping aanhoort en niet beantwoordt met de zon. Want zoals de zon haar beschimping van de kant van de maan aanhoorde die haar beschuldigde met te zeggen ‘Het is niet mogelijk dat twee koningen dezelfde kroon dragen’ en zoals God toen sprak ‘Maak jezelf klein’ [3]; precies zo zal het zijn wanneer iemand zijn beschimping aanhoort, dat de degene die hem beschimpte klein gemaakt zal worden en hij(zelf) zal schijnen met het licht des levens, zoals de zon in haar kracht enz.«[4]

Maimonides geeft (in zijn commentaar bij Misjna Avot) de raad om alvorens iets te zeggen eerst te onderzoeken of het wel verstandig is om te spreken. Eerst moet men bij zichzelf te rade gaan tot welke categorie de conversatie zal behoren. De filosoof Maimonides onderscheidt vier categorieën van spreken.

1) Kwaadaardig en onnodig spreken zoals laster, vloeken en tieren en het uiten van andere kwaad bedoelde dwaasheden. 2) Conversatie die zowel een gunstig als ongunstig effect kan hebben. Zo is het soms verstandig om geen positieve of lovende woorden ten aanzien van iemand te uiten, omdat ze – hoewel op zich niet kwaad bedoeld – anderen tot negatieve acties kunnen aanzetten. 3) Conversatie die op zich goed noch slecht is, maar wel overbodig en in feite betekenisloos, zoals gesprekken over dingen die men persoonlijk al of niet mooi of prettig vindt. 4) Nuttige conversatie, zoals over dingen die noodzakelijk zijn binnen de context van het dagelijkse leven en het maatschappelijke verkeer.
Alleen deze vierde categorie van spreken is volgens Maimonides aanbevelenswaardig. Deze vorm van conversatie zal Rabbi Sjim’on te midden van de Wijzen zeker wel hebben gevoerd, maar met geen woord te veel. Tot deze categorie behoort ook onderricht en discussie over Tora. Conversatie over Tora kan men volgens Maimonides onderverdelen in vijf gebieden: 1) Spreken over geboden en verboden waaraan we ons volgens de traditie moeten houden. 2) Spreken over handelingen en dingen die we moeten benoemen en analyseren, omdat ze schadelijk of gevaarlijk zijn voor de gezondheid en het bestaan. 3) Spreken over zaken die onze afkeer en verachting verdienen, zoals een minachtende houding tegenover morele zaken, of juist een hang naar immorele handelingen.4) Conversatie over dingen die juist liefde, achting en bewondering verdienen. Zoals gesprekken over (algemeen aanvaarde) deugden en goede zeden. Dit laatste onderwerp valt onder het concept dèrech èrètz – de weg van de aarde. 5) Spreken over (gewone) aardse (en praktische) zaken die geoorloofd zijn en voor het dagelijkse leven en bestaan noodzakelijk, zoals over het kopen van voedsel en degelijke.
Belangrijk in de uitleg van Maimonides is dat hij niet alleen vormen van conversatie op zich beoordeelt, maar in zijn evaluatie ook de eventuele effecten ervan betrekt. Soms is vanwege mogelijke effecten beter te zwijgen, zelfs over (positieve) dingen die onder normale omstandigheden wel gezegd mogen worden.

In Misjna Avot (1,17) vinden we nog een veelzeggende toevoeging aan de hier in Avot de-Rabbi Nathan geciteerde uitspraak van Rabbi Sjim’on ben Gamli’él: ‘ Niet studie maar het doen is de hoofdzaak; en ieder die veel woorden bezigt, brengt overtreding te weeg.’
Kennelijk heeft Rabbi Sjim’on ben Gamli’él van de Wijzen geleerd dat Tora-studie bovenal gericht moet zijn op handelen en op de implementatie van Gods wil in het dagelijkse leven, en minder op verhalende elementen in de Tora. Vandaar dat hij wijst op de gunstige effecten van zwijgen voor het lijfelijke bestaan van de mens. De aandacht gaat hier dus meer uit naar halacha dan naar aggada. De focus van Rabbi Sjim’on sluit dan perfect aan bij de voorafgaande overleveringen hier in Avot de-Rabbi Nathan, volgens welke het handelen prioriteit verdient boven pure studie en kennis!
[5].
Wie meer spreekt dan doet en daarbij niet handelt naar de wijsheid en voorschriften van de Tora, wie niet de daad bij het woord voegt, doet wie hiervan getuigen zijn twijfelen aan de waarde van Schrift en traditie. Zo vermeerdert men indirect overtreding binnen de hele gemeenschap van Israël.

