Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan

    (Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

Midrasj,  en uitleg, sjioer ..........



     
      Olijfb.gif (5153 Byte)



Boekklkl.gif (8026 bytes)

 



Èrètz Jisra'él - bakermat van Tora-studie

___________________________________________________

 

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)
.

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 43a:

Terwijl men eerst sprak: ‘Er is koren in Judea, stro in Galilea en kaf aan de overzijde van de Jordaan, kwam men hierop terug met te zeggen: Er is geen koren in Judea (maar stro), en geen stro in Galilea maar kaf, en aan de overzijde van de Jordaan noch het ene noch het andere.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1]  Zie Babylonische Talmoed, Eroevin 53a.

 

 

 

 

 

[2] Babylonische Talmoed, ibid. Zie de gehele context aldaar.

Uitleg:

De verbindende factor met het voorafgaande is ook hier Tora-studie. S. Schechter veronderstelt overigens (in zijn editie van ARN) dat deze uitspraak meer aansluit bij die van Rabbi Sjim’on ben El’azar, aan het begin van het eerstvolgende hoofdstuk van ARN (XXVII). Daarin kenmerkt deze rabbi een vrijwillig verkozen verblijf buiten het land Israël als uiterst ongewenst.
De aanschouwelijke metafoor over koren en stro tekent voor ogen hoe Tora-kennis in Judea (altijd al) stabieler en steviger was dan daarbuiten. Van de kennis, die in Galilea altijd lager van kwaliteit was, bleef in het over-Jordaanse uiteindelijk nagenoeg niets meer over.
Commentaren refereren in dit verband aan opmerkingen in de Babylonische Talmoed waar de achteruitgang in Tora-kennis en leervermogen van opeenvolgende generaties aanschouwelijk is verbeeld:

»Rabbi Jochanan beweerde voorts: ‘De harten van de eerste generaties waren als de deur van de voorhof van de Tempel (oelam), die van de latere generaties waren gelijk aan de deur van de Tempel-hal (héchal), maar wij (de huidige generatie) zijn als het oog van een fijne naald’ (…) ‘En wij’, zo sprak Abbajé, ‘zijn als een pin in een muur wat Talmoed-uitleg (gemara) betreft’. ‘En wij’, zo sprak Rava, ‘zijn als een vinger in was wat logisch redeneren (sevara) betreft.’ ‘En wij’, zo sprak Rav Asji, ‘zijn als een vinger (gestoken) in een put wat betreft vergeten.’«[1]

De toegang tot de voorhof was breder dan de poort van de hal (‘het heilige’) van de Tempel. Zo was ook de toegang tot Tora-kennis ruimer in generaties uit het verleden. Volgende generaties kregen onder meer al moeite met gemara (talmoed-uitleg), alsof ze een een pin in een keiharde muur moesten slaan. Voor zijn eigen generatie is volgens Rabbi Jochanan de toegang tot Tora-kennis uiteindelijk niet groter meer dan het miniscule oog van een dunne naald. Het houvast van logisch redeneren is vals een vinger in weke was geworden. Zo moeiteloos men een vinger in een grote holte van een put kan steken, zo makkelijk vergeet zijn generatie haar opgedane kennis weer.
In Judea werd (zo blijkt hier in ARN) altijd al intensiever en op grotere schaal ‘gelernt’ dan in Galilea.[2] Hoe verder van Judea verwijderd, hoe groter (zeker na de val van de Tempel) de invloed van andere talen en culturen op de bevolking werd. Met name de nauwkeurigheid in het gebruik van taal bij het doorgeven van oude overleveringen ging achteruit. Die precisie was in Galilea al minder groot, maar in het over-Jordaanse is uiteindelijk bijna alle Tora-kennis verloren gegaan.



 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

Hoofdstuk 28


Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:

Rabbi Nathan zegt: Er is geen liefde als de liefde voor de Tora, geen wijsheid als de wijsheid van het volk Israël. En er geen pracht als de pracht van Jeruzalem. Er is geen rijkdom als de rijkdom van Rome. Er is geen macht als de macht van Perzië. Er is geen ontucht als de ontucht van de Arabieren. Er is geen arrogantie als de arrogantie van Elam. Er is geen hypocrisie als de hypocrisie van Babylon, zoals er gezegd is: ‘En hij sprak tot mij: Om voor haar een huis te bouwen in Sinear’ (Zech. 5:11). En er is geen hekserij als de hekserij
van Egypte.

