Olijf.gif (4574 Byte)


Naar hoofdpagina:
  Basisknopkl.jpg (825 Byte).

Avot de-Rabbi Nathan (32a-32b)

(Spreuken der) Vaderen van Rabbi Nathan

(Midrasj, tekst en commentaar

Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van bovengenoemde auteur

Midrasj en uitleg

Geen knieval voor de verleiding
Jozef ten voorbeeld gesteld


     
      Olijfb.gif (5153 Byte)



Boekklkl.gif (8026 bytes)


[2] De echtgenote van de Egyptenaar Potifar.

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 32a

Er zijn er die zeggen: Dat[1] is Jozef, de rechtvaardige. Toen deze kwaadaardige vrouw[2] kwam, poogde zij hem met haar woorden in het nauw te drijven. Zij sprak tot hem: 'Ik zal je laten vastketenen in de gevangenis.' Hij antwoordde haar: 'De Eeuwige maakt geketenden los' (Ps. 146:7). Zij sprak tot hem: 'Ik zal je ogen uitsteken.' Hij antwoordde haar: 'De Eeuwige doet blinden weer zien' (Ps. 146:8). Zij sprak tot hem: 'Ik zal je gestalte doen krommen.' Hij antwoordde haar: 'De Eeuwige richt de gekromden op' (Ps. 146:8). Zij sprak tot hem: 'Ik zal een wetteloze van je maken'. Hij antwoordde haar: 'De Eeuwige heeft rechtvaardigen lief' (Ps. 146:8). Zij sprak tot hem: 'Ik zal een heiden van je maken'. Hij antwoordde haar: 'De Eeuwige houdt over vreemdelingen de wacht'  (Ps. 146:9). Totdat hij sprak: 'Hoe zou ik dit grote kwaad kunnen begaan?'[3]

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)
[1] Dat wil zeggen: de goede drijfveer en de persoon naar wie Pred. 4:14 verwijst.

[3] Vgl. ook de iets uitgebreidere versie van deze overlevering in Midrasj Kohèlèt Rabba  87,10.

 

 

 

 

 

[4] Vgl. Midrasj Kohèlèt Rabba, 4,9 par. 1 (Soncino ed. p. 123).

Uitleg:

De tekst gaat verder met de uitleg van de woorden van Rabbi Jehosjoea ben Chananja waarmee ARN hoofdstuk 16 opent. Rabbi Jehosjoea waarschuwt dat de kwade drijfveer een dodelijk gevaar vormt voor mens en samenleving. De macht van de kwade drijfveer over de mens is vaak groot. Al vanaf de geboorte begeleidt deze kwaadaardige stimulator het leven van een mens. In vergelijking daarmee is de goede drijfveer een laatkomer.
De tekst uit Prediker 'Beter is een arm en wijs kind dan een oude dwaze koning' (Pred. 4:13) wordt in de midrasj geduid als verwijzing naar de tegenstelling tussen de goede drijfveer (het wijze kind) en de kwade drijfveer (de oude dwaze koning).[4] Maar men leest het eveneens als metafoor voor personen die elkaars opponenten vormen. Zoals Avraham 'de goede genius' tegenover Nimrod 'de kwade genius', de goede David tegenover de slechte Sja'oel. Ook Jozef en Farao horen in dit rijtje van antipolen thuis.[5] Jozef figureert als voorbeeld van de goede drijfveer, hier in ARN in strijd met de slechte drijfveer - de kwaadaardige vrouw van Potifar. Op hem zijn de onmiddellijk volgende woorden van toepassing: 'Want uit de gevangenis komt hij naar buiten om koning te worden, en juist hij die in koningschap is geboren {de kwade drijfveer} verarmt' (Pred. 4:14). Jozef toont zich op grond van zijn manhaftige verzet tegen de zuigkracht van haar verleidingskunsten en bedreigingen een rechtvaardige bij uitstek. Met name in mystieke overleveringen geldt Jozef als het menselijke fundament van de wereld en de samenleving.

 

 

 

 

 

 

[5] Zie in dit verband R. Gordis, Koheleth - The Man and his World, p. 243.

 


Een verwante overlevering in ARN, noesach 'b' (hoofdst. 17, ed. Schechter p. 36) bevestigt de relatie tussen Jozef en het wijze kind uit Pred.4:13:

»Een andere uitleg: 'Beter is een arm en wijs kind dan een oude dwaze koning ... want uit de gevangenis komt hij naar buiten om koning te worden' (Pred. 4:13-14) - dat is Jozef; 'een oude dwaze koning' - dat is Farao. Want hij (Jozef) verliet de gevangenis om koning te worden. 'En juist hij die in koningschap geboren is[6] verarmt' (ibid. vs. 14) - dat slaat op de zeven jaren van hongersnood die in Egypte heersten.«

 

 

 

 

[6] Farao als symbool van de kwade drijfveer.



[8] Een minder aannemelijke verklaring geeft J. Goldin (editie ARN) p. 193, noot7. Met het citaat 'De Eeuwige houdt van vreemdelingen' zou Jozef hebben gedreigd om  onmiddellijk als proseliet (geer) terug te keren naar het jodendom, zo hij onder dwang toch zou worden gedwongen zich tot de heidense religie van Egypte te bekeren.
Juist de slotwoorden van Jozef  ('Hoe zou ik dit grote kwaad kunnen begaan') duiden er volgens het commentaar Ben Avraham (zie noot 7) op, dat Jozef terugdeinst om een van de drie zwaarst wegende geboden te overtreden. Geboden die een Israëliet zelfs onder dreiging van de dood niet mag begaan: moord, seksuele perversiteiten en openlijke afvalligheid van het jodendom! 


Het gevaar van assimilatie

We zomen verder in op het slotgedeelte van de midrasj in ARN, noesach 'a'. Het komt vreemd over dat de vrouw van Potifar zou dreigen om van Jozef een wetteloos mens (rasja) en een heiden (Armai - Syriër of Romein) te maken. Het antwoord van Jozef op de woorden van de verleidster lijkt op het eerste gezicht ook vreemd: 'De Eeuwige heeft rechtvaardigen lief, de Eeuwige houdt over vreemdelingen de wacht.'
Het commentaar van Rabbi Avraham ben Eliahoe van Delyatin - 'Ben Avraham' - schept verheldering.[7] De echtgenote van Potifar gaat geraffineerd te werk. Zij bedreigt Jozef niet alleen, maar probeert hem tegelijkertijd ook te paaien, hopend zo zijn emotionele stabiliteit te ondermijnen. De Israëlieten waren in Egypte met name gehaat vanwege hun trouw aan de wetten en zeden van hun voorvaderen, evenals de Joden later in een eeuwenlange Europese diaspora. De vrouw van Potifar stelt Jozef daarom in het vooruitzicht dat hij niet langer gehaat zal zijn en een echter Egyptenaar mag worden - met gelijke rechten - als hij maar zijn trouw aan de Tora-geboden laat varen en zich assimileert aan de heidense omgeving. Bij Jozef prefereert evenwel liefde voor God boven vertrouwen in wat mensen beweren en aanbieden. Liever blijft hij - zoals zijn vader Jakob in den vreemde jarenlang deed - een geer. Dat wil zeggen: een vreemdeling die niet assimileert en zich niet aan immorele zeden van zijn omgeving aanpast.[8]
Vaak zijn Joden op arrogante wijze door christelijke en islamitische autoriteiten voor de keuze gesteld om hun jodendom vaarwel te zeggen in ruil voor gelijke behandeling. De geschiedenis heeft zonder meer het gelijk van Jozef bewezen: vertrouw woorden van mensen niet boven het woord van God. Assimilatie heeft Jodenhaat in de praktijk juist vaak vergroot. Deze les leren we mede uit gebeurtenissen in de zestiende en zeventiende eeuw rond de zogeheten 'nieuwe christenen' (marranen), en met name ook uit de gevolgen van grootscheepse assimilatie vele Europese Joden in de negentiende en twintigste eeuw. Een Jood die assimileert bleek des te dreigender voor zijn niet-Joodse omgeving. Assimilatie bracht niet de beloofde zekerheid van gelijke behandeling. De smadelijke belofte van gelijke burgerrechten verkeerde in discriminatie en genocide! De Joodse identiteit blijkt telkens weer onopgeefbaar, omdat de omgeving die bepaalt. Van Jozef leren we dat geen enkele prijs de knieval voor heidendom en het ontkennen van de eigen Joodse identiteit kan compenseren.

