|
Naar hoofdpagina:
Avot de-Rabbi Nathan
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi
Nathan
(Midrasj, tekst en commentaar)
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden
gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur
Midrasj, en uitleg, sjioer ..........
|
|
|
Vervolg: van Adam tot Noach
|
.
|
[1] .Zie in dit verband o.a. Babylonische Talmoed, Sanhedrin 108a-b, Midrasj Be-resjit
Rabba XXX,7, Tanchoema ed. S. Buber I,25 e.a. Zie de vele verwijzingen in L. Ginzberg, The
Legends of the Jews, V, 18.
[2] Tannaiet uit de derde tot vierde generatie.
[3] Zie A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmoed, (ARN h.l)
153.
[5] Vergelijk. i.v.m. het onderscheid in de wijze van beloning van
rechtvaardigen en goddelozen ook ARN (noesach a) 21b en 27a. |
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a
Een andere uitleg leert dat de Heilige, Hij zij gezegend, voor hen de orde van de
wereld veranderde; de zon kwam op in het westen en ging onder in het oosten, misschien
zouden zij het begrijpen, bang worden en omkeer doen. Maar dat deden zij niet, er is
immers gezegd: En het gebeurde na (die) zeven dagen (Gen. 7:10).
Een andere uitleg is dat de Heilige, Hij zij gezegend, Zijn tafel voor hen schikte en hun
het goede liet zien zoals dat van de komende wereld, opdat zij zichzelf kritisch zouden
bezien en zeggen: Wee ons, vanwege al het goede dat wij verloren hebben (zo we niet
alsnog omkeer doen), omdat zij hun wegen op aarde hadden gecorrumpeerd. [Toch deden
zij geen omkeer], er is immers gezegd: En God zag de aarde, en zie zij was
verdorven, want alle vlees op aarde had zijn (levens)weg verdorven (Gen. 6:12).
Uitleg:
Opnieuw een bewijs, dat de Eeuwige langzaam is in toorn en tot het laatst toe de
mogelijkheid tot omkeer open laat. Met extreme middelen probeerde de Eeuwige de generatie
van Noach tot zelfinzicht en omkeer te bewegen. Niets hielp, zelfs niet het schrikbeeld
van een totaal heersende wanorde in de gedragingen van de natuur.[1]
Het is een actuele les voor een generatie als de huidige, waarin natuurrampen en bizarre
natuurverschijnselen zich opstapelen, zonder dat dit het handelen van de mens ten goede
verandert!
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a
Rabbi Elazar ben Parta[2] sprak: Let wel, er wordt gezegd: Mijn
geest zal niet voor altijd in de mens heersen (wonen) (Gen. 6:3). De Heilige.
Hij zij gezegend sprak: Ik zal geen oordeel over hen (de overtreders)
uitspreken voordat Ik hun beloning verdubbeld heb, er is immers gezegd: "Zij
slijten hun dagen in het goede (in voorspoed) en in een oogwenk (zonder lijden)
dalen zij af in het graf" (Job 21:13).
Uitleg:
Opnieuw is het karakter van God beschreven als langzaam van toorn. Ditmaal
gekoppeld aan de onuitgesproken vraag of deze uit barmhartigheid voortvloeiende houding
van een voorzienig God - tegenover de goddeloze en onbestrafte oergeneraties - wel strookt
met een andere goddelijke eigenschap, die van Zijn rechtvaardigheid! Het antwoord dat
Rabbi Elazar ben Parta suggereert, is dat Gods ware vereffening van kwaad pas
plaatsvindt nadat de levensgeest de goddeloze overtreders verlaten heeft. Eerst nog worden
zij ruimhartig beloond voor het weinige goeds dat zij wel hebben verricht. Dit doet denken
aan een verwante overlevering in de Babylonische Talmoed, op naam van Rabbi Elazar
ben Tzadok[3]:
»Waarmee kan men de rechtvaardigen in deze wereld vergelijken? Met een boom die
geheel op een plaats van reinheid staat, maar waarvan het (uitstekende) gebladerte reikt
tot boven een plaats van onreinheid. Wanneer dat gebladerte weggesnoeid wordt, staat hij
op een volkomen reine plek. Zo brengt de Heilige, Hij zij gezegend, tuchtigingen (lijden)
over de rechtvaardigen in de wereld, opdat zij de komende wereld zullen beërven, zoals er
gezegd is: Ook al zal jouw begin gering zijn, jouw einde zal gedijen
(Job 8:7). En waarmee kan men de overtreders (goddelozen) in deze wereld
vergelijken? Met een boom die geheel op een volkomen onreine plek staat, maar waarvan het
gebladerte boven een reine plek hangt. Wanneer dit weggesnoeid wordt, staat hij geheel en
al op een onreine plek. Aldus maakt de Heilige, Hij zij gezegend
hen vol overvloed in deze wereld om hen (uiteindelijk) te verstoten en tot de laagste rang
te degraderen, want er is gezegd: Er is een weg die iemand recht toeschijnt,
maar het einde ervan zijn paden van de dood (Spr. 14:12).«.[4]
Dergelijke uitingen vormen een theodicee, een redenering die de onvermijdelijk ervaren
ongerijmdheden in de voorstelling van goddelijke voorzienigheid verzacht.[5]
|
[4] Zie Babylonische Talmoed, Kiddoesjin 40b. Boven reeds genoemd naar
aanleiding van ARN (noesach a) eind hoofdstuk IX.
