Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

Avot de-Rabbi Nathan

    (Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar)

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze web-site mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

Midrasj,  en uitleg, sjioer ..........



     
      Olijfb.gif (5153 Byte)



 


Hoofdstuk 29

 

 


.

 

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)


Praktische levenswijsheid en prudent handelen

_____________________________________________

 

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

Begin tekst Avot de-Rabbi Nathan 44a (Misjna Avot IV,18)

Rabbi Sjim’on ben El’azar zegt uit naam van Rabbi Me’ir: Behaag je naaste niet ten tijde van zijn toorn, troost hem niet ten tijde van zijn rouw, bevraag hem niet ten tijde van zijn gelofte
, treed zijn huis niet binnen ten tijde van zijn rampspoed, en streef er niet naar hem te zien ten tijde van zijn ontluistering.

Uitleg:

Hier doet Rabbi Sjim’on ben El’azar een praktische en psychologisch doordachte oproep tot solidariteit en emotionele betrokkenheid op de medemens. Rabbi Don Jitzchak Abravanel (in zijn commentaar bij ARN) en andere commentatoren (op Pirké Avot) onderstrepen het psychologische inzicht in de uitspraak. Abravanel leest de woorden van Rabbi Sjim'on als in lijn met de in (Misjna Avot) voorafgaande oproep van Matja ben Charasj om - als blijk van liefdevolle omgang met de medemens - iedereen als eerste te groeten. De door Rabbi Sim'on ben El'azar bekritiseerde vijf gedragswijzen zijn typrend  voor intentie-ethiek, waarin goede bedoelingen en positieve emoties centraal staan.
Vanuit meer praktische moraliteit beschouwd, moet men zich voorafgaande aan een actie de vraag stellen of zo'd actie wel de gewenste positieve uitwerking zal hebben om echt prijzenswaardig te zijn. In rabbijnse en meer praktische ethiek, zo blijkt uit de woorden van Sjim’on ben El’azar, weegt bij de keuze tussen goed en kwaad de reële uitwerking van een handeling mee. De fout van veel ethici is een te grote nadruk op morele intentie, ten koste van aandacht voor feitelijke gevolgen van een bepaalde houding of actie. Hier in de spreuk van Rabbi Sjim’on ben El’azar en Rabbi Me’ir blijkt rabbijnse ethiek praktischer van aard, dan veel ‘Westerse ethiek'.[1] 



 

 

 

 

 






 



[1] Vgl. in dit verband D. Hazony, Eliezer Berkovitz – Essential Essays on Judaism, Jerusalem 2002, xxxiv.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[3] Zie ook het commentaar van Rabbi Ovadja Bertinoro op Misjna Avot IV,18.

 

 

 

 

 

[4] Zie bijvoorbeeld het commentaar Binjan Jehosjoea op ARN.

Psychologisch inzicht dwingt om prudent om te gaan met de negatieve emoties die een handeling bij een ander kan oproepen. Men moet de soms noodzakelijke uiting van negatieve emoties niet frustreren. De wens iemands woede of verdriet in het vuur van het ogenblik meteen af te zwakken, versterkt dergelijke emotie juist! Rabbi Sjim’on ben El’azar noemt vier voorbeelden van dergelijke situaties: bij toorn, verdriet, ontgoocheling (door rampspoed) en ontering.

Toorn
Rabbi Jona kietst in (in zijn commentaar op Misjna Avot IV,18) de Eeuwige als voorbeeld. In Zijn razende Woede tegenover Mosjč trok God eerst voorbij alvorens hem nabij te komen. Zo kon Mosjč de uitgeraasde Godheid, nadat Diens rust was teruggekeerd, ten gunste van het volk Israël alsnog om genade vragen.

»Rabbi Jochanan sprak verder in naam van Rabbi José: Hoe weet men dat we niet moeten proberen iemand vredig te stemmen op het moment van zijn toorn? Er staat immers geschreven: ‘Hij (God) sprak tot hem (Mosjč): Mijn Aangezicht zal (voorbij)gaan en Ik zal jou rust verlenen’ (Ex. 33:14). De Heilige, Hij zij gezegend, sprak tot Mosjč: ‘Wacht totdat Mijn Aangezicht van woede voorbij getrokken is en dan zal Ik je rust velenen.’«[2]