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

Uitleg:

De direct voorafgaande context verbindt het belang van Tora-studie en trouw aan der geboden met het verblijf in Èrètz Jisra'él, met name in Judea! Rabbi Nathan, ook wel Nathan ha-Bavli genoemd, prijst in dit licht het land Israël en Jeruzalem boven alles. Deze voorliefde paste in zijn levensloop. Afkomstig uit Babylonië kwam hij op jonge leeftijd naar Èrètz Jisra’él. Daar ontwikkelde hij zich tot een uitstekend Tora-kenner. Tot zijn leermeesters behoorden onder meer Rabbi Eli’èzèr ben Hyrcanos en Rabbi Tarfon. Tijdens de Hadraanse opstanden (in het jaar 117) moest hij evenwel weer naar Babylon vluchten. Hij kende dus zowel de Babylonische Tora-scholen als die in Èretz Jisra`él en kwam op zijn vlucht met uiteenlopende landen en culturen in aanraking.[1]
In korte maar krachtige termen schetst Rabbi Nathan hier het negatieve karakter van landen en culturen rondom Israël. Met name Babylonië krijgt van hem volle kritiek. Als bewijs van afkeuring voert hij een moeilijk te duiden profetische tekst aan en benadrukt daarmee de controverse en competentiestrijd tussen de Tora-geleerden in Èrètz Jisra’él en de leraren van Tora-scholen in Babylon.
Rabbi Nathan, zo blijkt elders, prees de manier waarop in Èrètz Jisra’él   geleerden met elkaar omgingen! De achtergrond van zijn scherpe kritiek op Babylon en de diepere zin achter het door hem aangehaalde vers uit Zecharja wordt begrijpelijk aan de hand van overleveringen uit de Babylonische Talmoed.
Rabbi Osjaja wees erop dat de Wijzen in Èrètz Jisra’él op meer amicale en meer respectvolle wijze debatteerden en met elkaar omgingen dan in de leerscholen van Babylonië. Aldaar bestreden de geleerden elkaar tijdens felle halachische discussies, op uiterst grove en onterende manier. In dit bestek kunnen we het enigszins duistere citaat uit het boek Zecharja plaatsen:

»‘(En zie een loden deksel werd opgelicht en er was een vrouw, die midden in de efa (korenmaat) zat. En hij (de engel) sprak: Dit is vrouwe goddeloosheid …). Toen sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie twee vrouwen kwamen tevoorschijn, met de wind onder hun vleugels. Zij hadden vleugels als van een ooievaar en zij tilden de efa op tussen de aarde en de hemel. Toen zei ik tot de engel: die met mij sprak: Waar brengen zij die efa heen? Hij zei tot mij: Naar het land Sinear[2] om voor haar een huis te bouwen. Is het gereed, dan wordt zij daar op een voetstuk geplaats’ (Zech. 5:7-11). Rabbi Jochanan zei in naam van Rabbi Sjim’on bar Jochai: Deze (twee vrouwen) symboliseren hypocrisie en arrogantie, die hun huis vestigden in Babylon.«[3]

In de voorafgaande context van dezelfde Talmoed-passage is Tora-studie in Èrètz Jisra’él eveneens geprezen, ook hier in fel contrast met de wijze van studeren en met elkaar omgaan in Babylonië:

»Rabbi Osjaja sprak: Wat is de betekenis van het vers: ‘En ik nam voor Mijzelf twee stokken. De ene noemde Ik lieflijkheid (no’am) en de ander noemde Ik ‘binders’ (chovelim; ook te lezen als ‘ruïneerders’). No’am (lieflijkheid) verwijst naar de geleerden uit Èrètz Jisra’él, die zich lieflijk gedragen wanneer ze in halachische discussies zijn verwikkeld. Chovelim verwijst naar de geleerden uit Babylonië, die elkaars gevoelens krenken tijdens halachische discussies.
Er staat geschreven ‘Toen sprak Hij: Dat zijn de twee gezalfden’(Zech. 4:14). (En daaraan voorafgaand): ‘En twee olijfbomen ernaast’ (Zech. 4:3). Rabbi Jitzchak sprak: ‘Jitzhar’  (glimmend frisse olie [van die olijfbomen]) kenmerkt de geleerden uit Èrètz Jisra’él, die vriendelijk tegenover elkaar blijven wanneer ze in halachische discussies zijn verwikkeld. ‘Chowelim’ (ruïneerders) verwijst naar de geleerden uit Babylonië die elkaars gevoelens schaden wanneer zij halachische discussies voeren.«[4]

 

 

 

 

[1] Zie Encyclopedia Judaica, XII, kol. 861,

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Sinear: aanduiding van Babylonië; bij uitstek een plaats van kwaad (vgl. Gen. 11:2 v.).

[3]
Bedoeld is eerst in Babylon, en vervolgens in Elam; zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 24a (waarnaar verwezen in ARN ed. J. Goldin. Zie ook Babylonische Talmoed, Kiddoesjin 49b.  

 

 

[4] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 24a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 


 

[1] Zie commentaar van Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin op ARN.

 

 

 

 

 

[2] Zie ook commentaar in ARN ed. A. Cohen, 136.

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:

Rabbi Sjim’om ben El’azar zegt: Een Wijze die verblijft in Èrètz Jisra’él en naar een land daarbuiten vertrekt, beschadigt zijn reputatie. Wie er blijft, is achtenswaardiger. En zelfs al zou zijn eer aangetast zijn, is hij (toch) achtenswaardiger dan alle aanzienlijken in andere landen.
Men kan hierover een parabel vertellen. Waarmee kunnen we dit vergelijken? Met ijzer uit India, dat afkomstig is van een land overzee; zelfs als het in kwaliteit verslechterd is, wordt het nog superieur geacht aan alle gewaardeerde metalen uit de andere landen.


Uitleg:

Deze overlevering herinnert in de eerste plaats aan een andere uitspraak van Sjim’on ben El’azar in ARN (41b), waar hij waarschuwt tegen het gevaar van verscholen vormen van afgodendienst buiten het land Israël. In andere landen kan men daarmee ongewild in aanraking komen. Ook deze uitspraak (ARN 43a) is te verklaren in het licht van het gevaar van afgodendienst. Verblijf in Èrètz Jisra’él biedt de veiligste omgeving voor een leven overeenkomstig letter en geest van de Tora.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:

Rabbi Sjim’on ben Gamli’él zegt: Ieder die vrede brengt binnen zijn huis, rekent de Schrift het aan alsof hij vrede brengt tussen ieder individu in Israël. En ieder die jaloezie en rivaliteit teweegbrengt binnen zijn huis, is als iemand die haat en rivaliteit teweegbrengt binnen Israël. Want iedereen apart is koning in zijn (eigen) huis, er is immers gezegd: ‘Dat elke man moet heersen in zijn eigen huis’ (Est. 1:22).

Uitleg:

Hier herkennen we waarschijnlijk de gedachte dat God de wereld beoordeelt als met een weegschaal in de hand. Het gedrag van een enkel individu kan de wijzer voor het collectief doen doorslaan ten goede of ten kwade. Ieder persoon moet dus zo handelen alsof het lot van de gehele gemeenschap en wereld in zijn handen ligt.[1] Vrede en haat beginnen in eigen huis. Als daar al geen vrede heerst, wat mag men dan van de samenleving als geheel nog verwachten?
.
Vervolg Avot de-Rabbi Nahan p. 43a:

Rabban Gamli’él zegt: Op vier manieren eet (existeert) het (Romeinse) koninkrijk: door tolheffing, badhuizen, theaters en periodieke heffingen (in natura).

