|
Naar hoofdpagina:
Avot de-Rabbi Nathan (5a-b)
(Spreuken der)Vaderen
van Rabbi Nathan
Midrasj, tekst en
commentaar
Dr. Marcus van Loopik
Medewerker Stichting Pardes te Amsterdam, © 2012
Niets van deze website mag op enigerlei wijze worden vermenigvuldigd of
openbaar worden gemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van
bovengenoemde auteur
De
vrouw in haar periode van afzondering
|
|
[1] De versie van de editie Wilna leest 'zeven dagen' in plaats van 'drie dagen'
(vgl. Rasji op Babylonische Talmoed Sjabbat 13b). De zeven dagen dat een
vrouw die menstrueert volgens het Tora-voorschrift onrein blijft. De lezing
'eerste drie dagen' is moeilijk te duiden. Waarschijnlijk is verwezen naar de
dagen dat ze werkelijk menstrueerde. Maar ook volgens de Schrift (Lev. 15:19)
blijft de menstruerende vrouw sowieso zeven dagen onrein.
[4] Vgl. Baylonische Talmoed Choellien 7b.
[5] Vgl. Babylonische Talmoed Berachot 60b.
[8] Vgl. Jeruzalemse Talmoed Sanhedrin 10, h. 2; Jalkoet Sjim'oni, I
Koningen, § 207.
|
Tekst Avot de-Rabbi Nathan, begin van p. 5a
Hij (Elia) sprak tot
haar: 'Toen je in de periode van je afzondering verkeerde, hoe was zijn
houding tot jou elk van die drie eerste dagen[1]?' Zij antwoordde: 'Rabbi, Moge God het verhoeden,
hij heeft mij zelfs nog niet met zijn pink aangeraakt, maar als volgt heeft
hij tot mij gesproken: "Raak geen voorwerp[2] aan, opdat je mij niet in een staat van twijfel
(d.w.z. twijfelachtige onreinheid) brengt."' 'En hoe ging hij elk van
die laatste dagen (van de periode van jouw onreinheid) met je om?'[3a] Zij antwoordde: 'Meester, ik at met hem, dronk met
hem en sliep met hem met mijn kleren aan op bed; en zijn lichaam (vlees)
raakte mijn lichaam, maar hij was niet op iets anders uit.' Hij sprak tot
haar: 'Gezegend is de Eeuwige, Die hem heeft doen sterven, want zo staat er
geschreven in de Tora: "En tot een vrouw in haar (periode van) afzondering zul je niet
naderen (Lev.
18:19)"' [3b].
Uitleg:
De wijsheid van het zwijgen
Deze passage is enigszins problematisch. Hoe kan de profeet Elia de wanhopige
en verdrietige vrouw zo bars en harteloos antwoorden? Hoe kan hij zo
onempathisch zijn? Hoe durft hij de dood van de vrouw met zoveel verbaal
geweld te leggen op het te korte procrustusbedje van schuld en straf?
De houding van Elia en de vraagstelling van de vrouw passen in een enigszins
radicale voorstelling van Gods voorzienigheid. De vrouw blijft hardnekkig
doorvragen naar de morele oorzaak van de vroegtijdige dood van haar echtgenoot.
Zij kan klaarblijkelijk niet leven met de gedachte dat diens dood geen
doordachte beslissing van de hemel is geweest en geen dwingende oorzaak
heeft. Die houding past bij de gangbare zienswijze op Gods voorzienigheid in
vroeger tijden. Een mens zou volgens sommigen zelfs zijn pink niet verwonden,
indien dit niet de wil van de hemel is.[4] Alles wat God een mens doet overkomen, heet ten
goede te zijn.[5]
De rabbijnen hebben echter ook genuanceerder geantwoord op de vraag naar het
waarom van lijden en dood. Niet elk lijden en niet elke dood past in het
causale schema van schuld en straf. Er bestaat wel degelijk onbegrijpelijke
en onverdiende rampspoed. Daarmee geconfronteerd kan de mens het beste maar
zwijgen. Verder vragen en peuren lost daar niets op.[6] Het is mijns inziens veelzeggend dat de rabbijnen -
in deze passage - de vraag van de vrouw over de dood van haar man niet
beantwoorden. Zij kunnen dit niet en zij willen dit waarschijnlijk ook niet,
vanuit het pastorale besef dat lijden soms onverklaarbaar blijft en niet als
gevolg van persoonlijke schuld mag worden verdedigd.
De profeet Elia is uit ander hout gesneden. Elia noteert volgens de
aggada de daden van alle mensen in hemelse boeken.[7] Zo kent hij volgens ons verhaal alle details over het
leven van de gestorven echtgenoot. Deze felle profeet staat erom bekend dat
hij bij de beoordeling van overtreders soms strenger is dan de Allerhoogste
Zelf. De verhalen in Tenach bevestigen dat beeld. Zo dwingt Elia de Eeuwige
er toe om Israël met zeven meedogenloze jaren van droogte te kastijden.[8]
Volgens een andere overlevering is deze
akelige voorspelling over Israël zelfs geheel en al het eigen initiatief van
Elia.[9] Zijn fanatieke
ijver en hardheid worden overigens in de midrasj bekritiseerd, juist ook door
zijn fanatisme op karikaturale wijze te overdrijven!
De wetenschap van Elia's hardheid doet ons allicht genuanceerder kijken naar
de passage in Avot de-Rabbi Nathan. We mogen bovendien voorzichtig een zekere
ironie in het verhaal veronderstellen. De grove reactie van Elia op de klacht
van de weduwe legt mogelijk het groteske in haar vraagstelling genadeloos
bloot. De beschrijving geeft tegelijkertijd een ongeflatteerde uitvergroting
van het radicale karakter van de profeet.
Niettemin blijft in het verhaal gehoorzaamheid aan de extra regels
van de Wijzen beklemtoond. De overleden man van de weduwe heeft weliswaar
niet de geboden van de Tora als zodanig overtreden, maar hij heeft toch geen
acht willen slaan op de extra rabbijnse omheining rond de Tora. In de
beoordeling geldt zijn minachting voor de voorschriften der Wijzen als
overtreding van de Tora zelf. Dat rechtvaardigt volgens Elia de zware straf
die de ongelukkige echtgenoot halverwege uit het leven heeft weggerukt. In
een parallel uit de Babylonische Talmoed (zie noot 3) spreekt Elia tot de vrouw: 'Gezegend is de
Alaanwezige, Die hem heeft doen sterven, want hij heeft geen respect getoond
voor de Tora, want de Tora zegt: "En tot een vrouw in haar (periode
van) afzondering zul je niet naderen."' Elia toont geen
waardering voor het vele studeren van de echtgenoot. Al die studie heeft
immers geen waarde, als men het geleerde niet nauwgezet in praktijk brengt en
- ondanks een leven vol ijverige studie - toch minachting voor de Wet toont!
|
[2] Hebreeuws: 'keloem' (niets); in de handschriften ook: 'keliem'-
vaten, gerei.
[3a] Hiermee is verwezen naar de extra dagen die de Wijzen aan het Bijbelse
voorschrift hebben toegevoegd, zodat de vrouw met het tellen van zeven dagen
pas minstens vijf dagen na het begin van haar bloedingen mag beginnen. Haar nidda-periode
duurt zodoende minimaal twaalf dagen!
[3b] Men vindt het hele verhaal ook overgeleverd in de Babylonische Talmoed
Sjabbat 13b, het zou volgens die versie ontleend zijn aan Midrasj Tanna de Be
Eliahoe. In plaats van naar 'de laatste dagen' informeert Elia daar naar 'de
dagen van je witte kleding'. Gedurende de zeven dagen nadat het bloeden is
gestopt, draagt de vrouw witte (onder)kleding (of bandages), opdat makkelijk
controleerbaar is of het bloeden inderdaad definitief gestopt is.
[6] Zie in dit verband de uitgebreide discussie over het waarom van lijden in
Babylonische Talmoed Berachot 5a-b. Voor sommige situaties van lijden worden
daar alle mogelijke oplossingen en verklaringen verworpen.
[7] Midrasj Wajjikra Rabba 34,8 en Midrasj Ruth Rabba 2,14.
[9] Zie Babylonische Talmoed Sanhedrin 113a en Midrasj Tehilliem 78,5;
genoemd in A. Wiener, The Prophet Elia in the Development of Judaism,
London 1978, p. 46 vv.
|
|
Men mag, zo leerden we boven, weliswaar de omheining niet gewichtiger
maken dan de beplanting van de tuin zelf - dus de toevoegingen van de Wijzen
niet verkiezen boven de voorschriften van de Tora - maar wie de beslissingen
van de Wijzen overtreedt, is alsof hij de geboden van de Tora zelf trotseert.
