|
Naar hoofdpagina:
Avot de-Rabbi Nathan
(Spreuken der) Vaderen van Rabbi
Nathan
(Midrasj, tekst en commentaar)
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden
gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur
Midrasj, en uitleg, sjioer ..........
|
|
|
Èrètz Jisra'él - bakermat van Tora-studie
___________________________________________________
|
.
|
|
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 43a:
Terwijl men eerst sprak: Er is koren in Judea, stro in Galilea en kaf aan de
overzijde van de Jordaan, kwam men hierop terug met te zeggen: Er is geen koren in Judea
(maar stro), en geen stro in Galilea maar kaf, en aan de overzijde van de Jordaan noch het
ene noch het andere.
|
|
[1] Zie Babylonische Talmoed, Eroevin 53a.
[2]
Babylonische Talmoed, ibid. Zie de gehele context aldaar. |
Uitleg:
De verbindende factor met het voorafgaande is ook hier Tora-studie. S. Schechter
veronderstelt overigens (in zijn editie van ARN) dat deze uitspraak meer aansluit bij die
van Rabbi Sjimon ben Elazar, aan het begin van het eerstvolgende hoofdstuk van
ARN (XXVII). Daarin kenmerkt deze rabbi een vrijwillig verkozen verblijf buiten het land
Israël als uiterst ongewenst.
De aanschouwelijke metafoor over koren en stro tekent voor ogen hoe Tora-kennis in Judea
(altijd al) stabieler en steviger was dan daarbuiten. Van de kennis, die in Galilea altijd
lager van kwaliteit was, bleef in het over-Jordaanse uiteindelijk nagenoeg niets meer
over.
Commentaren refereren in dit verband aan opmerkingen in de Babylonische Talmoed waar de
achteruitgang in Tora-kennis en leervermogen van opeenvolgende generaties aanschouwelijk
is verbeeld:
»Rabbi Jochanan beweerde voorts: De harten van de eerste generaties waren als de
deur van de voorhof van de Tempel (oelam), die van de latere generaties waren
gelijk aan de deur van de Tempel-hal (héchal), maar wij (de huidige generatie)
zijn als het oog van een fijne naald (
) En wij, zo sprak Abbajé,
zijn als een pin in een muur wat Talmoed-uitleg (gemara) betreft.
En wij, zo sprak Rava, zijn als een vinger in was wat logisch redeneren
(sevara) betreft. En wij, zo sprak Rav Asji, zijn als een
vinger (gestoken) in een put wat betreft vergeten.«[1]
De toegang tot de voorhof was breder dan de poort van de hal (het heilige)
van de Tempel. Zo was ook de toegang tot Tora-kennis ruimer in generaties uit het
verleden. Volgende generaties kregen onder meer al moeite met gemara (talmoed-uitleg),
alsof ze een een pin in een keiharde muur moesten slaan. Voor zijn eigen generatie is
volgens Rabbi Jochanan de toegang tot Tora-kennis uiteindelijk niet groter meer dan het
miniscule oog van een dunne naald. Het houvast van logisch redeneren is vals een vinger in
weke was geworden. Zo moeiteloos men een vinger in een grote holte van een put kan steken,
zo makkelijk vergeet zijn generatie haar opgedane kennis weer.
In Judea werd (zo blijkt hier in ARN) altijd al intensiever en op grotere schaal
gelernt dan in Galilea.[2] Hoe verder van Judea
verwijderd, hoe groter (zeker na de val van de Tempel) de invloed van andere talen en
culturen op de bevolking werd. Met name de nauwkeurigheid in het gebruik van taal bij het
doorgeven van oude overleveringen ging achteruit. Die precisie was in Galilea al minder
groot, maar in het over-Jordaanse is uiteindelijk bijna alle Tora-kennis verloren gegaan.
|
|
|
Hoofdstuk 28
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:
Rabbi Nathan zegt: Er is geen liefde als de liefde voor de Tora, geen wijsheid als de
wijsheid van het volk Israël. En er geen pracht als de pracht van Jeruzalem. Er is geen
rijkdom als de rijkdom van Rome. Er is geen macht als de macht van Perzië. Er is geen
ontucht als de ontucht van de Arabieren. Er is geen arrogantie als de arrogantie van Elam.