|
[6[ Na het eindvonnis wordt een overtreding dus
even zwaar bestraft als een goede daad eerder al werd beloond.
[7] Midrasj
Kohelet Rabba op Pred. 4:13 § 1. Zie ook de
opmerkingen bij de vertaling van ARN door A. Cohen (The Minor Tractates of the Talmud),
153. |
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a
Rabbi José ha-Gelili zegt: Let wel, de Schrift zegt: (Mijn geest) zal niet
(voor altijd in de mens) heersen (Gen. 6:3). De Heilige, Hij zij gezegend,
sprak: Ik zal de kwade drijfveer niet gelijkstellen aan de goede drijfveer.
Wanneer is dat zo? Zolang hun vonnis nog niet is bezegeld. Maar zodra hun vonnis (wel)
bezegeld is, gelden bij overtreding beide als gelijk.[6]
Uitleg:
Ook deze uitspraak benadrukt de idee dat God langzaam van toorn (èrèch
appajim) is. God vonnist de mens zeker niet altijd onmiddellijk. Een zekere periode
voorkomt Zijn genade het voltrekken van het eindvonnis. Er breekt echter uiteindelijk toch
een kantelpunt aan, zodra het geduld van de Eeuwige is opgeraakt, of bij het sterven van
de mens. Vanaf dat moment slaat voor de goddelozen de wijzer door en volgt Gods
definitieve oordeel waarbij de kwade daden even zwaar gaan tellen als de goede. Zoals voor
de generatie van Noach. Gedurende een lange periode telden de goede daden van al die tien
voorafgaande generaties zwaarder mee dan hun overtredingen en tekortkomingen. Maar niet
eindeloos. Zodra Gods kritische grens bereikt werd en de mensheid overduidelijk niet meer
bereid bleek om van gemaakte fouten te leren, telden alle overtredingen in vol gewicht mee
bij het uiteindelijke gericht! Toen kwam de zondvloed! Gods barmhartigheid schenkt de mens
tijd om van gemaakte fouten te leren, maar niet voor altijd!
Enkele commentaren associëren deze gedachte met het psychologische inzicht dat de
goede drijfveer zich pas in het verloop van de ontwikkeling van een mensenleven
ontwikkelt, eerder dan de kwade drijfveer die al vanaf de geboorte aanwezig heet.
»Beter is een arm en wijs kind dan een oude dwaze koning (Pred. 4:13).
Beter is een arm en wijs kind - dat is de goede drijfveer. Waarom wordt
hij kind genoemd? Omdat hij zich pas hecht aan de mens vanaf de leeftijd van
dertien en daarboven. En waarom wordt hij arm genoemd? Omdat niet allen naar hem
luisteren. Waarom wordt hij wijs genoemd? Omdat hij de mensen de rechte weg leert.
Dan een oude dwaze koning - dat is de kwade drijfveer. Waarom wordt hij koning
genoemd? Omdat allen naar hem luisteren. Waarom wordt hij oud genoemd? Omdat hij zich aan
de mens hecht vanaf zijn geboorte tot aan zijn ouderdom. Waarom wordt hij dwaas genoemd?
