|
Avot de-Rabbi Nathan 38a (tekst en commentaar - tweewekelijkse aanvulling) Dr.
Marcus van Loopik
|
|
|
Eind Avot de-Rabbi Nathan 37b (begin 38a) Uitleg:
|
[1] Zie J. Neusner, A Life of Rabban Jochanan ben Zakkai, Leiden 1962, p. 30.
[2] Zie Midrasj Sjemot Rabba 40,1.
[3] Zie de hele context van Midrasj Sjemot Rabba ibid.
|
[1] Zie de uitleg van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 3,17.
[2] Zie M. van Loopik, De wegen der wijzen en de weg van de wereld,
Kampen 1989, p.11-12. [3] Zie in dit verband de uitleg van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 3,17.
|
Tora en ongeschreven moraal __________________________________________
Hij placht te zeggen:
Indien er geen kennis is, is er geen inzicht. Indien er geen inzicht is, is
er geen kennis. Indien er geen meel is, is er geen Tora. Indien er geen Tora
is, is er geen meel. Uitleg: |
|
[4]
Maimonides, Misjne Tora, Hilchot Melachiem 8,11 volgens een weergave
van R. Avraham van Wilna. Zie ook M. Fox, Interpreting
Maimonides, London 1990, 132.(i.v.m. alternatieve lezing van deze
passage). Zie in dit verband ook I. Grunfeld, inleiding op: Samson Raphael
Hirsch – Horeb, A Philosophy of Jewish Laws and Observances, vol. I, London 1962, p. lxxxix vv. |
Algemenen
normen van beschaving en fatsoen, ethisch handelen »Ieder die de zeven (noachitische) geboden op zich neemt en zich erop richt deze te houden, hoort tot de vromen uit de volkerenwereld en hij heeft deel aan de toekomstige wereld; dit wil zeggen dat hij ze op zich neemt en ze doet omdat God ze in de Tora bevolen heeft en ons heeft bekend gemaakt aan Mozes onze leraar, omdat ze aan de zonen van Noach altijd al bevolen zijn. Maar als hij ze doet op grond van logische overreding, dan is hij geen inwonende vreemdeling en behoort hij niet tot de vromen uit de volkeren van de wereld, noch tot hun wijzen.’«[4] |
.
|
[5] Hiermee doelt hij op de ‘kalam’ een rationalistische stroming van islamitische theologen, en op Joodse denkers als Se’adja Gaon die zich op dit punt door de ‘kalam’ liet beïnvloeden. [6] Maimonides, Sjomonè perakiem, (Inleiding op Misjna Avot), cap. 6; zie voor verdere verwijzingen M. Fox, a.w., p. 124-151.
[8] Zie J. Sacks, Exodus – boek van de
bevrijding. vert. uit het Engels door K. van Klaveren, Zierikzee 2019,
p.277. |
Morele voorschriften onderscheidt
Maimonides expliciet van aan logica ontleende gedragsregels en wijsheid.
Ethiek is geen zuiver product van het verstand maar berust – als het goed is
– op religieus geïnspireerde keuzes, op het besluit om Gods wil te volgen.
Zoals bij een esthetisch oordeel over mooi en lelijk, kan het verstand nooit
zelfstandig ethische keuzes afdwingen over goed en kwaad. Goed en kwaad
vertegenwoordigen nu eenmaal een ander soort waarheid dan die van het
mathematische ‘twee maal twee is vier’. Sprekend over de noachitische geboden
zegt Maimonides heel gedecideerd: ‘Sommigen van onze latere Wijzen die
geïnfecteerd zijn met de ziekte van de redeneerders[5] noemen de [noachitische
geboden] rationele voorschriften.’[6] Een samenleving die regels
voor sociale interacties louter baseert op logisch redeneren of allerlei
menselijke rationalisaties loopt het gevaar ten prooi te vallen aan ‘de waan
van de dag’. In werkelijkheid gedreven door individuele en collectieve wensen
en zelfzuchtige belangen. Natuurrecht blijkt in de praktijk maar al te vaak
beïnvloed door veranderlijke filosofische gezichtpunten, economische
omstandigheden, belangen en politieke ontwikkelingen! Alleen wijsheid ontleend
aan wat de mens met zijn aardse eigen perspectief overstijgt, kan de ware
bron van waarachtig inzicht zijn.[7] Tegelijkertijd zal Tora-studie niet succesvol
blijken wanneer mensen zich niet op voorhand gedreven weten tot de realisatie
van een morele en sociaal betrokken samenleving, zichtbaar en voelbaar
gemaakt in de praktijk van alle dag. Meer dan het gewone
»Tora wordt niet alleen
geleerd. Ze smeekt ons ook om geleefd te worden. De Tora is ook niet alleen
een gedragscode voor ons persoonlijke leven. Ze is gericht op de vraag hoe we
een samenleving opbouwen. Ja, als we de Tora in dialoog brengen met de
maatschappij waarin we leven, laat ze nieuwe facetten zien van haar inzicht
in het menselijke bestaan.« [8] |
[7] Vgl. ook het commentaar op Misjna Avot 3,9 in Tif’èrèt Jisra’él van Rabbi Jisra’él ben Gedalja (1782-1860).