Er is geen hypocrisie als de hypocrisie van Babylon, zoals er gezegd is: En hij
sprak tot mij: Om voor haar een huis te bouwen in Sinear (Zech. 5:11). En er is
geen hekserij als de hekserij van Egypte.
|
|
|
Uitleg:
De direct voorafgaande context verbindt het belang van Tora-studie en trouw aan der
geboden met het verblijf in Èrètz Jisra'él, met name in Judea! Rabbi Nathan, ook wel
Nathan ha-Bavli genoemd, prijst in dit licht het land Israël en Jeruzalem boven alles.
Deze voorliefde paste in zijn levensloop. Afkomstig uit Babylonië kwam hij op jonge
leeftijd naar Èrètz Jisraél. Daar ontwikkelde hij zich tot een uitstekend
Tora-kenner. Tot zijn leermeesters behoorden onder meer Rabbi Elièzèr ben Hyrcanos
en Rabbi Tarfon. Tijdens de Hadraanse opstanden (in het jaar 117) moest hij evenwel weer
naar Babylon vluchten. Hij kende dus zowel de Babylonische Tora-scholen als die in Èretz
Jisra`él en kwam op zijn vlucht met uiteenlopende landen en culturen in aanraking.[1]
In korte maar krachtige termen schetst Rabbi Nathan hier het negatieve karakter van landen
en culturen rondom Israël. Met name Babylonië krijgt van hem volle kritiek. Als bewijs
van afkeuring voert hij een moeilijk te duiden profetische tekst aan en benadrukt daarmee
de controverse en competentiestrijd tussen de Tora-geleerden in Èrètz Jisraél en
de leraren van Tora-scholen in Babylon.
Rabbi Nathan, zo blijkt elders, prees de manier waarop in Èrètz Jisraél
geleerden met elkaar omgingen! De achtergrond van zijn scherpe kritiek op Babylon en de
diepere zin achter het door hem aangehaalde vers uit Zecharja wordt begrijpelijk aan de
hand van overleveringen uit de Babylonische Talmoed.
Rabbi Osjaja wees erop dat de Wijzen in Èrètz Jisraél op meer amicale en meer
respectvolle wijze debatteerden en met elkaar omgingen dan in de leerscholen van
Babylonië. Aldaar bestreden de geleerden elkaar tijdens felle halachische discussies, op
uiterst grove en onterende manier. In dit bestek kunnen we het enigszins duistere citaat
uit het boek Zecharja plaatsen:
»(En zie een loden deksel werd opgelicht en er was een vrouw, die midden in
de efa (korenmaat) zat. En hij (de engel) sprak: Dit is vrouwe goddeloosheid
).
Toen sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie twee vrouwen kwamen tevoorschijn, met de wind
onder hun vleugels. Zij hadden vleugels als van een ooievaar en zij tilden de efa op
tussen de aarde en de hemel. Toen zei ik tot de engel: die met mij sprak: Waar brengen zij
die efa heen? Hij zei tot mij: Naar het land Sinear[2]
om voor haar een huis te bouwen. Is het gereed, dan wordt zij daar op een voetstuk
geplaats (Zech. 5:7-11). Rabbi Jochanan zei in naam van Rabbi Sjimon bar
Jochai: Deze (twee vrouwen) symboliseren hypocrisie en arrogantie, die hun huis vestigden
in Babylon.«[3]
In de voorafgaande context van dezelfde Talmoed-passage is Tora-studie in Èrètz
Jisraél eveneens geprezen, ook hier in fel contrast met de wijze van studeren en
met elkaar omgaan in Babylonië:
»Rabbi Osjaja sprak: Wat is de betekenis van het vers: En ik nam voor Mijzelf
twee stokken. De ene noemde Ik lieflijkheid (noam) en de ander noemde Ik
binders (chovelim; ook te lezen als ruïneerders). Noam
(lieflijkheid) verwijst naar de geleerden uit Èrètz Jisraél, die zich
lieflijk gedragen wanneer ze in halachische discussies zijn verwikkeld. Chovelim verwijst
naar de geleerden uit Babylonië, die elkaars gevoelens krenken tijdens halachische
discussies.