Uitleg:

Hier wordt de kritiek op de Palestina omringende culturen voortgezet. Met name beluisteren we hier een reactie op de aberraties en de onrechtmatig verkregen rijkdom van de Romeinse bezetters en machthebbers (zie de eerder vermelde uitspraak van Rabbi Nathan). Moordende belastingen in combinatie met luxe en uitspattingen voor de heersende klasse hollen de Romeinse samenleving uit. Die uitbuiting vormt een bedreiging voor vrede binnen de gemeenschap.[2]
Met name in de midrasj vinden de onrechtmatig verkregen rijkdom en luxe in het Romeinse rijk scherpe afkeuring. Zo is in de midrasj op naam van een zekere Re’oevén bar Aristobilus overgeleverd: ‘Hij zegt: de huizen, baden en de straten die het kwaadaardige rijk (Rome) bouwt, zo zij dit deden ter ere van de Hemel dan zouden ze rechtens de wereld verdienen; maar zij streven en doen dat in hun exorbitante egoïsme en genotzucht uitsluitend voor zichzelf!’ Deze felle uithaal hangt samen met een gelijk luidende sneer van Rabbi Sjim’on bar Jochai in de Babylonische Talmoed.[3]

  

 

    Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

[3]  Zie Midrasj ha-Gadol op Gen. 44,24; vgl. in dit verband ook Babylonische Talmoed, Sjabbat 33b (verwante uitspraak van Rabbi Sjimon bar Jochai).

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)


Pas op voor het triviale en vergankelijke

maar richt je op Tora
_______________________________________

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43a:

Hij (Rabbi Gamli’él) was gewoon te zeggen: De woorden van de Tora zijn even moeilijk te verwerven als kledingstukken van fijne wol en gaan even makkelijk teloor als linnen kledingstukken.
Woorden van dwaasheid en triviale (of indecente) woorden zijn (daarentegen) makkelijk te verwerven en gaan moeilijk weer verloren zoals een zak. Soms koopt iemand een zak op de markt voor een (enkele) sela en maakt er voor vier of vijf jaar gebruik van.

Uitleg:

Uit mnemotechnische redenen volgt hier nog een extra opmerking van Rabban Gamli’él, binnen het bredere kader van beschouwingen over Tora-studie. Het eerste deel van zijn vergelijking doet denken aan het rabbijnse gezegde: één dag niet studeren, betekent voor twee dagen vergeten.[1]

In de dagen van Rabban Gamli’él was fijne wol, dat veel werk vereiste om het te vervaardigen, duidelijk kostbaarder dan linnen. Men moet moeite doen om zich Tora-kennis eigen te maken, en het is belangrijk de studie voor zichzelf te herhalen om opgedane kennis te kunnen vasthouden. Oningesleten is die kennis zo weer verloren.
Triviale en indecente praatjes waar men maar al te makkelijk mee in aanraking komt, blijven daarentegen makkelijk rondzingen in het geheugen en het leven.

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Zie in dit verband ook ARN 28b (eind hoofdstuk XII) en de daar vermelde midrasjim.

 



Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

    Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

[2] ARN, ed. J. Goldin, 9, in verwijzing naar Babylonische Talmoed Berachot 28a.

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43a-b

Rabbi Jehoeda ha-Nasi (de Prins) zegt: Aan ieder die de genoegens van Deze Wereld aanvaardt, zal men de genoegens van de Komende Wereld onthouden. En aan ieder die de genoegens van Deze Wereld niet aanvaardt, zal men de genoegens van de Komende Wereld schenken.

Hij placht te zeggen: Rechtvaardigen aan wie het slecht vergaat in Deze Wereld, waarop lijken zij? Op een kok die een maaltijd toebereidt voor zichzelf; ook al kost het hem zelf pijn en moeite, hij bereidt (de maaltijd) niet ten behoeve van anderen maar voor zichzelf. Kwaadwilligen daarentegen aan wie het slecht vergaat in deze wereld, waarop lijken zij? Op een kok die een maaltijd toebereidt voor anderen; ook al kost het hem zelf pijn en moeite, hij bereidt (in feite) niets voor zichzelf, maar alleen voor anderen.