Uit de context in de Tora blijkt, dat we achteloze toenadering tot een
menstruerende vrouw tot die verschrikkelijke overtredingen behoort die de
Schrift een gruwel noemt. Dit vergrijp is even erg als
afgodendienst. Daarom acht Elia de dood van de echtgenote gerechtvaardigd.
Men mag onder geen voorwaarde lichtvaardig omgaan met de regels rond nidda.
De in feite goede intentie van de overleden echtgenoot speelt geen rol
de beoordeling van diens handelwijze. Bij de aangescherpte regels die een
omheining rond de Tora vormen, is het feitelijke handelen bepalend. Niet de
goede bedoeling! Wie toch naast zijn vrouw gaat liggen, wie toch de grens van
het onbetamelijke te dicht nadert, gaat allicht over de schreef. Hoe goed de
intenties van de echtgenoot tevoren ook waren, hij had al te makkelijk in de
fout kunnen gaan. Geen aandrift in de mens is immers zo sterk als seksuele
hartstocht.
In wezen is de verhandeling over de menstruerende
vrouw in dit verband slechts een voorbeeld. Makers van wetten dienen hun
voorschriften zo aan te scherpen dat de gemeenschap tegen eigen hartstochten
wordt beschermd door een extra omheining. Dat geldt ook voor de inperking van
materiële hartstochten of de in praktijk zo onbedwingbaar gebleken hang naar
eer en macht.
|
|
|
De
woorden der Wijzen - 'meer dan het gewone '
|
|
|
Vervolg tekst Avot de Rabbi Nathan 5a
Daarom zegt men: Iemand mag zich niet alleen met
enige vrouw in een herberg ophouden, zelfs niet met zijn zuster en met zijn
dochter [of met zijn schoonmoeder], vanwege de mening van de mensen.[1] Hij mag niet met een vrouw praten op de markt,
zelfs niet wanneer zij zijn echtgenote is, om maar te zwijgen van (praten)
met de vrouw van een ander, vanwege geroddel.[2]
|
[1] Dat wil zeggen: vanwege de publieke opinie.
[2] Ta'anat ha-beriot, letterlijk: 'de argumentatie van de
mensen'; je zou immers de mensen makkelijke argumenten aanleveren om over je
te roddelen.
|
|
Uitleg:
Voorkom ook valse schijn
Het begrip 'sejag la-Tora'- een
omheining rond de Tora - is hier op bijzondere wijze aangescherpt. In
algemene zin behoort de beschreven handelwijze - die iemand van
overtreding verre moet houden - niet meer tot het terrein van de
halacha, het geheel van formele gedragsregels waaraan de gehele gemeenschap
zich moet houden. De hier aanbevolen gedragscode behoort veeleer tot wat je
'meer dan het gewone ' zou kunnen noemen, tot dčrčch chasidoet - de
verfijnde levenswijze van extra vromen. Men moet niet alleen bepaald gedrag
vermijden omdat dat formeel in strijd is met de halacha en de woorden van de
Wijzen, maar men moet het alleen al voorkomen omdat anderen het zouden kunnen
associëren met iets dat formeel verboden is. Ook ongevoeglijk gedrag dat door
anderen verkeerd zou kunnen worden opgevat, is voor de vrome taboe. Met name
een Tora-geleerde moet zijn blazoen van smetten vrij houden, of zijn
handelingen nu - juridisch beoordeeld - legaal zijn of niet. Op de
achtergrond speelt het rabbijnse concept 'chilloel ha-Sjem' mee,
ontheiliging van Gods naam en het publiekelijk in discrediet brengen van de
waarden en voorschriften van de Tora. Met name degenen die deze waarden bij
uitstek publiekelijk vertegenwoordigen, moeten elke vorm van verdenking
vermijden, zoals de schijn van belangenverstrengeling, zelfbevoordeling en
achteloosheid tegenover de rechten van anderen. Juist daarom ook mogen we
deze passage in Avot de-Rabbi Nathan beschouwen als nadere instructie aan
aankomende Joodse rechters en Torageleerden.
|
|
* Rabbi Jannai, Amora uit Erčtz Jisra'el, begin derde eeuw. Leerling van
Rabbi Jehoeda ha-Nasi. Bekende leerlingen uit de zogeheten school van Jannai
waren Rabbi Hosjaja en Resj Lakiesj. Hij was zeer welgesteld, maar stond
bekend als een buitengewoon vrijgevig mens.
[4a] Letterlijk: Waar men betaling niet (pas
na verloop van tijd) verlangt (maar onmiddellijk eist). Zie Babylonische
Talmoed Joma 86a.
|
Excurs
Ontheiliging van de Naam
»Jitzchak uit het huis van Rabbi Jannai* zegt: 'Wanneer
iemands collega's zich schamen vanwege zijn reputatie, betekent dat
ontheiliging van de Naam.'
Rav Nachman bar Jitzchak zegt: '(Dat is het geval) wanneer men bijvoorbeeld
zou zeggen: "Moge de Eeuwige, die en die persoon vergeven!"'
Abaje zegt: 'Dat stemt overeen met wat gezegd is "En je zult de
Eeuwige, jouw God liefhebben" - dat betekent dat de naam van de
Hemel door jou geliefd wordt (bij de mensen).' Wanneer iemand de Schrift bestudeert
en mondelinge traditie, de Wijzen dient, in zijn handel en wandel eerlijk en
aangenaam is tegenover anderen, wat zeggen de mensen dan over hem? »Welzalig
is zijn vader die hem Tora onderwezen heeft. Welzalig zijn leermeester die
hem Tora onderwezen heeft. Wee de mensen die geen Tora hebben geleerd. Deze
man die Tora geleerd heeft, zie hoe aangenaam zijn wegen zijn, hoe
rechtschapen zijn daden, over hem zegt de Schrift: "En Hij sprak tot
hen: Gij Israël, bent Mijn dienaar in wie Ik verheerlijkt zal worden"
(Jes. 49:3).
Maar wanneer iemand de
Schrift bestudeert, mondelinge traditie leert en de Wijzen dient, maar in
zijn handel en wandel niet eerlijk is tegenover de mensen, en wanneer hij
niet vriendelijk is in de omgang, wat zullen de mensen dan over hem zeggen?
»Wee 'die en die' die Tora geleerd heeft, wee zijn vader die hem Tora
onderwezen heeft, wee zijn leermeester die hem in Tora onderricht heeft; 'die
en die' die Tora geleerd heeft, zie toch hoe verdorven zijn daden zijn en hoe
afschuwelijk zijn wegen. Over hem nu zegt de Schrift: 'Omdat men over hen
sprak: Deze zijn het volk van de Eeuwige en zij zijn weggetrokken uit Zijn
land (Ez. 36:20).«[3]
»Wat is precies ontheiliging van de Naam? Rav sprak:
'Wanneer ik (als bekende Rabbi) vlees koop bij de slager en hem niet
onmiddellijk daarvoor betaal.' Abbaje sprak: 'Zo leren we alleen wanneer het
gaat om een plaats waar geen uitstel van betaling wordt verleend[4a], maar op een plek waar men wel uitstel van betaling verleent,
schuilt daar (d.w.z. in het kopen op de pof) geen kwaad in.'«[4b]
In de directe context van deze
Talmoed-passage wordt verteld dat Rav als Tora-geleerde gewoon was nooit iets
op de pof te kopen, omdat hij door zijn toedoen ontheiliging van Gods Naam
vreesde. Hij wilde geen enkel voordeel van zijn positie als bekende geleerde
genieten. Aangezien die manier van kopen in zijn woonplaats niet gebruikelijk
was, zou hij immers de valse indruk kunnen wekken niet te willen betalen en
lichtzinnig om te gaan met de rechten van anderen. Bovendien zouden andere
burgers van zijn stad wel eens door zijn slechte voorbeeld beďnvloed kunnen
worden. Mensen zouden in navolging van zijn handelwijze nonchalant en
onzorgvuldig kunnen worden met het betalen van hun schulden.
Deze invulling van het concept
'sejag la-Tora' (omheining rond de Tora) is met name een actuele les
voor hoogwaardigheidsbekleders en politici van een religieuze partij. Elke
'faut pas' van hen, zelfs iedere ongewenste associatie met foutief en
immoreel handelen zal eerder dan bij anderen leiden tot ontheiliging van Gods
naam, tot ondermijning van het respect van de gemeenschap voor de normen en
waarden van een religieuze traditie. Wangedrag van hoogwaardigheidsbekleders
leidt tot ontwrichting van een vreedzame en op wederzijds vertrouwen
berustende samenleving.
|
[3] Het gehele citaat uit Ezechiël luidt: 'Toen
zij aankwamen bij de heidense volkeren waarheen zij gegaan waren, ontheiligden
zij Mijn naam, omdat men over hen sprak: Deze zijn het volk
etc.'