Er staat geschreven Toen sprak Hij: Dat zijn de twee gezalfden(Zech.
4:14). (En daaraan voorafgaand): En twee olijfbomen ernaast (Zech.
4:3). Rabbi Jitzchak sprak: Jitzhar (glimmend frisse olie [van
die olijfbomen]) kenmerkt de geleerden uit Èrètz Jisraél, die vriendelijk
tegenover elkaar blijven wanneer ze in halachische discussies zijn verwikkeld. Chowelim
(ruïneerders) verwijst naar de geleerden uit Babylonië die elkaars gevoelens schaden
wanneer zij halachische discussies voeren.«[4]
|
[1] Zie Encyclopedia Judaica, XII, kol.
861,
[2] Sinear: aanduiding van Babylonië; bij uitstek een plaats van kwaad
(vgl. Gen. 11:2 v.).
[3] Bedoeld is eerst in Babylon, en vervolgens in Elam; zie Babylonische Talmoed
Sanhedrin 24a (waarnaar verwezen in ARN ed. J. Goldin. Zie ook Babylonische Talmoed,
Kiddoesjin 49b.
[ 4] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 24a. |
[1] Zie commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham
van Delyatin op ARN.
[2] Zie ook commentaar in
ARN ed. A. Cohen, 136. |
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:
Rabbi Sjimom ben Elazar zegt: Een Wijze die verblijft in Èrètz
Jisraél en naar een land daarbuiten vertrekt, beschadigt zijn reputatie. Wie er
blijft, is achtenswaardiger. En zelfs al zou zijn eer aangetast zijn, is hij (toch)
achtenswaardiger dan alle aanzienlijken in andere landen.
Men kan hierover een parabel vertellen. Waarmee kunnen we dit vergelijken? Met ijzer uit
India, dat afkomstig is van een land overzee; zelfs als het in kwaliteit verslechterd is,
wordt het nog superieur geacht aan alle gewaardeerde metalen uit de andere landen.
Uitleg:
Deze overlevering herinnert in de eerste plaats aan een andere uitspraak van
Sjimon ben Elazar in ARN (41b), waar hij waarschuwt tegen het gevaar van
verscholen vormen van afgodendienst buiten het land Israël. In andere landen kan men
daarmee ongewild in aanraking komen. Ook deze uitspraak (ARN 43a) is te verklaren in het
licht van het gevaar van afgodendienst. Verblijf in Èrètz Jisraél biedt de
veiligste omgeving voor een leven overeenkomstig letter en geest van de Tora.
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:
Rabbi Sjimon ben Gamliél zegt: Ieder die vrede brengt binnen zijn huis,
rekent de Schrift het aan alsof hij vrede brengt tussen ieder individu in Israël. En
ieder die jaloezie en rivaliteit teweegbrengt binnen zijn huis, is als iemand die haat en
rivaliteit teweegbrengt binnen Israël. Want iedereen apart is koning in zijn (eigen)
huis, er is immers gezegd: Dat elke man moet heersen in zijn eigen huis
(Est. 1:22).
Uitleg:
Hier herkennen we waarschijnlijk de gedachte dat God de wereld beoordeelt als met een
weegschaal in de hand. Het gedrag van een enkel individu kan de wijzer voor het collectief
doen doorslaan ten goede of ten kwade. Ieder persoon moet dus zo handelen alsof het lot
van de gehele gemeenschap en wereld in zijn handen ligt.[1] Vrede
en haat beginnen in eigen huis. Als daar al geen vrede heerst, wat mag men dan van de
samenleving als geheel nog verwachten?
.
Vervolg Avot de-Rabbi Nahan p. 43a:
Rabban Gamliél zegt: Op vier manieren eet (existeert) het (Romeinse) koninkrijk:
door tolheffing, badhuizen, theaters en periodieke heffingen (in natura).
Uitleg:
Hier wordt de kritiek op de Palestina omringende culturen voortgezet. Met name
beluisteren we hier een reactie op de aberraties en de onrechtmatig verkregen rijkdom van
de Romeinse bezetters en machthebbers (zie de eerder vermelde uitspraak van Rabbi Nathan).
