Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan

    (Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

Midrasj,  en uitleg, sjioer ..........



     
      Olijfb.gif (5153 Byte)



Boekklkl.gif (8026 bytes)



Vervolg: van Adam tot Noach



 

Boekklkl.gif (8026 bytes)
.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] .Zie in dit verband o.a. Babylonische Talmoed, Sanhedrin 108a-b, Midrasj Be-resjit Rabba XXX,7, Tanchoema ed. S. Buber I,25 e.a. Zie de vele verwijzingen in L. Ginzberg, The Legends of the Jews, V, 18.

[2] Tanna’iet uit de derde tot vierde generatie.

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmoed, (ARN h.l) 153.

 

 

 

 

 

[5] Vergelijk. i.v.m. het onderscheid in de wijze van beloning van rechtvaardigen en goddelozen ook ARN (noesach a) 21b en 27a.

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a

Een andere uitleg leert dat de Heilige, Hij zij gezegend, voor hen de orde van de wereld veranderde; de zon kwam op in het westen en ging onder in het oosten, misschien zouden zij het begrijpen, bang worden en omkeer doen. Maar dat deden zij niet, er is immers gezegd: ‘En het gebeurde na (die) zeven dagen’ (Gen. 7:10).
Een andere uitleg is dat de Heilige, Hij zij gezegend, Zijn tafel voor hen schikte en hun het goede liet zien zoals dat van de komende wereld, opdat zij zichzelf kritisch zouden bezien en zeggen: ‘Wee ons, vanwege al het goede dat wij verloren hebben (zo we niet alsnog omkeer doen)’, omdat zij hun wegen op aarde hadden gecorrumpeerd. [Toch deden zij geen omkeer], er is immers gezegd: ‘En God zag de aarde, en zie zij was verdorven, want alle vlees op aarde had zijn (levens)weg verdorven’ (Gen. 6:12).

Uitleg:

Opnieuw een bewijs, dat de Eeuwige langzaam is in toorn en tot het laatst toe de mogelijkheid tot omkeer open laat. Met extreme middelen probeerde de Eeuwige de generatie van Noach tot zelfinzicht en omkeer te bewegen. Niets hielp, zelfs niet het schrikbeeld van een totaal heersende wanorde in de gedragingen van de natuur.[1] Het is een actuele les voor een generatie als de huidige, waarin natuurrampen en bizarre natuurverschijnselen zich opstapelen, zonder dat dit het handelen van de mens ten goede verandert!

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a

Rabbi El’azar ben Parta[2] sprak: ‘Let wel, er wordt gezegd: ‘Mijn geest zal niet voor altijd in de mens heersen (wonen)’ (Gen. 6:3). De Heilige. Hij zij gezegend sprak: ‘Ik zal geen oordeel over hen (de overtreders) uitspreken voordat Ik hun beloning verdubbeld heb’, er is immers gezegd: "Zij slijten hun dagen in het goede (in voorspoed) en in een oogwenk (zonder lijden) dalen zij af in het graf"’ (Job 21:13).

Uitleg:

Opnieuw is het karakter van God beschreven als ‘langzaam van toorn.’ Ditmaal gekoppeld aan de onuitgesproken vraag of deze uit barmhartigheid voortvloeiende houding van een voorzienig God - tegenover de goddeloze en onbestrafte oergeneraties - wel strookt met een andere goddelijke eigenschap, die van Zijn rechtvaardigheid! Het antwoord dat Rabbi El’azar ben Parta suggereert, is dat Gods ware vereffening van kwaad pas plaatsvindt nadat de levensgeest de goddeloze overtreders verlaten heeft. Eerst nog worden zij ruimhartig beloond voor het weinige goeds dat zij wel hebben verricht. Dit doet denken aan een verwante overlevering in de Babylonische Talmoed, op naam van Rabbi El’azar ben Tzadok[3]:

»Waarmee kan men de rechtvaardigen in deze wereld vergelijken? Met een boom die geheel op een plaats van reinheid staat, maar waarvan het (uitstekende) gebladerte reikt tot boven een plaats van onreinheid. Wanneer dat gebladerte weggesnoeid wordt, staat hij op een volkomen reine plek. Zo brengt de Heilige, Hij zij gezegend, tuchtigingen (lijden) over de rechtvaardigen in de wereld, opdat zij de komende wereld zullen beërven, zoals er gezegd is: ‘Ook al zal jouw begin gering zijn, jouw einde zal gedijen’ (Job 8:7). En waarmee kan men de overtreders (goddelozen) in deze wereld vergelijken? Met een boom die geheel op een volkomen onreine plek staat, maar waarvan het gebladerte boven een reine plek hangt. Wanneer dit weggesnoeid wordt, staat hij geheel en al op een onreine plek. Aldus maakt de Heilige, Hij zij gezegend hen vol overvloed in deze wereld om hen (uiteindelijk) te verstoten en tot de laagste rang te degraderen, want er is gezegd: ‘Er is een weg die iemand recht toeschijnt, maar het einde ervan zijn paden van de dood’ (Spr. 14:12).«.[4]