[4b] Zie Babylonische Talmoed Joma 86a.
|
[5] De tekst heb ik hier tussen haken gecorrigeerd op grond van de meer logische
weergave in de tekstversie van de Gaon van Wilna.
[9] Vgl. het commentaar Bene Avraham, in Avot de Rabbi Nathan,
ed. Rabbi Eliahoe ben Avraham van Delyatin, Wilna 1933, p. 9a.
|
Vervolg
tekst Avot de-Rabbi Nathan
Hier (in Lev. 18:6) is gezegd 'Je zult
niet naderen', en daar (in Lev. 18:19) is gezegd 'Je zult niet naderen' -
(dat wil zeggen): tot een zaak die je tot overtreding kan brengen zul je niet
naderen. Blijf verre van wat onbetamelijk is en van al wat daarop lijkt.
Daarom zeggen de Wijzen: 'Blijf verre van een lichte (ogenschijnlijk
onbeduidende) overtreding, opdat dit je niet brengt tot het begaan van een
zware (ernstige) overtreding. Haast je met het doen van een licht gebod,
opdat dit je brengt tot het doen van een groot gebod.'
Welnu, er is gezegd: 'Jouw buik is een hoop tarwe, omhaagd
door leliën'
(Hoogl. 7:3). 'Jouw buik is als een hoop tarwe' - dat is de gemeenschap van Israël; 'omhaagd door leliën' - dat zijn de zeventig oudsten. Een
ander verklaring: 'Jouw buik is een hoop tarwe (omhaagd door leliën)' - dat zijn de (belangrijke geboden,[5] omgeven door) lichte en tere (verfijnde
en ogenschijnlijk onbeduidende) geboden; 'omhaagd door leliën' - wanneer Israël hen vervult, zullen
zij hen aandeel doen hebben aan het leven in Komende Wereld.
Hoe is dat dan?
(Bijvoorbeeld:) iemands vrouw verblijft in haar periode van afzondering (en
onreinheid) samen met hem in huis. Zo hij dit wil, kan hij gemeenschap met
haar hebben; en zo hij wil, kan hij (ook) geen gemeenschap met haar hebben.
Is er soms iemand die hem ziet of iemand die het te weten komt, dat hij er
iets van zou zeggen? Hij vreest immers alleen Hem, Die de wetten rond de
afgezonderde vrouw verordonneerde.
Evenzo wanneer
iemand een ongewilde zaadlozing heeft, zo hij wil, dompelt hij zichzelf onder
(in het reinigingsbad); zo hij wil, dompelt hij zichzelf niet onder. Is er
soms iemand die hem ziet of iemand die ervan weet dat hij er iets van zou
zeggen? Daarom vreest hij alleen Hem die de onderdompeling heeft
verordonneerd.
Zo kun je ook
redeneren ten aanzien van het deegoffer[6], en evenzo ten aanzien van het begin(opbrengst) van het wol
scheren.[7]
Deze lichte
geboden zijn teder als leliën, wanneer Israël hen doet zullen zij hen aandeel
doen hebben aan het leven in de Komende Wereld.
Uitleg:
'Blijf verre van al
wat onbetamelijk is en wat daarop lijkt' - hier is het verbod om te 'naderen' tot
iets wat niet door de beugel kan - op grond van de teksten uit Leviticus -
uitgebreid tot elke handeling die maar enigszins zweemt naar overtreding. De
vrome - de chasied - houdt zich niet alleen verre van bepaalde
handelingen omdat deze in de Tora en de overlevering van de Wijzen met zoveel
woorden verboden zijn. Wie vroom is, houdt zich ook verre van al wat
alleen maar op een overtreding lijkt. Daarbij redeneert hij niet alleen met
het verstand maar reageert hij ook vanuit het hart. In zijn handelen laat de chasied
zich niet louter sturen door Tora-geboden en de expliciete waarschuwingen van
de Wijzen. Met zijn eigen beoordelingsvermogen en intuďtie scherpt hij hun
regels verder aan, gestimuleerd door de liefde die hij in zijn hart voelt tot
God en medemens. Zo'n verfijnde gedragswijze is in een expliciet systeem van
regels nooit volledig te vangen, aangezien in zo'n systeem de spontaniteit
van het moment in de empathische ontmoeting met de ander nog niet begrepen
is. Gehoorzaamheid aan bestaande regels en vrees voor het eigen imago zijn
bij de vrome zeker niet allesbepalend voor zijn gedrag. Vrees voor het
Opperwezen, naast liefde voor God en medeschepselen, laten hem veel meer doen
dan het gewone. Hij vult de gewone geboden met zogeheten 'lichte geboden'
aan.
Een bewijsplaats voor het belang van die zogeheten 'lichte
geboden' die in feite deels geen harde en wettelijk vastgelegde voorschriften
zijn, zoeken de Wijzen in een allegorische uitleg bij het erotische vers in
Hooglied: 'Jouw buik is een hoop tarwe, omhaagd door
leliën'. De oudsten staan als een haag van tere
leliën om het volk Israël heen. Hun Tora-uitleg, die door de rabbijnen is
voortgezet, lijkt zo fragiel, maar schijn bedriegt. Het zijn juist hun extra
beschuttende voorschriften die een leven overeenkomstig de Tora garanderen en
de wetgetrouwen aandeel zullen doen hebben aan het leven in de Komende
Wereld. Wat zou de Tora zijn zonder die gracieuze omheining van de Wijzen,
die de mens van overtreding verre houden? Zo noemt ook het slot van de uitleg
de 'lichte geboden' teder als de leliën. Een parallel in de Babylonische
Talmoed verwoordt dit beeld op iets andere wijze:
»'Jouw buik is als een hoop tarwe' - Zoals allen
profiteren van een hoop tarwe, zo profiteren allen van de argumentaties van
het Sanhedrin. Want zelfs door een haag van leliën zouden zij niet heen
breken.«[8]
Ogenschijnlijk zijn sommige voorschiften in de Tora van
geringer belang, want wie ziet je als je ze in het geniep niet opvolgt? Maar
het zijn juist deze 'lichte geboden', die de gemeenschap op het juiste pad houden
en daarmee haar toekomstig lot bepalen. De beloning voor de hier genoemde
lichte geboden als nidda en deegoffer is des te groter, aangezien de
vervulling ervan in het verborgene plaatsvindt. Wie zulke geboden verricht,
doet dit niet vanwege zijn goede imago, maar uitsluitend en alleen uit vreze
Gods.[9]
|
[6] Zie Num. 15:20.
[7] Zie Deut. 18:14.
[8] Dat wil zeggen: Zelfs door de verfijnde haag van de subtiele verzwaringen
die de Wijzen aan de Tora-voorschriften hebben toegevoegd, zal Israël niet
heen breken. Ook die subtiele toevoegingen respecteren zij! Zie Babylonische
Talmoed Sanhedrin 37a.
|
* Rabbi Abba bar Kahana, Amora uit Eretz
Jisra'el, laat derde eeuw. Hij was mogelijk de zoon van R. Kahana, een
leerling van Rav.
[10] Midrasj Devariem Rabba 6:2.
|
Alle geboden wegen even
zwaar
»Rabbi Abba bar Kahana* zegt: De Heilige, Hij gezegend
sprak: 'Ga niet zitten wikken en wegen over de geboden van de Tora (welke
de meeste beloning opbrengen)', zoals de Schrift zegt: '(En Wie) heeft
de bergen gewogen in een waag (of de heuvels op een weegschaal)?' (Jes.
40:12) En zeg ook niet: 'Omdat dit gebod groot is doe ik het, want de
beloning daarvoor is veel'; en (zeg niet:) 'Omdat dat gebod klein is, doe
ik het niet.' Wat heeft de Heilige, Hij zij gezegend gedaan? Hij heeft aan
Zijn schepselen de beloning voor elk afzonderlijk gebod niet onthuld, opdat
zij alle geboden simpelweg zouden vervullen. Hoe weten we dit? Omdat
er gezegd is: 'Opdat je het pad ten leven niet zou inslaan, zwalken
haar sporen, zodat je ze niet kent' (Spr. 5:5).
Waarmee zouden we dit
kunnen vergelijken? Met een koning die werkers inhuurt en zonder verdere
mededelingen te werk stelt in zijn siertuin. Hij onthult hun niet wat de
beloning zal zijn voor (de verschillende werkzaamheden) in de tuin, opdat
zij geen werk laten rusten waarvoor de beloning gering is en (slechts) werk
verrichten waarvoor de beloning hoog is. 's Avonds riep de koning iedere
werker apart bij zich en vroeg een van hen: 'Aan welke boom heb je
gewerkt?' Hij antwoordde: 'Aan deze.' De koning sprak: 'Dat is een
peperboom, de beloning ervan is één goudstuk.' Vervolgens riep hij een
ander en vroeg hem: 'Onder welke boom heb jij gewerkt?' En hij antwoordde:
'Onder die boom.' Daarop sprak de koning tot hem: 'Het loon daarvoor is een
half goudstuk, want het is een boom met witte bloesem.' Daarop riep hij
weer een ander en vroeg: 'Onder welke boom heb jij gewerkt?' Hij antwoordde
hem: 'Onder die daar.' De koning sprak toen: 'Dat is een olijfboom en de
beloning daarvoor bedraagt 200 zoez.'