Moordende belastingen in combinatie met luxe en uitspattingen voor de heersende klasse
hollen de Romeinse samenleving uit. Die uitbuiting vormt een bedreiging voor vrede binnen
de gemeenschap.[2]
Met name in de midrasj vinden de onrechtmatig verkregen rijkdom en luxe in het Romeinse
rijk scherpe afkeuring. Zo is in de midrasj op naam van een zekere Reoevén bar
Aristobilus overgeleverd: Hij zegt: de huizen, baden en de straten die het
kwaadaardige rijk (Rome) bouwt, zo zij dit deden ter ere van de Hemel dan zouden ze
rechtens de wereld verdienen; maar zij streven en doen dat in hun exorbitante egoïsme en
genotzucht uitsluitend voor zichzelf! Deze felle uithaal hangt samen met een gelijk
luidende sneer van Rabbi Sjimon bar Jochai in de Babylonische Talmoed.[3]
|
[3] Zie Midrasj ha-Gadol op Gen. 44,24; vgl. in dit verband ook
Babylonische Talmoed, Sjabbat 33b (verwante uitspraak van Rabbi Sjimon bar Jochai). |
|
Pas op voor het triviale en vergankelijke
maar richt je op Tora
_______________________________________
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:
Hij (Rabbi Gamliél) was gewoon te zeggen: De woorden van de Tora zijn even
moeilijk te verwerven als kledingstukken van fijne wol en gaan even makkelijk teloor als
linnen kledingstukken.
Woorden van dwaasheid en triviale (of indecente) woorden zijn (daarentegen) makkelijk te
verwerven en gaan moeilijk weer verloren zoals een zak. Soms koopt iemand een zak op de
markt voor een (enkele) sela en maakt er voor vier of vijf jaar gebruik van.
Uitleg:
Uit mnemotechnische redenen volgt hier nog een extra opmerking van Rabban
Gamliél, binnen het bredere kader van beschouwingen over Tora-studie. Het eerste
deel van zijn vergelijking doet denken aan het rabbijnse gezegde: één dag niet studeren,
betekent voor twee dagen vergeten.[1]
In de dagen van Rabban Gamliél was fijne wol, dat veel werk vereiste om het te
vervaardigen, duidelijk kostbaarder dan linnen. Men moet moeite doen om zich Tora-kennis
eigen te maken, en het is belangrijk de studie voor zichzelf te herhalen om opgedane
kennis te kunnen vasthouden. Oningesleten is die kennis zo weer verloren.
Triviale en indecente praatjes waar men maar al te makkelijk mee in aanraking komt,
blijven daarentegen makkelijk rondzingen in het geheugen en het leven.
|
[1] Zie in dit verband ook ARN 28b (eind hoofdstuk XII) en de daar
vermelde midrasjim. |
[2] ARN, ed. J. Goldin, 9, in verwijzing naar Babylonische
Talmoed Berachot 28a.
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43a-b
Rabbi Jehoeda ha-Nasi (de Prins) zegt: Aan ieder die de genoegens van Deze Wereld
aanvaardt, zal men de genoegens van de Komende Wereld onthouden. En aan ieder die de
genoegens van Deze Wereld niet aanvaardt, zal men de genoegens van de Komende Wereld
schenken.
Hij placht te zeggen: Rechtvaardigen aan wie het slecht vergaat in Deze Wereld, waarop
lijken zij? Op een kok die een maaltijd toebereidt voor zichzelf; ook al kost het hem zelf
pijn en moeite, hij bereidt (de maaltijd) niet ten behoeve van anderen maar voor zichzelf.
Kwaadwilligen daarentegen aan wie het slecht vergaat in deze wereld, waarop lijken zij? Op
een kok die een maaltijd toebereidt voor anderen; ook al kost het hem zelf pijn en moeite,
hij bereidt (in feite) niets voor zichzelf, maar alleen voor anderen.
Uitleg:
Rabbi Jehoeda voegt toe dat Tora-studie en het nastreven van goede daden nooit
vergeefse moeite is, want de inspanning daartoe zal aan de rechtvaardige zelf uiteindelijk
altijd ten goede komen. Voor een rechtvaardige wacht sowieso beloning, zo niet nu dan wel
in de Komende Wereld. Goed doen loont dus altijd! Bij een goddelozen is het precies anders
om. Zij zullen hun aardse tegenspoed nooit gecompenseerd krijgen.