Omdat hij mensen de weg van het kwaad leert.«[7]
De Allerhoogste wacht in barmhartigheid af totdat een mens in zijn ontwikkeling
definitief aansprakelijk kan worden gesteld voor keuzes tussen goed en kwaad. Daaraan gaat
bij ieder mens een levensfase en leerproces vooraf, waarin hij (zij) de gelegenheid krijgt
om op foute schreden terug te keren.
|
|
[9] Met hart is verwezen naar de kwade drijfveer. Het hier
gebruikte woord hart (léb) is in deze psalm met een enkele letter bét
geschreven, in tegenstelling tot de schrijfwijze met een dubbele letter bét
(lébab). Speels uitgelegd als hart met een enkele drijfveer (in dit geval de
kwade) in plaats van met twee drijfveren (de
kwade en de goede).
[11] Zie Babylonische Talmoed,Berachot 61b.
[ |
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a
Hij (Rabbi José ha-Gelili, of was
het Rabbi Elazar ben Parta?[8] was gewoon te zeggen:
Aan de rechtvaardigen wordt de kwade drijfveer ontnomen en aan hen wordt de goede
drijfveer geschonken. Er is immers gezegd: Mijn hart is dodelijk verwond
in mijn binnenste (Ps. 109:22).[9]
Aan de goddelozen wordt de goede drijfveer ontnomen en hun wordt de kwade drijfveer
gegeven. Er is immers gezegd: De overtreding van de goddeloze spreekt binnen in
zijn (mijn) hart ontzag voor God heeft hij niet voor ogen (Ps. 36:2). Zij
die zich daar tussenin bevinden wordt zowel de ene (drijfveer) als de andere geschonken.
Wie neigt naar de kwade drijfveer, over hem zal de kwade drijfveer oordelen. Wie neigt
naar de goede drijfveer, over hem zal de goede drijfveer oordelen. Er is immers gezegd: Want
Hij zal aan de rechterhand van de behoeftige staan om hem te verlossen van degenen die
zijn over zijn ziel oordelen (Ps. 109:31).[10]
Uitleg:
Rabbi José ha-Gelili koesterde de idee dat
in extreme persoonlijkheden, zoals volkomen rechtvaardigen of volkomen goddelozen een van
beide drijfveren in de mens, de goede of de kwade, op een zeker moment de absolute
overheid verkrijgt. Ook hij leidde zijn inzicht af uit Schriftteksten:
»Over de rechtvaardigen (tzaddikim)
heerst de goede drijfveer, zoals er gezegd is: Mijn hart is doorwond in mijn
binnenste (Ps. 109:22). Over de wettelozen heerst de slechte drijfveer, zoals er
gezegd is: De overtreding (opstandigheid) spreekt tot de wetteloze diep in zijn
hart - geen vrees voor God staat hem voor ogen(Ps. 36:2).«[11]
Er breekt een moment aan waarop ofwel de
goede, ofwel de kwade drijfveer een dermate stabiele plek verworven heeft in de
persoonlijkheid van een individu, dat de andere drijfveer haar kracht verliest en een
definitief eindoordeel ten goed of ten kwade gerechtvaardigd is.
Voor de zuiver rechtvaardige valt dan iedere zucht naar overtreding weg, en andersom bij
de zuiver goddeloze iedere aandrang om goed te doen. In algemene zin mag men echter niet
van een dergelijke extreme tegenstelling uitgaan, want wie is in deze wereld volkomen
rechtvaardig en wie volkomen goddeloos? Zodoende noemt Rabbi José ha-Gelili hier met
nadruk ook de benonim de middelmatigen, de grote menigte
van mensen die noch volkomen goddeloos zijn, noch volkomen rechtvaardig. Het eindoordeel
over hun daden staat nog niet vast. In de context van de hier besproken tekst in ARN
vormen de tzaddiek Metoesjalach en zijn totaal verworden generatie een uitzondering en
niet de normale maatstaf. De weg en keuze tussen goed en kwaad ligt voor de generaties na
de zondvloed in algemene zin nog altijd open.
|
[8] Zie Jalkoet Sjimoni, Tehillim, rèmèz 865, aldaar is de uitspraak op naam
van Rabbi Elazar ben Parta overgeleverd. Vgl. ook Jalkoet Sjim oni, Tehillim,
rèmèz 725, op naam van Rabbi Elazar ben Pedat.