De werkers spraken tot
de koning: 'U had ons (tevoren) bekend moeten maken voor welke boom de
beloning groter was, zodat wij daaronder ons werk zouden hebben verricht.'
Daarop antwoordde de koning hun: 'Indien ik dat bekend had gemaakt, hoe zou
dan het werk aan mijn gehele tuin zijn verricht?' Daarom heeft God de
beloning voor (de verschillende) geboden niet bekend gemaakt, behalve bij
twee. Bij het allerlichtste gebod en bij het allerzwaarste gebod. Het eren
van vader en moeder is het allerzwaarste en de beloning ervoor is lengte
van dagen, zoals er gezegd is: 'Eer je vader en je moeder opdat je
dagen lang zullen zijn' (Ex. 20:12). En het allerlichtste gebod is het
wegzenden van de moedervogel. Wat is de beloning daarvoor? Lengte van
dagen, zoals er gezegd is: 'Je moet de moeder(vogel) weg laten
vliegen... opdat het je goed zal gaan en je lengte van dagen zult
genieten' (Deut. 22:7).«[10]
|
|
|
[2] Zaad blijft naar de mening van de rabbijnen drie dagen levensvatbaar en
daarmee een factor die de vrouw (en door haar ook de man) onrein maakt. Zij
zouden dan niet heilig zijn op het moment dat de Eeuwige aan Israël Zijn Tora
openbaart. Vgl. in dit verband onder meer Babylonische Talmoed Sjabbat 87a en
Talmoed Jeroesjalmi Sjabbat 29 en Pirké-de Rabbi Eli'čzčr cap. 41 (God prijst
Mosjč ten zeerste om zijn verstandige en zelfstandige beslissing een extra
dag van voorbereiding toe te voegen).
|
Vrouwen en Tora-studie
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 5a
Welke omheining maakte
Mosjč rond de Tora? Er is gezegd: En de Eeuwige sprak tot Mosjč: 'Ga naar het volk en heilig hen vandaag en morgen'
(Ex. 19:10).[1] Mosjč wilde het niet tot Israël (precies zo) zeggen zoals de Heilige,
Hij zij gezegend, had gesproken, maar hij sprak als volgt tot hen: 'Weest tot drie dagen voorbereid en nader niet tot
een vrouw' (Ex.
19:15). Mosjč voegde dus uit zichzelf voor hen (nog) een dag (van
voorbereiding) toe, (dat lijkt merkwaardig,) maar zo sprak Mosjč (bij
zichzelf): 'Wanneer een man gemeenschap heeft met zijn vrouw en uit haar
vloeit de derde dag (nog van zijn) zaad, dan zullen zij (beiden) onrein zijn.[2] Zo zal het gebeuren dat Israël[3] de woorden van de Tora in staat van onreinheid
vanaf de berg Sinai in ontvangst zal nemen; ik zal echter voor hen een derde
dag toevoegen, opdat een man geen gemeenschap heeft met zijn vrouw en niet op
de derde dag zaad uit haar vloeit. Zij moeten immers rein zijn, zo zal het
immers gebeuren dat zij de woorden van de Tora in staat van reinheid
vanaf de berg Sinai in ontvangst zullen nemen.'
Uitleg:
Vrouwen - volwaardige partners bij de openbaring
Ook Mosjč bracht een extra omheining van veiligheidsmaatregelen aan rond de
voorschriften van de Tora. Hij scherpte de Gods opdracht tot heiliging en
voorbereiding op de openbaring aan. God gebood twee dagen van voorbereiding,
Mosjč drie. Daartoe hanteerde hij een zinnig argument. Pas drie dagen na de
coďtus heeft het manlijke zaad zijn kracht verloren en kan het de vrouw niet
meer onrein maken. Daarom moesten de Israëlieten zich niet twee maar drie
dagen voorafgaande aan de openbaring van seksuele gemeenschap onthouden.
Geheel op gelijke voet met de mannen dienden ook de vrouwen dus rein te zijn
en geheiligd op het vreeswekkende moment van Gods verschijning op de berg. Daarmee
kregen zij volwaardig deel aan het meest kostbare geschenk van de Tora. De
Allerhoogste prees Mosjč, heel opvallend, om dit eigengereide maar niettemin
prudente initiatief!
|
[1] Dus volgens het bevel van God moest het volk twee dagen voorafgaande aan
de openbaring van de Tora rein en geheiligd zijn.
[3] De
editie Wilna heeft hier de interessante lezing: 'de vrouwen van Israël'.
Terecht legt deze weergave van de tekst extra nadruk op de onmisbare rol van
vrouwen bij de openbaring op Sinai.
|
[4] Zie over dit onderwerp M. Meiselmann, Jewish Woman in Jewish Law,
New York 1978, 34 vv. Zie verder I.B.H. Abram, Joodse traditie als
permanent leren, Hilversum 1980, p. 142-147.
[6] Zie in verband met het bittere water Num.
5:17 vv.
[10] Zie Babylonische Talmoed Pesachiem 62b;
vgl. ibid. Eroevien 53 en Berachot 10a. Azulai kon steunen op oudere
tradities, zoals in commentaren bij Sjoelchan Aroech, Jorč Dea, 246,6; Rama
(Mosjč Isserles] en Taz (Toeré Zahav van David Ha-levi) mag men meisjes in
voor hen relevante halachische tradities onderrichten. Indien vrouwen uit
zichzelf gemotiveerd zijn om te leren, geldt geen verbod tot onderricht
(Perisja [van Josjoea Falk] bij de Toer, Jorč Dea 246,6).
[12] Zie in dit verband ook Chafetz Chajjiem,
Likkoeté Halachot op Sota 21. En J.B. Soloveitchik, Man of Halacha,
113.
|
Excurs
Tora-onderricht aan meisjes en vrouwen[4]
Over de plicht om aan meisjes en vrouwen Tora te onderwijzen,
komt uit de traditie een nogal verwarrend beeld naar voren. Ten onrechte
heeft bij velen de mening postgevat dat de rabbijnen unaniem Tora-onderricht
aan meisjes en vrouwen onbelangrijk achtten, of zich er zelfs altijd
faliekant tegen hebben verzet. Deze voorstelling van zaken is door haar
eenzijdigheid onjuist. Uit de traditie verkrijgen we een kleurrijker
voorstelling, overigens met scherpe tegenstellingen. De Tora zelf is in ieder
geval ondubbelzinnig over de plicht om aan vrouwen Tora te onderrichten: 'Breng
het volk bijeen, de mannen, de vrouwen en de kinderen, alsook de vreemdeling
die binnen uw poorten is, opdat zij horen en opdat zij zullen leren, en zij
de Eeuwige, jullie God zullen vrezen, zodat zij alle woorden van de Tora
zullen behouden om ze te doen' ( Deut. 31:12). Dat 'om ze te doen'
is van centraal belang. De Joodse gelovige leert niet alleen om te weten,
maar vooral ook om te doen. Ook vrouwen moeten leren om de voor hen relevante
riten en geboden nauwgezet te kunnen verrichten.
De plicht om zich werkelijk volledig (als het ware dag
en nacht) met Tora-studie bezig te houden, gold inderdaad alleen voor mannen.
Vrouwen waren om praktische redenen (vanwege hun onmisbare rol binnen het
familieleven, zoals het jarenlang zogen en grootbrengen van kinderen)
vrijgesteld van de meeste religieuze verplichtingen die aan een specifiek
tijdstip gebonden waren. Dat leidde tot algemene conclusie van de rabbijnen
dat de plicht van een vader tot Tora-onderricht bovenal of zelfs uitsluitend
geldt ten opzichte van zonen, aangezien de Schrift luidt: 'En je zult ze
leren aan jouw zonen (kinderen)' (Deut. 11:19).[5] Het is evenwel een misvatting, dat alle Wijzen, zonder
uitzondering, onderricht aan meisjes van weinig of geen belang achtten.