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43b:
Hij (Rabbi Jehoeda ha-Nasi) placht te zeggen: Laat wat bij jou in het verborgene
speelt, onthuld zijn. En wat niet gehoord moet worden, vertel dit niet aan je naaste.
Vgl. ARN (nusach b) 36a:
Hij (Rabban Gamliél) placht te zeggen: Maak wat bij jou verborgen is tot wat bij
jou onthuld is.
Uitleg:
J. Goldin[2] verwijst in dit verband naar de uitdrukking
tocho ke-baro zijn binnenzijde is gelijk aan zijn
buitenzijde. Iemand die volstrekt oprecht is, laat aan de ander merken wat er in hem
omgaat. Hij houdt niets verborgen wat de buitenwereld behoort te weten.
Een uitzondering vormt zogenaamde kennis die bijvoorbeeld op roddel is gebaseerd en die de
ander door onthulling onnodige schade kan berokkenen.
|
|
[2] Massèchèt Dèrèch Èrètz Rabba XI.
|
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43b (Pirké Avot 2,4):
Hillel zegt: Scheid jezelf niet af van de gemeenschap. En vertrouw niet op jezelf tot
aan de dag waarop je sterft. En veroordeel je naaste niet voordat je op zijn plaats bent
aangekomen. En zeg niet iets dat niet begrepen kan worden, (met als argument) dat het
uiteindelijk (toch) begrepen wordt. En zeg niet: Wanneer ik de gelegenheid ertoe heb, zal
ik studeren, want misschien krijg je die gelegenheid niet.
Uitleg:
De associatieve relatie met de voorafgaande context is enigszins vaag. Een verbindend
element is evenwel aanwezig: Tora-studie. Zodoende is het raadzaam de verschillende
componenten van deze korte raadgevingen bij voorkeur in relatie tot Tora-studie te
verklaren.
Scheid jezelf niet af van de gemeenschap en wees solidair
Het begin van Hillels woorden lijkt een oproep om samen met de gemeenschap te
bidden en te studeren. Het gebed van de gemeenschap is van grotere kracht dan dat van de
enkeling. Samen studeren geeft de meeste kans op succes. Een schrikwekkend voorbeeld in de
traditie van de fout om zich af te scheiden van anderen is wat de intelligente Rabbi
Elièzèr ben Arach overkwam. Hij zonderde zich (om redenen van luxe) af van zijn
collegas door ver weg te gaan wonen en verloor door die afzondering vrijwel al zijn
Tora-kennis.[1] Streng en bedreigend klinkt ook de
waarschuwing van Rabbi Meir: Ieder die een gebedshuis in zijn stad heeft en
daar niet naartoe gaat, verdient het te sterven. Zo veel te meer, wanneer hij het leerhuis
niet bezoekt, waarin duizenden en tienduizenden geboden geleerd worden waarover in de Tora
gesproken wordt.[2]
In aansluiting hierop kunnen we de woorden van Hillel verstaan als oproep om je aan te
sluiten bij (democratisch) meerderheidsbesluiten en niet als dwarse enkeling je eigen weg
te gaan.