[10] Met arme of behoeftige is het gemene volk' bedoeld, bij wie zowel de goede
als de kwade drijfveer strijdt voert om de overhand te krijgen. Degene die zijn ziel
oordelen, dat zijn de goede en de kwade drijfveer wier krachtverhouding die
uiteindelijk bepaalt hoe het oordeel zal uitpakken. |
[3] Vgl. ook deze uitspraak met teksten in Midrasj Be-resjiet Rabba
XXVI,6.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 47a
Rabbi Sjimon ben Elazar zegt: Let wel, er is gezegd: (Mijn geest)
zal niet (voor altijd in de mens) heersen (Gen. 6:3). De Heilige, Hij zij
gezegend, sprak: Ik veroordeel hen (de goddelozen) niet voordat ik een beloning heb
uitbetaald aan de rechtvaardigen. Wanneer is dit?[1]
In deze wereld, maar wat betreft de komende wereld verklaart de Schrift: Zijn
adem zal uitgaan, hij zal tot zijn stof terugkeren (Ps. 146:4).
Uitleg:
De goddelozen en overtreders worden ook volgens Rabbi Sjimon ben Elazar
(doorgaans) niet meteen al in deze wereld al tijdens dit leven - bestraft. Het
vergaat de goddelozen in fysiek en materieel inderdaad vaak goed. Veroordeling en straf
wachten hen pas aan het einde, nadat zij deze wereld verlaten hebben! Hoe kan Rabbi
Sjimon mogelijk tegelijkertijd suggereren dat God (voorafgaande aan dit verlate
vonnis over goddelozen) de goede daden van rechtvaardigen al in dit leven beloont? Dit is
alleen te verklaren als men er vanuit gaat, dat de exegese van Rabbi Sjimon ben
Elazar geen feitelijke situatie weergeeft, maar van psychologische aard is!
Goddelozen leven zonder enig vooruitzicht op toekomstig leven. Zij keren bovendien
uiteindelijk terug tot betekenisloos en aards stof. De rechtvaardigen mogen dit wereldse
bestaan daarentegen ervaren als voorbereiding op hun beloning in de komende wereld. In
werkelijkheid zijn het dus de rechtvaardigen die de Hemel ogenblikkelijk al in deze wereld
voor goede daden beloont. Zij het op speciale wijze. Niet in materiële zin, want vele
rechtvaardigen behoren nu eenmaal niet tot de gefortuneerden der aarde. In alternatieve
zin ontvangen zij echter ter plekke al hun vele goede daden uitbetaald. Het verrichten van
een goede daad is voor hen immers op zich al een beloning, naast de meer spirituele en
positieve ervaring die het verrichten van liefderijke en rechtvaardigheid daden hun
schenkt, zoals dankbaarheid, tevredenheid en gemoedsrust. Voor de goddelozen is hiervan
getuige te zijn, is reden tot teleurstelling en afgunst.[2]
Daarbovenop wacht de goddelozen na hun sterven ook nog eens geen enkel positief
voortuitzicht meer. De wetteloze zal verworden tot stof en geen deel hebben aan toekomstig
leven, zo leert de aan het slot geciteerde psalm.[3]
Dit alles gold binnen deze context van ARN in bijzondere mate voor de gedegenereerde
generaties voorafgaande aan de zondvloed. Het oordeel over hen werd daarom past voltrokken
na de dood van de rechtvaardige Metoesjalach.
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 47a
Rabbi Akiva zegt:. Welnu, er is gezegd: (Zie Mijn geest) zal niet (voor altijd
in de mens) heersen (Gen. 6:3). De Heilige, Hij zij gezegend sprak: Zij
oordeelden niet over zichzelf dat ze (maar) stervelingen van vlees en bloed zijn, maar zij
namen een arrogante houding (geest) aan tegenover de Allerhoogste, er is immers gezegd: Zij
zeggen tot God: laat ons met rust, kennis van Uw wegen wensen wij niet (Job
21:14).[4]
Rabbi Meir zegt: Welnu, er is gezegd: (Mijn
geest) zal niet (voor altijd in de mens) heersen (Gen. 6:2). De Heilige, Hij
zij gezegend, zegt: Die generatie heeft gezegd: God zal geen rechtsoordeel uitspreken, er
is geen Rechter (meer) in de wereld; de Alaanwezige heeft de wereld verlaten.
Rabbi zegt: Welnu er is gezegd (Mijn geest) zal niet (voor altijd in de mens)
heersen (Gen. 6:2). De Heilige, Hij zij gezegend, heeft gezegd: Zij hebben geen
gerechtshoven ingesteld op aarde, zo zal Ik (geen) gerechtshoven opstellen voor hen in den
Hoge.