Uitleg:

Rabbi Jehoeda voegt toe dat Tora-studie en het nastreven van goede daden nooit vergeefse moeite is, want de inspanning daartoe zal aan de rechtvaardige zelf uiteindelijk altijd ten goede komen. Voor een rechtvaardige wacht sowieso beloning, zo niet nu dan wel in de Komende Wereld. Goed doen loont dus altijd! Bij een goddelozen is het precies anders om. Zij zullen hun aardse tegenspoed nooit gecompenseerd krijgen.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43b:

Hij (Rabbi Jehoeda ha-Nasi) placht te zeggen: Laat wat bij jou in het verborgene speelt, onthuld zijn. En wat niet gehoord moet worden, vertel dit niet aan je naaste.

Vgl. ARN (nusach b) 36a:

Hij (Rabban Gamli’él) placht te zeggen: Maak wat bij jou verborgen is tot wat bij jou onthuld is.

Uitleg:

J. Goldin[2] verwijst in dit verband naar de uitdrukking ‘tocho ke-baro’ – ‘zijn binnenzijde is gelijk aan zijn buitenzijde’. Iemand die volstrekt oprecht is, laat aan de ander merken wat er in hem omgaat. Hij houdt niets verborgen wat de buitenwereld behoort te weten.
Een uitzondering vormt zogenaamde kennis die bijvoorbeeld op roddel is gebaseerd en die de ander door onthulling onnodige schade kan berokkenen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Massèchèt Dèrèch Èrètz Rabba XI.

 

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p. 43b (Pirké Avot 2,4):

Hillel zegt: Scheid jezelf niet af van de gemeenschap. En vertrouw niet op jezelf tot aan de dag waarop je sterft. En veroordeel je naaste niet voordat je op zijn plaats bent aangekomen. En zeg niet iets dat niet begrepen kan worden, (met als argument) dat het uiteindelijk (toch) begrepen wordt. En zeg niet: Wanneer ik de gelegenheid ertoe heb, zal ik studeren, want misschien krijg je die gelegenheid niet.

Uitleg:

De associatieve relatie met de voorafgaande context is enigszins vaag. Een verbindend element is evenwel aanwezig: Tora-studie. Zodoende is het raadzaam de verschillende componenten van deze korte raadgevingen bij voorkeur in relatie tot Tora-studie te verklaren.

‘Scheid jezelf niet af van de gemeenschap’ en wees solidair
Het begin van Hillels woorden lijkt een oproep om samen met de gemeenschap te bidden en te studeren. Het gebed van de gemeenschap is van grotere kracht dan dat van de enkeling. Samen studeren geeft de meeste kans op succes. Een schrikwekkend voorbeeld in de traditie van de fout om zich af te scheiden van anderen is wat de intelligente Rabbi Eli’èzèr ben Arach overkwam. Hij zonderde zich (om redenen van luxe) af van zijn collega’s door ver weg te gaan wonen en verloor door die afzondering vrijwel al zijn Tora-kennis.[1] Streng en bedreigend klinkt ook de waarschuwing van Rabbi Me’ir: ‘Ieder die een gebedshuis in zijn stad heeft en daar niet naartoe gaat, verdient het te sterven. Zo veel te meer, wanneer hij het leerhuis niet bezoekt, waarin duizenden en tienduizenden geboden geleerd worden waarover in de Tora gesproken wordt.[2]
In aansluiting hierop kunnen we de woorden van Hillel verstaan als oproep om je aan te sluiten bij (democratisch) meerderheidsbesluiten en niet als dwarse enkeling je eigen weg te gaan.

Onder meer Don Jitzchak Abravanel beschouwde in zijn commentaar (bij Pirké Avot 2,4) de woorden van Hillel als aansporing tot actieve en emotionele solidariteit van de enkeling met de gemeenschap als geheel. Wie niet samen met de gemeenschap rouwt en betrokkenheid toont met haar rampspoed, zal evenmin in haar vreugde en voorspoed in de toekomst mogen delen.[3] Een individu binnen het collectief is als een orgaan binnen het totaal van het lichaam. Ook een enkel orgaan blijft altijd afhankelijk van het functioneren en voortleven van het lichaam in zijn samenhangende heelheid. Rabbi Menachem ben Me’iri (commentaar op PA h.l.) wees in dit verband op het voorbeeld van Esther, die van haar oom Mordechai de opdracht en waarschuwing ontving haar eigen leven om wille van de gemeenschap op het spel te zetten. Zo zij weigerde, zou zij niet delen in haar redding, mocht har volk zonder de hulp van Esther toch op een andere wijze gered worden![4]