Dergelijke uitingen vormen een theodicee, een redenering die de onvermijdelijk ervaren ongerijmdheden in de voorstelling van goddelijke voorzienigheid verzacht.[5]

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[4] Zie Babylonische Talmoed, Kiddoesjin 40b. Boven reeds genoemd naar aanleiding van ARN (noesach a) eind hoofdstuk IX.

Sterc.gif (5478 bytes)

[6[ Na het eindvonnis wordt een overtreding dus even zwaar bestraft als een goede daad eerder al werd beloond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Midrasj Kohelet Rabba op Pred. 4:13 § 1. Zie ook de opmerkingen bij de vertaling van ARN door A. Cohen (The Minor Tractates of the Talmud), 153.

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a

Rabbi José ha-Gelili zegt: Let wel, de Schrift zegt: ‘(Mijn geest) zal niet (voor altijd in de mens) heersen’ (Gen. 6:3). De Heilige, Hij zij gezegend, sprak: ‘Ik zal de kwade drijfveer niet gelijkstellen aan de goede drijfveer.’ Wanneer is dat zo? Zolang hun vonnis nog niet is bezegeld. Maar zodra hun vonnis (wel) bezegeld is, gelden bij overtreding beide als gelijk.[6]


Uitleg:

Ook deze uitspraak benadrukt de idee dat God ‘langzaam van toorn’ (èrèch appajim) is. God vonnist de mens zeker niet altijd onmiddellijk. Een zekere periode voorkomt Zijn genade het voltrekken van het eindvonnis. Er breekt echter uiteindelijk toch een kantelpunt aan, zodra het geduld van de Eeuwige is opgeraakt, of bij het sterven van de mens. Vanaf dat moment slaat voor de goddelozen de wijzer door en volgt Gods definitieve oordeel waarbij de kwade daden even zwaar gaan tellen als de goede. Zoals voor de generatie van Noach. Gedurende een lange periode telden de goede daden van al die tien voorafgaande generaties zwaarder mee dan hun overtredingen en tekortkomingen. Maar niet eindeloos. Zodra Gods kritische grens bereikt werd en de mensheid overduidelijk niet meer bereid bleek om van gemaakte fouten te leren, telden alle overtredingen in vol gewicht mee bij het uiteindelijke gericht! Toen kwam de zondvloed! Gods barmhartigheid schenkt de mens tijd om van gemaakte fouten te leren, maar niet voor altijd!

Enkele commentaren associëren deze gedachte met het psychologische inzicht dat de goede drijfveer zich pas in het verloop van de ontwikkeling van een mensenleven ontwikkelt, eerder dan de kwade drijfveer die al vanaf de geboorte aanwezig heet.

»Beter is een arm en wijs kind dan een oude dwaze koning’ (Pred. 4:13). ‘Beter is een arm en wijs kind’ - dat is de goede drijfveer. Waarom wordt hij ‘kind’ genoemd? Omdat hij zich pas hecht aan de mens vanaf de leeftijd van dertien en daarboven. En waarom wordt hij arm genoemd? Omdat niet allen naar hem luisteren. Waarom wordt hij wijs genoemd? Omdat hij de mensen de rechte weg leert. ‘Dan een oude dwaze koning’ - dat is de kwade drijfveer. Waarom wordt hij koning genoemd? Omdat allen naar hem luisteren. Waarom wordt hij oud genoemd? Omdat hij zich aan de mens hecht vanaf zijn geboorte tot aan zijn ouderdom. Waarom wordt hij dwaas genoemd? Omdat hij mensen de weg van het kwaad leert.«[7]

De Allerhoogste wacht in barmhartigheid af totdat een mens in zijn ontwikkeling definitief aansprakelijk kan worden gesteld voor keuzes tussen goed en kwaad. Daaraan gaat bij ieder mens een levensfase en leerproces vooraf, waarin hij (zij) de gelegenheid krijgt om op foute schreden terug te keren.