 

 

 

 

[7] Zie het commentaar Ben Avraham in ARN, ed. Wilna, 37a.

 

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)


Jozef toch nog overtroffen


Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 32a

Verwonder je niet over Jozef de rechtvaardige, want zie Rabbi Tzadok  was (in wat hij deed) een groot man binnen zijn generatie. Toen hij als gevangene werd afgevoerd naar Rome verwierf een zekere matrone hem (als slaaf) en zij zond een mooie slavin naar hem toe. Zodra hij haar zag, richtte hij zijn ogen naar de muur, opdat hij haar niet zou hoeven zien, en hij zat de hele nacht te studeren. In de ochtend ging zij heen en beklaagde zich bij haar meesteres. Zij sprak tot haar: 'Ik ga nog liever dood dan dat je mij aan deze man geeft!' Zij liet hem roepen en sprak tot hem: 'Waarom doe je niet met deze vrouw zoals andere mannen gewoon zijn te doen?' Hij antwoordde haar: 'Wat zal ik dan doen? Ik stam af van een hogepriester, ik ben afkomstig van een hoogstaande familie. Ik sprak (bij mezelf): Als ik gemeenschap met haar heb, vermeerder ik mogelijk het aantal bastaarden in Israël'. Toen zij zijn woorden hoorde, gaf zij het bevel dat men hem met grote eer zou laten gaan.
    

 

 


Uitleg:


In verschillende opzichten overtreft de vroomheid van Rabbi Tzadok het voorbeeld van Jozef. Men kan drie punten noemen: 1) Rabbi Tzadok was niet alleen beducht voor eigen moreel verval, maar hij stelde in zijn overwegingen het belang van de geloofsgemeenschap voorop. 2) Zijn houding laat zien dat hij de verleiding niet alleen weerstond, maar sowieso niet in een omgeving wilde verkeren waarin ook maar een zweem van heidense verleiding aanwezig was. Dus ook zonder lichamelijke toenadering en bedreigende of verleidelijke woorden weigerde Rabbi Tzadok op de avances van de aantrekkelijke vrouw in te gaan. 3) Zijn houding laat zien dat hij zich bewust was van eigen karakterzwakte. Hij trok zich terug en bouwde als een ware chasied een omheining rondom de Tora, opdat hij zover mogelijk van de grens van overtreding vandaan zou blijven. Op geen enkele wijze wilde hij met de vrouw geconfronteerd worden. Dit laatste aspect komt met nog meer scherpte naar voren in een alternatieve verslag van het zelfde gebeuren in de Babylonische Talmoed, Kiddoesjien 40a:


'Zegent de Eeuwige, Zijn engelen, machtige helden die Zijn woord volvoeren, luisterend naar de stem van Zijn woord' (Ps. 103:20). Dat zijn Rabbi Tzadok en zijn compagnons. Rabbi Tzadok werd door een zekere matrone gesommeerd (tot het verrichten van bepaalde handelingen). Hij sprak tot haar: 'Mijn hart is zwak en ik vind niets om te eten.' Zij sprak tot hem: 'Er is onrein voedsel.' Hij antwoordde haar: 'Wat volgt hieruit? Wie dit doet (d.w.z. alleen onrein voedsel in huis haalt), zal het (vroeg of laat ook) eten!' Zij stookte de oven voor hem op en zette (het voedsel) erin. Hij rees op en ging erin zitten. Zij sprak tot hem: 'Wat heeft dit te betekenen?' Hij antwoordde haar: 'Wie het ene (ongeoorloofde) doet, vervalt in het andere' [Rasji: valt in het vuur van Gajhinnom]. Zij sprak tot hem: 'Wanneer ik dat allemaal geweten had, zou ik je niet zo gekweld hebben.'

Rabbi Tzadok toont als chasied dat hij zich bewust blijft van menselijke zwakte. Wie zich in een onreine omgeving bevindt, zoals een huis met daarin uitsluitend onrein voedsel, zal daar - al is het maar door honger gedreven - allicht van gaan eten. In een heidense omgeving heb je niet altijd de vrije keuze tussen rein en onrein, deugd en ondeugd! Zo'n omgeving kun je daarom beter mijden. Een ogenschijnlijk klein vergrijp op het gebied van de spijswetten - zo leert Rabbi Tzadok - zal leiden tot zwaardere overtredingen en tot beïnvloeding door de immoraliteit van een goddeloze leefomgeving. Daarom brandt Rabbi Tzadok zich liever kortstondig aan het aardse vuur van de oven dan voor onbepaalde tijd te moeten verblijven in het verzengende vuur van Gajhinnom.

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)


[9] I. Goldin (editie ARN), p. 84 geeft een andere interpretatie. Rabbi Akiva zou onpasselijk geworden zijn van de adem van de vrouwen die naar het vlees van kadavers, verscheurde dieren en kruipend gedierte stonk.


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 32a

En verwonder je niet over Rabbi Tzadok, want zie Rabbi Akiva was (in wat hij deed nog) groter dan hij. Toe hij naar Rome [andere versie: naar een bepaald land] ging, trachtte men hem in discrediet te brengen bij een zekere hegemoon (hoog geplaatste bestuurder).* Deze zond twee prachtige vrouwen naar hem toe. Men baadde hen, zalfde hen met (geparfumeerde) olie en tuigde hen op als bruiden voor hun bruidegommen. Zij drongen zich de gehele nacht aan hem op. De een sprak: 'Wend je naar mij.' En de ander sprak: 'Wend je naar mij.' Maar hij bleef tussen hen in zitten, spuugde (om van zijn weerzin blijk te geven) en wendde zich niet naar hen toe. In de ochtend gingen zij weg en beklaagden zich ten overstaan van de hegemoon en spraken tot hem: 'Wij gaan nog liever dood dan dat je ons geeft aan deze man.' Hij liet hem roepen en sprak tot hem: 'Waarom heb je met deze vrouwen niet gedaan zoals mannen gewoon zijn te doen met vrouwen? Zijn zij dan niet mooi? Zijn het geen menselijke wezens zoals jij zelf? Heeft Hij die jou geschapen heeft niet ook hen geschapen?' Hij antwoordde hem:  'Wat kan ik doen, hun geur kwam op mij (over) als afkomstig van vlees van kadavers (niet ritueel geslachte dieren), van verscheurde (prooi)dieren en van kruipend gedierte [andere lezing: van een varken].[9] 

 

* De hier gebruikte Aramese uitdrukking betekent letterlijk 'stukken uit iemand bijten' - 'stukken afknagen' (iemands imago stukje bij beetje aantasten); vaak gebruikt om te verwijzen naar informanten en collaborateurs die kwade geruchten over iemand verspreiden bij de bezettende macht.

 


Uitleg

Waarom wekt het voorbeeld van Rabbi Akiva nog meer indruk dan het handelen van Jozef en Rabbi Tzadok? Enkele aspecten verlenen aan zijn houding extra gewicht. 1) Rabbi Akiva werd niet door één maar door twee verleidelijke vrouwen benaderd. 2) Zij bestookten hem niet slechts met woorden, maar drongen zich lijfelijk aan hem op. Ze maakten een hele nacht op fysieke wijze avances, maar Rabbi Akiva zwichtte daar niet voor. Indrukwekkender nog is dat hij zich spugend - vanuit een spontaan gevoel van walging - afwendde. 3) Zijn weigering komt dan ook niet zozeer voort uit beredeneerde overwegingen (zoals bij Josef en Rabbi Tzadok) maar uit een spontane emotie van afschuw. Meer nog dan met het hoofd reageerde hij spontaan en vanuit het onbedorven hart.
Hoe sommige personen de reputatie die Akiva bij de hegemoon genoot wilden aantasten, is niet nader aangeduid. Misschien wilden de lasteraars hun vooroordelen over misantropie en over het veronderstelde aan heidenen vijandig separatisme van Joden bevestigd zien.
[9] Deze uitleg sluit aan bij de teneur van de voorafgaande voorbeelden, waar andere heidenen de Israëliet Jozef en de Jood Tzadok tot een daad van assimilatie wilden aanzetten.