  

 

 

Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

  

[1] Zie het commentaar van Rasji op Misjna Avot 1,17.

[2] Zie in dit verband het commentaar van M. Lieber (ed.), Pirké Avot (Artscroll), 50 (Misjna .Avot 1,17) in verwijzing naar Rav.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Impliciete verwijzing naar de midrasj bij het scheppingsverhaal volgens welke de maan bij de schepping dezelfde glorieuze rol opeiste als de zon. Als straf voor zijn gepikeerde reactie, maakte de Schepper de maan juist kleiner en gaf hem alleen heerschappij over de nacht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Vgl. ook het commentaar van Rasji op Misjna Avot 1, 17.

 

 

 

 



Hoofdstuk 23


[Hoofdstukken 23-26 van ARN, nosach ‘a’, bevatten uitspraken van de vier Wijzen die volgens de traditie een mystieke ervaring beleefden en een blik wierpen in het paradijs: Ben Zoma, Elisja ben Avoeja, Ben Azzai en Akiva].

 

 

 

 



Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

[6] Doorgaans echter vertaald als: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraren’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

 

 [7]  Zie het commentaar van Elijahoe ben Avraham van Delyatin

 

 

 

 

 

[8] De twee stenen tafelen werden van zeer kostbaar edelgesteente gemaakt.

 

[9] Babylonische Talmoed, Nedariem 38a.

 

 

 

 

 [10] Zie Babylonische Talmoed ibid. ed. Soncino, p. 119, noot 4.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] Zie Babylonische Talmoed, Makkot 10a en Ta’aniet 7b.

 

 

 

 

 

Ware wijsheid, rijkdom, moed en eer
___________________________________________

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 38a (vgl. Misjna Avot 4,1)

Ben Zoma zegt: Wie is wijs? Hij die van ieder mens leert, want er is gezegd: ‘Door al mijn leermeesters ben ik verstandig geworden’ (Ps. 119:99).[6]Wie is het meest onderworpen onder de onderworpenen? Iemand die bescheiden is als Mosjè, onze leraar, want er is gezegd: ‘En de man Mosjè was zeer bescheiden’ (Num. 12:32).
Wie is het rijkste onder de rijken? Dat is hij die zich verheugt over zijn deel, want er is gezegd: ‘Wanneer je eet van de inspanning van je handen, zul je voorspoed kennen en zal het je goed gaan’ (Ps. 128:2).
Wie is het heldhaftigste onder de helden? Dat is hij die zijn (kwade) drijfveer bedwingt, want er is gezegd: ‘Wie langzaam van toorn is, is beter dan een held, en wie heerst over zijn passie (emoties) (is beter dan) wie een stad inneemt (Spr. 16:33). En ieder die zijn (kwade) drijfveer bedwingt, rekent men het aan alsof hij een stad vol met helden onderworpen heeft, want er is gezegd: ‘Sterke helden die Zijn woord uitvoeren [gehoorzamend aan het woord dat Hij spreekt]’ (Ps. 103:20). Sommigen zeggen dat dit de dienstengelen zijn, want er is gezegd: ‘(Zegent de Eeuwige) Zijn engelen (dienaren), sterke helden (die Zijn woord uitvoeren)’ (ibid.). En er zijn er die zeggen: Wie zijn hater tot een vriend maakt ( dat is een held).