|
|
Woord en daad _____________________________________________
Hij (Rabbi El’ azar ben
Azarja) placht te zeggen: Iemand die over goede daden beschikt en veel Tora
geleerd heeft, waarop lijkt hij? Op een boom die aan het water staat, met
weinig takken en veel wortels; zelfs als de vier winden van de wereld (over
hem) komen, dan verwijderen ze hem niet van zijn plek; er is immers gezegd
is: ‘En hij zal zijn als een boom, geplant aan waterstromen’ (Ps.
1:3). (Maar) iemand die niet over goede daden beschikt en [veel] Tora geleerd
heeft, waarop lijkt hij? Op een boom die in de woestijn staat, met veel
takken en weinig wortels; als de wind op hem blaast, ontworteld hij hem en
werpt hem omver. Er is immers gezegd: ‘Want hij zal zijn als een tamarisk
in de woestijn’ (Jer.17:6). Avot de-Rabbi Nathan 38a,
noesach ‘b’ (Misjna
Avot 3,17). Hij (Rabbi El’azar ben
Azarja) zegt: Ieder wiens wijsheid meer is dan zijn daden zijn, waarop lijkt hij?
Op een boom die vele takken heeft en weinig wortels. Wanneer de wind komt,
ontwortelt deze hem en werpt hem omver. En ieder wiens daden meer zijn dan
zijn wijsheid is, waarop lijkt hij? Op een boom die veel taken heeft en veel
wortels. Zelfs als alle winden van de wereld komen en op hem blazen, dan
verwijderen ze hem niet van zijn plek. Uitleg: |
|
|
Samson Raphael Hirsch begint zijn bespreking
van Joodse begrippen en gebruiken (in Horeb) met deze intrigerende en in dit
verband veelzeggende uitspraak: »Het leven zoals het geleefd wordt zou de bloem moeten zijn van kennis. Maar opdat het leven moge opbloeien uit kennis, is kennis alleen niet genoeg. De kennis waarmee je jouw geest hebt verrijkt, moet toegepast worden op jezelf; je moet wat je weet herkennen als iets dat op jou van toepassing is; je moet haar overbrengen van de geest naar het hart, dat de loop van je handelen bepaalt; het moet door en door bij je binnendringen, het moet deel van jezelf worden. Dan alleen zal het de basis worden van jouw activiteit. Het zal jouw leven worden.«[1] |
[1] Zie S.R. Hirsch, Horeb
– A Philosophy of Jewish Laws and Observances, London 1962, p. 3. . |
[2] Enkele handschriften hebben de uitspraak van Rabban Gamli’él aan die van Rabbi Josjoea ben Perachja (in Misjna Avot 1,6) aangepast, maar dat is ten onrechte; zie ARN ed. S. Schechter, noot 6. [3] Vgl. de commentaren van Rasji, Maimonides en Don Jitzchak Abravanel bij Misjna Avot 1,16.