Uitleg:
De uitspraak van Rabbi Akiva heeft binnen de context van ARN, naast een algemene
levensles, speciaal betrekking op de arrogante houding van de generaties van voor de
zondvloed. Gods barmhartigheid en terughoudendheid bleek zinloos, omdat ieder uitzicht op
verbetering en inkeer uit zicht was geraakt. Mogelijk las Rabbi Akiva het geciteerde vers
Gen. 6:3 in de (eveneens mogelijke) zin van: Mijn geest zal niet altijd in de
mens oordelen. Als vooruitblik op een mensheid die het door God
geschonken vermogen tot zelfkritisch oordelen hooghartig en absoluut zou verwerpen.
Rabbi Meir las Gen. 6:3 mogelijk eveneens als Mijn geest zal niet
altijd over (in) de mens oordelen (heersen). Er zal een moment aanbreken
dat de mensheid Gods gezag massaal zal verwerpen. Dat gebeurde in de rechteloze generaties
voorafgaande aan de zondvloed.
Rabbi interpreteerde de multi-interpretabele werkwoordsvorm jadon be
in Gen. 6:3 (onder meer begrepen als: heersen in, heersen over, oordelen over, verblijven
in) op eigen wijze. Als het instellen van een rechtspleging en rechtsinstituties.
De handschriften van ARN tonen verschillende versies. Als spiegelende bestraffing voor de
rechteloosheid op aarde zegt God ook geen gerechtshoven in de Hemel op te zullen stellen,
zodat de rechteloze generatie van voor de zondvloed zelf ook geen rechtssteun zal
ontvangen. Een andere lezing suggereert dat God juist wel (als betaling met gelijke munt)
een gerechtshof in de Hemel wil creëren om de verworden generatie van Noach aan te klagen
en zonder verder verweer te vonnissen, hetgeen door middel van de zondvloed ook gebeurde.
|
[1] D.w.z. dit uitstel van het vonnis over de goddelozen (en de reeds
uitbetaalde beloning aan de rechtvaardigen).
[2] Vgl. de noten bij ARN hl. van A. Cohen (The Minor Tractates of
the Talmud, 154).
[4] Andere versie: Rabbi Sjiomon ben
Elazar zegt (
) maar zij namen een arrogante houding aan tegenover de
Allerhoogste en spraken: ga weg van ons; zie L. Finkelstein (Mabo
le-Masektot Abot ve-Abot dRabbi Natan), 166. |
[6] Vgl. Midrasj Be-resjit Rabba LXI,1. Zie ook boven ARN hoofdstuk
XXXI, 46a-b. |
Hoofdstuk 33
Van Noach tot en met Avraham
__________________________________________
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47a-47b (vgl. Misjna Avot V,2 en ARN (noesach b),
ed. Schechter, 93.
(Er waren) tien geslachten vanaf Noach tot aan Avraham. Wat voor doel heeft dit voor
de bewoners van de wereld (om dit te weten)? Het is echter om je te leren dat al die
generaties Hem vertoornden; en er was er niet één onder hen die wandelde op de wegen van
de Heilige, Hij zij gezegend, totdat Avraham onze vader kwam en Gods wegen bewandelde; er
is immers gezegd: Omdat Avraham naar Mijn stem geluisterd heeft, en Mijn
voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten (torot) in acht heeft
genomen (Gen. 26:5). Er staat niet geschreven wet (torah),
maar wetten(torot) . Dit leert dat de Heilige, Hij zij gezegend, zijn
twee nieren (over hem) aanstelde als twee wijzen (leraren) die hem inzicht verschaften,
raad gaven en gedurende iedere nacht onderwezen. Er is immers gezegd: Ik zal de Eeuwige zegenen die mij raad heeft gegeven, ja zelfs
gedurende de nachten wijzen mijn nieren mij terecht (Ps. 16:7).
Uitleg:
De rechtschapenheid van Avraham was zo in tegenspraak met de zondige leefwijze van de
tien eerdere geslachten (vanaf Noach), dat hij beloning ontving voor het weinige dat die
generaties toch nog aan goeds hadden gedaan, zo leren we uit Misjna Pirké Avot V,2.