Rouw
Ook het vervolg getuigt van verfijnd inzicht in menselijke emoties, en van een prudente houding die we herkennen in Joodse rouwgebruiken. Je moet de achtergeblevene en rouwende medemens niet ogenblikkelijk troosten, zolang de dode nog onbegraven voor hem ligt. Onverstoorde aanvaarding van verdriet maakt onlosmakelijk deel uit van een beginnend rouwproces. Zeer krachtig geformuleerd herkennen we dit in het chassidische spreekwoord: ‘Geen hart is zo heel, als een gebroken hart (es ist nischt kein herz so ganz wie a gebrochenes herz).’ Verdriet moet eerst scherp doordringen, voordat iemand ermee leert leven.
Het commentaar (bij ARN) Binjan Jehosjoea verwijst eveneens naar de Eeuwige als voorbeeld. Toen God het verwoeste Jeruzalem zag, als een dode aan zijn voeten liggend, en de engelen hem ogenblikkelijk wilden troosten, sprak Hij afwerend: ‘Wend jullie van Mij af, laat Mij bitter wenen, dring niet aan om Mij te troosten over de verwoesting van de dochter van Mijn volk’ (Jes. 22:4).[3]

Gelofte
Wil men voorkomen dat iemand een lichtzinnige gelofte aflegt, benader hem dan niet meteen op het moment dat hij de gelofte wil gaan uitspreken. Want alle mogelijkheden tot ontsnapping aan zal de betroffene uit ergernis gaan ontkennen. Geef hem eerst de gelegenheid om zelf de begrenzing en voorwaarden van zijn gelofte te overwegen. Gebeurt dit niet, dan wordt hij mogelijk des te onverzettelijker en sluit hij bij voorbaat alle deuren dicht om een gelofte nog af te zwakken of erop terug te komen.[4] Uit gemelijkheid zal hij niet verder nadenken en een volkomen conditie-loze gelofte afleggen!
Men moet iemand evenmin scrupuleus dwingen om een eenmaal gedane gelofte onmiddellijk tot in detail te realiseren. Want dan zal iemand allicht hetgeen met goede bedoeling beloofd is, gaan betreuren.

Rampspoed
Wanneer een mens door onverwachte tegenslag is getroffen, moet hij de tijd krijgen zich op eigen terrein terug te trekken en op de tegenslag te reageren. Zo kan hij een begin maken met de verwerking van een negatief voorval in het leven en er een plek aan geven. Ongevraagd en te snel toenadering tot het slachtoffer zoeken, zal de getroffene het onmisbare moment van zelfreflectie  ontnemen en eventueel juist ongewenst uitwerken op zijn emoties. Tegenslag moet de getroffenen eerst zelfstandig onder ogen leren zien om een begin te maken met de integratie ervan in zijn leven.

Ontering
Wie beschaamd en ontluisterd is door een begane missstap, heeft tijd nodig om tot inzicht te komen, zodat hij na zelfreflectie het leven kan beteren. Ongevraagde en opgedrongen toenadering in een situatie van ontluistering, hoe goed bedoeld ook, zal negatieve reacties oproepen en daarmee het proces van omkeer bij de betroffene frustreren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] In verwijzing naar Babylonische Talmoed, Berachot 7a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Zie ARN, ed,  A. Cohen (The Minor Tractates of the Talmud)  Bacher,. H.l, noot 3 (in verwijzing naar W. Bacher (Agada der Tannaiten II, 427).

 

Vervolg tekst Avot de-Rabba Nathan 44a

Hij (Rabbi Sjim’on ben El’azar) was gewoon te zeggen: Heb je vrienden van wie sommigen jou terechtwijzen en anderen jou prijzen, heb dan wie jou terechtwijst lief en haat wie jou prijst. Want wie jou terechtwijst, leidt je naar het leven van de Komende Wereld; maar wie jou prijst verwijdert je (juist) van de Komende Wereld.

Uitleg:

Kritiek en terechtwijzngen schaven het karakter van een mens als het ware bij, maar loftuitingen stimuleren kritiekloze zelfgenoegzaamheid. Hier past de verwante uitspraak uit Massčchčt Dčrčch Črčtz Zoeta IX,2 (in naam van Rabbi El’azar ha-Kappar): ‘Heb degene die jou terechtwijst lief en haat wie jou prijst, zodat jouw wijsheid niet minder wordt.’
Wie veel is geprezen, boet in aan zelfkritisch zin en verliest het vermogen om de levenslessen van de Tora te incorporeren! Daarom zeggen de Wijzen: ‘(Verheug je over jouw deel en geniet het weinige dat je bezit), en koester geen haat tegen iemand die jou terechtwijst.’[1]

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 44a

Hij (Rabbi Sjim’on ben El’azar) was gewoon te zeggen: Iedere plek waar de mens heen gaat, daarheen gaat (ook) zijn hart. Alwaar hij staat, daar staat zijn hart ook. En overal waar hij zit, daar worden de dingen voor hem vast (zeker en helder).