Uitleg:

De woorden van Ben Zoma staan hier anders geformuleerd dan in Misjna Avot 4,1. We herkennen in Avot de-Rabbi Nathan de invloed van een latere Talmoedische overlevering, die stelt dat de Sjechina – Gods aanwezigheid en inwoning op aarde –uitsluitend rust op wie heldhaftig (sterk), wijs, rijk en bescheiden is.[7]Wie de gave van profetie deelachtig wil worden, moet dus over deze vier eigenschappen beschikken. Het grote voorbeeld op dit punt is Mosjè, de grootste profeet aller tijden:

»Rabbi Jochanan sprak: De Heilige, Hij zij gezegend, laat Zijn goddelijke aanwezigheid slechts rusten op wie sterk (heldhaftig), rijk, wijs en bescheiden is. Al deze eigenschappen zijn afgeleid van Mosjè. Sterk – zoals er geschreven staat: ‘En Hij spreidde de tent uit over de tabernakel’ (Ex. 40:19). (....) (alternatieve mening:) het is afgeleid van het schriftvers: ‘Toen pakte ik de twee tafelen, wierp ze uit mijn handen en brak ze (voor jullie ogen in stukken) (Deut. 9:17). (...) Rijk – (zoals er geschreven staat): ‘Houw voor jezelf’ (Deut. 10:1) – (dit betekent:) ‘de afgehakte schilfers zijn voor jou’.[8] Wijs – want Rav en Sjmoe’él zeiden beiden: ‘Vijftig poorten van inzicht werden geschapen in de wereld, en alle behalve één werden aan Mosjè geschonken, want er is gezegd: ‘Toch hebt U hem (uitgelegd als Mosjè) een weinig kleiner gemaakt dan God’ (Ps. 8:6). Bescheidenwant er is gezegd: ‘Maar de man Mosjè was zeer bescheiden (meer dan alle mensen die op aarde waren)’ (Num. 12:3).«[9]

Aan de door Ben Zoma genoemde deugden verleent Rabbi Rabbi Jochanan in de hier aangehaalde Talmoedpassage een wat meer gangbare en meer prozaïsche invulling. Mosjè zou volgens Rabbi Jochanan in puur materiële zin buitengewoon vermogend zijn geweest. Het is op het eerste gezicht merkwaardig om wijsheid en de gave van profetie te liëren aan materieel fortuin. Een mogelijke rechtvaardiging hiertoe kan zijn, dat een profeet – zo hij kritisch wil blijven tegenover machthebbers – onafhankelijk kritiek moet kunnen uiten. Hij moet daarom over eigen bestaansmiddelen kunnen beschikken.[10] De voorwaarde van sterkte (heldendom) legt Rabbi Jochanan eveneens in letterlijke zin uit. Namelijk als het bezit van grote lichamelijke kracht. Maar ook wijsheid en bescheidenheid krijgen in de uitspraak van Rabbi Jochanan een iets minder moraliserende connotatie dan in de woorden van Ben Zoma het geval is!

Rabbi Jochanan spreekt over door God geschonken kwaliteiten. In de meer verfijnder opvatting van Ben Zoma gaat het om voorwaardelijke deugden. Hij doelt op een actieve, aan de praktijk getoetste, levensinstelling, en niet op van hogerhand toebedeelde eigenschappen of situaties. Ben Zoma benadrukt dat men deze vier kwaliteiten eerst door eigen inspanning tot persoonlijke deugden moeten verheffen. De aanspraak op deze kwaliteiten moeten we dus eerst zelf verdienen. Ze zijn niet geschonken, hoogstens is de potentie ertoe ons door de Hemel gegeven. Wijs ben je pas, als je eerst van iedereen leert. Sterk ben je pas als je het verstand eerst meester maakt over verkeerd gerichte lichamelijke impulsen en fantasieën. Geëerd ben je niet omdat anderen jou om welke reden dan ook eer bewijzen, maar omdat jijzelf eerst aan anderen eer hebt doen toekomen en je jezelf daarmee geliefd hebt gemaakt.[11 De meer moraliserende opvatting van genoemde kwaliteiten en deugden neemt daarmee in de uitspraak van Ben Zoma een verrassende wending. Zeker in vergelijking met gebruikelijke opvattingen erover.[12]
 