 

 

 

 

[9] Met ‘hart’ is verwezen naar de kwade drijfveer. Het hier gebruikte woord hart (‘léb’) is in deze psalm met een enkele letter ‘bét’ geschreven, in tegenstelling tot de schrijfwijze met een dubbele letter ‘bét’ (lébab). Speels uitgelegd als hart met een enkele drijfveer (in dit geval de kwade) in plaats van  met twee drijfveren (de kwade en de goede).

 

 

 

 

[11] Zie Babylonische Talmoed,Berachot 61b.

[

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a

Hij (Rabbi José ha-Gelili, of was het Rabbi El’azar ben Parta?[8] was gewoon te zeggen: Aan de rechtvaardigen wordt de kwade drijfveer ontnomen en aan hen wordt de goede drijfveer geschonken. Er is immers gezegd: ‘Mijn hart is dodelijk verwond in mijn binnenste’ (Ps. 109:22).[9] Aan de goddelozen wordt de goede drijfveer ontnomen en hun wordt de kwade drijfveer gegeven. Er is immers gezegd: ‘De overtreding van de goddeloze spreekt binnen in zijn (mijn) hart – ontzag voor God heeft hij niet voor ogen’ (Ps. 36:2). Zij die zich daar tussenin bevinden wordt zowel de ene (drijfveer) als de andere geschonken. Wie neigt naar de kwade drijfveer, over hem zal de kwade drijfveer oordelen. Wie neigt naar de goede drijfveer, over hem zal de goede drijfveer oordelen. Er is immers gezegd: ‘Want Hij zal aan de rechterhand van de behoeftige staan om hem te verlossen van degenen die zijn over zijn ziel oordelen’ (Ps. 109:31).[10]

Uitleg:

Rabbi José ha-Gelili koesterde de idee dat in extreme persoonlijkheden, zoals volkomen rechtvaardigen of volkomen goddelozen een van beide drijfveren in de mens, de goede of de kwade, op een zeker moment de absolute overheid verkrijgt. Ook hij leidde zijn inzicht af uit Schriftteksten:

»Over de rechtvaardigen (tzaddikim) heerst de goede drijfveer, zoals er gezegd is: ‘Mijn hart is doorwond in mijn binnenste’ (Ps. 109:22). Over de wettelozen heerst de slechte drijfveer, zoals er gezegd is: ‘De overtreding (opstandigheid) spreekt tot de wetteloze diep in zijn hart - geen vrees voor God staat hem voor ogen’(Ps. 36:2).’«[11]

Er breekt een moment aan waarop ofwel de goede, ofwel de kwade drijfveer een dermate stabiele plek verworven heeft in de persoonlijkheid van een individu, dat de andere drijfveer haar kracht verliest en een definitief eindoordeel ten goed of ten kwade gerechtvaardigd is.
Voor de zuiver rechtvaardige valt dan iedere zucht naar overtreding weg, en andersom bij de zuiver goddeloze iedere aandrang om goed te doen. In algemene zin mag men echter niet van een dergelijke extreme tegenstelling uitgaan, want wie is in deze wereld volkomen rechtvaardig en wie volkomen goddeloos? Zodoende noemt Rabbi José ha-Gelili hier met nadruk ook de ‘benonim’ de ‘middelmatigen’, de grote menigte van mensen die noch volkomen goddeloos zijn, noch volkomen rechtvaardig. Het eindoordeel over hun daden staat nog niet vast. In de context van de hier besproken tekst in ARN vormen de tzaddiek Metoesjalach en zijn totaal verworden generatie een uitzondering en niet de normale maatstaf. De weg en keuze tussen goed en kwaad ligt voor de generaties na de zondvloed in algemene zin nog altijd open.

 

 

[8] Zie Jalkoet Sjim’oni, Tehillim, rèmèz 865, aldaar is de uitspraak op naam van Rabbi El’azar ben Parta overgeleverd. Vgl. ook Jalkoet Sjim ‘oni, Tehillim, rèmèz 725, op naam van Rabbi El’azar ben Pedat.

[10] Met arme of behoeftige is het ‘gemene volk' bedoeld, bij wie zowel de goede als de kwade drijfveer strijdt voert om de overhand te krijgen. ‘Degene die zijn ziel oordelen’, dat zijn de goede en de kwade drijfveer wier krachtverhouding die uiteindelijk bepaalt hoe het oordeel zal uitpakken.