Onder meer Don Jitzchak Abravanel beschouwde in zijn commentaar (bij Pirké Avot 2,4)
de woorden van Hillel als aansporing tot actieve en emotionele solidariteit van de
enkeling met de gemeenschap als geheel. Wie niet samen met de gemeenschap rouwt en
betrokkenheid toont met haar rampspoed, zal evenmin in haar vreugde en voorspoed in de
toekomst mogen delen.[3] Een individu binnen het collectief
is als een orgaan binnen het totaal van het lichaam. Ook een enkel orgaan blijft altijd
afhankelijk van het functioneren en voortleven van het lichaam in zijn samenhangende
heelheid. Rabbi Menachem ben Meiri (commentaar op PA h.l.) wees in dit verband op
het voorbeeld van Esther, die van haar oom Mordechai de opdracht en waarschuwing ontving
haar eigen leven om wille van de gemeenschap op het spel te zetten. Zo zij weigerde, zou
zij niet delen in haar redding, mocht har volk zonder de hulp van Esther toch op een
andere wijze gered worden![4]
En vertrouw niet op jezelf
Ga er nooit van uit dat je als rechtvaardige geleefd hebt en zo te zeggen de
eindtoets al hebt doorstaan. Want tot op de laatste dag kan een mens tot kwaad worden
verleid. Dit is een waarschuwing tegen zelfgenoegzaamheid. Iedereen moet zich tot aan zijn
dood bewust blijven dat hij niet volmaakt is en dat hij zoals iedereen momenten van
zwaktes kent. Dit doet allicht denken aan de waarschuwing van Rabbi Elièzèr ben
Hyrcanos: Doe één dag voor je dood omkeer'.
»Zijn leerlingen vroegen Rabbi Eli'èzèr (ben Hyrcanos): 'Weet een mens dan
op welke dag hij zal sterven, zodat hij (nog op tijd) omkeer kan doen? ' Hij antwoordde
hun: 'Zo veel te meer reden heeft hij om vandaag (nog) omkeer te doen, opdat hij niet
morgen (zonder omkeer te hebben gedaan) sterft; of (reden te meer) dat hij morgen omkeer
doet, opdat hij niet overmorgen sterft. Het gevolg is dat hij alle dagen van zijn leven
omkeer doet.[5]
Zeg niet van een zaak
Mede naar aanleiding van het commentaar van Maimonides (op Pirké Avot) kan men deze woorden van Hillel als volgt interpreteren: En zeg niet
iets dat niet begrepen kan worden, (met als argument) dat het uiteindelijk (toch) kan
worden begrepen. Doe dus geen uitspraken die op het eerste gezicht nutteloos en
nodeloos ingewikkeld lijken en waarvan de betekenis alleen na lange overdenking voor
anderen doorzichtig is. Het paste bij de eenvoud van Hillel om zijn lessen en
interpretaties op voor iedereen begrijpelijke en simpele wijze te formuleren. Een goede
instructie voor een Tora-leraar is dus zaken niet moeilijker te maken dan ze in
werkelijkheid zijn.
Andere commentatoren op Pirké Avot (zoals Don Jitzchak Abravanel) lezen deze uitspraak
van Hillel op alternatieve wijze: En zeg niet van een zaak dat deze niet te begrijpen is,
want uiteindelijk zal blijken dat het (toch) te begrijpen is. Met moet net zo lang
doorgaan met het bestuderen van overleveringen die die aanvankelijk ondoorgrondelijk
schijnen, totdat men de betekenis ervan uiteindelijk toch leert doorzien.
Zeg niet: Wanneer ik de gelegenheid ertoe heb
Maimonides verwijst hier naar de aanwijzing van Sjammai: Maak van Tora(studie)
een vaste gewoonte. Het beste nog is om met vaste regelmaat te studeren. Dan kan van
uitstel, laat staan afstel, helemaal geen sprake zijn.
|
[1] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 147b en Avot de-Rabbi Nathan (a)
XIV (30a); (b) XXIX (30a); en Midrasj Kohèlèt Rabba VII,7.
[3] Dit in bijzonder verwijzing naar Babylonische Talmoed, Ta anit 11a.
[4] Met verwijzing naar Est. 4:13-14.
[5] Zie boven ARN ed. S. Schechter (eind) p. 30a |
[2] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 152a.
[3] Tannaiet, late leerling van Rabbi Akiva. |
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43b (vgl. Pirké Avot 2:7):
Hij (Hillel) placht te zeggen: Wie veel eet, scheidt veel uit. En wie (zijn) vlees
vermeerdert, vermeerdert wormen en maden. En ieder die goede daden vermeerdert, brengt
vrede voor zijn lijf.[1]
Uitleg:
Korter en krachtiger kan men de oproep tot eenvoud en het mijden van aardse ijdelheid
niet onder woorden brengen dan Hillel hier doet. Veel eten leidt uiteindelijk alleen maar
tot vermeerdering van voedsel voor het ongedierte dat ons lichaam na onze dood doet
ontbinden. In dit verband is wel verwezen naar een overlevering in de Baylonische Talmoed.