Uitleg:

Ook hier blijkt psychologisch inzicht van de Wijzen in menselijke functioneren. Iemand zal pas echt tot bezinning komen en goed gegronde besluiten nemen, wanneer hij ter overpeinzing gaat zitten, en Tora studeert. Dat lukt niet zolang hij onderweg is of gedachteloos ergens staat. [2]
‘Dan worden de dingen voor hem (letterlijk: tegenover hem) vast’. Wie er voor gaat zitten en alle argumenten voor en tegen afweegt, zal uiteindelijk goede en doordachte keuzes kunnen maken. Hij zal inzien dat ten langen leste de beloning voor een goede daad niet opweegt tegen het betrekkelijke korte gewin van het moment.[3]

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

[1] Zie ed. M. van Loopik, The Ways of the Sages and the Way of the World, 238-239; Dčrčch Črčtz Zoeta II, 11, A.W. 225-226 (eveneens in context van Tora-studie en bescheidenheid). Zie ook Misjna Avot VI,6.

 

 

 

[3] Vgl. ook commentaar van Elijahoe ben Avraham van Delyatin in ARN ed. Wilna.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[5] Zie in dit verband het commentaar van Rabbi Elijahoe ben Avraham van Delyatin (ARN h.l.).

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 44a

Hij (Rabbi Sjim’on ben El’azar) placht te zeggen: Ieder die waakt over de woorden van de Tora, aan hem komt het toe dat men over hem waakt. Maar ieder die de woorden van de Tora nietig verklaart, levert men over aan wezens die hem(zelf) nietig maken. Zoals een leeuw, een wolf, een panter, een luipaard, een slang, bandieten en rovers, die komen, hem omringen en op hem verhaal halen, zoals er gezegd is: ‘Ja, er is een God Die recht spreekt op aarde’
(jésj Elohim sjofetim be-arčtz; eveneens te lezen als: ‘er zijn rechters op aarde die recht spreken’).

Uitleg:

Opnieuw ligt hier de nadruk op Tora-studie en we horen de waarschuwing voor misachting van Tora-kennis en geboden. De straf voor verontachtzaming van de Tora is als het ware in de schepping en de geschiedenis ingebouwd, en is in feite een onvermijdbaar negatief gevolg van menselijke fouten.
Enkele commentaren wijzen in dit verband naar de Babylonische Talmoed Joma 38b met de opmerking van Rabbi El’zar: ‘Wie door (onachtzaamheid) enig deel van zijn studie vergeet, veroorzaakt dat zijn kinderen in ballingschap gaan. Er is immers gezegd: ‘En omdat je de Tora van jouw God hebt vergeten, zal Ik ook jouw kinderen vergeten.’ [4]

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 44a

Abba Sja’oel ben Nanas zegt: ‘Er zijn vier types van Tora-wijzen. Een mens die leert voor zichzelf en die niet aan anderen leert. (Die) aan anderen (leert) en niet voor zichzelf. Die voor zichzelf leert en aan anderen leert. En die niet voor zichzelf leert en (ook) niet aan anderen (leert).
Hij die voor zichzelf leert en niet aan anderen leert, hoe is dat? Iemand leert één, twee of drie traktaten (uit de Misjna) en hij leert deze niet aan anderen, maar hij houdt zich er (zelf actief) mee bezig en hij vergeet ze (daarom) niet; dat is iemand die voor zichzelf leert en niet aan anderen.
Hij die aan anderen leert en niet voor zichzelf, hoe is dat? Iemand leert één, twee of drie traktaten en hij leert deze aan anderen, maar hij houdt zich daar (zelf) niet mee bezig zodat hij ze vergeet; dat is iemand die leert aan anderen en niet voor zichzelf leert.
Hij die voor zichzelf leert en aan anderen leert, hoe is dat? Hij leert één, twee of drie traktaten, en leert deze aan anderen, hij houdt zich er mee bezig en vergeet ze niet, zodat hij ze beheerst en zij ze beheersen; dat is iemand die leert voor zichzelf en aan anderen.
Hij die niet voor zichzelf leert en niet aan anderen. Hoe is dat? Iemand leert een twee of drie traktaten meermaals [één traktaat twee of drie maal], en hij leert deze niet aan anderen, terwijl hij er zich niet mee bezighoudt en ze (daarom) vergeet; dat is iemand die niet voor zichzelf leert en niet aan anderen.