De vier door Ben Zoma genoemde kwaliteiten staan eveneens centraal in een vermaning uit de mond van de profeet Jeremia:

Zo zegt de Eeuwige: Laat een wijze zich niet beroemen op zijn wijsheid, laat de held zich niet beroemen op zijn sterkte, laat een rijke zich niet beroemen op zijn rijkdom. Maar laat wie zich (op iets) beroemt, zich daarop beroemen dat hij begrijpt en Mij kent, dat ik de Eeuwige ben Die liefderijke trouw, recht en gerechtigheid bewijs in het land, want in deze dingen schep ik behagen’ (Jer. 9:22-23).

Deze vermaning van Jeremia heeft naar alle waarschijnlijkheid in de uitspraak van Ben Zoma doorgewerkt.

Wijsheid
Ware wijsheid is het resultaat van een dynamisch leerproces. Wijsheid is geen gegarandeerd bezit of vaste eigenschap waar je als mens trots op kan zijn. Integendeel, deze deugd impliceert bereidheid om overal, altijd en van iedereen, belangrijk of onbelangrijk, hoog of laag, bij te leren. Ook van wijze mensen in andere culturen en onder andere volkeren, en zelfs van minder begaafden, of mogelijks zelfs van dieren kunnen mensen menige wijsheid opdoen. Wie wijs wil zijn, moet dus gestaag kennis blijven verwerven, zo nodig van alles en iedereen. Het is zoals de grote Rabbi (Jehoeda ha-Nasi) ruiterlijk toegaf: ‘Ik heb veel geleerd van mijn leraren, maar het meeste nog heb ik geleerd van al mijn leerlingen.’
[13]
Wijsheid is als het ware een activiteit, waarbij denken en doen ineenvloeien. Vandaar dat de deugd van bescheidenheid als primaire voorwaarde geldt voor kennis en inzicht. Immers alleen wie zich bescheiden opstelt, durft vragen te stellen en vult zo de nooit volledige menselijke kennis aan. Juist ook door concrete levenservaring. Alleen aan Mosjè was het beschoren om de hoogste wijsheid van de Tora van aangezicht tot aangezicht te ontvangen. Alleen hij mocht de Sjechina het dichts naderen, omdat hij naast andere deugden uitzonderlijk bescheiden was en bleef. Zó beantwoord de midrasj de vraag waarom uitsluitend Mosjè de berg Sinai mocht beklimmen om daar de Tora in ontvangst te nemen:

»Zijn bescheidenheid veroorzaakte dat, want er is gezegd: ‘En de man Mosjè was zeer bescheiden (Num. 12:3). De Schrift leert dat op een ieder die bescheiden is uiteindelijk de geest Gods zal rusten, bij de mens op aarde, er is immers gezegd:‘Want zo spreekt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid woont en Wiens naam heilig is: Ik woon in de hoge hemel en in het heilige, en bij de verbrijzelde en nederige van geest’ (Jes. 57:15).«[14]

 

 

Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[11] Vgl. het commentaar van H. Reisman, Ijjoeniem de-Pirké Avot, Tel Aviv. 2001, op Misjna Avot 4,1

 

 

[12] Vgl. in dit verband Babylonische Talmoed, Sjabbat 28b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[14] Zie Mechilta de Rabbi Jisjma'él, ed. M. Friedmann, Jitro ba-Chodèsj par. 9 (72a).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[15] Vgl. in dit verband het commentaar van Me’iri op Misjna Avot 4,1.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[18] Babylonische Talmoed, Berachot 58a.