 

 

 

[9] Zie i.v.m. deze zienswijze I. Goldin (editie ARN), p. 193, noot 12.

[10] Volgens de halacha begint wettelijke volwassenheid strikt genomen pas na het verschijnen van twee schaamharen; bij een meisje  vanaf haar twaalfde verjaardag, bij een jongen vanaf zijn dertiende verjaardag. De praktijk is minder strikt; normaal gesproken geldt een jongen na zijn dertiende verjaardag  als volwassen, een meisje zodra zij twaalf en half jaar wordt.


Vervolg tekst Avot de-Rabi Nathan 32a


Verwonder je niet over Rabbi Akiva, want Rabbi Eli'èzèr de Grote* was (in wat hij deed) nog groter dan hij. Immers dertien jaar lang bracht hij de dochter van zijn zuster groot. (Hij sliep met haar) in hetzelfde bed, totdat zij de tekenen van volwassenheid begon te vertonen.[10] Toen sprak hij tot haar: 'Ga en laat je in de echt verbinden met een man (jong) zoals jij.' Zij sprak tot hem: 'Ben ik niet jou dienster, bereid om als slavin de voeten van jouw leerlingen te wassen?'[11] Hij antwoordde haar: 'Mijn dochter, ik ben al een oude man, ga heen en laat je in de echt verbinden met een jongeman van jouw leeftijd.' Zij sprak tot hem: 'Heb ik niet zo tot jou gesproken: Ben ik niet je dienster om als slavin de voeten van je leerlingen te wassen?' Toen hij haar woorden hoorde, verwierf hij van haar toestemming, heiligde haar (d.w.z. verloofde zich met haar en huwde haar) en had gemeenschap met haar.    


* Dat is Rabbi Eli'ezer ben Hyrkanos.

[11] In verwante bewoordingen, verklaarde Abigaïl zich bereid de echtgenote van David te worden; vgl. I Sam. 25:1 en Talmoed Jeroesjalmi Jevamot XIII,2.

 


Uitleg:

De vrome houding van Rabbi Eli'èzèr wordt nog hoger ingeschat dan de daden van Jozef, Rabbi Tzadok en Rabbi Akiva.
Het handelen van Rabbi Eli'èzèr is sowieso van een andere orde dan wat Rabbi Tzadok en Rabbi Akiva presteerden. Hun 'heldendaden' verrichtten zij binnen de context van een confrontatie tussen Israëls religie en heidendom. Rabbi Eli'èzèr gedroeg zich niet alleen rechtschapen in confrontatie met heidendom maar ook binnen de grenzen van de Joodse wet weerstond hij vastberaden de ingevingen van zijn kwade drijfveer. 
De meerwaarde van wat Rabbi Eli'èzèr deed, lijkt overigens op het eerste gezicht voornamelijk van kwantitatieve aard. Niet minder dan dertien jaren sliep hij naast een meisje, waarmee hij - na een periode van twaalf en half jaar - legaal in het huwelijk zou mogen treden. Een huwelijk met de dochter van een zuster was bovendien niet ongebruikelijk. Gedurende de lange periode dat zijn nicht wegens haar leeftijd voor hem verboden was, had hij ondanks haar fysieke nabijheid afstand weten te houden. Hij had een toekomstig huwelijk - juist omwille van haar belang - niet eens willen overwegen. Zelfs toen zij na haar volwassenwording (met inachtneming van een ruime marge!) uit eigener beweging te kennen gaf voortaan als echtgenote met hem verder te willen leven, dacht hij pas in de laatste plaats aan eigen belang. Hij bleef haar geluk boven het zijne stellen! Liever zag hij haar gehuwd en gezegend met een liefdevolle leeftijdgenoot dan gekoppeld aan de oude man die hij was.
Hoewel zij zelf haar bereidheid te huwen al met zoveel woorden kenbaar had gemaakt, vroeg hij toch nog om haar hand en toestemming. Ongetwijfeld omdat hij in eerste instantie de boot had afgehouden en zich daarom verplicht voelde alsnog formeel om haar hand te vragen. In Israël mag geen enkele vrouw tot een huwelijk of seksuele handelingen gedwongen worden!

 

 

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

Sterc.gif (5478 bytes)



De kwade drijfveer in mens en dier
Wat mensen zo gevaarlijk maakt


Midrasj en uitleg 


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 32a-32b

Rabbi Re'oeven Atztroboli zegt: Hoe kan een mens verre blijven van de kwade drijfveer die in zijn binnenste verkeert? Want de eerste druppel (zaad) die een man bij een vrouw inbrengt dat is de kwade drijfveer!* En de kwade drijfveer verblijft nergens anders dan bij de poorten van het hart van de mens. Er is immers gezegd: 'Overtreding ligt (op de loer) bij de poort' (Gen. 4:7). Hij zegt tot de mens - op het moment dat deze nog als kind in de wieg ligt: 'Die man wil jou vermoorden.' Daarop wil  (d.w.z. het kind) bij hem het haar uittrekken. Of een kind dat in de wieg ligt, legt zijn hand boven op een slang of op een schorpioen en deze steekt (of bijt) hem. Dit wordt uitsluitend veroorzaakt door de kwade drijfveer die in zijn binnenste verkeert. Of hij legt zijn hand op gloeiende kolen en brandt zich. Dit wordt uitsluitend veroorzaakt door de kwade drijfveer die in zijn binnenste verkeert. Want de kwade drijfveer werpt hem met het hoofd voorwaarts (d.w.z.: doet een mens rechtstreeks in de afgrond storten). Kom en zie daarentegen een geitje of een lam dat een put ziet, het keert zich om. De kwade drijfveer verblijft immers niet in dieren.

 


Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

 

* Andere handschriftversies: want de eerste druppel die een man bij een vrouw inbrengt, leidt gaandeweg sterker wordend tot (het ontstaan van) de kwade drijfveer.

 


Uiteg:


Al bij de geboorte kleeft de kwade drijfveer aan een mens.[11b] Pasgeboren kinderen vertonen al typische 'negatieve' neigingen en reflexen, zoals het zich vastgrijpen aan de haren van volwassenen. Rabbi Astroboli verklaart zulke neigingen als reactie op influisteringen van de kwade drijfveer. Zijn uitleg is naar huidige inzichten beoordeeld weinig overtuigend. Zijn observatie bevat echter als beoordeling van menselijk gedrag in het algemeen wel degelijk een kern van waarheid. Wat hij observeerde, gaat op voor iets oudere kinderen bij wie zich geestelijke vermogens beginnen te ontwikkelen, alsook voor volwassenen bij wie het verstand al volledig tot ontwikkeling is gekomen. Rabbi Astroboli legt hier de vinger op een essentieel verschil tussen mens en dier. Sommige dieren bezitten weliswaar een vorm van bewustzijn, maar in het algemeen worden dieren hoofdzakelijk voortgedreven door instinctieve impulsen, gericht op het eigen overleven en dat van hun soortgenoten. Die impulsen zijn functioneel en manifesteren zich min of meer automatisch. Een dier kan men voor zijn gedragingen daarom niet ter verantwoording roepen zoals we gewend zijn mensen aan te spreken op hun gedrag.
Mensen zijn evenals dieren van nature goed, maar mensen kunnen ook op een voor hen unieke wijze onnatuurlijk en destructief gedrag vertonen. Dat is het geval wanneer een kind of volwassene zich laat beïnvloeden door fantasieën en waanideeën van zijn geest. Juist een geperverteerde gedachtewereld en vals wereldbeeld kunnen mensen tot destructief en immoreel gedrag aanzetten. Daarbij gaan ze in strijd met de hun door God gegeven natuur handelen. Zij kunnen hun daden verrichten vanuit rationele en moreel afgewogen oordelen, maar ze kunnen als keerzijde daarvan tevens handelen vanuit valse influisteringen, kwaadaardige filosofieën, ideologische verhalen, waanideeën, vooroordelen en heidense voorstellingen. Dieren kunnen dat alles niet en zijn in principe goed zoals ze door God geschapen zijn. 
Zo blijkt de op het eerste gezicht wat simpele uitspraak van Rabbi Atztroboli   een diep menselijk zelfinzicht te bevatten.