Integendeel, zo is uit de mond van Ben Azzai, een leerling van Rabbi Akiva,
opgetekend: 'Een man is verplicht om aan zijn dochter Tora te onderwijzen,
want indien zij (van het bittere water)[6] drinkt, dan weet zij dat verdienste uitstel (van straf en van
de uitwerking van het water) verleent.' Rabbi Eli'čzčr sprak: 'Wie zijn
dochter Tora onderwijst, mag worden beschouwd alsof hij haar onbenulligheden
(overbodigheden, oppervlakkigheden, zouteloosheden [ontucht] - tifloet)
bijbrengt.'[7a]
De negatieve toevoeging van Eli'čzčr deed in feite aan de aanbeveling van Ben
Azzai weinig af. De plicht tot onderricht aan vrouwen blijft in principe
staan. De rabbijnen beseften dat een behoorlijk aantal zaken in de Tora voor
de levenspraktijk van vrouwen (gezien de sociale rolverdeling in oude tijden)
niet relevant was. Mogelijk daarom noemde Rabbi Eli'čzčr het onderricht aan
vrouwen 'tifloet'- in zijn grondbetekenis van 'pleisterwerk', de
buitenkant.[7b] De harde kern van de halacha, zoals
regels rond agrarische zaken, allerlei civielrechtelijke regels,
arbeidsrecht, handelsrecht, oorlogsrecht, strafrecht en dergelijke was (zeker
in die oude tijden) immers voor vrouwen niet direct relevant. Door hun
familiaire en huiselijke verplichtingen konden zij bovendien niet zoals
mannen - overigens ging dit in de praktijk ook voor hen alleen ten dele op -
hun tijd volledig aan Tora-studie wijden. De studie van vrouwen bleef daarom
doorgaans oppervlakkiger. Men moet dit gegeven overigens interpreteren als
een tijdgebonden constatering en niet als een voor alle tijden ideale
situatie!
Er is buitendien nog een voor de hand liggender
verklaring mogelijk voor de badinerende uitspraak van Rabbi Eli'čzčr, indien
we zijn woorden als directe reactie beschouwen op de bewering van Ben
Azzai. Mogelijk maakte Rabbi Eli'čzčr in het geheel geen algemene opmerking
over onderricht aan vrouwen! Wanneer je zoals ben Azzai deed, vrouwen leert
hoe ze door verdienste onder de directe uitwerking van het bittere water uit
kunnen komen, breng je hun als het ware een bedenkelijke zaak bij. Onderricht
dient een edeler functie te hebben dan om te leren hoe je - ondanks immorele
daden - uitstel van straf voor jezelf kunt bewerken. In dat geval hebben
Rabbi Eli'čzčr en Ben Azai zich in feite helemaal niet uitgelaten over onderricht
aan vrouwen als zodanig![7c] We kunnen hun woorden het
beste verstaan binnen de beperking van de talmoedische discussie over een
overspelige vrouw en het bittere water!
De eerlijkheid gebiedt ons ruimhartig toe te geven dat sommige autoriteiten -
helaas niet de minste zoals de 'verlichte' filosoof Maimonides - vanuit een
geborneerde visie op vrouwen het onderwijs aan meisjes ontraden hebben. Een
onaangenaam voorbeeld van zo'n negatieve kijk op onderricht aan vrouwen
vinden we in de Misjné Tora. Maimonides heeft de uitspraak van Rabbi Eli'čzčr
(zie boven) daar beslist veel negatiever uitgelegd dan nodig is:
'Ieder die iets doet waartoe hij niet
(door God) bevolen is om dat te doen, diens beloning is niet als die van
iemand die dat doet en daartoe wel bevolen is, maar zijn beloning is minder
groot dan van deze (die wel bevolen is om te doen). En ook al komt haar (de
dochter en vrouw die Tora studeert) beloning toe, hebben de Wijzen geboden
dat een mens zijn dochter geen Tora moet onderrichten, omdat de geest van de
meeste vrouwen er niet op is gericht (niet geconcentreerd genoeg is) om
onderricht te worden, maar zij doen woorden van Tora verkeren in
nietswaardige zaken als gevolg van hun povere begrip. De Wijzen zeggen:
'Ieder die zijn dochter in Tora onderricht, is alsof hij haar nietswaardige
oppervlakkigheden (tifloet) leert. Waarover spreken wij hier? Over
mondelinge traditie. Maar hoewel hij haar in eerste instantie (daarin) niet
moet onderrichten, geldt hij niet als iemand die haar oppervlakkigheden (tifloet)
bijbrengt wanneer hij daarin (nu eenmaal toch) heeft onderricht.' [8]
Deze uitspraak is in zijn negativiteit niet geheel vrij
van spanning en paradox. Onderricht aan meisjes in mondelinge Tora achtte
Maimonides weliswaar niet in absolute zin verwerpelijk, maar op zijn
minst toch ongepast. Met het oog op zijn karikaturale beeld van vrouwen
blijft deze 'tegemoetkoming' een wel heel schrale troost.
In feite koos Maimonides voor de afkeurende opmerking van Rabbi Eli'čzčr,
waarschijnlijk ten onrechte door hem opgevat als een algemene
uitspraak over onderwijs aan meisjes (zie boven).
Gelukkig hebben niet alle autoriteiten dezelfde vrouwonvriendelijke keuze
gemaakt als Maimonides. Zo gaf Rabbi Chajjiem Josef David Azulai (gest. 1806) de voorkeur aan de mening van Ben Azzai.
Hij moedigde Tora-onderricht aan meisjes aan.[9] Mede op grond van de overlevering van
Ben Azzai keurde Azulai ook onderricht aan meisjes in mondelinge traditie
goed. Ter ondersteuning van zijn visie voerde hij het tot de verbeelding
sprekende voorbeeld aan van Beroerja, de dochter van Rabbi Chananja ben
Teradjon. Zij ontwikkelde zich tot de bekende en zeer geleerde echtgenote van
Rabbi Me'ir. In de Talmoed wordt ondermeer verteld hoe Beroerja op één enkele
dag driehonderd halachische wetten leerde van driehonderd verschillende
leermeesters.[10]
Het vrome geschrift van de middeleeuwse
Chasidiem, Sefer Chassidiem, bracht al zinvolle nuances aan:
»'Een mens is verplicht zijn dochters Tora te leren,
zoals halachische beslissingen. Wat men nu zegt, dat wie aan een vrouw Tora
leert, is alsof hij haar onbenulligheden leert, dat gaat (alleen) op wanneer
hij haar de diepte van talmoed, de argumenten bij de geboden en de (diepste)
basisprincipes van de Tora leert; die onderricht men (inderdaad) niet aan
vrouwen en kinderen. Maar de halacha rond de geboden onderwijst men haar wel,
want indien ze de geboden van de Sjabbat niet zou kennen, zou ze zich ook
niet aan de Sjabbat houden; en zo is het ook met alle (andere) geboden, opdat
men haar zich daar nauwgezet aan kan doen houden. Immers in de dagen van
Chizkia, de koning van Juda, bezaten mannen en vrouwen, volwassenen en
kinderen zelfs kennis van reinheidsvoorschriften en regels rond heiligheid,
er is immers gezegd: 'Breng het volk bijeen, de mannen, de vrouwen en de
kinderen, alsook de vreemdeling die binnen uw poorten is, opdat zij horen en
opdat zij zullen leren, en zij de Eeuwige, jullie God zullen vrezen, zodat
zij alle woorden van de Tora zullen behouden om ze te doen' ( Deut.
31:12). En dat blijkt ook uit: 'Jullie staan heden allen voor het
aangezicht van de Eeuwige, jullie God, jullie stamhoofden, jullie oudsten,
jullie beambten, alle mannen van Israël, jullie kinderen, jullie vrouwen etc.'
(Deut. 29:10).«[11]
Inspelend op verandering van tijden, trekken moderne
halachische autoriteiten de lijn door en stellen zelfs dat wie zijn dochters
geen Tora- onderricht geeft en laat volgen hen tot een immorele levensstaat
brengt. In onze huidige tijd moeten we Tora-onderricht aan meisjes als een
goede zaak en als religieuze plicht beschouwen.[12] Een eerste aanzet tot de dynamiek van
deze ontwikkeling is in feite al in onze tekst van Avot de-Rabbi Nathan
impliciet gegeven. Vanwege zijn kleurrijke argumenten, citeren wij hier het
pleidooi dat Rabbi Z. Sorotzkin heeft gehouden voor het onderricht aan
vrouwen en meisjes in moderne tijden:
|
[5] Zie Babylonische Talmoed
Kiddoesjien 29b.
[7a] Babylonische Talmoed, Sota 20a.
[7b] Volgens sommige
commentatoren is het alsof hij haar alleen verhaaltjes en fabels leert.
[7c] Zie in dit verband ook
M. Stelller-Kalff, in: Die mij niet gemaakt heeft tot man ..., Ed.
R. van Emden, Kampen 1986, 165.
[8] Maimonides, Misjné Tora,
Hilchhot Talmoed Tora 1,13.
[9] In zijn halachische geschrift Tov Ajin,
siman 4. Ook genoemd door M. Meiselmann, op. cit. 37.