Uitleg:

De meest verkieslijke vorm van Tora-studie is allicht zowel voor zichzelf te studeren als aan anderen te doceren wat men geleerd heeft; en daarbij actief met de leerstof bezig te blijven zodat het geleerde in het geheugen beklijft. Maar hoe dan ook, voor het welslagen van studie is het sowieso nodig om met de leerstof actief bezig te gaan, om het bestudeerde in het dagelijkse bestaan te integreren, zodat de opgedane kennis in het geheugen beklijft. Wanneer Tora-kennis puur theoretisch blijft, is ze snel weer vergeten en blijkt alle inspanning te vergeefs, of het nu de studie van de leermeester betreft of die van  leerlingen. Niet de studie als zodanig is het doel, maar de levenswijze die Tora-studie beoogt. Overeenkomstig de rabbijnse gedachte: of de mens nu weinig of veel studeert, het gaat om zijn respect voor de Hemel, om wat hij doet en laat.[5]

  

 

    Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 


[4] Babylonische Talmoed, Joma 38b.

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

[1] Zie S. Schechter met verwijzing naar een versie met: over handelsaangelegenheden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

[5] Tanna’it van de vijfde generatie. Editie S. Schechter leest (ten onrechte) Rabbi Eli’čzčr ha-Kappar.

 

[6] Bileam was koning Balak dus maar al te gaarne ter wille geweest (om Israël te vervloeken) voor een grote som geld, indien de God van Israël hem dit niet streng verboden had.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[8] Zie Midrasj ha-Gadol, Bo, 88.

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 44a

Rabbi Chananja ben Ja’akov zegt: Voor wie ’s nachts wakker blijft vanwege woorden van Tora, is dat een goed teken. (Is dit) vanwege (aardse) conversatie,[1] dan is dat een slecht teken.
Rabbi Ja’akov ben Chananja (Chananja ben Ja’akov)[2] zegt: Wie ’s nachts ontwaakt en zijn mond niet opent met woorden van Tora, voor hem ware het passend en beter dat hij de placenta van zijn moeder in het gezicht gesmeten had gekregen, nooit ter wereld was gekomen en (nooit) het levenslicht had aanschouwd
.[3]

Uitleg:

Sterker kan men het belang van concentratie op Tora niet onderstrepen.
Een enigszins verwante gedachte is overgeleverd op naam van Rabbi Chananja ben Chakinai in Misjna Avot III,4: Wie ’s nachts wakker blijft, of alleen onderweg is en zijn hart (aandacht) richt op triviale zaken, die verspeelt zijn leven. In Avot de-Rabbi Nathan noesach b, 38a (75) is het zo verwoord: Voor wie ’s nachts wakker blijft of alleen onderweg is en zijn hart richt op triviale zaken, is dit een slecht teken. Hij hoeft met niets anders bezig te zijn dan met woorden van Tora, er is immers gezegd: ‘Als je op weg gaat, zal het je leiden (als je neerligt, zal het over je waken; en als je ontwaakt, zal het tot je spreken)’ (Spr. 6:22).

Wie dus de nacht en het alleen zijn tijdens een wandeling of reis niet benut aan zinvolle bespiegelingen over Tora en over hoe hij in het leven staat, verspilt levensdagen. Juist die stille momenten vragen om de Tora te overpeinzen![4] Bovenal stille nachtelijke uren zijn geschikt en bestemd tot zinvolle overdenking.