 

 

[11b] Vgl. ARN, noesach b, ed. S. Schechter p. 63.

 

 

De val van Adam en Eva

Ook elders in de Schrift en traditie is gewezen op de 'ouderdom' van de kwade drijfveer die de mens vanaf zijn jeugdjaren vergezelt. Zo lezen we in Genesis: 'Want de drijfveer van het hart van de mens is slecht vanaf zijn jeugd' (Gen. 8:21). In een psalm doet David weten dat hij als pasgeborene 'in zonde ontvangen is': 'Wel was mijn aanvang omgeven door onrecht. En heeft mijn moeder me in overtreding ontvangen' (Ps. 51:7).

Rabbi Jehoeda ha-Nasi voerde een discussie met keizer Antoninus. Discussiepunt was de vraag vanaf wanneer de kwade drijfveer in de mens resideert, al vanaf de eerste vorming van de foetus in de buik van de moeder of pas vanaf het moment dat het kind de baarmoeder verlaat en ter wereld komt. Uiteindelijk stemt Rabbi met Antoninus in dat de kwade drijfveer het kind vanaf de geboorte vergezelt. Deze gedachte wordt, zo deelt Rabbi mee, ondersteund door de Tora-woorden: 'overtreding ligt bij de poort'' - dat wil zeggen: bij de opening van de moederschoot.[12]                                  
De traditie leert dat de Eeuwige de eerste mens met twee drijfveren geschapen heeft, zowel met een goede als een slechte:


Rav Nachman bar Rav Chisda legde uit: Wat is bedoeld met de tekst: 'En God formeerde (wajjitzer) de mens' (Gen. 2:7)? Het [woord wajjitzer] is geschreven met een dubbele letter Jod. Dat is om te laten zien dat God twee drijfveren geschapen heeft: de ene is de goede drijfveer en de andere is de kwade drijfveer. Rav Nachman bar Jitzchak bestreed dit. 'Maar als dit zo is [zo sprak hij] dan hebben dieren - waarvan niet wajjetzer [met dubbele Jod]geschreven staat - slechts één drijfveer! En toch zien wij dat zij schade [en verwondingen] toebrengen, bijten en trappen! Maar het is [met die dubbele Jod] zoals Rabbi Sjim'on ben Pazzi zegt. Want Rabbi Sjim'on ben Pazzi verklaart: Wee is mij vanwege mijn Formeerder [verklaring voor de eerste letter Jod], wee is mij vanwege mijn [kwade] drijfveer [verklaring voor de tweede letter Jod]. Of zo je [anders] wilt overeenkomstig Rabbi Jeremija ben El'azar. Rabbi Jeremia ben El'azar zegt: Met twee gezichten heeft de Heilige, Hij zij gezegend, de eerste mens geschapen. Er is immers gezegd: 'Achter en voor heeft u mij gevormd' (Ps. 139:5). [13]

De observatie van Rabbi Sjim'on ben Pazzi is juist. In relatie met de schepping van dieren spreekt de Schtift van 'wajitzer', geschreven met een enkele letter Jod. En tocht vertonen dieren soms wel degelijk kwaadaardig en destructief gedrag. Het blijft echter de vraag of dat toegeschreven moet worden aan een kwade drijfveer zoals bij de mens. Kwaadaardigheid hangt bij de mens doorgaans samen met complexere cognitieve processen, veel complexer dan bij dieren. Met name het onjuiste gebruik van ratio en fantasie kan de mens zo immoreel en kwaadaardig maken. Dat zien we al gebeuren in het Paradijsverhaal, waarin Adam en Eva elkaar beschuldigen, van elkaar en van God vervreemd geraakt. De hier volgende tekst uit het polemische geschrift 'Magen wa-Cherev' (Schild en Zwaard) van Jehoeda Arje (Leon) van Modena geeft een fijnzinnige analyse van dit trieste gebeuren: 

 


»En dit was om een excuus aan te voeren tegenover de Heilige, Hij zij gezegend, toen zij (Eva) sprak: 'De slang heeft mij [met zijn argumenten] verleid en ik at' (Gen. 3:13). En die zelfde argumenten voerde zij ook aan tegenover Adam. Daarom excuseerde ook hij zich met de woorden: 'Die vrouw die U mij heeft gegeven die heeft mij van de boom gegeven en ik at' (Gen. 3:12) .Dat wil zeggen: Zij verschafte mij de argumenten en verlokkende aansporingen [om dit te doen]. Indien dit immers niet zo was, wat zou dit excuus dan hebben voorgesteld? Had hij dan niet kunnen weigeren en zeggen: 'Ik heb van God al het bevel ontvangen om dit niet te doen?' Daarom sprak God dus de bestraffende woorden tot hem: 'Omdat je naar de stem van je vrouw hebt geluisterd' [.d.w.z. omdat je je door haar argumenten hebt laten ompraten] (Gen. 3:17). Niet sprak Hij als reactie op zijn argument 'Zij heeft mij gegeven': 'Omdat je uit de hand van je vrouw hebt aangenomen'; maar: 'Omdat je naar de stem van je vrouw hebt geluisterd!'«


De overtreding van het eerste mensenpaar - prototype van de mensheid -   hangt weliswaar samen met hun lijfelijke impulsen, maar blijft onlosmakelijk gelieerd aan kwade influisteringen en misbruik van rationele vermogens. Diezelfde rationele vermogens die hem ten val brachten, kunnen de mens ook boven zijn 'dierlijke' aandriften verheffen. Dat is de positieve les die de traditie ons leert het kwaad ligt aan de poort, maar et is geen noodlot en we kunnen erover heersen.

 

 

 

 

 

 

[12] Zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 91a.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] Zie Babylonische Talmoed V Berachot 61b.

In Babylonisch Talmoed Soekka 52 vinden we overigens een overlevering, volgens welke de Schepper de schepping van de kwade drijfveer achteraf betreurde.

 

Boekklkl.gif (8026 bytes)

 

 

 

 

Sterc.gif (5478 bytes)

 

Midrasj en uitleg

De kwade drijfveer, van de wieg tot het graf

Maak van een gezworen vijand je vriend


 

Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 32b

Rabbi Sim’on ben El’azar zegt: ‘ Ik zal je een parabel vertellen. Waar lijkt de zaak op? De kwade drijfveer lijkt op (een stuk) ijzer dat men in het vuur houdt. Zolang het in het vuur is, maakt men er alle voorwerpen (keliem) van die men maar wil. Zo is ook voor de kwade drijfveer uitsluitend herstel mogelijk in de woorden van de Tora die als vuur zijn.* Er is immers gezegd: “Wanneer je vijand honger heeft, geef hem dan brood te eten; en wanneer hij dorst heeft, geef hem dan water te drinken, want je stapelt vurige kolen op zijn hoofd en de Eeuwige zal het je vergoeden” (Spr. 25:21-22). Lees niet: “zal het je vergoeden” (jesjallem lach), maar “zal hem vredig stemmen tegenover jou” (jasjlimennoe lach).’



Boekklkl.gif (8026 bytes)






* Vgl. Jer. 23:29 (Gods spreken is als vuur)

 

 

[2] Vgl. B. L. Visotzki, The Midrash on Proverbs, New have'/London 1992, p. 107 ('hand him over to you'), daar in naam van Rabbi Chama bar Chanina.