[11] Sefer
Chasidiem par. 313. Zie ook Rema op
Sjoelchan Aroech, Jorč Dea, 246:6.
|
[13] Dit zijn de woorden van Jesaja, zo
volgens Midrasj Rabba 42,3, waaruit Rabbi Z. Sorotzkin citeert.
[16] Dat wil zeggen: door een speciale
vocalisatie van de tekst, die het mogelijk maakt tevens iets anders te lezen
dan er in feite geschreven staat.
[17] Pas in tweede instantie leest men door aanpassing van klinkers ook 'oholo'
- 'zijn tent'.
|
»Wij vinden dat men
ook al in de tijd van koning Chizkia vrouwen in Tora onderricht heeft
gegeven. (Zo is overgeleverd:) 'En hij plantte een zwaard bij de ingang van
het leerhuis en sprak: "Ieder die niet bezig wil zijn met Tora-studie
zal doorboord worden met het zwaard." Men zocht vanaf Dan tot
aan Bersjeva en zij vonden geen enkele ongeletterde; vanaf Gabbat
(Gibbeton) tot aan Antipris (Antipatris) en men trof geen enkele jongen of
meisje, man of vrouw aan, die niet uiterst bedreven was in de wetten van
onreinheid en reinheid' (Babylonische Talmoed Sanhedrin 94b). [...] Hier is
een probleem. Hoe heeft men vrouwen in Tora kunnen onderrichten? Naar onze
begrippen is dat niet moeilijk te verstaan, want de tijd (en situatie)
maakte het noodzakelijk. Immers koning Achaz, de vader van Chizkia, zette
de (offer)cultus stop en verzegelde de Tora (vgl. Babylonische Talmoed
Sanhedrin 103b). Daarom ook werd hij Achaz genoemd, omdat hij de
gebedshuizen in beslag nam. En volgens Midrasj Rabba liet hij hen sluiten
en sprak: 'Indien er geen geitjes zijn, zijn er geen rammen enz. Indien er
geen profeten zijn, doet de Heilige, Hij zij gezegend, Zijn Sjechina niet
op hen rusten.' Er was geen moment zo zwaar als juist dat moment, waarover
geschreven is: 'En ik zal op die dag Mijn gelaat verbergen [vanwege al
het kwaad dat het gedaan heeft; want het heeft zich tot andere goden
gewend]' (Deut. 31:18). En vanaf dat moment heb ik mijn hoop op Hem
gevestigd,[13]
want er is gezegd: 'Want dit (lied) zal niet vergeten worden (en) uit
de mond van hun zaad (wijken)' (Deut. 31:21) (Bersjiet Rabba 42,3). En
hem volgde Chizkia daarin, die Israël verbond met hun Vader in de hemel
door middel van het leren van Tora (Babylonische Talmoed ibid.). En omdat
Achaz het geloof had uitgerukt uit de harten van de kinderen Israëls, zodat
de Tora door hen bijna vergeten werd, was Chizkia gedwongen om kennis van
God, Tora en geboden te onderrichten aan geheel Israël, zelfs aan de
vrouwen. En zij bewerkten boven wat Chizkia beneden (op aarde) had
bewerkstelligd'; want de Heilige, Hij zij gezegend wilde hem tot Messias
maken.[14]
En (ook) wij hopen op de Eeuwige, Die Zijn aangezicht
heeft verborgen voor Ja'akov in deze turbulente generatie (...) en op het
moment dat teugelloze lieden de werken van Achaz volvoeren, moeten wij in
de voetsporen van Chizkia treden om Israël te binden aan hun Vader in de
hemel door Tora te onderrichten; zowel aan mannen als aan vrouwen, zowel
aan jongens als aan meisjes (...)
En bovendien! We vinden dat Avraham, onze voorvader,
zich meer bekommerde om het geloof van vrouwen dan om het geloof van
mannen. (...) De tent die Avraham ten oosten van Beth'el opsloeg - er is
immers gezegd: '... ten oosten van Bethel, en hij zette zijn [haar]
tent op (tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten); en daar bouwde
hij een altaar voor de Eeuwige en riep de naam van de Eeuwige aan'
(Gen. 12:8) - dat was geen eenvoudige tent om in te wonen, maar een
tent om daarin de mensen te onderwijzen in kennis van de Eeuwige en om
hen te brengen onder de vleugels van de Sjechina.15] En daarom zette hij die tent op
nog voordat hij het altaar bouwde. En onze heilige Schrijvers hebben hierop
gezinspeeld door 'ketiev en keré'[16] - ohalah en oholo (zijn
tent en haar tent). Want Avraham zette twee tenten neer, een tent voor
vrouwen en een tent voor mannen. Avraham nu, maakte de mannen tot
proselieten en Sara de vrouwen. En de Wijzen leren: 'Er staat geschreven
"oholah" - "haar tent".[17] Dat leert ons dat Avraham eerst de
tent opzette voor Sara en daarna pas zijn eigen tent.' En hierover
verbaast zich iedere vrome, wijze en man van verstand, waarom toch heeft
Avraham haar tent doen voorafgaan aan de zijne? Is het niet zo dat
wanneer men ons zou vragen welke hal men als eerste moet bouwen in een
synagoge, die voor de mannen of die voor de vrouwen, dan niet allen
duidelijk zullen antwoorden: 'die voor de mannen natuurlijk, want de mannen
bidden drie maal per dag (...)'? En zie, onze aartsvader heeft de
volgorde omgekeerd en heeft als eerste een onderkomen voor gebed en studie
voor vrouwen opgericht en pas daarna voor mannen. De Tora duidt daar
tweemaal op (Gen. 12:8 en 13:3), om je te leren dat Avraham niet zomaar per
ongeluk zo handelde - om de vrouw voor de man te plaatsen in zake het
geloof - maar opdat hij met bijzondere nadruk zijn zonen na hem zou bevelen
deze weg van de Eeuwige overeenkomstig deze volgorde voor altijd te
bewaren, voor het geval dat een tijdperk aanbreekt dat lijkt op het
tijdperk van Avraham.
En overeenkomstig die volgorde beval ook de Eeuwige
aan Mosjč, toen Hij Zich openbaarde op de berg Sinaď om zijn volk de Tora
en de geboden te onderwijzen, met de woorden: 'Zo zul je spreken tot
het huis van Ja'akov en je zult de zonen van Israël verkondigen etc.'
(Ex. 19:3). En de Wijzen, zij zijn tot zegen vermeld, leggen uit: '"Zo
zul je spreken tot het huis van Ja'akov"' dat zijn de vrouwen; "en
verkondigen aan de zonen van Israël" - dat zijn de mannen'. Zo
hoor je een duidelijke aansporing om de vrouw vooraf te doen gaan aan de
man in zaken van geloof en religie (...).[18]
Na dit alles zeg ik,
dat het niet alleen toegestaan is om godvrezendheid te onderwijzen aan onze
dochters in de huidige tijd, maar dat dit een absolute verplichting
betreft, zoals we hebben verhelderd. Het is een groot gebod en verdienste
om scholen te stichten voor meisjes en om een zuiver geloof in hun harten
te doen wortelen, naast kennis van de Tora en de geboden; en het loon voor
hen die de vrouwen in onze generatie 'tot het jodendom brengen' zal zeer
groot zijn. Immers door de verdienste van rechtvaardige vrouwen zijn onze
voorvaderen verlost uit Egypte, en door hun verdienste zullen ook wij
verlost worden door de hand van de 'gezalfde onzer gerechtigheid', moge Hij
het snel in onze dagen volvoeren, Amen. «[19]
|
|
[14] Zie Babylonische
Talmoed Sanhedrin 94.
[15] Dat wil zeggen: om proselieten onder hen
te maken.
[18] Sorotzkin plaatst in een hier door mij
weggelaten passage de meer rationele en kritische kennis van mannen,
tegenover het meer emotionele en intuďtieve inzicht van vrouwen. We kunnen
zeker vraagtekens plaatsen bij dit stereotype onderscheid dat Sorotzkin
maakt. Deze kritiek doet overigens geen afbreuk aan mijn bewondering voor het
engagement waarmee hij zich opwerpt als vurig pleitbezorger van
Tora-onderwijs aan meisjes en vrouwen.
[19] Citaat uit: Rabbi Z. Sorotzkin, Moznaim le-Misjpat, Jeruzalem
1955, siman 42.
|
[2] In Midrasj Beresjiet Rabba 46,3 wordt dezelfde uitleg overgeleverd op
naam van Rabbi Akiva.
[3b] Het blijft een open vraag of Mosjč zich volgens deze midrasj voor de
rest van zijn leven van gemeenschap onthouden heeft. De nadruk op de
onvoorspelbaarheid van Gods openbaringen aan Mosjč in 'de tent van
samenkomst' - al die jaren na de openbaring op Sinaď - suggereert deze
gedachte wel enigszins.