Volgens een vergelijkbare overlevering in de Babylonische Talmoed hield Avraham zichzelf
al aan de Tora. Hoe ver ging dit? Een nadere toelichting verwijst hier naar de zeven
noachitische geboden, met daaraan toegevoegd het gebod van de besnijdenis. Dus nog niet de
gehele Tora zoals die op Sinai is geopenbaard. Een andere uitleg legt het woord torot
in wel heel brede zin uit, namelijk zowel de hele schriftelijke als mondelinge Tora,
waartoe bijvoorbeeld ook de regelgeving rond eroev van maaltijden behoort. Aan al
die tradities zou Avraham zich al op eigen initiatief gehouden hebben.[5]
Nieren werden in de oudheid beschouwd als raadgevers van de mens, organen die de
intuïtieve, doorleefde en innerlijke wijsheid schenken.[6]
Dat gebeurt wanneer iemand in de stilte van de nacht zijn overdag opgenomen kennis
herdenkt, wikt en weegt.
De midrasj leert eveneens dat de twee nieren van Avraham de plaats van zijn vader innamen
als leraar, omdat Terach een heiden was en zijn zoon geen enkele Tora-kennis bijbracht:
»Rabbi Sjimon bar Jochai sprak: Zijn vader onderwees hem niets, noch bezat hij
een leermeester. Van waar leerde hij dan Tora? Het is echter zo, dat de Heilige, Hij zij
gezegend, zijn twee nieren als twee leermeesters voor hem maakte en deze vloeiden over en
onderwezen hem wijsheid. Want er is gezegd: Ik zal de Eeuwige zegenen Die mij
raad heeft gegeven, ja zelfs gedurende de nachten wijzen mijn nieren mij terecht
(Ps. 16:7).«[7]
|
[5] Een verruimende halachische regeling rond het bereiden van
Sjabbat-maaltijden in het geval dat een feestdag direct aan de Sjabbat voorafgaat. Zie
Babylonische Talmoed, Joma 28b. Vgl. Midrasj Be-resjit Rabba XLIX,2.
[7] Midrasj Be-resjit Rabba XLI,1. |
[8] D.w.z. wanneer de schuld niet aantoonbaar bleek.
[10] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 6b. |
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47b
En niet alleen dit, maar ook was het zo dat Avraham, onze vader, eerst liefdadigheid
bedreef en daarna (pas) recht verschafte, er is immers gezegd: Ik heb hem leren
kennen opdat hij zijn zonen en zijn huis na hem zal bevelen dat zij de weg van de Eeuwige
in acht blijven nemen, om rechtvaardigheid (tzedaka hier opgevat in
de betekenis van liefdadigheid) en recht te bedrijven (Gen. 18:19).
Wanneer twee partijen in een rechtsgeding bij Avraham, onze (voor)vader, kwamen voor een
rechtsuitspraak, en de één ten aanzien van zijn compagnon sprak: Deze (man) is mij
een mina schuldig, dan haalde Avraham, onze vader, een mina van zichzelf tevoorschijn en
gaf die aan hem (de verschuldigde partij), en sprak (daarbij) tegen hen: Zet
jullie geding ten overstaan van mij uiteen. Waarop zij hun geding uiteenzetten.
Wanneer bleek dat de één zijn compaan een mina schuldig was, sprak hij tot degene met de
mina in zijn hand: geef de mina aan jouw compaan. Wanneer dit niet zo bleek te
zijn[8], dan sprak hij tot hen: Verdeel de som onderling en ga heen
in vrede.
Maar David, de koning, handelde niet zo, hij sprak eerst recht en daarna (bedreef) hij
liefdadigheid. Er is immers gezegd: En David bedreef
recht en rechtvaardigheid (liefdadigheid) aan heel zijn volk (II Sam.
