Een oude rabbijnse traditie zegt: 'God is de plaats van de wereld, maar de wereld is
niet Zijn plaats'. De mystieke ervaring van Gods
aanwezigheid in de wereld is paradoxaal van aard. Hoewel God overaal aanwezig is, is de
stoffelijke wereld in geen enkel opzicht aan hem gelijk. God maakte als het ware een punt
in Zichzelf leeg om ruimte te creëren voor een wereld, die niet geheel en al met Hem
samenvalt. Hij is niet slechts de Alaanwezige, maar tegelijkertijd ook de Afwezige. Ook de
afwezigheid van God is eigen aan de wereld waarin wij leven. Op een bepaalde manier heeft
het Opperwezen Zich daaruit teruggetrokken. Het Hebreeuwse woord voor wereld luidt olam.
Het bevat een woordstam die 'verbergen' betekent. De Schepper schiep een wereld die
tegenover Hem is en die over een bepaalde
mate van onafhankelijkheid beschikt. De mens staat tegenover het Aangezicht van zijn Maker
en de Schepper roept hem ter verantwoording. De Eeuwige laat hem in zijn handelen vrij,
zoals een vader de hand van zijn kind loslaat om het zelfstandig te leren lopen. Hij
schiep de mens tot een creatuur dat zijn eigen keuze kan maken tussen goed en kwaad.
Op de ets is de gedachte dat God Zichzelf teruggetrokken heeft gesymboliseerd in de vorm
van een lus. Het kleinste gedeelte daarvan, dat de oneindigheid van God representeert, is
leeg. Het andere en grotere deel omvat de gestalte van een menselijk figuur. Deze figuur
stelt de hemelse en kosmische mens voor, waarvan alle mensen een mini-afbeelding vormen.
Volgens een oude traditie is Adam zo groot geschapen, dat hij met de voeten op de
aardbodem stond terwijl zijn hoofd tot in de hemel reikte, als een brug tussen hemel en
aarde. Zijn lengte werd echter met ieder overtreding die hij beging meer gereduceerd,
totdat God dit proces van verkleining een halt toe riep.