De maden die na de iemands dood door het gestorven lichaam woelen, zal hij ervaren alsof
naalden in het nog levende vlees worden gestoken.[2]
Rabbi Elijahoe ben Avraham van Delyatin plaatst ook deze drie uitspraken van Hillel binnen
het contextuele verband van Tora-studie. Wie veel eet en op aardse en puur lichamelijke
genoegens is gericht, belemmert zijn Tora-studie en actieve bestaan in dienst van de Tora.
Het levert hem uiteindelijk niets dan schade op. In plaats van kennis en goede daden
vermeerdert zo iemand slecht het leed na zijn dood. Wie echter zo veel mogelijk goede
daden verricht en de 248 positieve geboden van de Tora vervult, leeft gezond. Hij
vermeerdert daarmee de vitaliteit van de 248 organen van het lichaam die alle
corresponderen met een bepaald gebod van de Tora. Zo bewerkt een mens sjalom
(vrede) en sjelemoet (volkomenheid). Tora-studie en goede daden komen de
levenskracht en gezondheid ten goede.
De parallel-tekst in Pirké Avot (2,7) formuleert: Wie Tora vermeerdert, vermeerdert
leven en wie tzedaka (gerechtigheid en liefdadigheid) vermeerdert,
vermeerdert vrede.
Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p, 43b:
Rabbi Elazar ben Sjamoea[3] zegt: Er zijn drie
types van Tora-geleerden: een gehouwen steen, een hoeksteen en een gepolijste steen. Een
gehouwen steen, hoe is dat? Dat is een leerling die midrasj gestudeerd heeft. Wanneer er
een Tora-meester hem bezoekt en hem over midrasj bevraagt, dan geeft hij hem antwoord. Dat
is een gehouwen steen die slechts één gezicht (zichtbare zijde) heeft. Een hoeksteen,
hoe is dat? Dat is een leerling die midrasj en halachot heeft gestudeerd. Wanneer een
Tora-meester hem bezoekt en hem over midrasj bevraagt, dan geeft hij hem antwoord. (Zo hij
hem bevraagt) over halacha, dan geeft hij hem antwoord. Dat is een hoeksteen, die slechts
twee gezichten (zichtbare zijden) heeft. Een gepolijste steen, hoe is dat? Dat is een
leerling die midrasj leert, halachot, aggadot en tosafot. Wanneer een Tora-meester hem
bezoekt. Zo hij hem bevraagt over midrasj, dan geeft hij hem antwoord. Over halachot, dan
geeft hij hem antwoord. Over tosafot, dan geeft hij hem antwoord. Over aggadot, dan geeft
hij hem antwoord. Dat is een gepolijste steen, die vier gezichten heeft aan al haar vier
zijden.
Uitleg:
Een gehouwen steen wordt in de muur gemetseld en slechts een zijde ervan is aan de
buitenkant nog zichtbaar. Een hoeksteen is eveneens ingemetseld in een muur, maar toont
twee kanten. Van een gepolijste steen (zoals een edelsteen) kan men alle kanten
bewonderen. Deze tekst spreekt voor zich. Het is een pleidooi voor een zo breed mogelijke
kennis van de rabbijnse traditie, waarbij op evenwichtige wijze aandacht is voor zowel
halacha als aggada!
|
[1]De paralleltekst in Pirké Avot is veel vollediger dan de eveneens
afwijkende versie hier in ARN.
|
[5] Jeruzalemse Talmoed, Chagiga I, h. 1.
[6] Zie Mechilta de-Rabbi Jisjmaél, Jitro
(Ba-chodèsj), begin parasja 4. |
Eind Avot de-Rabbi Nathan p. 43b:
Rabbi Jehoeda bar Ilai zegt: Ieder die de woorden van Tora op de eerste plaats stelt en
de weg van de aarde (dèrèch èrètz - wereldse zaken) op de tweede
plaats doet komen, zal men (ook) op de eerste plaats stellen in de Komende Wereld. Maar
(wie) de weg van de aarde op de eerste plaats stelt en de woorden van Tora op
de tweede plaats, zal men (ook) op de tweede plaats stellen in de Komende wereld.