[5] Vergelijk de uileg in het commentaar
Ben Avraham, in Avot de-Rabbi Nathan a.l., ed. Rabbi E. Eliahoe van Delyatin.
|
Het zelfstandige initiatief van Mosjč - actief horen
Vervolg tekst Avot de-Rabbi
Nathan 5a-b
Dit is een van de zaken die Mosjč op eigen
initiatief heeft gedaan. Hij paste een a fortiori-redenering toe (een
deductie op grond van een licht geval voor een zwaarder geval) en zijn
oordeel stemde overeen met het oordeel van de Alaanwezige. Hij bleef weg van
zijn vrouw en zijn oordeel (daarover) stemde overeen met het oordeel van de
Alaanwezige. Hij bleef weg van de tent van samenkomst en zijn oordeel
(daarover) stemde overeen met het oordeel van de Alaanwezige. Hij brak de
tafelen en zijn oordeel (daarover) stemde overeen met het oordeel van de
Alaanwezige.
Hij bleef weg bij zijn vrouw en zijn oordeel stemde
overeen met het oordeel van de Alaanwezige. Hoe deed hij dat? Hij sprak: 'Indien ten aanzien
van de Israëlieten - die slechts voor een moment geheiligd waren en die
alleen maar genodigd waren om vanaf de berg Sinaď de Tien Woorden op zich te
nemen - de Heilige, Hij zij gezegend, (al) tot mij sprak: "Ga naar het volk en heilig hen vandaag en morgen" (Ex. 19:10),
hoeveel te meer dan moet ík wegblijven bij een vrouw - ik die elke dag
opnieuw daartoe genodigd ben en elk moment, want ik weet niet wanneer Hij met
mij wil spreken, overdag of 's nachts. En zijn oordeel stemde overeen met het
oordeel van de Alaanwezige.[1]
Rabbi Jehoeda ben Bathyra zegt:
'Mosjč bleef pas weg bij zijn vrouw nadat dit aan hem bevolen was uit de mond
van de Almachtige, er is immers gezegd: "Van mond tot mond spreek Ik met hem" (Num. 12:8) - van mond tot mond heb Ik tot hem gesproken: "Blijf weg bij je
vrouw", en hij bleef van haar weg.'[2]
Er zijn er die zeggen: 'Mosjč
bleef niet weg voordat dit aan hem bevolen was uit de mond van de Almachtige,
want er is gezegd: "Ga
en zeg tot hen: Keert terug naar jullie tenten" (Deut. 5:30). En er is (direct daarna)
gezegd: "Maar jij,
blijf hier bij Mij staan"
(ibid. 5:31). Hij keerde om en bleef weg bij zijn vrouw. En zijn oordeel
stemde overeen met het oordeel van de Alaanwezige.[3a]
Uitleg
Actief meedenken
Meermaals is Mosjč in de traditie geprezen om
zijn zelfstandige houding. Hij dacht als het ware actief met de Eeuwige mee.
De midrasj noemt hier drie voorbeelden van dit creatieve en actieve omgaan
met Gods bevelen. De heiliging en seksuele onthouding voorafgaande aan de
openbaring op Sinaď duurde voor de gemeenschap als geheel slechts kort,
enkele dagen. Mosjč trok zelfstandig de conclusie dat hijzelf zich niet -
zoals het volk - tot enkele dagen van seksuele onthouding mocht beperken,
maar dat hij zich voor langere tijd (de rest van zijn leven?)[3b] zou moeten onthouden. Alleen zo zou hij immers op
elk onvoorspelbaar moment rein en geheiligd kunnen blijven om Gods verdere
uitleg en openbaringen meteen te kunnen ontvangen. God stemde daarop met de
logisch beredeneerde beslissing van Mosjč in. Volgens dit begin van de
passage handelde Mosjč zelfstandig en naar eigen inzicht. Vervolgens stemde
God in met zijn handelwijze. In het vervolg van de tekst volgen
overleveringen (waaronder die van Jehoeda ben Bathyra) volgens welke
Mosjč weliswaar zelfstandig over de dingen nadacht en zich een oordeel
vormde, maar toch wachtte op Gods uitdrukkelijke bevel voordat hij handelde.
Zo bracht Rabbi Jehoeda ben Bathyra een nadere nuance aan. Mosjč
oordeelde zelf, maar hij handelde er niet eerder naar dan nadat God hem
daartoe aanspoorde. Pas na Gods toestemming besloot Mosjč zich daadwerkelijk
langer van seksuele gemeenschap te onthouden dan het volk. De woorden 'van
mond tot mond' beschouwde Rabbi Jehoeda als toespeling op het intieme
moment waarop God Mosjč tot verder gaande onthouding aanzette.
In aansluiting hierop volgt nog een derde
verklaring. Deze verklaring is vergelijkbaar met de voorafgaande van Rabbi
Jehoeda ben Bathyra, maar voert een alternatief schriftbewijs aan. Ze speelt
in op de opvallende tegenstelling tussen Gods opdracht aan het volk en de
opdracht aan Mosjč zelf. Het volk mocht na het moment van openbaring
onmiddellijk terugkeren naar zijn tenten om daar de bijslaap te genieten
(Deut. 5:30). Maar Mosjé - die kennelijk al samen met het volk op weg ging
naar zijn eigen echtgenote - floot God als het ware op het laatste moment
terug. Hij beval Mosjč bij Hem te blijven (Deut. 5:31; vandaar ook in de
midrasj de woorden: 'hij keerde om').
'Maar jij, blijf hier bij Mij staan'(ibid. 5:31) - dit bevel aan Mosjč zou (omdat het onmiddellijk in dezelfde
context van de opdracht aan het volk volgt) betrekking hebben op seksuele
onthouding. De Allerhoogste wilde dat Mosjč in een toestand van rituele
reinheid beschikbaar zou blijven voor verdere openbaringen en uitleg bij de
Tora.
Interpreteerde Mosjč zijn afzondering van het
gezinsleven als een opdracht voor altijd? Of verordonneerde God in Deut. 5:31
misschien alleen maar een tijdelijk wegblijven van Mosjč? Wenste Mosjč in
zijn onthouding verder te gaan dan God in expliciet op dat moment van hem
verlangde? Dit zouden we inderdaad voorzuchtig kunnen concluderen op grond
van de toevoeging 'en het oordeel (besluit) van Mosjč kwam overeen
met het oordeel van de Alaanwezige.'[4] Die
conclusie is echter niet dwingend. Er is hier niet zonder meer gezegd dat de
Eeuwige het eens was met een levenslange onthouding van Mosjč. Waarschijnlijk
is hier slechts sprake van de suggestie dat Mosjč zelf al tot het inzicht
gekomen was om zich voorlopig van seksuele gemeenschap te onthouden, nog
voordat hij het in praktijk bracht. Zijn inzicht bleek overeen te stemmen met
het oordeel van de Eeuwige, maar Mosjč handelde niet zomaar naar eigen
inzicht. Hij wachtte (tot op het laatste moment) op het bevel van de Eeuwige.
Hij wilde immers niet zonder Gods uitdrukkelijke bevel in deze zaak handelen.[5]
Welke les?
Wat kunnen we uit dit alles leren? Mensen
mogen zelfstandig een eigen visie ontwikkelen op Gods voorschriften in de
Tora. De vrijheid tot een verzwarende uitleg (een extra omheining) bezitten
we, maar er in je eentje naar handelen is een andere kwestie! We vernemen dat de rabbijnen hoge waarde hechten aan
logisch redeneren bij de exegese van Gods woord. De midrasj wil ons hier
zeker aansporen tot zelfstandig meedenken, maar maant ons tegelijkertijd tot
terughoudendheid bij het aanscherpen van Gods voorschriften. We mogen niet op
eigen houtje onze exegetische ideeën en redeneringen in daden omzetten en aan
anderen opleggen. Het geopenbaarde gebod en profetie behouden het laatste
woord. Als alternatief voor het corrigerende en sturende profetische woord
komen ook hier weer naast eigen inzicht de mening van de meerderheid en de
mondelinge leer in beeld.
We
signaleren een zekere spanning. Aan de ene kant trok Mosjč autonome
conclusies, aan de ander kant wordt in zekere weerspraak hiermee gesuggereerd
dat hij met de uitvoering van zijn initiatieven wachtte op Gods toestemming. Dit
alles verwoordt precies de spanning en paradoxaliteit van theonomie en
autonomie die altijd aan de religieueze Joodse traditie eigen is gebleven. A.J.