[7] Vgl. in dit verband de uitleg van Me’ iri op Misjna Avot 1,16. |
______________________________________________
Uitleg: De (soorten) tienden van de oogst, die (in
oude tijden toen de Tempel nog bestond) apart moesten worden gezet (of
vrijgekocht) van de rest van de oogst, waren bovenal bestemd voor de Levieten
en voor de armen. Men mocht niet te weinig geven, maar extra aan tienden
toevoegen was evenmin de bedoeling. De Tora spreekt immers niet over zo’n
extra gave. De hoeveelheid van de tienden kon men uiteraard nooit tot op de
laatste appel of korenaar bepalen. Daarom is het voorbeeld van de tienden een
geschikt beeld voor beslissingen over zaken waarbij het moeilijk is om exact
grenzen te bepalen. In dat geval vereist de praktijk van het leven dat je –
ondanks het ontbreken van exacte zekerheid – niet eindeloos blijft twijfelen
en wachten met nemen van een definitieve beslissing. Rabban Gamli’él spreekt van een enkele
leermeester en niet van leermeesters in het meervoud, want wie zijn
beslissing laat afhangen van de raadgevingen van meerdere leermeesters
tegelijk, zal als gevolg van hun uiteenlopende meningen mogelijk niet snel
tot een evenwichtig besluit komen en door twijfel achtervolgd blijven. De
boodschap – in aansluiting bij de context hier in Avot de-Rabbi Nathan – is
dan als volgt: blijf niet eindeloos discussiëren en dubben, maar kom tijdig
tot een wettig besluit. Zoals Rabbi El’azar ben Azarja meende is het doel
immers niet kennisverwerving zodanig maar toepassing van de regels uit de
Tora in het dagelijks leven. Als voorbeeld van overdreven nauwgezetheid bij
het nemen van een wettelijke beslissing kan men de handelwijze van Rav Asji aanvoeren.
Deze rabbi zou niet minder dan tien slachters de opdracht hebben gegeven om
een dier met een orgaanafwijking te onderzoeken, alvorens het vlees ervan
koosjer (of niet koosjer) te verklaren. De verantwoordelijkheid voor een
beslissing kan zwaar wegen, maar redelijkheid ten aanzien van de voortgang
van het dagelijkse leven weegt eveneens zwaar! [6] |
[4]Vgl. ook het commentaar van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot 1,16. [5] Vgl. het commentaar van Rabbi e n Midrasj Sjmoe’él op Misjna Avot.
[6] Zie Babylonische Talmoed, Horajot 2b; vgl. ook M. van Loopik in: Zorg voor de aarde – herstel van de wereld, ed. B. van den Berg, Amsterdam 2021, p. 57-58.
|
[4] Vgl. Babylonische Talmoed, Sjabbat 88b; en Massèchèt Dèrèch Erètz Rabba II, 13, ed. M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, p. 68. Zie Midrasj Sjmoe’él op Misjna Avot 1,17 in verwijzing naar Rasbatz (Rabbi Simcha Boenam).
|
Zwijgen is goud Sjim’on zijn zoon zegt: Al
mijn dagen ben ik opgegroeid te midden van wijzen en ik heb niets beters voor
het lichaam gevonden dan om te zwijgen. Voor wijzen is zwijgen al mooi,
hoeveel te meer dan voor dwazen. Wijsheid brengt geen woorden voort, en
woorden brengen geen wijsheid voort – maar daden (doen dat). Ieder die veel
woorden voortbrengt, brengt overtreding voort; er is immers gezegd: ‘Waar
veel woorden zijn zal overtreding niet ontbreken’ (Spr. 10:19); en er is
gezegd: ‘Ook een dwaas, zo hij zwijgt, wordt als wijze beschouwd’
(Spr. 7:28). Uitleg: »’En ik heb niets beters voor het lichaam gevonden
dan zwijgen’ – zelfs wanneer men hem verachtte en beledigde, bleef hij
zwijgen, zoals Sjlomo zegt: ‘Antwoord een zot niet overeenkomstig zijn
dwaasheid’ (Spr. 26:4). En een van de Wijzen sprak als advies tot zijn
zoon: ‘Wie ‘één (scheld)woord niet verdraagt, zal vele (scheld)woorden te
horen krijgen.’ Een ander zei: ‘Je kunt niet beter strijden met een dwaas dan
door te zwijgen en hem daarmee te vernederen en zo de aanval van zijn zwaard
terug te ketsen.’ En de Wijzen, zij zijn gezegend, zeggen dat de Schrift over
iemand die zijn beschimping aanhoort en niet beantwoordt dit zegt: ‘Maar
wie Hem liefhebben, zijn als de opkomende zon in haar kracht’ (Richt.