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Vgl. ook deze uitspraak met teksten in Midrasj Be-resjiet Rabba XXVI,6.

 

 

 

 

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 47a

Rabbi Sjim’on ben El’azar zegt: Let wel, er is gezegd: ‘(Mijn geest) zal niet (voor altijd in de mens) heersen’ (Gen. 6:3). De Heilige, Hij zij gezegend, sprak: ‘Ik veroordeel hen (de goddelozen) niet voordat ik een beloning heb uitbetaald aan de rechtvaardigen.’ Wanneer is dit?[1] In deze wereld, maar wat betreft de komende wereld verklaart de Schrift: ‘Zijn adem zal uitgaan, hij zal tot zijn stof terugkeren’ (Ps. 146:4).

Uitleg:

De goddelozen en overtreders worden ook volgens Rabbi Sjim’on ben El’azar (doorgaans) niet meteen al in deze wereld – al tijdens dit leven - bestraft. Het vergaat de goddelozen in fysiek en materieel inderdaad vaak goed. Veroordeling en straf wachten hen pas aan het einde, nadat zij deze wereld verlaten hebben! Hoe kan Rabbi Sjim’on mogelijk tegelijkertijd suggereren dat God (voorafgaande aan dit verlate vonnis over goddelozen) de goede daden van rechtvaardigen al in dit leven beloont? Dit is alleen te verklaren als men er vanuit gaat, dat de exegese van Rabbi Sjim’on ben El’azar geen feitelijke situatie weergeeft, maar van psychologische aard is! Goddelozen leven zonder enig vooruitzicht op toekomstig leven. Zij keren bovendien uiteindelijk terug tot betekenisloos en aards stof. De rechtvaardigen mogen dit wereldse bestaan daarentegen ervaren als voorbereiding op hun beloning in de komende wereld. In werkelijkheid zijn het dus de rechtvaardigen die de Hemel ogenblikkelijk al in deze wereld voor goede daden beloont. Zij het op speciale wijze. Niet in materiële zin, want vele rechtvaardigen behoren nu eenmaal niet tot de gefortuneerden der aarde. In alternatieve zin ontvangen zij echter ter plekke al hun vele goede daden uitbetaald. Het verrichten van een goede daad is voor hen immers op zich al een beloning, naast de meer spirituele en positieve ervaring die het verrichten van liefderijke en rechtvaardigheid daden hun schenkt, zoals dankbaarheid, tevredenheid en gemoedsrust. Voor de goddelozen is hiervan getuige te zijn, is reden tot teleurstelling en afgunst.[2] Daarbovenop wacht de goddelozen na hun sterven ook nog eens geen enkel positief voortuitzicht meer. De wetteloze zal verworden tot stof en geen deel hebben aan toekomstig leven, zo leert de aan het slot geciteerde psalm.[3] 
Dit alles gold binnen deze context van ARN in bijzondere mate voor de gedegenereerde generaties voorafgaande aan de zondvloed. Het oordeel over hen werd daarom past voltrokken na de dood van de rechtvaardige Metoesjalach.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 47a

Rabbi Akiva zegt:. Welnu, er is gezegd: ‘(Zie Mijn geest) zal niet (voor altijd in de mens) heersen ’ (Gen. 6:3). De Heilige, Hij zij gezegend sprak: Zij oordeelden niet over zichzelf dat ze (maar) stervelingen van vlees en bloed zijn, maar zij namen een arrogante houding (geest) aan tegenover de Allerhoogste, er is immers gezegd: ‘Zij zeggen tot God: laat ons met rust, kennis van Uw wegen wensen wij niet’ (Job 21:14).[4]

Rabbi Me’ir zegt: Welnu, er is gezegd: ‘(Mijn geest) zal niet (voor altijd in de mens) heersen’ (Gen. 6:2). De Heilige, Hij zij gezegend, zegt: Die generatie heeft gezegd: God zal geen rechtsoordeel uitspreken, er is geen Rechter (meer) in de wereld; de Alaanwezige heeft de wereld verlaten.

Rabbi zegt: Welnu er is gezegd ‘(Mijn geest) zal niet (voor altijd in de mens) heersen’ (Gen. 6:2). De Heilige, Hij zij gezegend, heeft gezegd: Zij hebben geen gerechtshoven ingesteld op aarde, zo zal Ik (geen) gerechtshoven opstellen voor hen in den Hoge.