Salderini verwoord deze paradox in zijn commentaar bij ARN als volgt:
»Deze
verhalen onderwijzen dat mensen een actieve rol mogen en moeten vervullen bij
het vaststellen van de betekenis en implicaties van Gods geboden. Inpliciet
is daarin de verdediging aanwezig van het creëren van rabbijnse regels en
wetten die niet in de Tora uiteengezet zijn. Mosjč, de eerste persoon in de
keten van traditie, stelt een voorbeeld voor alle komende generaties. Dit is
een heel oprechte en gedurfde verdediging van de rabbijnse autoriteit om
beslissingen te nemen over de betekenis en de praktijk die afgeleid zijn van
de goddelijke wet, en vormt een rechtvaardiging voor de intensieve studie van
de Tora zoals die is voortgezet in rabbijnse scholen.« *
|
[1] Vgl. ook Babylonische Talmoed, Sjabbat 87a
en Jevamot 62b; In Midrasj Sjemot Rabba 46,3 wordt de weergave van deze argumentatie
van Mosjč toegeschreven aan Rabbi Sjim'on bar Jochai. In Midrasj Sjemot Rabba
19, 3 volgt Mosjč volgens een iets andere deductie, maar trekt dezelfde
conclusie.
[3a] Deze derde en anoniem overgeleverde
uitleg staat in Midrasj Sjemot Rabba 46,3 op naam van Rabbi Jehoeda. Mosjč
zou God gevraagd hebben of ook hij onder Gods toestemming viel om terug te
mogen keren naar de tenten, dus of ook hij samen met het volk huiswaarts
mocht keren. Hierop gebood God hem: 'Maar jij, blijf hier bij Mij staan.'
Met name in
mystieke tradities is Mosjč voorgesteld als een heilige, die als het ware
gehuwd was met de Sjechina. Hij zou vanaf het begin van zijn roeping apart
geleefd hebben van zijn vrouw. Zie hierover L. Ginzburg, The Legends of
the Jews, deel V, p. 419-420.
[4] Zie de
uitleg in ed. A. Cohen, The Minor Tractates of the Talmud (Soncino-editie),
I, p. 20, noot 34.
* Zie J.S. Saldarini, Scholasic Rabbinism, p. 42.
|
|
Vervolg tekst Avot de-Rabbi Nathan 5b
Hij bleef weg bij de Tent van
Samenkomst. Hoe deed hij dat? Hij sprak (bij zichzelf): 'Wanneer de Heilige,
Hij zij gezegend, ten aanzien van Aharon, mijn broer - die gezalfd is met
zalfolie en gekleed is in vele kleren waarmee hij in heiligheid dienst doet -
al (tot mij) gesproken heeft: "Zeg tot Aharon, jouw broer, dat hij niet
te allen tijde in het heiligdom mag komen [binnen het voorhangsel en voor het
verzoendeksel dat op de ark ligt, opdat hij niet sterft]" (Lev. 16,2),
hoeveel te meer moet ik dan wegblijven bij de Tent van Samenkomst, ik die
daartoe niet genodigd ben!' En zijn oordeel stemde overeen met het oordeel
van de Alaanwezige.
Uitleg:
De bescheidenheid van een groot leider
De weergave van de midrasj is hier niet zonder
problemen. Wat is precies bedoeld, wanneer ons wordt verteld dat Mosjč op
grond van eigen inzicht weg bleef bij de Tent van Samenkomst? We kunnen dit
niet letterlijk opvatten, aangezien Mosjč de Tent van Samenkomst wel degelijk
betrad. Het aangevoerde bewijs suggereert dat Mosjč alleen het Heilige der
Heiligen niet binnenging. Er was echter geen bijzonder inzicht nodig voor Mosjč
om in te zien, dat hij dit inderdaad niet mocht. Een parallelle overlevering
in Midrasj Rabba schildert een begrijpelijker beeld van de situatie dan hier
in Avot de-Rabbi Nathan het geval is:
»En verder redeneerde Mosjč (bij zichzelf): 'Indien God pas tot mij
sprak op de berg Sinaď, die alleen voor dat moment geheiligd was, nadat Hij
mij geroepen had - zoals er gezegd is: "En de Eeuwige riep hem vanaf
de berg, zeggend ..." (Ex. 19:3) - dan (zal Hij mij) zeker ook
(roepen wanneer Hij met mij wil spreken) vanuit de Tent van Samenkomst.' God
las zijn gedachten en riep hem, want er is gezegd: 'En Hij riep Mosjč en
sprak tot hem vanuit de Tent van Samenkomt' (Lev. 1:1).«[6]
Op grond van Lev. 1:1 blijkt dat Mosjč de Tent der Samenkomst niet zonder
toestemming durfde te betreden. Hij hield afstand. Vandaar dat God
hem eerst riep en pas daarna met hem sprak! De midrasj speculeert erover
welke redenering aan de schroom van Mosjč ten grondslag zal hebben gelegen.
Mosjč handelde uit bescheidenheid, vrees en respect voor Gods schrikwekkende
heiligheid. De Allerhoogste begreep dit en riep Mosjč naderbij alvorens met
hem te spreken ('En Hij riep Mosjč en sprak ...').
Ook uit dit verhaal mogen we voorzichtig
lessen trekken. Wie terughoudend handelt, uit vrees en bescheidenheid, in
alle puurheid zoals Mosjč, mag instemming verwachten van de Allerhoogste.
Aan de drie genoemde voorbeelden is opvallend,
dat het oordeel en de handelwijze van Mosjč geen eer en eigenbelang beoogden,
maar gericht waren op de interesse van het volk. Die belangeloosheid maakten
Mosjč tot zo'n geschikte leider. Dit alles verkrijgt zijn volle transparantie
in het derde voorbeeld: het breken van de stenen tafelen.
|
[6] Zie Midrasj
Rabba Sjemot 46,3; vgl. ook Midrasj Sjemot Rabba 19,3.
|
|
Slot tekst Avot de-Rabbi Nathan 5b
Hij brak de tafelen (van het verbond). Hoe ging dat?
Men zegt dat op het moment dat Mosjč opklom naar omhoog om de (stenen)
tafelen in ontvangst te nemen - die geschreven waren en klaar lagen
vanaf de zes scheppingsdagen, zoals er gezegd is: 'En de
tafelen waren het werk van God, en het schrijven was het schrijven van
God, gegraveerd op de tafelen' (Ex.
32:16); lees niet charoet ( gegraveerd) maar
cheroet (vrijheid), want ieder die zich
bezig houdt met Tora die is waarlijk vrij* - op dat moment spanden de engelen samen om een
aanklacht tegen Mosjč in te dienen en zij spraken: 'Heer der wereld. "Wat is de sterveling, dat U aan hem denkt! En het
mensenkind, dat U acht op hem slaat? Toch hebt U hem weinig minder dan een
God gemaakt en hem met eer en majesteit gekroond. U doet hem heersen over het
werk van Uw handen, alles hebt U onder zijn voeten gelegd. Schapen en
runderen, allemaal, ja ook de dieren van het veld, de vogels in de lucht en
de vissen in de zee"
(Ps. 8:5-9).' Zij bleven murmureren tegen Mosjč en spraken: 'Wat
voor goeds schuilt er in iemand die uit een vrouw geboren is en is opgegaan
naar omhoog, zoals er gezegd is: "U bent opgegaan naar omhoog, U hebt gevangenen in
gevangenschap weggevoerd, U hebt gaven genomen (om uit te delen onder de
mensen)"(Ps.
68:19)." Mosjč nam de tafelen, daalde af en verheugde zich ten
zeerste; maar zodra hij de wandaad zag die zij hadden begaan met (het vereren
van) het gouden kalf, sprak hij: 'Hoe kan ik hun de tafelen geven waardoor ik
hen verplicht aan zware geboden en ik hen (daarmee) tot de dood door hemels
gericht schuldig maak? - want er staat immers geschreven: "Je zult geen ander goden hebben voor Mijn aangezicht" (Ex. 20:3). Hij keerde om, maar de zeventig
oudsten zagen dit en haastten zich achter hem aan. Hij greep het ene
einde van de tafelen vast en zij grepen het andere einde vast.
|
* De hier klein geschreven zinnen ontbreken in noesach bet
(versie 2) van Avot de-Rabbi Nathan (ed. S. Schechter 5b-6a). In noesach
alef (versie 1) zijn ze toegevoegd vanwege het centrale thema in deze
versie: Tora-studie. Zie
hierover J. Goldin, 'The Two Versions of Abot de Rabbi Nathan', in: Hebrew
Union College Annual, (1945-1946) p. 106.
|
|
Zie voor vervolg van tekst Avot de-Rabbi Nathan 6a:
|
|
|
© 2012, dr. Marcus van Loopik, Hilversum
|
|
|
Naar
vorige pagina (Avot de-Rabbi Nathan p. 4):
|
|
|
Naar
het begin van de cursus (Avot
de-Rabbi Nathan p. 1):
|
|
|
Gaarne reacties en
feedback: m.loopik50@upcmail.nl
|
|