‘En vertrouw niet op jezelf’
Ga er nooit van uit dat je als rechtvaardige geleefd hebt en zo te zeggen de eindtoets al hebt doorstaan. Want tot op de laatste dag kan een mens tot kwaad worden verleid. Dit is een waarschuwing tegen zelfgenoegzaamheid. Iedereen moet zich tot aan zijn dood bewust blijven dat hij niet volmaakt is en dat hij zoals iedereen momenten van zwaktes kent. Dit doet allicht denken aan de waarschuwing van Rabbi Eli’èzèr ben Hyrcanos: ‘Doe één dag voor je dood omkeer'.

»Zijn leerlingen vroegen Rabbi Eli'èzèr (ben Hyrcanos): 'Weet een mens dan op welke dag hij zal sterven, zodat hij (nog op tijd) omkeer kan doen? ' Hij antwoordde hun: 'Zo veel te meer reden heeft hij om vandaag (nog) omkeer te doen, opdat hij niet morgen (zonder omkeer te hebben gedaan) sterft; of (reden te meer) dat hij morgen omkeer doet, opdat hij niet overmorgen sterft. Het gevolg is dat hij alle dagen van zijn leven omkeer doet.’[5]

‘Zeg niet van een zaak …’
Mede naar aanleiding van het commentaar van Maimonides (op Pirké Avot) kan men deze woorden van Hillel als volgt interpreteren: ‘En zeg niet iets dat niet begrepen kan worden, (met als argument) dat het uiteindelijk (toch) kan worden begrepen.’ Doe dus geen uitspraken die op het eerste gezicht nutteloos en nodeloos ingewikkeld lijken en waarvan de betekenis alleen na lange overdenking voor anderen doorzichtig is. Het paste bij de eenvoud van Hillel om zijn lessen en interpretaties op voor iedereen begrijpelijke en simpele wijze te formuleren. Een goede instructie voor een Tora-leraar is dus zaken niet moeilijker te maken dan ze in werkelijkheid zijn.

Andere commentatoren op Pirké Avot (zoals Don Jitzchak Abravanel) lezen deze uitspraak van Hillel op alternatieve wijze: En zeg niet van een zaak dat deze niet te begrijpen is, want uiteindelijk zal blijken dat het (toch) te begrijpen is. Met moet net zo lang doorgaan met het bestuderen van overleveringen die die aanvankelijk ondoorgrondelijk schijnen, totdat men de betekenis ervan uiteindelijk toch leert doorzien.

‘Zeg niet: Wanneer ik de gelegenheid ertoe heb’
Maimonides verwijst hier naar de aanwijzing van Sjammai: Maak van Tora(studie) een vaste gewoonte’. Het beste nog is om met vaste regelmaat te studeren. Dan kan van uitstel, laat staan afstel, helemaal geen sprake zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 147b en Avot de-Rabbi Nathan (a) XIV (30a); (b) XXIX (30a); en Midrasj Kohèlèt Rabba VII,7.

 

 

 

 

[3] Dit in bijzonder verwijzing naar Babylonische Talmoed, Ta anit 11a.

[4] Met verwijzing naar Est. 4:13-14.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie boven ARN ed. S. Schechter (eind) p. 30a

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

[2] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 152a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Tanna’iet, late leerling van Rabbi Akiva.

 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan p. 43b (vgl. Pirké Avot 2:7):

Hij (Hillel) placht te zeggen: Wie veel eet, scheidt veel uit. En wie (zijn) vlees vermeerdert, vermeerdert wormen en maden. En ieder die goede daden vermeerdert, brengt vrede voor zijn lijf.[1]

Uitleg:

Korter en krachtiger kan men de oproep tot eenvoud en het mijden van aardse ijdelheid niet onder woorden brengen dan Hillel hier doet. Veel eten leidt uiteindelijk alleen maar tot vermeerdering van voedsel voor het ongedierte dat ons lichaam na onze dood doet ontbinden. In dit verband is wel verwezen naar een overlevering in de Baylonische Talmoed. De maden die na de iemands dood door het gestorven lichaam woelen, zal hij ervaren alsof naalden in het nog levende vlees worden gestoken.[2]
Rabbi Elijahoe ben Avraham van Delyatin plaatst ook deze drie uitspraken van Hillel binnen het contextuele verband van Tora-studie. Wie veel eet en op aardse en puur lichamelijke genoegens is gericht, belemmert zijn Tora-studie en actieve bestaan in dienst van de Tora. Het levert hem uiteindelijk niets dan schade op. In plaats van kennis en goede daden vermeerdert zo iemand slecht het leed na zijn dood. Wie echter zo veel mogelijk goede daden verricht en de 248 positieve geboden van de Tora vervult, leeft gezond. Hij vermeerdert daarmee de vitaliteit van de 248 organen van het lichaam die alle corresponderen met een bepaald gebod van de Tora. Zo bewerkt een mens sjalom (vrede) en sjelemoet (volkomenheid). Tora-studie en goede daden komen de levenskracht en gezondheid ten goede.
De parallel-tekst in Pirké Avot (2,7) formuleert: ‘Wie Tora vermeerdert, vermeerdert leven’ en ‘wie tzedaka (gerechtigheid en liefdadigheid) vermeerdert, vermeerdert vrede.’

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan p, 43b:

Rabbi El’azar ben Sjamoea[3] zegt: Er zijn drie types van Tora-geleerden: een gehouwen steen, een hoeksteen en een gepolijste steen. Een gehouwen steen, hoe is dat? Dat is een leerling die midrasj gestudeerd heeft. Wanneer er een Tora-meester hem bezoekt en hem over midrasj bevraagt, dan geeft hij hem antwoord. Dat is een gehouwen steen die slechts één gezicht (zichtbare zijde) heeft. Een hoeksteen, hoe is dat? Dat is een leerling die midrasj en halachot heeft gestudeerd. Wanneer een Tora-meester hem bezoekt en hem over midrasj bevraagt, dan geeft hij hem antwoord. (Zo hij hem bevraagt) over halacha, dan geeft hij hem antwoord. Dat is een hoeksteen, die slechts twee gezichten (zichtbare zijden) heeft. Een gepolijste steen, hoe is dat? Dat is een leerling die midrasj leert, halachot, aggadot en tosafot. Wanneer een Tora-meester hem bezoekt. Zo hij hem bevraagt over midrasj, dan geeft hij hem antwoord. Over halachot, dan geeft hij hem antwoord. Over tosafot, dan geeft hij hem antwoord. Over aggadot, dan geeft hij hem antwoord. Dat is een gepolijste steen, die vier gezichten heeft aan al haar vier zijden.

Uitleg:

Een gehouwen steen wordt in de muur gemetseld en slechts een zijde ervan is aan de buitenkant nog zichtbaar. Een hoeksteen is eveneens ingemetseld in een muur, maar toont twee kanten. Van een gepolijste steen (zoals een edelsteen) kan men alle kanten bewonderen. Deze tekst spreekt voor zich. Het is een pleidooi voor een zo breed mogelijke kennis van de rabbijnse traditie, waarbij op evenwichtige wijze aandacht is voor zowel halacha als aggada!

 

 

 

[1]De paralleltekst in Pirké Avot is veel vollediger dan de eveneens afwijkende versie hier in ARN.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)




 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Jeruzalemse Talmoed, Chagiga I, h. 1.

 

 

 

 

[6] Zie Mechilta de-Rabbi Jisjma’él, Jitro (Ba-chodèsj), begin parasja 4.