Uitleg:

De uitspraak van Rabbi Akiva heeft binnen de context van ARN, naast een algemene levensles, speciaal betrekking op de arrogante houding van de generaties van voor de zondvloed. Gods barmhartigheid en terughoudendheid bleek zinloos, omdat ieder uitzicht op verbetering en inkeer uit zicht was geraakt. Mogelijk las Rabbi Akiva het geciteerde vers Gen. 6:3 in de (eveneens mogelijke) zin van: ‘Mijn geest zal niet altijd in de mens oordelen’. Als vooruitblik op een mensheid die het door God geschonken vermogen tot zelfkritisch oordelen hooghartig en absoluut zou verwerpen.

Rabbi Me’ir las Gen. 6:3 mogelijk eveneens als ‘Mijn geest zal niet altijd over (in) de mens oordelen (heersen)’. Er zal een moment aanbreken dat de mensheid Gods gezag massaal zal verwerpen. Dat gebeurde in de rechteloze generaties voorafgaande aan de zondvloed.

Rabbi interpreteerde de multi-interpretabele werkwoordsvorm ‘jadon be’ in Gen. 6:3 (onder meer begrepen als: heersen in, heersen over, oordelen over, verblijven in) op eigen wijze. Als het instellen van een rechtspleging en rechtsinstituties.
De handschriften van ARN tonen verschillende versies. Als spiegelende bestraffing voor de rechteloosheid op aarde zegt God ook geen gerechtshoven in de Hemel op te zullen stellen, zodat de rechteloze generatie van voor de zondvloed zelf ook geen rechtssteun zal ontvangen. Een andere lezing suggereert dat God juist wel (als betaling met gelijke munt) een gerechtshof in de Hemel wil creëren om de verworden generatie van Noach aan te klagen en zonder verder verweer te vonnissen, hetgeen door middel van de zondvloed ook gebeurde.

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)
[1] D.w.z. dit uitstel van het vonnis over de goddelozen (en de reeds uitbetaalde beloning aan de rechtvaardigen).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Vgl. de noten bij ARN hl. van A. Cohen (The Minor Tractates of the Talmud, 154).

 

 

 

 

 

 

 

[4] Andere versie: Rabbi Sjiom’on ben El’azar zegt (…) maar zij namen een arrogante houding aan tegenover de Allerhoogste en spraken: ‘ga weg van ons’; zie L. Finkelstein (Mabo le-Masektot Abot ve-Abot d’Rabbi Natan), 166.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

[6] Vgl. Midrasj Be-resjit Rabba LXI,1. Zie ook boven ARN hoofdstuk XXXI, 46a-b.

 

 

Hoofdstuk 33


Van Noach tot en met Avraham
__________________________________________

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a-47b (vgl. Misjna Avot V,2 en ARN (noesach b), ed. Schechter, 93.

(Er waren) tien geslachten vanaf Noach tot aan Avraham. Wat voor doel heeft dit voor de bewoners van de wereld (om dit te weten)? Het is echter om je te leren dat al die generaties Hem vertoornden; en er was er niet één onder hen die wandelde op de wegen van de Heilige, Hij zij gezegend, totdat Avraham onze vader kwam en Gods wegen bewandelde; er is immers gezegd: ‘Omdat Avraham naar Mijn stem geluisterd heeft, en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten (torot) in acht heeft genomen’ (Gen. 26:5). Er staat niet geschreven ‘wet’ (torah), maar ‘wetten’(torot) . Dit leert dat de Heilige, Hij zij gezegend, zijn twee nieren (over hem) aanstelde als twee wijzen (leraren) die hem inzicht verschaften, raad gaven en gedurende iedere nacht onderwezen. Er is immers gezegd: ‘Ik zal de Eeuwige zegenen die mij raad heeft gegeven, ja zelfs gedurende de nachten wijzen mijn nieren mij terecht’ (Ps. 16:7).

Uitleg:

De rechtschapenheid van Avraham was zo in tegenspraak met de zondige leefwijze van de tien eerdere geslachten (vanaf Noach), dat hij beloning ontving voor het weinige dat die generaties toch nog aan goeds hadden gedaan, zo leren we uit Misjna Pirké Avot V,2.
Volgens een vergelijkbare overlevering in de Babylonische Talmoed hield Avraham zichzelf al aan de Tora. Hoe ver ging dit? Een nadere toelichting verwijst hier naar de zeven noachitische geboden, met daaraan toegevoegd het gebod van de besnijdenis. Dus nog niet de gehele Tora zoals die op Sinai is geopenbaard. Een andere uitleg legt het woord ‘torot’ in wel heel brede zin uit, namelijk zowel de hele schriftelijke als mondelinge Tora, waartoe bijvoorbeeld ook de regelgeving rond eroev van maaltijden behoort. Aan al die tradities zou Avraham zich al op eigen initiatief gehouden hebben.[5]
Nieren werden in de oudheid beschouwd als raadgevers van de mens, organen die de intuïtieve, doorleefde en innerlijke wijsheid schenken.[6] Dat gebeurt wanneer iemand in de stilte van de nacht zijn overdag opgenomen kennis herdenkt, wikt en weegt.
De midrasj leert eveneens dat de twee nieren van Avraham de plaats van zijn vader innamen als leraar, omdat Terach een heiden was en zijn zoon geen enkele Tora-kennis bijbracht:

»Rabbi Sjim’on bar Jochai sprak: Zijn vader onderwees hem niets, noch bezat hij een leermeester. Van waar leerde hij dan Tora? Het is echter zo, dat de Heilige, Hij zij gezegend, zijn twee nieren als twee leermeesters voor hem maakte en deze vloeiden over en onderwezen hem wijsheid. Want er is gezegd: ‘Ik zal de Eeuwige zegenen Die mij raad heeft gegeven, ja zelfs gedurende de nachten wijzen mijn nieren mij terecht’ (Ps. 16:7).«[7]

  

 

 

 

 

 

 

    Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Een verruimende halachische regeling rond het bereiden van Sjabbat-maaltijden in het geval dat een feestdag direct aan de Sjabbat voorafgaat. Zie Babylonische Talmoed, Joma 28b. Vgl. Midrasj Be-resjit Rabba XLIX,2.

[7] Midrasj Be-resjit Rabba XLI,1.

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] D.w.z. wanneer de schuld niet aantoonbaar bleek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 6b.

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47b

En niet alleen dit, maar ook was het zo dat Avraham, onze vader, eerst liefdadigheid bedreef en daarna (pas) recht verschafte, er is immers gezegd: ‘Ik heb hem leren kennen opdat hij zijn zonen en zijn huis na hem zal bevelen dat zij de weg van de Eeuwige in acht blijven nemen, om rechtvaardigheid (tzedaka – hier opgevat in de betekenis van liefdadigheid) en recht te bedrijven’ (Gen. 18:19). Wanneer twee partijen in een rechtsgeding bij Avraham, onze (voor)vader, kwamen voor een rechtsuitspraak, en de één ten aanzien van zijn compagnon sprak: ‘Deze (man) is mij een mina schuldig, dan haalde Avraham, onze vader, een mina van zichzelf tevoorschijn en gaf die aan hem (de verschuldigde partij), en sprak (daarbij) tegen hen: ‘Zet jullie geding ten overstaan van mij uiteen’. Waarop zij hun geding uiteenzetten. Wanneer bleek dat de één zijn compaan een mina schuldig was, sprak hij tot degene met de mina in zijn hand: ‘geef de mina aan jouw compaan.’ Wanneer dit niet zo bleek te zijn[8], dan sprak hij tot hen: ‘Verdeel de som onderling en ga heen in vrede’.
Maar David, de koning, handelde niet zo, hij sprak eerst recht en daarna (bedreef) hij liefdadigheid. Er is immers gezegd: ‘En David bedreef recht en rechtvaardigheid
(liefdadigheid) aan heel zijn volk’ (II Sam. 8:15). Op het moment dat partijen in een rechtsgeding kwamen om hun geding te voeren ten overstaan van David, de koning, sprak hij tot hen: ‘Zet jullie geding ten overstaan van mij uiteen.’ Wanneer bleek dat de een zijn compaan een mina schuldig was, dan haalde David een mina van zichzelf tevoorschijn en gaf die aan hem (aan de eiser). Maar zo niet, dan sprak hij: ‘Gaat heen in vrede.[9]

Uitleg:

Een verwante overlevering die deze (enigszins gecorrigeerde lezing bevestigt) is opgenomen in de Babylonische Talmoed:

»Bij het vellen van een vonnis was David gewoon om de schuldeloze vrij te pleiten en de schuldige te veroordelen; maar wanneer hij zag dat de veroordeelde persoon een arm man was, dan hielp hij hem vanuit zijn eigen zak (om de opgeëiste som te betalen), zodoende zowel recht als rechtvaardigheid (liefdadigheid) uitoefenend – recht (doende) aan de één door hem het aan hem verschuldigde (bedrag) te doen toekomen, en liefdadigheid (gerechtigheid) aan de ander door hem vanuit eigen zak bij te staan. Daarom zegt de Schrift: ‘En David bedreef recht en rechtvaardigheid (liefdadigheid) aan heel zijn volk’ (II Sam. 8:15).«[10]