Uitleg:

De beste remedie tegen de kwade drijfveer bestaat uit de woorden van de Tora. Ze zijn te vergelijken met water en brood waarmee we een hongerige en dorstige vijand kunnen pacificeren.[1] Er is nog een andere vertaling mogelijk van het slot van de uitleg door Rabbi Sjim'on: 'Lees niet 'zal je vergoeden' (jesjallem lach), maar 'zal hem aan je overleveren' (jaslimehoe lach).[2]
Toch suggereert de parabel over het ijzer en het vuur meer dan alleen het intomen van de kwade drijfveer. We kunnen ook leren om de kracht van de kwade drijfveer ten goede aan te wenden! Zelfs de vrijheid om kwaad te doen bestaat immers niet zonder bedoeling. De kwade drijfveer is een door God ingeplant vermogen van de mens. Van nature kunnen we kiezen tussen goed en kwaad.


»'En jullie zullen deze woorden op jullie hart leggen'[3] (Deut. 1:18). Dit vertelt je dat de woorden van de Tora kunnen worden vergeleken met een levenselixer. Men kan het vergelijken met een koning die toornig was op zijn zoon en die hem een akelige klap gaf, maar (daarna) een verband op de wond legde en tot hem sprak: 'Mijn zoon, zolang je het verband op je wond is, mag je eten zoveel je lief is, drinken zoveel je lief is, en je wassen in heet en in koud water, je zult daarvan geen enkele schade lijden; maar wanneer je het (verband) verwijdert, dan zal het onmiddellijk gaan zweren. Zo sprak ook de Heilige, Hij zij gezegend, tot Israel: ‘Mijn kinderen, Ik heb voor jullie de jétsèr ha-ra (de kwade drijfveer) geschapen die het kwaadst van allen is. Is het niet zo: 'indien je goed doet, er verheffing is' ? (vgl. Gen. 4:7). Houdt je bezig met de woorden van de Tora en hij (de jétsèr ha-ra) zal niet over jullie kunnen heersen. Wanneer jullie je van de woorden van de Tora verwijderen, dan zal hij over jullie heersen. Er is immers gezegd: 'Overtreding ligt aan de poort, en naar jou gaat zijn begeren uit' (Gen. 4:7). Hij zal zich (dan) uitsluitend met jou bezig houden. Maar wanneer je wilt, kun je over hem heersen. Er is immers gezegd: 'En je zult over hem heersen' (Gen. 4:7). En de Schrift zegt: 'Wanneer je vijand honger heeft, geef hem dan brood te eten; en wanneer hij dorst heeft, geef hem dan water te drinken, want je stapelt vurige kolen op zijn hoofd' (Spr. 25:21-22 ). De kwade drijfveer is inderdaad slecht (van aard), want zelfs Hij Die hem geschapen heeft verklaart dat hij slecht is, er is immers gezegd: 'Want de drijfveer van het hart van de mens is slecht' (Gen. 8:21).«[4]

 De chassische meester Rabbi Nachman van Bratzlav leerde: ‘Heb je naaste lief als jezelf’ (Lev. 19:18) - ‘je naaste’ (rea) dat is je kwade drijfveer.’ Vanwege deze gewaagde lering is Rabbi Nachman van sektarisme beschuldigd. Dat is - hoewel zijn uitspraak gewaagd blijft -  nader beschouwd ten onrechte. De kwade drijfveer is 'de naaste' waarover de Tora (Leviticus 19:18) spreekt. Hij is de degene die we als mens moeten liefhebben als onszelf, omdat hij door God is ingeplant en van nature bij ons hoort. De kwade drijfveer is een in aanleg boosaardige metgezel van de wieg tot het graf. 'Heb hem lief' impliceert dat we het bestaan van de kwade drijfveer bij onszelf niet mogen ontkennen. In speciale zin moeten we zelfs leren om hem te waarderen. Zonder de mogelijkheid van de vrije keuze tussen goed en kwaad zouden we immers geen mensen zijn! De kwade impuls is nu eenmaal een potentie die tegen wil en dank bij onze menselijke persoonlijkheid behoort. Tegelijkertijd moeten we proberen hem - als een stuk ijzer in het vuur - om te smeden, van een vijand om te vormen in een behulpzame vriend. Deze zienswijze getuigt van psychologisch inzicht. Als mensen behoeven we onze morele zwaktes niet restloos te omarmen, maar evenmin is het de bedoeling om het bestaan ervan uit ons bewustzijn te verdringen. Dat is sowieso een onbegonnen zaak. De valse impulsen van deze levenslang actieve verleider  kunnen we omvormen tot bruikbare voorwerpen (keliem - zie tekst boven) in het vuur van de Tora. Nog suggestiever gezegd: tot wapens in de strijd tegen kwaad en onrecht. De metafoor van Rabbi Sjim'on ben El'azar propageert op subtiele wijze  sublematie van onze kwade impulsen.

 

[1] Zie een verwante en anoniem overgeleverde uitspraak in Babylonische Talmoed, Soekka 52a; zie de uitleg van Rasji aldaar.

 

 

 

 

[3] We-samtem (en jullie zullen leggen): gelezen als sam tam - een perfect medicijn; zo uitgelegd in Babylonische Talmoed Kiddoesjien 30b.

 

 

 

 

 

[4] Sifré Devariem § 45; Babylonische Talmoed Kiddoesjien 30b..

 

 

 





Sterc.gif (5478 bytes)

 

Vervolg Avot de-Rabbi Nathan 32b

Rabbi Jehoeda ha-Nasi zegt: 'Ik zal je een parabel vertellen. Waarop lijkt deze zaak? De kwade drijfveer lijkt op twee mensen die een herberg bezoeken. Een van hen wordt gegrepen vanwege roverij. Wanneer men hem vraagt: "met wie ben je?" Dan zou hij kunnen zeggen: "Er is geen compagnon bij mij." Maar hij zegt (bij zichzelf): "Aangezien ik word omgebracht, laat mijn compagnon dan (ook maar) samen met mij worden omgebracht." Zo spreekt ook de kwade drijfveer: "Aangezien ik te gronde zal gaan voor* (in) de Komende Wereld, laat ik (dan maar) heel het lichaam te gronde richten."

 

 

* Dat wil zeggen: de kwade drijfveer zal in de Komende Wereld volledig verdwenen zijn en er geen enkel deel aan hebben.

 


Uitleg:


Het lichaam is de metgezel van de kwade drijfveer. De kwade drijfveer is evenwel niet geïnteresseerd in het behoud van het lichaam. Omdat hijzelf gedoemd is tot vernietiging en geen deel zal hebben aan de Komende Wereld (opstanding), wenst hij in zijn kleinzieligheid het lichaam geen beter lot toe dan zichzelf.[5]

Een verwante rabbijnse parabel wijst eveneens op de samenwerking en het compagnonschap van lichaam en ziel. De ziel is ook de werk plek van de jétzèr-hara die opereert vanuit kwade gedachten. Men zou kunnen beweren dat de werkelijke kern van het kwaad niet zozeer in het lichamelijke schuilt, als wel in kwade plannen en overdenkingen van de geest. De ziel kan als initiatiefneemster van het kwaad figureren, maar zonder medewerking van het lichaam kan zij in feite niets uitrichten. Ziel en het lichaam kunnen samenwerken als compagnons in het kwaad. Daarom zal het lichaam van verstokte zondaars samen met de ziel in de Komende Wereld worden gestraft. Wie aan de kwade drijfveer toegeeft, richt zichzelf dus totaal te gronde, zowel het lichaam als de ziel, lijf en geest.
Het is de unieke samenwerking tussen lichaam en ziel die de mens in gelegenheid stelt immorele en verwerpelijke dingen te doen, hoewel hem (dit in tegenstelling tot de dieren) door God bevolen is zichzelf voor vernietiging te behoeden. Daarom wordt in het hiernamaals van verstokte zondaren zowel het lichaam als de ziel bestraft.

 

 

[5] Vgl. i.v.m. de vernietiging van de kwade drijfveer in de Komende Wereld Midrasj Bemidbar Rabba 15,16.