5:31). Men vergelijkt iemand die zijn beschimping aanhoort en niet
beantwoordt met de zon. Want zoals de zon haar beschimping van de kant van de
maan aanhoorde die haar beschuldigde met te zeggen ‘Het is niet mogelijk dat
twee koningen dezelfde kroon dragen’ en zoals God toen sprak ‘Maak jezelf
klein’ [3];
precies zo zal het zijn wanneer iemand zijn beschimping aanhoort, dat de
degene die hem beschimpte klein gemaakt zal worden en hij(zelf) zal schijnen
met het licht des levens, zoals de zon in haar kracht enz.«[4] Maimonides geeft (in zijn commentaar bij
Misjna Avot) de raad om alvorens iets te zeggen eerst te onderzoeken of het
wel verstandig is om te spreken. Eerst moet men bij zichzelf te rade gaan tot
welke categorie de conversatie zal behoren. De filosoof Maimonides
onderscheidt vier categorieën van spreken. 1) Kwaadaardig en onnodig spreken zoals laster,
vloeken en tieren en het uiten van andere kwaad bedoelde dwaasheden. 2)
Conversatie die zowel een gunstig als ongunstig effect kan hebben. Zo is het
soms verstandig om geen positieve of lovende woorden ten aanzien van iemand
te uiten, omdat ze – hoewel op zich niet kwaad bedoeld – anderen tot
negatieve acties kunnen aanzetten. 3) Conversatie die op zich goed noch
slecht is, maar wel overbodig en in feite betekenisloos, zoals gesprekken
over dingen die men persoonlijk al of niet mooi of prettig vindt. 4) Nuttige
conversatie, zoals over dingen die noodzakelijk zijn binnen de context van
het dagelijkse leven en het maatschappelijke verkeer.
|
[1]
Zie het commentaar van Rasji op Misjna Avot 1,17.
[3] Impliciete verwijzing naar de midrasj bij het scheppingsverhaal volgens welke de maan bij de schepping dezelfde glorieuze rol opeiste als de zon. Als straf voor zijn gepikeerde reactie, maakte de Schepper de maan juist kleiner en gaf hem alleen heerschappij over de nacht.
[5] Vgl. ook het commentaar van Rasji op Misjna Avot 1, 17. |
|
|
|
[6] Doorgaans echter vertaald als: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leraren’.
[7] Zie het commentaar van Elijahoe ben Avraham van Delyatin
[8] De twee stenen tafelen werden van zeer kostbaar edelgesteente gemaakt. [9] Babylonische Talmoed, Nedariem 38a.
[10] Zie Babylonische Talmoed ibid. ed. Soncino, p. 119, noot 4. [13] Zie Babylonische Talmoed, Makkot 10a en Ta’aniet 7b.
|
Ware wijsheid, rijkdom, moed en eer Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 38a (vgl. Misjna Avot 4,1) Ben Zoma zegt: Wie is wijs? Hij die van ieder
mens leert, want er is gezegd: ‘Door al mijn leermeesters ben ik
verstandig geworden’ (Ps. 119:99).[6]Wie is het meest onderworpen onder
de onderworpenen? Iemand die bescheiden is als Mosjè, onze leraar, want er is
gezegd: ‘En de man Mosjè was zeer bescheiden’ (Num. 12:32). Uitleg: De woorden van Ben Zoma staan hier anders
geformuleerd dan in Misjna Avot 4,1. We herkennen in Avot de-Rabbi Nathan de
invloed van een latere Talmoedische overlevering, die stelt dat de Sjechina –
Gods aanwezigheid en inwoning op aarde –uitsluitend rust op wie heldhaftig
(sterk), wijs, rijk en bescheiden is.[7]Wie de gave van profetie deelachtig
wil worden, moet dus over deze vier eigenschappen beschikken. Het grote
voorbeeld op dit punt is Mosjè, de grootste profeet aller tijden: »Rabbi Jochanan sprak: De Heilige, Hij zij
gezegend, laat Zijn goddelijke aanwezigheid slechts rusten op wie sterk
(heldhaftig), rijk, wijs en bescheiden is. Al deze eigenschappen zijn
afgeleid van Mosjè. Sterk – zoals er geschreven staat: ‘En Hij
spreidde de tent uit over de tabernakel’ (Ex. 40:19). (....) (alternatieve
mening:) het is afgeleid van het schriftvers: ‘Toen pakte ik de twee
tafelen, wierp ze uit mijn handen en brak ze (voor jullie ogen in