De handelwijze van Avraham was zowel in het stellen van prioriteit als in de verdere afhandeling van het vonnis achtenswaardiger en prudenter dan de werkwijze van koning David. Avraham verleende aan het tonen van liefdadigheid en solidariteit met de arme prioriteit boven het pas daarna volgende gerechtelijke vonnis. Avraham kwam bovendien in tegensteling tot David extra op voor de eer van een arme debiteur door hem de verschuldigde som geld als zelfstandig persoon aan de crediteur te laten overhandigen! In geval dat de schuld van de debiteur niet kon worden bewezen, liet hij niet een van beide partijen verbitterd het nakijken, maar stichtte vrede door beide combattanten de helft van het door hem ingebrachte geld te doen behouden. Een beslissing die halachisch beoordeeld getuigt van praktisch en sociaal inzicht, omdat dit kan voorkomen dat de crediteur ontmoedigt raakt en aan armen en behoeftigen in de toekomst geen geld meer uitleent.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zo de gecorrigeerde lezing in ARN ed. Wilna. Zie ook ed. A. Cohen. De lezing als in ARN. ed. S. Schechter moet wel incorrect zijn (zie verder noten bij Schechter).

 


Boekklkl.gif (8026 bytes)

Sterc.gif (5478 bytes)

[11] Bij het bevel om zijn geboorteland te verlaten (Gen. 12:1), en wederom toen hij door hongersnood gedwongen naar Egypte moest doorreizen (Gen. 12:10).

[12] Toen hij gedwongen werd zijn zoon Jisma’él te verdrijven, (Gen. 21:10) en wederom toen hij het bevel kreeg zijn zoon Jitzchak te offeren (Gen. 22:1 v.).

[15] Toen hij door God tussen een aantal gespleten offerdieren werd gevoerd in het kader van een verbondssluiting en God hem meedeelde dat zijn nakomelingen vierhonderd jaren als slaven in Egypte zouden moeten zwoegen.(Gen. 15:1 v.),

[17] Zie Gen. 17:10 v

 

 

 

[18] Zie het commentaar van Don Jitzchak Abravanel op Misjna Avot V,2.

[19] Zie onder meer Rasji n.a.v. Misjna Avot V,3.

 

[ 20] Zie ook commentaar van Rasji op Misjna Avot V,3.

 

[21] Zie bijvoorbeeld Pirké de-Rabbi Eli’èzèr XXVI 1 v.

 

 

[22] Zie Midrasj Tehillim Ps. 95.


[23] Vgl. ondermeer Midrasj be-resjiet Rabba

 

 

[24] Zoals in het visioen van Daniël, Dan. 10.

 

De tien beproevingen van Avraham
________________________________________

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47b-48a
(vgl. ARN noesach b, ed, S. Schechter p. 94; en Misjna Avot V, 3).

Met tien beproevingen werd Avraham, onze vader, op de proef gesteld ten aanzien van de Heilige, Hij zij gezegend. En in alle gevallen werd hij volmaakt bevonden. En dit zijn zij: tweemaal in verband met (het bevel) ‘Ga voor jezelf’ (Gen. 12:1).[11] Twee maal in verband met zijn twee zonen.[12] Twee maal in verband met zijn twee vrouwen.[13] Één maal in verband met (de strijd tegen) de koningen.[14] Één maal (bij zijn verbondssluiting) tussen de offerstukken.[15] Één maal in verband met Oer Kasjdim.[16] En één maal in verband met het verbond van de besnijdenis.[17] Waarom (onderging hij) dit alles? Opdat wanneer Avraham zijn loon zal ontvangen, de engelen (andere versie: de volkeren) zullen zeggen: ‘Veel meer dan ons allen, meer dan wie ook, is Avraham het waard om zijn loon te ontvangen, want over hem zegt de Schrift: , ‘Ga heen, eet in vreugde jouw brood en drink met een blij hart jouw wijn’(Pred. 9:7).