Eind Avot de-Rabbi Nathan p. 43b:

Rabbi Jehoeda bar Ilai zegt: Ieder die de woorden van Tora op de eerste plaats stelt en ‘de weg van de aarde’ (dèrèch èrètz - wereldse zaken) op de tweede plaats doet komen, zal men (ook) op de eerste plaats stellen in de Komende Wereld. Maar (wie) ‘de weg van de aarde’ op de eerste plaats stelt en de woorden van Tora op de tweede plaats, zal men (ook) op de tweede plaats stellen in de Komende wereld.
Men vertelt hierover een gelijkenis. Waarmee lijkt dit op? Op een straatweg die tussen twee paden ligt, de ene van vuur en de andere van sneeuw. Indien hij langs de zijde van het (pad van) vuur gaat, dan brandt hij zich aan (de hitte van) het vuur; wanneer hij langs de kant van (het pad van) de sneeuw gaat, dan wordt hij door de vorst aangetast. Wat moet hij doen? Hij moet (precies) tussen beide (paden) doorgaan en er zich voor hoeden dat hij zich brandt aan het vuur en  geschaad wordt door de vorst.

Uitleg:

De mens heet geboren te zijn om Tora te leren, maar hij ontkomt niet aan de noodzaak in zijn dagelijkse behoeftes te voorzien. Naast een ziel heeft een sterveling ten slotte ook een lichaam. Hij kan wel de gehele dag in het leerhuis willen verkeren, maar hij moet ook de kost verdienen en de straat bewandelen die naar de markt voert om er nering te kopen.[4] Deze wijsheid lezen we terug in de bekende uitspraak van Rabban Gamli’él, de zoon van Rabbj Jehoeda ha-Nasi in Pirké Avot (2,2): ‘Mooi is de studie van Tora samen met dèrèch èrètz (de weg van de aarde), want de inspanning van beide doet wangedrag vergeten. En alle Tora(-studie) die niet gepaard gaat met werk, zal uiteindelijk tevergeefs blijken en zondig gedrag met zich mee brengen.’
De uitspraak van Rabbi Jehoeda bar Ilai brengt nog een extra nuance aan. Van een vruchtbaar samengaan van Tora-studie en wereldse inspanningen is slechts sprake, wanneer we onze meeste aandacht en tijd besteden aan Tora-studie. Merkwaardig genoeg ontbreekt die nadere nuance in de toegevoegde parabel over de exacte middenweg die de uitspraak van Rabbi Jehoeda bar Ilai toelicht! Waarschijnlijk is dan ook dat de parabel vanuit een iets andere context aan de woorden van Jehoeda bar Ilai toegevoegd!
De parabel past ook in een alternatieve context. Daarin is verwezen naar het dubbele karakter van de Tora, die als het ware ijs (sneeuw) en vuur bestaat. Iemand moet zich bij het interpreteren van Tora niet eenzijdig richten op een mystieke en bovenaardse werkelijkheid (zoals op de mystiek van de vurige merkawa of troonwagen). Hij moet zich ook niet eenzijdig richten op aardse implicaties en toepassing van Tora. In beide benaderingen schuilt het gevaar van eenzijdigheid en ontaarding. Een volkomen van het aardse leven afgekeerde spiritualiteit is even verwerpelijk als een volkomen on-geestelijke en op het aardse leven gerichte exegese.

Zo formuleert de Jeruzalemse Talmoed in dit verband:

»Deze Tora lijkt op twee straten, de ene van vuur en de andere van sneeuw. Nijgt iemand naar de ene kant, dan sterft hij door vuur. Nijgt hij naar de andere kant dan sterft hij door sneeuw (koude). Wat moet hij doen? Het midden (tussen beide) bewandelen.«[5]

Of zoals is overgeleverd in de midrasj:

»De berg Sinai was geheel in rook gehuld, omdat de Eeuwige er in vuur neerdaalde’ (Ex. 19:18). Dit leert dat de Tora vuur is en in de vorm van vuur werd gegeven en met vuur vergelijkbaar is. Zoals dit voor vuur gebruikelijk is, dat iemand die het nadert zich eraan brandt en dat hij koude lijdt wanneer hij er (te) ver vandaan blijft, rest er voor de mens niets anders dan zich (op nodige afstand) te warmen aan haar licht (gloed).«[6]



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[4] Vergelijk het commentaar op ARN van Rabbi Elijahoe ben Avraham van Delyatin (in editie Wilna).

 

 

 

 

 

Ga  naar vorige pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 42): Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga nar volgende pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 44): Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naar begin en overzicht van cursus: Basisknop.jpg (1021 bytes)