 

 

De blinde en de lamme:

»Antoninoes sprak tot Rabbi: 'Het lichaam en de ziel kunnen zichzelf onttrekken aan het gericht. Hoe? Het lichaam zegt: "De ziel heeft mistappen begaan, want vanaf de dag dat zij van mij verscheidde, ben ik als een zwijgende steen neergeworpen in het graf." Maar de ziel zegt: "Het lichaam heeft misstappen begaan, want vanaf de dag dat ik van hem verscheiden ben, vlieg ik als een vogel in de lucht.”' Hij (Rabbi) antwoordde: 'Ik zal je een gelijkenis vertellen. Waarmee kan men dit vergelijken? Met een koning van vlees en bloed, die een prachtig lusthof bezat waarin zich prachtige vroegrijpe vijgen bevonden. Hij stelde daar twee wachters over aan, de ene lam en de ander blind. De lamme sprak nu tot de blinde: "Ik zie heerlijke vroeg rijpe vijgen in de hof. Komaan, laat mij op jouw rug rijden en laten wij ze halen om ze op te eten." De lamme reed op de rug van de blinde, zodat zij ze (de vijgen) haalden en opaten. Na verloop van tijd kwam de eigenaar van de hof (terug). Hij sprak tot hen: "Waar zijn die heerlijke vroegrijpe vijgen gebleven?" De lamme antwoordde hem: "Heb ik soms benen om er naar toe te gaan? (Ik kan het niet hebben gedaan)." De blinde antwoordde hem: "Heb ik soms ogen om mee te zien? (Ik kan het evenmin hebben gedaan)." Wat deed hij (de eigenaar van de wijngaard) toen? Hij deed de lamme plaatsnemen op de rug van de blinde en onderwierp hen in deze toestand aan het gericht. Zo neemt ook de Heilige, Hij zij gezegend, de ziel en werpt deze (terug) in het lichaam. en Hij onderwerpt hen zo als één man aan het gericht. Er is immers gezegd: "Hij roept tot de hemel daarboven en tot de aarde om Zijn volk te richten"' (Ps. 50:4)'« [6]








[6] Babylonische Talmoed, Sanhedrin 91a).

 



De kwade drijfveer
Een dringend beroep op Gods genade


 

 








Sterc.gif (5478 bytes)


Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 32b


Rabbi Sjim'on bar Jochai zegt: Hoe weten we dat Israël nooit de binnenkant van Gajinnom zal zien? Men vertelt hierover een parabel. Waarmee kan men het vergelijken?  Met een koning van vlees en bloed die een veld (akker) bezit van mindere kwaliteit. Er kwamen mannen die het (veld) huurden tegen de vergoeding van tien kor tarwe per jaar. Zij bemestten het, egden het en irrigeerden en wiedden het. Maar zij haalden er geen grotere oogst van binnen dan één kor per jaar. De koning sprak tot hen: 'Hoe kan dat?' Zij spraken tot hem: 'Onze heer, de koning, u weet van het veld dat u ons gegeven hebt dat het u aanvankelijk niets opbracht. Nu wij het hebben bemest, het hebben geëgd, het met water hebben bevloeid, heeft het ons niet meer oogst opgebracht dan één enkele kor tarwe.' Zo zal Israël in de toekomst  tegen de Heilige, Hij zij gezegend, zeggen: 'Heer der wereld, U weet van de kwade drijfveer dat hij ons opstookt, zoals er gezegd is:"Hij kent onze drijfveer"  (Ps. 103:15).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Uitleg:

Rabbi Sjim'on bar Jochai meent dat mensen eigenlijk in hun recht staan wanneer zij bij het goddelijke oordeel een beroep doen op het mededogen van hun Schepper. Mensen zijn zwak en de Schepper zelf heeft de kwade drijfveer in hun binnenste geplant. Bijna onvermijdelijk maken mensen zich daarom schuldig aan verkeerde daden. Judah Goldin verwijst (in zijn uitgave van Avot de-Rabbi Nathan) naar Solomon Schechter. Schechter noemt in zijn theologische werk Aspects Rabbinic Theology een aantal voorbeelden uit de Joodse liturgie die pleideren voor goddelijke genade:

»Het onderliggende idee bij deze [liturgische] passages - die men met een aantal andere passages zou kunnen vermeerderen, zoveel men maar wil -  is het bewustzijn van de mens van zijn hulpeloosheid tegenover de macht van de verleiding die slechts kan worden overwonnen door Gods genade. Het oudste gebed van dit soort is natuurlijk het Achttiengebed, waarin gebeden wordt om Gods hulp om de mens naar Hem of naar Zijn Tora en de dienstbaarheid aan Hem terug te voeren etc.«[7]

Solomon Schechter refereert daarbij ook aan de tot de verbeelding sprekende midrasj over Kajin die zich na de moord op zijn broeder Hevel (Abel) tegenover God probeerde te rechtvaardigen, zijn beroep op Gods genade met redenen omkledend:

 

 

 

 

 

 

 

[7] S. Schechter, Aspects of Rabbinic Theology, New York  1961, 280vv. 

 

 

 

* Jij hebt me immers bij het binnenkomen in de stad niet tegengehouden!

 

 

 

 



»En God sprak tot Kajin: 'Waar is Hèvèl jouw broeder?' En hij sprak: 'Ik weet het niet, ben ik [soms] mijn broeders hoeder' (Gen. 4:9)? U bent de hoeder van alle schepselen en [uitgerekend] Ú vraagt mij waar hij is?' Waar lijkt dit op? Op een dief die 's nachts spullen stal en niet betrapt werd. s' Morgens houdt de poortwachter hem [bij het verlaten van de stad] aan. Hij sprak tot hem: 'Waarom heb je die spullen gestolen?' Hij antwoordde: 'Ik ben een dief en ik heb mijn beroep niet verzaakt. Jouw beroep is het om de poort te bewaken. Waarom heb je jouw beroep(s taken) verzaakt en spreek je nu zo tot mij?'* En zo sprak ook Kajin: 'Heer der wereld, ik heb hem weliswaar doodgeslagen, maar U hebt de kwade drijfveer in mij geschapen. U diende zowel hem als mij te bewaken. Waarom hebt U toegelaten dat ik hem heb doodgeslagen? U bent [in feite] degenen die hem heeft omgebracht [...] Want als U mijn offers had aanvaard, zou ik niet jaloers op hem geworden zijn.«[8]

 

Deze overlevering stelt enerzijds de ironische hypocrisie van Kajin aan de kaak die bitter weinig berouw toont. Anderzijds gaat er toch een kern van waarheid in diens reactie op Gods beschuldigende vraag schuil. De mens is van nature behept met kwade nijgingen, daarom kan hij een beroep doen op Gods begrip. 
Kajin was niet de enige die zo'n beroep deed. Solomon Schechter noemt voorbeelden van anderen die met woorden van navenante strekking hun zaak tegenover de Allerhoogste bepleitten. Zo riep de profeet Jesaja uit: 'O Eeuwige, waarom laat U ons dwalen, weg van Uw wegen, verstokt U ons hart, weg van de vreze voor U?' (Jes. 63:17).

In een verwante overlevering in Midrasj Rabba is het zelfs het slachtoffer Hèvèl zelf die de Allerhoogste ter verantwoording roept, omdat God als Schepper van de kwade drijfveer niet ingrijpt en de moordenaar Kajin zijn gang liet gaan:

»Rabbi Sjim'on bar Jochai sprak: Dit is moeilijk om te zeggen en de mond kan het niet makkelijk uiten. Het is te vergelijken met twee atleten die worstelen in het bijzijn van de koning. Zo de koning dit had gewild, zou hij hen uiteen hebben kunnen houden. Maar hij wilde dit niet. De ene overwon de andere en doodde hem. De (stervende) man riep uit: 'Wie kan mijn recht (voor de koning) bepleiten?'«[9]

De oproep van de stervende man was tevergeefs en de koning greep niet in, hoewel hij dit makkelijk had gekund!