 

 

 

 

Rijkdom
De grootste rijkdom die een mens ten deel kan vallen is in feite niet van materiële aard. Rijkdom gaat niet over de hoeveelheid bezit, maar om een levensinstelling. De grootste rijkdom is tevredenheid, het zich verheugen over wat ons door het lot of uit de hand van God is toebedeeld. Want alleen dan verlangen we niet naar meer en ontbreekt het gevoel meer nodig te hebben dan we al bezitten. Alleen vanuit dankbaarheid ontstaat de stimulans om te geven. Wie rijk is, heeft wat om weg te geven. Wie straatarm is of zich uit ontevredenheid zo voelt, kan moeilijk iets afstaan. Als bewijsplaats geldt:Wanneer je eet van de inspanning van je handen, zul je voorspoed kennen en zal het je goed gaan’ (Ps. 128:2). In aansluiting op de gedachte dat een Wijze onafhankelijk moet proberen te zijn, prijst dit psalmvers de keuze om te leven van wat men zelf en met eigen handen verdient. Eenvoudige arbeid, verricht door een bescheiden en snel dankbaar mens, geeft voldoening. Een materialistische houding remt kennisverwerving af, want er zal doorgaans weinig tijd resteren voor studie en verdieping.[15] Ware rijkdom bestaat uit dankbaarheid, tevredenheid, gepaard gaande met een eenvoudige levensstijl. De context van de psalm voegt nog een element toe. Godvrezendheid beteken Gods geboden in je leven implementeren. Dat kan alleen wanneer we ook vol en actief, met al onze leden, aan het maatschappelijke leven deelnemen. De eerst genoemde deugd van bescheidenheid sluit direct bij deze speciale betekenis van rijkdom aan!
Asjrècha’ – ‘voorspoedig ben je’ – geldt voor Deze Wereld. ‘Tov lecha’ – ‘goed voor jou’ – geldt voor de Komende Wereld. Rabbi S.R. Hirsch brengt het Hebreeuwse begrip ‘asjré’ in verband met de woordstam ‘asjar’ – voorwaarts stappen, succesvol zijn.
[16] In deze wereld zal iemand succesvol kunnen zijn en zich allicht het gelukkigst voelen wanneer hij, hoe pover misschien ook, in eigen middelen van bestaan kan voorzien. De inspanning daartoe geeft voldoening. Een aandeel in de toekomstige wereld zal hij verwerven, omdat hij zich niet aan de intriges en wandaden schuldig maakt, waartoe ontevreden lieden vanuit hun hebzucht vaak wel vervallen.[17]

Moed en kracht
Een krachtige held – een gibbor – is normaal gesproken een manhaftig persoon die over grote fysieke krachten beschikt en in fysieke zin overwinningen behaalt. Ben Zoma spreekt echter vooral over een spirituele held, die zijn verstand groter maakt dan zijn fysieke en emotionele impulsen. Groter dan de krachten van de jétzèr ha-ra, de ‘kwade drijfveer’. Belangrijk is er op te wijzen, dat Ben Zoma het niet heeft over het doden of vernietigen van de kwade drijfveer, maar slechts over het ‘bedwingen’ of ‘overmeesteren’ (kabas) ervan. Ben Zoma blijkt op dit punt geen asceet te zijn maar een realist. Conform de rabbijnse traditie die de noodzaak van de ‘kwade drijfveer – in de betekenis van bijvoorbeeld zucht naar concurrentie, seksuele drift en overlevingsdrang onderschrijft – onderschrijft. Deze impuls kan weliswaar makkelijk ontaarden, maar we kunnen hem ook leren bedwingen en de energie ervan ombuigen in een goede richting. Zo transformeren we deze kwade kracht in goede daden opdat we daarmee het leven heiligen.

Eer
De versie in Misjna Avot 4,1 voegt nog een extra eigenschap toe: ‘Wie is geëerd? Hij die de schepselen (beriot) eert, want er is gezegd: “Want wie Mij eren zal Ik eer bewijzen, maar, maar wie Mij verachten zullen onteerd worden”’ (I Sam. 2:30).