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 44b

Rabbi El’azar ha-Kappa[5] zegt: Ieder die zijn vriend eer betoont omwille van geld, zal uiteindelijk in vernedering afscheid van hem nemen. En ieder die zijn vriend veracht omwille van een gebod, zal uiteindelijk in eer afscheid van hem nemen. En waarom is het zo dat ieder die zijn vriend eer betoont omwille van geld uiteindelijk beschaamd afscheid zal nemen? Zo vinden wij immers in verband met de goddeloze Bileam dat Hij (koning) Balak eer betoonde omwille van geld. Er is immers gezegd: ‘En Bileam antwoordde en sprak tot de knechten van Balak: (Zelfs) indien Balak mij zijn huis vol zilver en goud geeft etc.’ (Num. 22:18).[6] En hoe (weten we) dat hij in vernedering afscheid van hem nam? Er is immers gezegd: (woorden van Balak) ‘Nu dan, maak dat je weg komt, naar je (eigen) woonplaats … ik had gezegd dat ik je met eer zou overladen, maar zie de Eeuwige heeft jou eer onthouden!’ (Num. 24:11).
En hoe weten we dat ieder die zijn vriend veracht omwille van een gebod uiteindelijk in eer afscheid van hem zal nemen? Er is immers gezegd: ‘En al deze dienaren van jou zullen dan naar mij afdalen en zich voor mij ter aarde werpen, zeggend etc.’ (Ex. 11:8). Maar stond Farao dan op het dak en Mosjč op de grond? Maar zo sprak Mosjč tot Farao: ‘Zelfs al zouden al jouw dienaren, die voor je staan en die zich voor jou ter aarde werpen op jouw estrade, gaan staan en mij een verzoek doen, dan zal ik niet naar hen luisteren.’
En hoe weten we dat hij (Mosjč) in ere vertrok? Er is immers gezegd: ‘En hij liet Mosjč en Aharon ’s nachts roepen, en hij sprak: Staat op en gaat weg uit mijn volk (zowel u als de Israëlieten)’ (Ex. 12:31). Zij spraken tot hem (Farao): ‘Zijn wij soms dieven, dat wij ’s nachts zouden vertrekken, maar wacht op ons totdat de Heilige, Hij zij gezegend, de zeven wolken van heerlijkheid zal brengen, opdat wij daarin in vreugde op weg zullen gaan en met onbedekt hoofd’. Er is immers gezegd: ‘In de ochtend van Pesach vertrokken de Israëlieten met opgeheven hand’ (Num. 33:3).

Uitleg:

Hier is een uitgebreide midrasj overgeleverd. Wat verteld wordt over Balak spreekt voor zichzelf. Mosjč hield ondanks zijn woede bij het afscheid van Farao en zijn goddeloze handelwijze de eer aan zichzelf, door als waardig en hoffelijk man afscheid van deze goddeloze vorst te nemen. Zo lezen we in de midrasj:

»Rabbi Jannai sprak: Laat vreze (eerbied) voor het koningschap altijd over jou zijn. Er staat immers geschreven: ‘En al deze dienaren van jou zullen dan naar mij afdalen.’ Maar hij (Mosjč) zei dit (alleen maar van zijn dienaren en) niet van Farao zelf! Rabbi Jochanan zei: Men kan het van het volgende (vers) afleiden: ‘En de hand van de Eeuwige rustte op Elija, hij omgordde zijn lendenen en rende weg voor Achab’ (I Kon. 18:46).«[7]

Zowel Mosjč en Elija behielden hun waardigheid en hoffelijke manieren tegenover door hen bekritiseerde koningen wier goddeloos handelen zij afwezen! Mosjč liet niet Farao zelf, maar alleen diens knechten voor hem komen. Elia ging stilzwijgend van Achab weg zonder verder naar hem uit te vallen of hem te beledigen (I Kon. 18:46).
Terwijl Mosjč zijn eigen waardigheid behield door het niet doen buigen van Farao, bleek het des te vernederender voor de Egyptische vorst de Israëlieten te moeten smeken dat zij het land Egypte zouden verlaten. In een andere midrasj is het tafereel van de Egyptische dienaren die zich voor Mosjč ter aarde werpen als buitengewoon onterend bestempeld, ook al liet Mosjč Farao niet persoonlijk voor zich komen en buigen. Mosjč zou de dienaren van Farao met zijn staf op het hoofd gestreken hebben met de mededeling: 'dit is een eerstgeborene en dit is geen eerstgeborene', de naderende dood van de eersten omineus aanduidend.[8] Het meest beschamend voor de Farao en de Egyptenaren was wel dat Mosjč en de Israëlieten met hun vertrek wachtten tot na de dood van de eerstgeborenen onder de Egyptenaren en zelfs nog langer, namelijk totdat de Israëllieten zelf op bevel van de Eeuwige het land verlieten. Dus niet als weggejaagde vluchtelingen en vernederde verschoppelingen, maar als een volk van zelfbewuste personen, met onbedekt hoofd, dus onbevreesd. En met opgeheven hand, als opstandelingen die op een zelfverkozen tijdstip in verzet kwamen en louter op bevel van de Eeuwige op weg gingen. A. Cohen verwijst in dit verband naar Ex. 14:8: ‘Want de Eeuwige verhardde het hart van Farao … Maar de Israëlieten werden door een opgeheven hand geleid’. Volgens deze uitleg was die opgeheven hand de hand van de Eeuwige Zelf.[9]