Misjna Avot V,2
»Met tien beproevingen werd onze vader Avraham, vrede zij met hem, op de proef gesteld. En hij doorstond alle (keren), om te doen weten hoe groot de (Gods)liefde was van Avraham, onze (voor)vader, vrede zij over hem.
Tien wonderen werden verricht, aan onze (voor)vaderen in Egypte en tien bij de (Riet)zee. Tien plagen liet de Heilige, Hij zij gezegend, over de Egyptenaren in Egypte komen; en met tien beproevingen beproefden onze (voor)vaderen de Alaanwezige in de woestijn. Er is immers gezegd: ‘En zij stelden Mij deze tien keren op de proef en luisterden niet naar Mijn stem.’«

Uitleg:

Zonder klagen en berustend, zonder enige weerspraak of vraag naar Gods bedoelingen, onderging Avraham Gods beproevingen.[18] Onder meer Rasji wijst op een zekere samenhang tussen de tien uitspraken waarmee God de wereld geschapen heeft en de tien beproevingen die Avraham doorstond. Ook Avrahams tien moedige daden vertegenwoordigen een kracht die de wereld in stand houdt.[19] Zijn daden vormen een voorbeeld voor het nageslacht en dragen daarmee bij aan de duurzaamheid van de schepping.
In de midrasj vinden we meerdere varianten en meer details van de tien beproevingen terug. Al bij Avrahams geboorte wilden naar verluidt kwaadaardige heidense vorsten hem doden (zoals ook in het geval van Mosjè). Lange tijd zou Avraham in de gevangenis hebben vertoefd en zich ondergronds hebben moeten verbergen, waarna de vorst Nimrod hem in een vurige oven liet smijten.[20] Hij werd hardvochtig verdreven uit Charan. Daarna werd hij tijdens zijn eenzame verblijf in Kena’an door strenge hongersnood getroffen, een ramp die kennelijk uitsluitend dat stukje land trof. Lange tijd dreigde Avraham kinderloos te blijven. De koningen waartegen hij moest strijden nadat zijn neef Lot door hen belaagd en beroofd was, trokken tegen Avraham op om hem te vermoorden. Hij was er getuige van dat zijn ene zoon Jisjma’él zijn andere zoon, Jitzchak, met pijl en boog trachtte om te brengen enz.[21] Volgens bronnen in de midrasj wijzen de tien beproevingen van Avraham vooruit naar twee tientallen van latere kwellingen waarmee het volk Israël zich geconfronteerd zag, eerst in Egypte en daarna tijdens hun vlucht bij de Rietzee[22]; of ze verwijzen vooruit naar de tientallen wandaden die zijn nageslacht, de Israëlieten, zelf bedreven. De bestraffing van die wandaden zou mede door doorstane beproevingen van hun rechtschapen voorvader ontkracht zijn.[23] Dit is een voorbeeld van zechoet avot, van profijt en vergeving die te danken zijn aan van voorvaderen als Avraham, die door hun moedige en rechtvaardige daden een voorbeeld stelden voor het nageslacht. De hier eveneens aangeduide wandaden van Avrahams nakomelingen vormen eveneens een bewijs dat de daden van een enkel rechtvaardig mens kunnen doorwerken in de geschiedenis en het lot van een hele gemeenschap positief kunnen beïnvloeden.

De engelen (alternatieve versie: de volkeren) waarnaar de tekst hier in ARN verwijst, zijn waarschijnlijk de hemelse engelen. Volgens een mystieke voorstelling treden zij op als hemelse vertegenwoordigers van de verschillende naties op aarde.[24]
 

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

[13] Toen Sarah ontvoerd werd naar het paleis van Farao (Gen. 12:15 v.), en toen Sarah ontvoerd werd door koning Abimèlèch (Gen. 20:2). Of toen hij zich gedwongen zag om zijn vrouw Hagar (samen met haar zoon Jisjma’él) de woestijn in te sturen (Gen. 21:10).

[14] Toen Lot (de zoon van Avraham s broer) werd ontvoerd en hij de strijd moest aanbinden met een aantal Kanaänitische koningen (Gen. 14:1 v.).

[16] Oer van de Chaldeeën, de plaats vanwaar Avraham vertrok om naar Kanaän te gaan (Gen. 11:31). De naam ‘Oer’ wordt in de Midrasj geassocieerd met het Hebreeuwse voor licht en vuur (‘ór’). Avraham zou door koning Nimrod in een vurige oven zijn geworpen vanwege zijn monotheïsme en afkeer van heidense goden. Een beproeving die hij zonder enige verwonding doorstond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ga terug naar vorige pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 46) : Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naar volgende pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 48-49) Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naar begin en overzicht van cursus: Basisknop.jpg (1021 bytes)