 

 

 

 

 

 

 

[8] Midrasj ha-Gadol Beresjiet a.l., ed. M. Margulies, p. 119.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[9] Midrasj Beresjiet Rabba 18,9. S. Schechter, Aspects of Rabbinic Theology, New York  1961, 280vv. 

 

 


Niet alleen Kajin, geheel Israël deed met dezelfde argumentatie een beroep op Gods genade, omdat Hij de kwade drijfveer mensen vanaf de geboorte heeft meegegeven en deze kwade genius hen gedurende het hele leven tot aan hun dood doet begeleiden:


»Wat is de betekenis van de woorden: 'Wij zijn het leem en U bent de pottenbakker' (Jes. 54:7)? Israël sprak: 'Heer der wereld, U hebt voor ons laten opschrijven: 'Zie, als het leem in de hand van de pottenbakker, zo zijn jullie in Mijn hand, huis van Israël' (Jer. 18:6)! Verlaat ons daarom niet hoewel wij zondigen en U provoceren, want wij zijn slechts leem en U bent de Pottenbakker!  Welnu, wanneer de pottenbakker een kruik vervaardigt en daar een kiezelsteen in laat zitten, dan zal deze, wanneer hij uit de oven komt, gaan lekken door het gat dat de steen veroorzaakt heeft en de kruik zal alle vloeistof die erin gegoten wordt weer verliezen. Wat is er nu de oorzaak van dat de kruik lekt en alle vloeistof waarmee hij is gevuld weer verliest? De pottenbakker die de steen erin heeft laten zitten! Zo pleitte ook Israël voor God: 'Heer der wereld, U hebt de kwade drijfveer in ons geschapen vanaf onze jeugd, er is immers gezegd: 'Want de drijfveer (het bedenksel) van het hart van de mens is slecht vanaf zijn jeugd' (Gen. 8:21); en dit is het nu wat ons overtredingen heeft doen begaan. U hebt de drijfveer om te zondigen immers niet uit ons verwijderd. Neem hem uit ons weg, zo bidden wij U, opdat wij Uw wil mogen vervullen.«[10]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[10] Midrasj Sjemot Rabba, 46,4. Vgl. verder Babylonische Talmoed, Chagiga 24a.

 



Heb je vijanden lief


 

 

 

 

*** Zie de lezing in Avot de-Rabbi Nathan ed. Wilna: de Epicureeërs, degenen die (andermans) dood veroorzaken (memetiem), verleiders (maddichiem) en degenen die valse informatie doorgeven (mesorot sjèkèr).

Vervolg tekst Avot de-Rabi Nathan 32b

'En het haten van mensen (schepselen).'* Hoe is dat? Het leert dat een mens niet geneigd moet zijn te zeggen: 'Heb de Wijzen lief en haat de leerlingen.' Of: 'Heb de leerlingen lief en haat de ongeletterde.' Heb echter allen lief en haat de sektariërs, de afvalligen en de informanten (collaborateurs).*** Zo sprak David: 'Wie U haten, Eeuwige, zal ik haten en met wie tegen u opstaan zal ik twisten, met uiterste haat ik hen, zij zijn mij tot vijanden' (Ps. 139:21-22).

Zegt de Schrift dan niet: 'En je zult je naaste liefhebben als jezelf' (Lev. 19:18)? [Wat betekent dit 'Ik ben de Eeuwige'?] (Het betekent): Ik, de Eeuwige, heb hem geschapen. Indien hij het werk van jouw volk verricht,** dan moet je hem liefhebben, zo niet, heb hem dan niet lief.

Rabbi Sjim'on ben El'azar zegt: begeleid met een plechtige (letterlijk: grote) eed werd dit woord - 'je zult je naaste liefhebben als jezelf' -  uitgesproken. Ik, de Eeuwige, heb hem geschapen. Wanneer jij hem liefhebt, dan zal Ik trouw blijken door je rijkelijk te belonen; zo niet, dan zal Ik de Rechter zijn Die jou zal straffen. 

 

* Slot van de uitspraak van Rabbi Jehosjoea: 'Drie dingen verwijderen de mens uit de wereld: het kwaad oog, de kwade drijfveer en het haten van mensen.' 

 

** Wanneer hij gemene zaak maakt met de gemeenschap, maar niet wanneer hij de gemeenschap verraadt aan de vijand.

 

 

Uitleg:

De tekst gaat verder in op de eerder maxime van Rabbi Jehoshoea over drie zaken die een mens (de mensheid) uit de wereld verdrijven. Ze zijn verfoeilijk, omdat ze destructieve gevolgen hebben voor de gemeenschap. De laatst genoemde is zinloze haat. De in eerste instantie niet verder genuanceerde oproep jezelf te onthouden van haat roept de vraag wakker of er misschien toch uitzonderingen zijn. Mag je echt niemand of niets verafschuwen, nooit en te nimmer? Ook niet wanneer een tolerante houding desastreuze gevolgen zou hebben voor jezelf en de gemeenschap? Laat het universele gebod van naastenliefde echt geen enkele uitzondering toe?

Het 'grote gebod' en de gulden regel om je naaste lief te hebben (als jezelf) wordt ook in de leer van andere wereldgodsdiensten als fundamentele waarde van het geloof beschouwd. Het christendom ontleent de veelvuldig benadrukte plicht om zelfs ook je vijanden lief te hebben (en het verbod om hen te haten) aan Tenach en rabbijnse traditie. Zo leert het oude boek Spreuken al: 'Als je vijand ten val komt, verheug je dan niet, laat je hart niet jubelen als hij struikelt. Anders ziet de Eeuwige het en is dat kwaad in zijn ogen' (Spr. 24:17-18).
Zelfs een vijand mag je dus niet haten, maar hoe is dat met een vijand die de haat alom en continu propageert? Moet je zo iemand niet toch verafschuwen en verwerpen, juist omwille van de strijd tegen haat en haat zaaien? Sommige teksten in Tenach sporen ons inderdaad aan om kwaadwillende en wetteloze personen of groepen te verafschuwen, zoals Spr. 29:27: 'Een man van verdraaiing (onrecht) is een gruwel voor rechtvaardigen', of  Ps. 26:5: 'Ik haat (verafschuw) de raad van wettelozen', of Ps. 31:18: 'Laat mij niet te schande worden want ik roep U aan, laat de wettelozen te schande worden, laat hen zwijgen in Sje'ol.' Deze teksten spreken - evenals de overlevering hier in Avot de-Rabbi Nathan - niet over persoonlijk ressentiment of het koesteren van persoonlijk haat. Wel getuigen de teksten van afschuw en verzet tegenover haat, onrecht en geweld in breder maatschappelijk verband. De geciteerde psalm van David (Ps. 139: 21-22) bevat een smeekbede van koning David om uitredding uit de hand van haters. David uit hier vooral protest tegen geweld en onrecht als zodanig. Hij reageert niet puur uit persoonlijk ressentiment. Veeleer dan als persoonlijke vijanden beschouwt hij zijn tegenstrevers als haters van God en Israël.
Tot emotionele en persoonlijke haat tegenover specifieke individuen sporen de Schrift en de Joodse traditie ons zeker niet aan! Psalm 139 en de midrasj hier in Avot- de Rabbi Nathan nemen volgens de rabbijnse uitleg vanuit een diep doorleefde weerzin afstand van personen of groeperingen die haat en onrecht binnen de gemeenschap propageren. Het gaat daarbij om lieden die niets ontziende liefdeloosheid alom verbreiden.