‘Eer’ koppelt Ben Zoma aan de deugd van bescheidenheid. Echte eer komt slecht toe aan wie in staat is anderen eer te bewijzen. Echte eerbiedwaardigheid is niet afhankelijk van macht, bezit of welk vermogen dan ook. Ze is onslijtbaar voor wie zonder aanzien des persoons aan anderen eer en respect betoont en zich zo geliefd maakt. Zelfs in de ouderdom en met verlies van kracht en macht, zal hij respect blijven ontvangen, vanuit de herinnering aan alle goeds dat hij voor anderen gedaan heeft. Een sprekend voorbeeld van de respectvolle en bescheiden levenshouding, die Ben Zoma ook zelf eigen was, vinden we overgeleverd in de Babylonische Talmoed:

»Ben Zoma zag eens een menigte op een van de trappen van de Tempelberg. Hij sprak: ‘Gezegend is Hij, Die wijs is in geheimenissen. En gezegend is Hij Die al deze mensen heeft geschapen om mij van dienst te zijn. Hoeveel inspanning heeft de eerste mens niet moeten leveren voordat hij een stuk brood vond om te eten! Hij ploegde, zaaide, maaide, bond schoven bijeen, dorste, wande, selecteerde, maalde, zeefde, kneedde en bakte. En toen pas at hij. En ik sta ’s morgens op en vind al deze dingen voor mij bereid! En hoeveel inspanning heeft de eerste mens niet moeten leveren voordat hij een kledingstuk vond om zich mee te kleden! Hij moest scheren, witten (wassen), kammen, spinnen en weven. Pas daarna vond hij een kledingstuk om aan te trekken. En ik sta ’s morgens op en vind al deze dingen voor mij. (aanwezig)!«[18]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[16] Zie commentaar van Rabbi S.R. Hirsch bij Psalm 1.

 

[17] Vgl. onder meer commentaar van Rasji en Jisra’él ben Gedalja (Tif’èrèt Jisra’él) op Misjna Avot 4,1.

 

 

 


 

 

[

 

 

Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

[19] O.a. vereenzelvigd met Rabbi El’azar ben Arach; zie uitleg beneden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Alleen studeren of samen ‘lernen’
______________________________________

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 38a (Misjna Avot 4,14)

Rabbi Nehorai[19] zegt: Ga in ballingschap naar een plaats van Tora en zeg niet dat zij achter jou aan zal komen – want jouw studiegenoten zullen jou haar in de hand doen vasthouden; ‘en leun niet op je eigen inzicht’ (vgl. Spr. 3:5).

Uitleg:

Rabbi Nehorai betekent letterlijk‘verlichte’, afgeleid van het Aramees woord voor ‘licht’: nahor. Met dit pseudoniem zou deze rabbi aangeduid zijn, omdat hij de ogen van andere Tora-geleerden verlichtte door zijn fenomenale kennis van halacha[20] Sommige verklaarders denken dat met dit pseudoniem Rabbi Me’ir bedoeld is, wiens naam ook letterlijk ‘verlichter’ betekent.
De inhoud van de uitspraak herinnert echter in het bijzonder aan een ingrijpende ervaring in het leven van Rabbi El’azar ben Arach. Hij was een van de meest geliefde leerlingen van Rabbi Jochanan ben Zakkai. Hoe onthutsend is het daarom te vernemen, dat diezelfde uitmuntende leerling bijna al zijn Tora-kennis verloor. Dit gebeurde nadat zijn vrouw hem ertoe had verleid om zijn leermeester en medeleerlingen in Jabne te verlaten en naar de plaats Emmaüs’ te verhuizen. Dit was weliswaar een plek met warme waterbronnen en luxueuze baden, maar daar ontbeerde hij een goed leerhuis. Ondanks aangename warmwaterbronnen ontbrak daar de echte bron waarmee Rabbi El’azar zijn scherpe geest kon verkwikken, een leermeester. Chatam Sofér stelt de zoon van Rabbi Jehoeda ha-Nasi tot voorbeeld. Hij werd weggezonden naar het verre Babylonië om daar te gaan studeren onder Rav, ook al was zijn eigen vader hoofd van een grote Talmoed-school.
[21]