 

[2] In handschriften ook gelezen als Rabbi Chananja ben Ja’akov, of ‘Hij was gewoon te zeggen’; zie noten ARN ed. S. Schechter.

[3] Letterlijk: de wereld had aanschouwd.

 

 

 

 

 

 

 

[4] Zie commentaar op Pirk’e Avot van Rabbi Jona en Maimonides aldaar.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[7] Zie Babylonische Talmoed, Zebachim 102a en Menachot 98a; zie ook Mechilta (de Rabbi Jisjma’él) Bo, par. 13.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Zie A. Cohen in zijn uitgave van ARN, deel II, 141.

 



Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

[1] Vgl. Talmoed, Joma 86a. In Tosefta Jom ha-Kippoerim, V,6 is het slot van de overlevering van Rabbi Jisjma’él zo geformuleerd: … maar omkeer en Grote Verzoendag bewerken voor een derde deel verzoening, en lijden voor een derde deel gedurende de rest van de dagen van het jaar, en de dood   wist (uiteindelijk de rest van de zonde) uit etc. Zie verder Maimonides, Misjné Tora, Hilchot Tesjoeva, I,4.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[2] Geďdentificeerd met Rabbi Isi ben Akavja, Tanna van de vijfde generatie (afkomstig uit Babylonië). Zie Babylonische Talmoed Pesachim  113b.

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 44b

Vanwege vier categorieën van verzoening ging Rabbi Matja ben Charasj te rade bij Rabbi El’azar ha-Kappar te Laodicea. En hij sprak tot hem: Heb je gehoord van de vier categorieën van verzoening waarover Rabbi Jisjma’él uitleg gaf? Hij antwoordde hem: Ik heb er van gehoord en het zijn er drie, en voor elk ervan moet omkeer worden gedaan. Een vers luidt: ‘Keert terug afkerige kinderen, luidt het woord van de Eeuwige, Ik zal jullie van jullie afkerigheid genezen’ (Jer. 3:22). Een vers luidt: ‘Want op deze dag wordt voor jullie verzoening gedaan om jullie te reinigen’ (Lev. 16:30). En een vers luidt: ‘En Ik zal hun overtreding met de roede bestraffen en hun ongerechtigheid met slagen’ (Ps. 89:33). En een vers luidt: ‘Zeker zal voor jullie deze overtreding worden verzoend voordat jullie sterven’ (Jes. 22:14).
Hoe is dat? Overtreedt een mens een positief gebod en doet hij omkeer, dan wijkt hij niet van zijn plek voordat hem (al) vergeving is geschonken. Daarover is gezegd: ‘Keert terug afkerige kinderen.’
Overtreedt een mens een negatief gebod
(een verbod) en doet hij omkeer, dan stelt omkeer (de straf) uit en bewerkt Grote Verzoendag verzoening. Daarover is gezegd: ‘Want op die dag wordt voor jullie verzoening gedaan.’
Overtreedt een mens een verbod waarop de straf van uitbanning of de doodstraf staat, (uitgesproken) door een gerechtshof, en doet hij omkeer, dan stellen omkeer en Grote Verzoendag (de straf) uit en bewerkt lijden (tuchtiging) verzoening voor de rest van het jaar. Er is immers gezegd: ‘Ik zal hun overtreding met de roede bestraffen.’
Maar voor wie de Naam van de Hemel ontheiligt, is er geen (voldoende) kracht in omkeer om (hem) uitstel te verlenen en niet in Grote Verzoendag om verzoening te bewerken, maar dan verlenen omkeer en lijden (tuchtiging) (slechts) uitstel en wist de dood daarmee samen (de zonde) uit.[1]

Uitleg:

Ook hier is, als in voorafgaande uitspraken, een opsomming gegeven van verschillende handelwijzen. En ook deze uitspraak getuigt van pychologisch inzicht in menselijke emoties. In dit geval gaat het om de verwerking van schuldgevoelens en het bewerken van verzoening. Niet elke vorm van overtreding kan men middels een bekentenis en verzoeningsceremonie eenvoudig uitwissen.
Zo bestaat er onderscheid tussen overtredingen die, zo te zeggen, alleen God Zelf betreffen, zoals het niet nakomen van ceremoniële verplichtingen; en overtredingen die de ander schade en leed berokkenen. Voor die laatste categorie zijn een ceremonie als Grote Verzoendag en erkenning van schuld ontoereikend. De overtreder moet eveneens toegebrachte schade, materieel en immaterieel, aan zijn slachtoffers en benadeelden vergoeden, wil van verzoening sprake zijn.

Hier in ARN is de uitspraak van Rabbi Jisjma’él gefocust op een ander aspect van het verschil tussen overtredingen: de omgang met eigen schuldgevoelens. Hoe ernstiger de overtreding, hoe complexer het proces van schuldverwerking. De opmerking in het antwoord van Rabbi El’azar ben Kappar aan Matja ben Charasj: ‘en het zijn er drie’, klinkt veelzeggend! Rabbi Jisjma’él onderscheidde ogenschijnlijk vier categorieën van verzoening, maar de laatste genoemde categorie (de vierde) telt in feite niet mee. Sommige overtredingen zijn namelijk dermate ernstig, dat ook lijden en sterven van de dader deel uitmaken van het proces van innerlijke reiniging en verwerking. Van een voltooid proces van verzoening is in dat geval ook niet echt sprake. Zelfs Grote Verzoendag en berouw en aanvaarding van tuchtigingen blijken dan ontoereikend voor de dader om met zijn schuldgevoelens in het reine te komen. Dat geldt met name ook voor Chilloel ha-Sjém (ontwijding van de Naam), een wandaad waarmee iemand openlijk, opzettelijk, geheel op eigen initiatief en zonder reden of noodzaak Gods naam in discrediet brengt. Ook al zou de dader met zijn dood het laatste beetje schuld door oprecht berouw delgen, van verzoening is hier in aardse zin geen sprake meer.

Slot Avot de-Rabbi Nathan 44b


Rabbi Isi ben Jehoeda[2] zegt: Waarom sterven (sommige) voor hun tijd? Niet omdat zij ontucht plegen en niet omdat zij roven, maar omdat zij zichzelf te schande maken.

Uitleg:

Deze uitspraak van Rabbi Isi ben Jehoeda sluit aan bij de voorafgaande reflectie over de ernst van ‘chilloel ha-Sjem’, ontheiliging van Gods naam voor het oog van de wereld. Juist gezagsdragers en Tora-geleerden lopen het gevaar Gods naam te ontheiligen door onachtzaamheid en wangedrag, omdat zij een voorbeeldfunctie binnen de gemeenschap vervullen. Zo is te voren al in ARN cap. XXVI (41b) op naam van Rabbi Akiva de retorische vraag gesteld: ‘Waarom sterven Tora-leerlingen wanneer zij nog jong zijn? Niet omdat zij ontucht plegen en niet omdat zij roven, maar omdat zij hun Tora-studie onderbreken en zich bezighouden met zinloos gezwets. Buitendien beginnen zij niet (verder te studeren) op het punt waar zij hun studie (het laatst) onderbraken.’
Door zichzelf op die manier te banaliseren brengen geestelijke leiders van de gemeenschap Gods heilige Naam openlijk in diskrediet. Zij verdienen daarom een vroegtijdige dood. Niet door een aparte misdaad, maar achteloze en schaamteloze zelfverwaarlozing ontheiligen zij voor het oog van de wereld Gods naam:

»Rabbi Abbahoe sprak in naam van Rabbi Jochanan: Iedere geleerde op wiens kleren vuil wordt aangetroffen, verdient het om te sterven, er is immers gezegd: ‘Allen die Mij haten, verdienen de dood’(Spr. 8:36).«[3]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

 

 

 

 

 

 

 

 


[3] Babylonische Talmoed, Sjabbat 114a.

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum


Ga terug naar vorige pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 43): Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naarvolgende pagina van Avot de-Rabbi Nathan (p. 45): Basisknop.jpg (1021 bytes)

Ga naar begin en overzicht van cursus: Basisknop.jpg (1021 bytes)