Terugkomend op het citaat Ps. 139:21-22 stellen we op grond van de context waarbinnen David spreekt, dat hij wordt bedreigd door een categorie van moorddadige lieden die het onder meer op zijn leven hebben voorzien: 'Och, mocht U de wetteloze(n) toch doden en houdt mannen die bloed vergieten van mij weg; (mannen) die U aanspreken (die over U spreken) om te intrigeren, die valselijk bij U zweren.'  Het kan zijn dat het soort lieden waaraan David refereert hem valselijk hebben aangeklaagd, mogelijk (de tekst is niet erg duidelijk) op grond van vermeende afgoderij. Maar het is zeker niet de hoofdreden op grond waarvan David in de psalm zijn getuigenis van onschuld tegenover God aflegt. Hij distantieert zich van allen - wie het ook zijn - die God en Gods geboden minachten. Hij haat - zo te zeggen - de haters van God. Tot de gelederen van die haters van God en van Zijn geboden wil David nooit en te nimmer gerekend worden! Uitdagend roept hij God als onafhankelijk rechter tussenbeide: 'Onderzoek mij, o God, en ken mijn hart; doorvors mij en ken mijn gedachten; zie of ik op een weg van afgoderij (smart?) ga en leid mij op een weg van eeuwigheid.'
De uitdrukking 'wie U haten' (Psalm 139:21) verwijst naar categorieën van personen die alles op alles zetten om Israëls God en religieuze waarden actief te bestrijden en die daarmee het voortbestaan van de gemeenschap bedreigen.[11] Ook in een overlevering uit de Babylonische Talmoed worden Davids woorden uit Ps. 139 aangevoerd in een discussie rond kwaadaardige geschriften van sektarische groeperingen die de religieuze gemeenschap door hun gedrag en stemmingmakerij bewust trachten te ontwrichten, groeperingen die 'naijver, animositeit en strijd opwekken tussen Israël en hun Vader in de hemel.' Ook in die context gaat het - nogmaals - niet om persoonlijke haat of een persoonlijke vete, maar om de strijd tegen de verbreiding van haat en twist binnen de religieuze gemeenschap.[12] 
De juiste vertaling van mesanne'íem in Ps. 139 is niet 'wie U haten' maar 'wie U gehaat maken', of beter nog 'wie U keer op keer (continu) gehaat maken'. De vijandschap van de haatzaaiers is bovendien zelfverkozen: 'Zij zijn mij tot vijanden'. Het initiatief tot hun vijandschap ligt niet bij David zelf. Hun mateloze vijandschap is vooral tegen de Eeuwige en Zijn volk gericht!!

De op Ps. 139 gebaseerde uitspraak hier in Avot-de Rabbi Nathan bevat dus de aanmoediging om zich radicaal te distantiëren van aan de gemeenschap en de Joodse cultuur vijandige groeperingen: verraders, sektariërs en lasterende informanten (collaborateurs met de bezettende macht).

De overlevering in Avot de-Rabbi Nathan neemt in felle bewoordingen stelling tegen immoraliteit en onrecht, zich afzettend tegen allen die blijvend haat zaaien. Ook David distantieert zich in zijn psalm vol afschuw van Gods haters. Hij doet dit echter juist vanuit zijn liefde voor de Eeuwige en zijn medeschepselen. Door het onrecht en het verraad van resja'iem (wettelozen, antinomistische sectariërs en haatzaaiers) weten hij en de zijnen zich in het nauw gedreven en met de dood bedreigd. De groeperingen waartegen de psalm en in navolging daarvan de midrasj zo robuust stelling neemt, bestaat dus uit personen en groepen die een dodelijk gevaar vormen voor het volk Israël en zijn morele tradities. Zij willen juist die tradities afbreken die menselijkheid en het voortbestaan van de mensheid beogen.

Een werkelijke paradox met het liefdegebod is bij nadere beschouwing niet aanwezig, aangezien juist liefde voor de gemeenschap en humaniteit onverzettelijk verweer en verzet tegen niets ontziende haat en onrecht eist! Iets van de heilige plicht om absoluut kwaad en de gewelddadige immoraliteit van wetteloze schurken het hoofd te bieden en afstand te nemen van allen die het voortbestaan van de religieuze gemeenschap moedwillig in gevaar brengen, beluisteren we ook in de woorden van de profeet Jehoe. Deze ziener sprak koning Jehosjafat van Juda als volgt vol verontwaardiging toe: 'De boosdoener help jij en de haters van de Eeuwige heb je lief? Daarom zal er gramschap over je komen voor het aangezicht van de Eeuwige'! (II Chron. 19:2).

Het liefdegebod is alleen van kracht 'wanneer iemand 'het werk van het volk verricht'. Dat wil zeggen, wanneer hij (of zij) handelt in de geest en de cultuur van Israël en zijn religieuze gemeenschap. Dezelfde uitdrukkingswijze wordt in de Babylonische Talmoed gebruikt in een discussie over het Tora-verbod om een vorst of heerser te vervloeken (Ex. 22:27. De overheid vervloeken is inderdaad verboden, behalve wanneer een vorst of overheid beleid voert dat - vijandig tegenover Israëls religie, cultuur - in strijd is met de geest van de Tora en haar fundamentele regels van humaniteit. Ongetwijfeld hebben we hier in Avot de-Rabbi Nathan van doen met een politiek gekleurde uitspraak die een zekere grens stelt aan tolerantie tegenover mensen en groepen (overheden) die  de fundamentele menselijke en religieuze waarden van het jodendom actief bestrijden.[13] Vanuit de context van verzet tegen heidense en vijandige bedreigingen van het jodendom mogen we deze midrasj in Avot de-Rabbi Nathan verstaan. 

Het directe vervolg met de woorden van Rabbi Sjim'on ben El'azar bevestigen dat naastenliefde als centraal joods gebod - ondanks de noodzakelijke en ferme afkeer van destructievelingen zoals collaborateurs en verraders - in werkelijkheid onverlet blijft.  

Tussen de regels door refereert Rabbi Sim'on ben El'azar in zijn uitleg van de woorden 'Ik ben de Eeuwige' tevens naar 'als jezelf'  in het zelfde Tora-vers (Lev. 19:18). De naaste is evenals jij geschapen naar het beeld van God en verdient daarom als ieder mens jouw liefde en respect. De woorden 'Ik ben de Eeuwige' bezegelen een plechtige eed van God als Rechter te zullen oordelen, ten goede wanneer we het liefdegebod in praktijk brengen, ten kwade indien we het overtreden en veronachtzamen. Het nu volgende hoofdstuk in Avot de-Rabbi Nathan sluit aan bij dit concept van de gelijkwaardigheid van alle mensen als beeld van God.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[11] In Talmoed Jeroesjalmi Sjabbat 16,1 (15c) worden de mesanne'iem uit Ps. 139:21 geïdentificeerd met sektariërs die zich in zelfverkozen vijandschap tegen het rabbijnse jodendom keren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

* De in dit verband genoemde Epicureeërs  ontkennen dat er enige relatie bestaat tussen God en de geschiedenis van de mensheid.

 

 

 

[12] Zie Babylonische Talmoed, Sjabbat 151b. Zie de context van een uitspraak van Rabbi Jisma'el in Babylonische de Talmoed, Sjabbat 116a (i.v.m. de vraag of sektarische geschriften uit het vuur gered moeten worden).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[13] Vgl. Babylonische Talmoed, Bava Kamma 94

 


»Wie wraak neemt, zal de wraak van de Eeuwige ondervinden. Hij zal zijn ongerechtigheden zeker in gedachten houden. Vergeef je naaste zijn wandaad, dan zullen, wanneer je erom bidt, je ongerechtigheden vergeven worden. Kan het zijn dat een mens in zijn woede volhardt en toch bij de Eeuwige genezing zoekt? Kan wie de ander, die net zo is als hijzelf, niet vergeeft bidden om vergeving voor zijn (eigen) misstappen? Wanneer iemand die van vlees is vasthoudt aan zijn toorn, wie zal dan zijn ongerechtigheden vergeven?«[14]

[14] Zie Sefer ben Sira (het boek van Jezus Sirach), ed. M.Tz. Segal, Jeruzalem 1972, 168.

 

©  2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum

 

 


Naar vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  31): 
Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar volgende pagina (Avot de-Rabbi Nathan p.  33):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Naar het begin van de cursus (Avot de-Rabbi Nathan p. 1):  Basisknopkl.jpg (825 Byte)

 

 

Gaarne reacties en feedback: m.loopik50@upcmail.nl   Basisknopkl.jpg (825 Byte)