8:15). Op het moment dat partijen in een rechtsgeding kwamen om hun geding te voeren ten
overstaan van David, de koning, sprak hij tot hen: Zet jullie geding ten overstaan
van mij uiteen. Wanneer bleek dat de een zijn compaan een mina schuldig was, dan
haalde David een mina van zichzelf tevoorschijn en gaf die aan hem (aan de eiser). Maar
zo niet, dan sprak hij: Gaat heen in vrede.[9]
Uitleg:
Een verwante overlevering die deze (enigszins gecorrigeerde lezing bevestigt) is opgenomen
in de Babylonische Talmoed:
»Bij het vellen van een vonnis was David gewoon om de schuldeloze vrij te pleiten en
de schuldige te veroordelen; maar wanneer hij zag dat de veroordeelde persoon een arm man
was, dan hielp hij hem vanuit zijn eigen zak (om de opgeëiste som te betalen), zodoende
zowel recht als rechtvaardigheid (liefdadigheid) uitoefenend recht (doende) aan de
één door hem het aan hem verschuldigde (bedrag) te doen toekomen, en liefdadigheid
(gerechtigheid) aan de ander door hem vanuit eigen zak bij te staan. Daarom zegt de
Schrift: En David bedreef recht en rechtvaardigheid (liefdadigheid) aan
heel zijn volk (II Sam. 8:15).«[10]
De handelwijze van Avraham was zowel in het stellen van prioriteit als in de verdere
afhandeling van het vonnis achtenswaardiger en prudenter dan de werkwijze van koning
David. Avraham verleende aan het tonen van liefdadigheid en solidariteit met de arme
prioriteit boven het pas daarna volgende gerechtelijke vonnis. Avraham kwam bovendien in
tegensteling tot David extra op voor de eer van een arme debiteur door hem de
verschuldigde som geld als zelfstandig persoon aan de crediteur te laten overhandigen! In
geval dat de schuld van de debiteur niet kon worden bewezen, liet hij niet een van beide
partijen verbitterd het nakijken, maar stichtte vrede door beide combattanten de helft van
het door hem ingebrachte geld te doen behouden. Een beslissing die halachisch beoordeeld
getuigt van praktisch en sociaal inzicht, omdat dit kan voorkomen dat de crediteur
ontmoedigt raakt en aan armen en behoeftigen in de toekomst geen geld meer uitleent.
|
[9] Zo de gecorrigeerde lezing in ARN ed. Wilna. Zie ook ed. A. Cohen.
De lezing als in ARN. ed. S. Schechter moet wel incorrect zijn (zie verder noten bij
Schechter). |
[11] Bij het bevel om zijn geboorteland te verlaten (Gen.
12:1), en wederom toen hij door hongersnood gedwongen naar Egypte moest doorreizen (Gen.
12:10).
[12] Toen hij gedwongen werd zijn
zoon Jismaél te verdrijven, (Gen. 21:10) en wederom toen hij het bevel kreeg zijn
zoon Jitzchak te offeren (Gen. 22:1 v.).
[15] Toen hij door God tussen een aantal gespleten
offerdieren werd gevoerd in het kader van een verbondssluiting en God hem meedeelde dat
zijn nakomelingen vierhonderd jaren als slaven in Egypte zouden moeten zwoegen.(Gen. 15:1
v.),
[17] Zie Gen. 17:10 v
[18] Zie het commentaar van Don Jitzchak Abravanel op
Misjna Avot V,2.
[19] Zie onder meer Rasji n.a.v. Misjna Avot V,3.
[ 20] Zie ook commentaar van Rasji op Misjna Avot V,3.
[21] Zie bijvoorbeeld Pirké de-Rabbi Elièzèr XXVI
1 v.
[22] Zie Midrasj Tehillim Ps. 95.
[23] Vgl. ondermeer Midrasj be-resjiet Rabba
[24] Zoals in het visioen van Daniël, Dan. 10. |
De tien beproevingen van Avraham
________________________________________
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 47b-48a (vgl. ARN noesach b, ed, S.
Schechter p. 94; en Misjna Avot V, 3).
Met tien beproevingen werd Avraham, onze vader, op de proef gesteld ten aanzien van
de Heilige, Hij zij gezegend. En in alle gevallen werd hij volmaakt bevonden. En dit zijn
zij: tweemaal in verband met (het bevel) Ga voor jezelf (Gen. 12:1).[11]
Twee maal in verband met zijn twee zonen.[12] Twee
maal in verband met zijn twee vrouwen.[13] Één maal in
verband met (de strijd tegen) de koningen.[14] Één maal
(bij zijn verbondssluiting) tussen de offerstukken.[15]
Één maal in verband met Oer Kasjdim.[16]
En één maal in verband met het verbond van de besnijdenis.[17]
Waarom (onderging hij) dit alles? Opdat wanneer Avraham zijn loon zal ontvangen, de
engelen (andere versie: de volkeren) zullen zeggen: Veel meer dan ons allen, meer
dan wie ook, is Avraham het waard om zijn loon te ontvangen, want over hem zegt de
Schrift: , Ga heen, eet in vreugde jouw brood en drink met een blij hart jouw
wijn(Pred. 9:7).
Misjna Avot V,2
»Met tien beproevingen werd onze vader Avraham, vrede zij met hem, op de proef
gesteld. En hij doorstond alle (keren), om te doen weten hoe groot de (Gods)liefde was van
Avraham, onze (voor)vader, vrede zij over hem.
Tien wonderen werden verricht, aan onze (voor)vaderen in Egypte en tien bij de (Riet)zee.