stukken) (Deut. 9:17). (...) Rijk – (zoals er geschreven staat): ‘Houw
voor jezelf’ (Deut. 10:1) – (dit betekent:) ‘de afgehakte schilfers zijn
voor jou’.[8] Wijs – want Rav en Sjmoe’él zeiden beiden: ‘Vijftig
poorten van inzicht werden geschapen in de wereld, en alle behalve één werden
aan Mosjè geschonken, want er is gezegd: ‘Toch hebt U hem (uitgelegd
als Mosjè) een weinig kleiner gemaakt dan God’ (Ps. 8:6). Bescheiden
– want er is gezegd: ‘Maar de man Mosjè was zeer bescheiden (meer dan
alle mensen die op aarde waren)’ (Num. 12:3).«[9] Aan de door Ben Zoma genoemde deugden
verleent Rabbi Rabbi Jochanan in de hier aangehaalde Talmoedpassage een wat
meer gangbare en meer prozaïsche invulling. Mosjè zou volgens Rabbi Jochanan
in puur materiële zin buitengewoon vermogend zijn geweest. Het is op het
eerste gezicht merkwaardig om wijsheid en de gave van profetie te liëren aan
materieel fortuin. Een mogelijke rechtvaardiging hiertoe kan zijn, dat een
profeet – zo hij kritisch wil blijven tegenover machthebbers – onafhankelijk
kritiek moet kunnen uiten. Hij moet daarom over eigen bestaansmiddelen kunnen
beschikken.[10] De
voorwaarde van sterkte (heldendom) legt Rabbi Jochanan eveneens in
letterlijke zin uit. Namelijk als het bezit van grote lichamelijke kracht.
Maar ook wijsheid en bescheidenheid krijgen in de uitspraak van Rabbi
Jochanan een iets minder moraliserende connotatie dan in de woorden van Ben
Zoma het geval is! Rabbi Jochanan spreekt over door God
geschonken kwaliteiten. In de meer verfijnder opvatting van Ben Zoma gaat het
om voorwaardelijke deugden. Hij doelt op een actieve, aan de praktijk
getoetste, levensinstelling, en niet op van hogerhand toebedeelde
eigenschappen of situaties. Ben Zoma benadrukt dat men deze vier kwaliteiten
eerst door eigen inspanning tot persoonlijke deugden moeten verheffen. De
aanspraak op deze kwaliteiten moeten we dus eerst zelf verdienen. Ze zijn
niet geschonken, hoogstens is de potentie ertoe ons door de Hemel gegeven.
Wijs ben je pas, als je eerst van iedereen leert. Sterk ben je pas als
je het verstand eerst meester maakt over verkeerd gerichte lichamelijke
impulsen en fantasieën. Geëerd ben je niet omdat anderen jou om welke reden
dan ook eer bewijzen, maar omdat jijzelf eerst aan anderen eer hebt doen
toekomen en je jezelf daarmee geliefd hebt gemaakt.[11 De meer moraliserende
opvatting van genoemde kwaliteiten en deugden neemt daarmee in de uitspraak
van Ben Zoma een verrassende wending. Zeker in vergelijking met gebruikelijke
opvattingen erover.[12] ‘Zo zegt de Eeuwige: Laat een wijze zich
niet beroemen op zijn wijsheid, laat de held zich niet beroemen op zijn
sterkte, laat een rijke zich niet beroemen op zijn rijkdom. Maar laat wie
zich (op iets) beroemt, zich daarop beroemen dat hij begrijpt en Mij kent,
dat ik de Eeuwige ben Die liefderijke trouw, recht en gerechtigheid bewijs in
het land, want in deze dingen schep ik behagen’ (Jer. 9:22-23). Deze vermaning van Jeremia heeft naar alle
waarschijnlijkheid in de uitspraak van Ben Zoma doorgewerkt. Wijsheid »Zijn bescheidenheid veroorzaakte dat, want er is gezegd: ‘En de man Mosjè was zeer bescheiden’ (Num. 12:3). De Schrift leert dat op een ieder die bescheiden is uiteindelijk de geest Gods zal rusten, bij de mens op aarde, er is immers gezegd:‘Want zo spreekt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid woont en Wiens naam heilig is: Ik woon in de hoge hemel en in het heilige, en bij de verbrijzelde en nederige van geest’ (Jes. 57:15).«[14] |
[11] Vgl. het commentaar van
H. Reisman, Ijjoeniem de-Pirké Avot, Tel Aviv. 2001, op Misjna Avot
4,1 [12] Vgl. in dit verband Babylonische Talmoed, Sjabbat 28b. [14] Zie Mechilta de
Rabbi Jisjma'él, ed. M.
