Etsen van Marcus van Loopik
Scheppingsdagen
|
De
vijfde scheppingsdag
En God sprak: Laat de wateren wemelen
van gewemel, levende wezens, en laat gevogelte vliegen over de aarde, langs de voorzijde
van het uitspansel van de hemel. En God schiep de grote zeegedrochten en alle
levende wezens die kruipen, waarvan het water wemelt, naar hun soorten, en al het
gevleugeld gevogelte naar zijn soort, en God zag dat het goed was. En God zegende hen,
zeggend: weest vruchtbaar en talrijk, en vult de wateren in de zeeën, en laat het
gevogelte talrijk zijn op de aarde. En het werd avond en het werd ochtend, een vijfde dag
(Gen. 1:20-23).
(Ets M. van Loopik)
|
Oergedrochten - het kwaad in de schepping
Op de vijfde scheppingsdag worden de zeedieren en de vogels geschapen. Op de ets zien
wij een vogel, schelpdieren, vissen en koralen, die wonderschone, vaak grillige vertakte
bouwsels waaraan miljoenen poliepen met hun kalkskelet hebben bijgedragen. Een bergje
tussen lucht en water herinnert aan de derde dag. Het overweldigende blauw van water en
lucht vertellen ons dat de schepping met licht en vooral met veel water begonnen is. 
Zelfs de kleinste wezentjes gaan aan Adam vooraf. Zij worden net als hij 'nefesj
chajjiem', levende ziel, genoemd. God heeft de mens weliswaar een extra nisjmat chajjiem
(levensgeest) ingeblazen (Gen. 2:7), maar de wijze waarop hij daarmee is omgegaan, maakt
de meerwaarde enigszins dubieus. Het overgrote deel van de wriemelende en krioelende
wezens is onaanzienlijk in vergelijking met hun warmbloedige opvolgers van de zesde dag,
maar daarmee zijn ze nog niet overbodig! Als de Schepper roept dat het goed is, wordt
zelfs het allerkleinste pantoffeldiertje daarvan niet uitgezonderd.
De konklusie aan het eind van de zesde dag En zie, het was zeer goed (Gen.
1:31) geldt de hele schepping.
Volgens de midrasj werd op de vijfde dag ook de ziel van de mens al geschapen. Hieraan
herinneren de woorden 'nefesj chajjiem', levende ziel. Het is de drang tot leven en
overleven die de mens met de overige schepselen gemeen heeft. De neiging tot het animale
is in de mens evenzeer aanwezig als de geestelijke kracht om deze schaduwzijde van het
bestaan te leren beheersen en uiteindelijk te overwinnen. 
In de passage over de vijfde dag is ook sprake van
verscheurende monsters: 'En God schiep de grote zeegedrochten' ... (Gen. 1:21). De grote
zeemonsters (ha-tanniniem ha-gedoliem) zijn volgens de Talmoed de monstervis Leviathan en
zijn vrouwtje. God doodde echter het wijfje en zette haar in het zout om haar te bewaren
als maaltijd voor de rechtvaardigen in de toekomst. Indien Leviathan en zijn wijfje zich
zouden hebben voortgeplant, had de wereld niet kunnen voortbestaan. De Schepper heeft de
mogelijkheid van goed en kwaad geschapen, maar ingeperkt om in Zijn genade de mens de
uiteindelijke overwinning te schenken. Dat is teken van messiaanse hoop. Het kwaad ligt
aan onze poort, maar mensen zullen er over heersen (vgl. Gen. 4:7).
|
De schepping van Leviathan
(krokodil) maakt ons bewust van chaos en dreiging, die bedwongen moet wordt doordat mensen
gehoor geven aan de stem van Sinaï. In de psychologie is de zee het symbool voor het
oneindige reservoir van verborgen gedachten en intenties, die zomaar in het bewustzijn
opduiken: Leviathan niet uitgezonderd. Apocalyptici zien in de zee de chaotische massa der
volkeren terug, waaruit monsters oprijzen, de een nog gruwelijker dan de ander [vgl.