Tien plagen liet de Heilige, Hij zij gezegend, over de Egyptenaren in Egypte komen; en met
tien beproevingen beproefden onze (voor)vaderen de Alaanwezige in de woestijn. Er is
immers gezegd: En zij stelden Mij deze tien keren op de proef en luisterden niet
naar Mijn stem.«
Uitleg:
Zonder klagen en berustend, zonder enige weerspraak of vraag naar Gods bedoelingen,
onderging Avraham Gods beproevingen.[18] Onder meer Rasji
wijst op een zekere samenhang tussen de tien uitspraken waarmee God de wereld geschapen
heeft en de tien beproevingen die Avraham doorstond. Ook Avrahams tien moedige daden
vertegenwoordigen een kracht die de wereld in stand houdt.[19]
Zijn daden vormen een voorbeeld voor het nageslacht en dragen daarmee bij aan de
duurzaamheid van de schepping.
In de midrasj vinden we meerdere varianten en meer details van de tien beproevingen terug.
Al bij Avrahams geboorte wilden naar verluidt kwaadaardige heidense vorsten hem doden
(zoals ook in het geval van Mosjè). Lange tijd zou Avraham in de gevangenis hebben
vertoefd en zich ondergronds hebben moeten verbergen, waarna de vorst Nimrod hem in een
vurige oven liet smijten.[20] Hij werd hardvochtig verdreven
uit Charan. Daarna werd hij tijdens zijn eenzame verblijf in Kenaan door strenge
hongersnood getroffen, een ramp die kennelijk uitsluitend dat stukje land trof. Lange tijd
dreigde Avraham kinderloos te blijven. De koningen waartegen hij moest strijden nadat zijn
neef Lot door hen belaagd en beroofd was, trokken tegen Avraham op om hem te vermoorden.
Hij was er getuige van dat zijn ene zoon Jisjmaél zijn andere zoon, Jitzchak, met
pijl en boog trachtte om te brengen enz.[21] Volgens bronnen
in de midrasj wijzen de tien beproevingen van Avraham vooruit naar twee tientallen van
latere kwellingen waarmee het volk Israël zich geconfronteerd zag, eerst in Egypte en
daarna tijdens hun vlucht bij de Rietzee[22]; of ze
verwijzen vooruit naar de tientallen wandaden die zijn nageslacht, de Israëlieten, zelf
bedreven. De bestraffing van die wandaden zou mede door doorstane beproevingen van hun
rechtschapen voorvader ontkracht zijn.[23] Dit is een
voorbeeld van zechoet avot, van profijt en vergeving die te danken zijn aan van
voorvaderen als Avraham, die door hun moedige en rechtvaardige daden een voorbeeld stelden
voor het nageslacht. De hier eveneens aangeduide wandaden van Avrahams nakomelingen vormen
eveneens een bewijs dat de daden van een enkel rechtvaardig mens kunnen doorwerken in de
geschiedenis en het lot van een hele gemeenschap positief kunnen beïnvloeden.
De engelen (alternatieve versie: de volkeren) waarnaar de tekst hier in ARN verwijst,
zijn waarschijnlijk de hemelse engelen. Volgens een mystieke voorstelling treden zij op
als hemelse vertegenwoordigers van de verschillende naties op aarde.[24]
|
[13] Toen Sarah ontvoerd werd naar het paleis van
Farao (Gen. 12:15 v.), en toen Sarah ontvoerd werd door koning Abimèlèch (Gen. 20:2). Of
toen hij zich gedwongen zag om zijn vrouw Hagar (samen met haar zoon Jisjmaél) de
woestijn in te sturen (Gen. 21:10).
[14] Toen Lot (de zoon van Avraham s broer) werd ontvoerd en hij de strijd
moest aanbinden met een aantal Kanaänitische koningen (Gen. 14:1 v.).
[16] Oer van de Chaldeeën, de plaats vanwaar Avraham vertrok om naar
Kanaän te gaan (Gen. 11:31). De naam Oer wordt in de Midrasj geassocieerd met
het Hebreeuwse voor licht en vuur (ór). Avraham zou door koning Nimrod
in een vurige oven zijn geworpen vanwege zijn monotheïsme en afkeer van heidense goden.
Een beproeving die hij zonder enige verwonding doorstond.
|
|
Ga terug naar vorige pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 46) :
Ga naar volgende pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 48-49)
Ga naar begin en overzicht van cursus:
|
|
|
|
|