Friedmann, Jitro ba-Chodèsj par. 9 (72a). |
[15] Vgl. in dit verband het commentaar van Me’iri op Misjna Avot 4,1. [18] Babylonische Talmoed, Berachot 58a. |
Rijkdom Moed en kracht Eer »Ben Zoma zag eens een menigte op een van
de trappen van de Tempelberg. Hij sprak: ‘Gezegend is Hij, Die wijs is in
geheimenissen. En gezegend is Hij Die al deze mensen heeft geschapen om mij van
dienst te zijn. Hoeveel inspanning heeft de eerste mens niet moeten leveren
voordat hij een stuk brood vond om te eten! Hij ploegde, zaaide, maaide, bond
schoven bijeen, dorste, wande, selecteerde, maalde, zeefde, kneedde en bakte.
En toen pas at hij. En ik sta ’s morgens op en vind al deze dingen voor mij
bereid! En hoeveel inspanning heeft de eerste mens niet moeten leveren
voordat hij een kledingstuk vond om zich mee te kleden! Hij moest scheren,
witten (wassen), kammen, spinnen en weven. Pas daarna vond hij een
kledingstuk om aan te trekken. En ik sta ’s morgens op en vind al deze dingen
voor mij. (aanwezig)!«[18] |
[16] Zie commentaar van Rabbi S.R. Hirsch bij Psalm 1. [17] Vgl. onder meer commentaar
van Rasji en Jisra’él ben Gedalja (Tif’èrèt Jisra’él) op Misjna Avot 4,1. |
|
|
[ |
[19] O.a. vereenzelvigd met Rabbi El’azar ben Arach; zie uitleg beneden. |
Alleen
studeren of samen ‘lernen’ Vervolg Avot de-Rabbi
Nathan 38a (Misjna Avot 4,14) Rabbi Nehorai[19] zegt: Ga in ballingschap
naar een plaats van Tora en zeg niet dat zij achter jou aan zal komen – want
jouw studiegenoten zullen jou haar in de hand doen vasthouden; ‘en leun
niet op je eigen inzicht’ (vgl. Spr. 3:5). Rabbi Nehorai betekent
letterlijk‘verlichte’, afgeleid van het Aramees woord voor ‘licht’: nahor.
Met dit pseudoniem zou deze rabbi aangeduid zijn, omdat hij de ogen van
andere Tora-geleerden verlichtte door zijn fenomenale kennis van halacha[20] Sommige verklaarders
denken dat met dit pseudoniem Rabbi Me’ir bedoeld is, wiens naam ook
letterlijk ‘verlichter’ betekent. In de uitspraak van Rabbi Nehorai – of is
het Rabbi El’azar ben Arach? – staat echter in het bijzonder het samen leren
met studiegenoten centraal! Rabbi El’azar kon in de plaats Emmaüs weliswaar
studeren, maar daar kon hij niet langer samen met vrienden ‘lernen’! Zijn
voormalige studiegenoten waren immers niet met hem meegegaan en bleven in
Jabne, hoewel hij op hen wachtte. Omdat zij niet kwamen, wilde Rabbi El’azar
terug naar hen toe. Zij hadden hem nodig als leraar, en hij
ontbeerde hen als leerlingen en studievrienden. Zij vrouw stond hem
echter niet toe om terug te keren. Op zijn argument ‘ zij hebben mij nodig’,
repliceerde zij met deze retorische vergelijking: ‘In geval van een pot (voedsel)
en muizen, wie gaat dan naar wie toe? Gaan de muizen naar de pot, of gaat de
pot naar de muizen?’[22] Studeren is zeker niet gelijk aan ‘lernen’.