Daniël 7:2-3].
|
De zesde scheppingsdag
(Ets M. van Loopik)
'En God sprak: "Laat de aarde
levende wezens voortbrengen overeenkomstig hun soort, vee, kruipend gedierte en wild
gedierte van het land overeenkomstig hun soort", en het was zo. En God maakte het
wilde gedierte van het land naar zijn soort, het vee naar zijn soort en al het
kruipend gedierte van de aarde naar zijn soort, en God zag dat het goed was. En God sprak:
"Laten wij mensen maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis opdat zij
heersen over de vissen van de zee, over het gevogelte des hemels, over het vee, over de
gehele aarde en over al het kruipend gedierte dat kruipt over de aarde." En God
schiep de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem, manlijk en
vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God sprak tot hen: Weest vruchtbaar en
talrijk en vult de aarde, onderwerpt haar en heerst over de vissen van de zee en over het
gevogelte des hemels en over al het gedierte dat kruipt over de aarde." En God sprak:
"Zie Ik geef jullie al het kruid dat zaad draagt, dat op de oppervlakte van de gehele
aarde is, en al het geboomte waaraan boomvruchten zijn, die zaad dragen; het zal jullie
tot voedsel zijn. Maar aan al het wilde gedierte van het land en aan al het gevogelte des
hemels en aan al wat kruipt over de aarde, waarin een levende ziel is, [geef Ik] het
groene kruid tot voedsel", en het was zo. En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie,
het was zeer goed; en het werd avond en het werd ochtend, de zesde dag' (Gen. 1:24-31).
|
Deze ets is verschenen als illustratie in de Lezenaarbijbel van de Katholieke
Bijbelstichting ('s - Hertogenbosch 1998), voorzien van de hier volgende
beschrijving.
|
Brug tussen hemel en aarde
De schepping van Adam en Eva - mensen gungert als als brug tussen hemel en aarde.
Op de zesde dag werd de mens geschapen, samen met de dieren die op het land leven.
Volgens rabbijnse uitleg wilde God hem doen lijken op de engelen. De meervoudsvormen in
Gen. 1:26 wijzen erop dat God zijn hemelse dienaren juist vanwege die gelijkenis bij Zijn
besluit heeft betrokken: 'En God sprak: Laat ons de mens maken naar ons beeld,
overeenkomstig onze gelijkenis' (Gen. 1:26). Wanneer we dit voornemen van de Schepper
vergelijken met de erop volgende scheppingsdaad, valt een opmerkelijk verschil in het oog:
'En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem' (Gen.
1:27). Waarom schiep God de mens niet ook overeenkomstig Zijn gelijkenis, zoals Hij
aanvankelijk van plan was? Een oude uitleg verklaart het verschil tussen voornemen en
uitvoering als volgt: 'God schiep de mens wel naar Zijn beeld, maar niet overeenkomstig
Zijn gelijkenis, want de gelijkenis is gegeven in de hand van de mens' (Jalkut Re'oebeni).
Een mens is onvoorwaardelijk gemaakt naar het beeld van zijn Schepper, maar hij is niet
vanzelfsprekend Gods gelijkenis. Dit laatste is een opdracht. Hij moet God in Zijn
heiligheid navolgen om meer op Hem te gaan gelijken: 'Heilig zullen jullie zijn, want Ik
de Heer, jullie God, ben heilig' (Lev. 19:2).

Op de ets ziet u Adam en Eva, verstrengeld tot haast één wezen: Naar het beeld van God
schep Hij hem, manlijk en vrouwelijk schip Hij hen (Gen. 1:27). De eerste mens zou volgens
een oude legende voor de helft man en voor de helft vrouw zijn geweest. Het
paradijsverhaal vertelt hoe Eva van Adam is losgemaakt. Man en vrouw zijn wederzijds op
elkaar aangewezen. Hun gemeenschappelijke oorsprong getuigt van een diepe verbondenheid.
In een rood, doorschijnend gedeelte is een (Jakobs)ladder te zien, die de wisselvallige
lotgevallen van Israël in de geschiedenis symboliseert. Een donkere panter representeert
de roofdieren, die samen met de mens op deze dag geschapen zijn. Ook de mens is als de
dieren een 'nèfèsj chajjiem' - een levende ziel. Daarenboven heeft de Allerhoogste een
bijzondere levensgeest in de neusgaten van de mens ingeblazen (Gen. 2:7). Het
hoogste en het laagste is in de mens verenigd, zowel het aardse als het hemelse. Daarom
schonk God Zijn Tora alleen aan hem. Omdat hij lichaam en geest is, kan alleen hij
een 'brug' tussen hemel en aarde vormen door het leven te heiligen.
|
© 2000 dr. Marcus van Loopik
Alle rechten voorbehouden. Niets van de tekst of van de afbeeldingen van de etsen mag
op welke wijze dan ook worden vermenigvuldigd zonder mijn voorafgaande
toestemming.
De originele etsen zijn in beperkte oplage verkrijgbaar. Oningelijst 280,-
per stuk,
ingelijst 340,- per stuk (beeldafmeting 30 cm. bij 40 cm.; lijst 50 cm. bij
60 cm.).
Schrijf
voor reacties en bestellingen naar mijn e-mailadres: 
naar dag 7
en 8 terug naar dag 3 en 4

|
|
|
|
|