In de uitspraak van Rabbi Nehorai – of is het Rabbi El’azar ben Arach? – staat echter in het bijzonder het samen leren met studiegenoten centraal! Rabbi El’azar kon in de plaats Emmaüs weliswaar studeren, maar daar kon hij niet langer samen met vrienden ‘lernen’! Zijn voormalige studiegenoten waren immers niet met hem meegegaan en bleven in Jabne, hoewel hij op hen wachtte. Omdat zij niet kwamen, wilde Rabbi El’azar terug naar hen toe. Zij hadden hem nodig als leraar, en hij ontbeerde hen als leerlingen en studievrienden. Zij vrouw stond hem echter niet toe om terug te keren. Op zijn argument ‘ zij hebben mij nodig’, repliceerde zij met deze retorische vergelijking: ‘In geval van een pot (voedsel) en muizen, wie gaat dan naar wie toe? Gaan de muizen naar de pot, of gaat de pot naar de muizen?’[22]

Studeren is zeker niet gelijk aan ‘lernen’. Succesvol Tora leren kun je het best gezamenlijk doen, in een leerhuis, in vertrouwelijke verbondenheid met studiegenoten. Van de eens zo schrandere leerling van Rabbi Jochanan ben Zakkai bleef in de badplaats met zijn luxueuze warmwaterbaden en zoete wijnen dan ook weinig over. Toen Rabbi El’azar een tijd later teruggekeerd was en opgeroepen werd om uit de Tora lajenen, las hij in plaats van de Tora-tekst ‘Deze maand zij voor jullie’ (Ex. 2:12) de onbegrijpelijke woorden: ‘Hun hart zweeg’. Dat kwam omdat hij uit onwetendheid enkele letters met elkaar verwisselde. Zo gaf hij aan de heilige woorden een totaal andere betekenis. Zijn vroegere vrienden met wie hij voorheen samen had gestudeerd, hieven toen verschrikt een gebed voor hem aan. En gelukkig keerde de kennis van Rabbi El’azar ben Arach daarop terug.
Dit verhaal sluit (volgens de Talmoed) veelzeggend af met de hier uit Avot de-Rabbi Nathan herkenbare woorden: ‘En het was daarom dat wij leren, dat Rabbi Nehorai zegt: “Ga in ballingschap naar een plaats van Tora, en zeg niet dat zij achter jou aan zal komen enz.”’
[23] De echtgenote van Rabbi El’azar meende dat leerlingen meer behoefte hebben aan een leermeester dan andersom. Rabbi El’azar ben Arach zelf wist wel beter. Zonder leerlingen is men nog slechter af dan zonder leermeester, want dan moet men zielsalleen studeren!
Een vertrek om elders te gaan studeren heeft soms iets weg van een vrijwillig aanvaarde ballingschap, maar het blijkt dan toch de best keuze te zijn. Gezamenlijk ‘lernen’ onder een leermeester, samen met medeleerlingen, is zoveel beter dan in je dooie eentje Tora leren.
 
De studiegenoten van Rabbi El’azar weigerden dus met hem mee te gaan naar Emmaüs. We herkennen deze ontnuchterende ervaring in opmerking van Rabbi Nehorai: ‘en zeg niet dat zij (Tora-kennsis) achter jou aan zal komen’. Studiegenoten zoeken, desnoods ver weg van een vertrouwde omgeving, zal het proces van studeren verrijken. Want juist samen met medeleerlingen leren we de traditie vanuit alternatieve invalshoeken en vraagstellingen bezien.
‘Want jouw studiegenoten zullen haar (dat wil zeggen Tora en traditie) vast in de hand doen houden.’ Wat is hiermee gezegd? Juist studiekameraden staan volgens Rabbi Nehorai garant voor het beklijven van kennis. Omgang met leerlingen blijkt misschien nog wel belangrijker dan een uitmuntende leermeester! In Midrasj Sjmoe’él vinden we daarom deze uitleg:

»Zeg niet dat zij (de Tora) achter jou al aankomen doordat je een leermeester inhuurt om op jouw eigen plek te komen lesgeven, want waar het op aankomt (bij studie) is niet een leermeester maar (de aanwezigheid van) studiegenoten. En dat is wat bedoeld is met: ‘want jouw kameraden zullen haar vast in de hand doen houden.’ En wanneer je daar in ballingschap verkeert en veel Tora leert, moet je niet bij jezelf zeggen: ‘Ik heb geen studiegenoten meer nodig, want je hebt altijd studiekameraden nodig. Dat is wat bedoeld is met ‘en leun niet op je eigen inzicht’.«[24]

Uitsluitend op eigen inzicht leunen is sowieso dwaas. Daarmee vaag je eerder opgedane kennis weg:en leun niet op je eigen inzicht’ (vgl. Spr. 3:5).

Er is kennis, zoals die over ethische kwesties, die nooit louter door logisch redenen kan worden verkregen. Hier moet onder meer kennis van de mondelinge traditie uitkomst bieden.[25] Alleen al kennis van de vorm en betekenis van de letters van het Hebreeuwse alfabet, zo ondervond Rabbi Ei’azar ben Arach, is afhankelijk van mondelinge overlevering!
Het is een grote vergissing van de moderne samenleving te veronderstellen dat de bijdrage aan het vaststellen van normen en waarden vanuit religieuze tradities achterhaald zou zijn en zou kunnen worden vervangen door wetenschap en logisch redeneren!

Nog een alternatieve kijk op de woorden van Rabbi Nehorai ( of Rabbi El’azar ben Arach) is mogelijk. Rasji en Rabbi Jona verklaren en vertalen met een kleine variatie: ‘(en zeg niet) dat jouw kameraden haar vast in de hand doen houden’. Ook al ben je naar een andere woonplek gegaan om daar met vrienden en een leermeester te studeren, je moet niet denken dat dat voldoende zal zijn. Vertrouw er dus niet op dat de aanwezigheid van studievrienden de toename van jouw kennis als vanzelfsprekend zal garanderen. Vertrouw al helemaal niet uitsluitend op je eigen oordeel. Uiteindelijk kan alleen de Eeuwige jou toekomstbestendige wijsheid schenken!.
Het is buitendien fout om te veronderstellen dat studiegenoten aan jou Tora-kennis succesvol uit de tweede hand kunnen doorgeven. Tora-kennis moet persoonlijk worden verworven, rechtstreeks uit de mond van leermeesters, en ‘last but not least’ met hulp van Eeuwige!
De laatste waarschuwing doet denken aan de opinie van Maimonides ten aanzien van de gave van profetie. Hij somt een aantal vaardigheden en deugden op die men zich eigen moet maken om de gave van profetie te kunnen ontvangen. Hoe goed iemand ook hier op aarde is voorbereid, uiteindelijk blijft de geest van profetie een gave van boven.

 

 

 

Boekklkl.jpg (2393 Byte)

 

 

 

 

 

Sterc.gif (1440 Byte)

 

 

 

 

 

 

 

 

[20] Zie Babylonische Talmoed, Eroevien 13b en Sjabbat 147b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[21] Zie Babylonische Talmoed, Eroevien 13b en Sjabbat 147b.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[22] Zo in Midrasj Kohèlèt Rabba op Pred.7,7, § 2.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[23] Zo in Midrasj Kohèlèt Rabba op Pred.7,7, § 2.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[24] Midrasj Sjmoe‘él bij Pirké Avot 1,18.

 

 

[25] Vgl. in dit verband ook het commentaar van Rabbi Naftali Herz (Jajin le-Levanon’, op Misjna Avot 4,14 p. 315-316.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

Naar volgende pagina ((Avot de-Rabbi Nathan 38b:) Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 37):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1): Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)