Succesvol Tora leren kun je het best gezamenlijk doen, in een leerhuis, in
vertrouwelijke verbondenheid met studiegenoten. Van de eens zo schrandere
leerling van Rabbi Jochanan ben Zakkai bleef in de badplaats met zijn
luxueuze warmwaterbaden en zoete wijnen dan ook weinig over. Toen Rabbi
El’azar een tijd later teruggekeerd was en opgeroepen werd om uit de Tora
lajenen, las hij in plaats van de Tora-tekst ‘Deze maand zij voor jullie’
(Ex. 2:12) de onbegrijpelijke woorden: ‘Hun hart zweeg’. Dat kwam omdat hij
uit onwetendheid enkele letters met elkaar verwisselde. Zo gaf hij aan de
heilige woorden een totaal andere betekenis. Zijn vroegere vrienden met wie
hij voorheen samen had gestudeerd, hieven toen verschrikt een gebed voor hem
aan. En gelukkig keerde de kennis van Rabbi El’azar ben Arach daarop terug. »Zeg niet dat zij (de
Tora) achter jou al aankomen doordat je een leermeester inhuurt om op jouw
eigen plek te komen lesgeven, want waar het op aankomt (bij studie) is niet
een leermeester maar (de aanwezigheid van) studiegenoten. En dat is wat
bedoeld is met: ‘want jouw kameraden zullen haar vast in de hand doen
houden.’ En wanneer je daar in ballingschap verkeert en veel Tora leert,
moet je niet bij jezelf zeggen: ‘Ik heb geen studiegenoten meer nodig, want
je hebt altijd studiekameraden nodig. Dat is wat bedoeld is met ‘en leun niet
op je eigen inzicht’.«[24] Uitsluitend op eigen inzicht leunen is
sowieso dwaas. Daarmee vaag je eerder opgedane kennis weg: ‘en leun
niet op je eigen inzicht’ (vgl. Spr. 3:5). Er is kennis, zoals die over ethische
kwesties, die nooit louter door logisch redenen kan worden verkregen. Hier
moet onder meer kennis van de mondelinge traditie uitkomst bieden.[25] Alleen al kennis van de
vorm en betekenis van de letters van het Hebreeuwse alfabet, zo ondervond
Rabbi Ei’azar ben Arach, is afhankelijk van mondelinge overlevering! Nog een alternatieve kijk op de woorden van
Rabbi Nehorai ( of Rabbi El’azar ben Arach) is mogelijk. Rasji en Rabbi Jona
verklaren en vertalen met een kleine variatie: ‘(en zeg niet) dat jouw
kameraden haar vast in de hand doen houden’. Ook al ben je naar een andere
woonplek gegaan om daar met vrienden en een leermeester te studeren, je moet
niet denken dat dat voldoende zal zijn. Vertrouw er dus niet op dat de aanwezigheid
van studievrienden de toename van jouw kennis als vanzelfsprekend zal
garanderen. Vertrouw al helemaal niet uitsluitend op je eigen oordeel.
Uiteindelijk kan alleen de Eeuwige jou toekomstbestendige wijsheid schenken!.
|
[20] Zie Babylonische Talmoed, Eroevien 13b en Sjabbat 147b. [21] Zie Babylonische Talmoed, Eroevien 13b en Sjabbat 147b. [22] Zo in Midrasj Kohèlèt Rabba op Pred.7,7, § 2. [23] Zo in Midrasj Kohèlèt Rabba op Pred.7,7, § 2. [24] Midrasj Sjmoe‘él bij Pirké Avot 1,18. [25] Vgl. in dit verband ook het commentaar van Rabbi Naftali Herz (Jajin le-Levanon’, op Misjna Avot 4,14 p. 315-316. |
|
© 2012, dr.
Marcus van Loopik, Hilversum Naar volgende
pagina ((Avot de-Rabbi Nathan 38b:) Naar vorige
pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 37): Gaarne reacties
en feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|