Men vertelt hierover een gelijkenis. Waarmee lijkt dit op? Op een straatweg die tussen
twee paden ligt, de ene van vuur en de andere van sneeuw. Indien hij langs de zijde van
het (pad van) vuur gaat, dan brandt hij zich aan (de hitte van) het vuur; wanneer hij
langs de kant van (het pad van) de sneeuw gaat, dan wordt hij door de vorst aangetast. Wat
moet hij doen? Hij moet (precies) tussen beide (paden) doorgaan en er zich voor hoeden dat
hij zich brandt aan het vuur en geschaad wordt door de vorst.
Uitleg:
De mens heet geboren te zijn om Tora te leren, maar hij ontkomt niet aan de noodzaak
in zijn dagelijkse behoeftes te voorzien. Naast een ziel heeft een sterveling ten slotte
ook een lichaam. Hij kan wel de gehele dag in het leerhuis willen verkeren, maar hij moet
ook de kost verdienen en de straat bewandelen die naar de markt voert om er nering te
kopen.[4] Deze wijsheid lezen we terug in de bekende
uitspraak van Rabban Gamliél, de zoon van Rabbj Jehoeda ha-Nasi in Pirké Avot
(2,2): Mooi is de studie van Tora samen met dèrèch èrètz (de weg van de
aarde), want de inspanning van beide doet wangedrag vergeten. En alle Tora(-studie) die
niet gepaard gaat met werk, zal uiteindelijk tevergeefs blijken en zondig gedrag met zich
mee brengen.
De uitspraak van Rabbi Jehoeda bar Ilai brengt nog een extra nuance aan. Van een
vruchtbaar samengaan van Tora-studie en wereldse inspanningen is slechts sprake, wanneer
we onze meeste aandacht en tijd besteden aan Tora-studie. Merkwaardig genoeg ontbreekt die
nadere nuance in de toegevoegde parabel over de exacte middenweg die de uitspraak van
Rabbi Jehoeda bar Ilai toelicht! Waarschijnlijk is dan ook dat de parabel vanuit een iets
andere context aan de woorden van Jehoeda bar Ilai toegevoegd!
De parabel past ook in een alternatieve context. Daarin is verwezen naar het dubbele
karakter van de Tora, die als het ware ijs (sneeuw) en vuur bestaat. Iemand moet zich bij
het interpreteren van Tora niet eenzijdig richten op een mystieke en bovenaardse
werkelijkheid (zoals op de mystiek van de vurige merkawa of troonwagen). Hij moet
zich ook niet eenzijdig richten op aardse implicaties en toepassing van Tora. In beide
benaderingen schuilt het gevaar van eenzijdigheid en ontaarding. Een volkomen van het
aardse leven afgekeerde spiritualiteit is even verwerpelijk als een volkomen
on-geestelijke en op het aardse leven gerichte exegese.
Zo formuleert de Jeruzalemse Talmoed in dit verband:
»Deze Tora lijkt op twee straten, de ene van vuur en de andere van sneeuw. Nijgt iemand
naar de ene kant, dan sterft hij door vuur. Nijgt hij naar de andere kant dan sterft hij
door sneeuw (koude). Wat moet hij doen? Het midden (tussen beide) bewandelen.«[5]
Of zoals is overgeleverd in de midrasj:
»De berg Sinai was geheel in rook gehuld, omdat de Eeuwige er in vuur neerdaalde
(Ex. 19:18). Dit leert dat de Tora vuur is en in de vorm van vuur werd gegeven en met vuur
vergelijkbaar is. Zoals dit voor vuur gebruikelijk is, dat iemand die het nadert zich
eraan brandt en dat hij koude lijdt wanneer hij er (te) ver vandaan blijft, rest er voor
de mens niets anders dan zich (op nodige afstand) te warmen aan haar licht (gloed).«[6]
|
[4] Vergelijk het commentaar op ARN van Rabbi Elijahoe ben Avraham van
Delyatin (in editie Wilna).
|
|
Ga naar vorige pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 42):
Ga nar volgende pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 44):
Ga naar begin en overzicht van cursus:
|
|
|
|
|